Rechten van de mens
11 april 2001 PvdA
De Tweede Kamer-fractie van de PvdA
over de Rechten van de Mens
Sociaal-democratische overwegingen bij het Nederlands
mensenrechtenbeleid
INHOUD
Voorwoord
Opzet en korte samenvatting
Uitgangspunten en conclusies
Inleiding
Hoofdstuk 1: Mensenrechten in Nederland
Hoofdstuk 2: Mensenrechten in het buitenlands beleid
Hoofdstuk 3: Europees mensenrechtenbeleid
Hoofdstuk 4: Mensenrechten in multilateraal verband
Hoofdstuk 5: Institutionele vraagstukken
Lijst van afkortingen
Voorwoord
De Rechten van de Mens zijn nu, aan het begin van de 21e eeuw, meer
dan ooit deel van overwegingen t.a.v. ons buitenlands beleid. Toch
wordt het Nederlands mensenrechtenbeleid door de Haagse politiek
zelden als geheel onder de loep genomen.
De fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer der
Staten-Generaal wil met deze nota een schets geven van haar
standpunten t.a.v. een aantal langlopende en een paar actuele
mensenrechtenonderwerpen en hoopt met deze nota bij te kunnen
dragen aan de structurele discussie over het Nederlands
mensenrechtenbeleid.
Bij de het opstellen van deze nota heeft de fractie gebruik gemaakt
van de adviezen van een aantal deskundigen, van wie de meeste lid
van de Partij van de Arbeid. Onze grote erkentelijkheid gaat uit
naar prof. dr. Cees Flinterman, de heer Jan ter Laak, mw. Martha
Meijer, de heer Dick Oosting, dr. Sam Rozemond en prof. dr. Nico J.
Schrijver. Tenslotte gaat onze bijzondere dank uit naar Edwin
Keijzer, medewerker van onze fractie, die een belangrijke rol heeft
gespeeld bij de totstandkoming van deze nota.
's-Gravenhage, april 2001
Namens de Tweede Kamer-fractie van de Partij van de Arbeid,
Bert Koenders
Lid Tweede Kamer voor de PvdA
Woordvoerder Buitenlandse Zaken
Opzet en korte samenvatting
De voorliggende notitie formuleert een aantal principiële
uitgangspunten en doelstellingen van een sociaal-democratisch
mensenrechtenbeleid aan het begin van de 21e eeuw. In de Partij van
de Arbeid-zowel binnen de kenniscentra, de partijcommissies en
binnen de Tweede Kamerfractie- is behoefte aan een herijking van
ons mensenrechtenbeleid in een nieuwe tijd, waarbij wordt
voortgeborduurd op een lange traditie. Daartoe worden in deze
notitie een aantal overwegingen aangedragen. In de nota worden
tevens een aantal concrete doelstellingen geformuleerd die een
inspiratie kunnen zijn voor het verkiezingsprogramma en die kunnen
worden gebruikt bij de beoordeling en beïnvloeding van het
regeringsbeleid op het terrein van de mensenrechten.
In de afgelopen jaren zijn we opnieuw geconfronteerd met
grootschalige en flagrante schendingen van mensenrechten, waarvan
velen dachten dat zij tot het verleden behoorden. Termen als
genocide, agressie en massaverkrachtingen zijn weer volop terug in
de discussie over internationale politiek. Internationale
strafbaarstelling en internationale berechting van dit soort
misdrijven is in een reactie daarop een bemoedigende ontwikkeling.
Het is bij dit alles belangrijk dat wordt erkend dat
mensenrechtenbeleid een zaak is van volgehouden aandacht en veel
geduld. Mensenrechten moeten een automatisch aandachtsonderdeel in
de dagelijkse praktijk zijn en niet alleen bij brandende
onderwerpen in de actualiteit aan de orde komen. Na de publicatie
van de regeringsnota De Rechten van de Mens in het Buitenlands
Beleid in 1979 is dit, ondanks regelmatige voortgangsrapportages,
helaas niet altijd het geval geweest. De voortdurende aandacht voor
de rechten van de mens en de daarop gebaseerde creativiteit zouden,
meer dan nu het geval is, een hoeksteen van ons buitenlands beleid
moeten zijn. Deze nota hoopt daartoe een bijdrage te leveren.
Daarbij komt dat zich sinds 1979 een aantal belangrijke
ontwikkelingen heeft voorgedaan. De meest in het oog springende is
uiteraard het einde van de Koude Oorlog. Tevens is de afgelopen
decennia is de Europese integratie in een stroomversnelling geraakt
en is daardoor het belang van de Europese Unie veel groter
geworden. Tenslotte laten de laatste twintig jaar zich kenschetsen
door een alsmaar toenemende globalisering Deze ontwikkelingen
bieden nieuwe uitdagingen en kansen om te komen tot een effectiever
mensenrechtenbeleid, maar creëren ook nieuwe problemen. In deze
nota geeft de Partij de van Arbeid haar visie op deze veranderde
situatie.
De nota begint met een dertienpuntenplan van uitgangspunten en
beleidsvoorstellen. Deze punten en voorstellen zijn een politieke
uitwerking van de achterliggende nota. In de fractiegroep
Buitenlands Beleid zijn de voorstellen bespoken, waarbij de
discussie zich concentreerde op de verhouding tussen de klassieke
mensenrechten, de burger- en politieke rechten enerzijds en de
sociaal-economische rechten anderzijds. De vraag is hoe de
verwezenlijking van de sociaal-economische rechten het meest
effectief kan worden gerealiseerd, zowel in Nederland en de
Westerse wereld als in minder ontwikkelde landen. Kan een vorm van
toezicht hier een rol spelen of werkt dit juist contraproductief
omdat toch geen naleving kan worden afgedwongen.
De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit de nota zijn:
-Mensenrechten zijn universeel. Voor waarden- en cultuurrelativisme
is geen plaats.
-Mensenrechten zijn ondeelbaar. Aandacht is zowel vereist voor de
klassieke burger- en politieke rechten als de economische, sociale
en culturele rechten.
-De bescherming van mensenrechten in oorlogs- en conflictsituaties
dient te worden verbeterd. Daartoe dient het toepassingsgebied van
het humanitaire recht tijdens interne conflicten te worden
uitgebreid.
-Het recht op zelfbeschikking dient verder te worden uitgewerkt met
als basisprincipe het streven dat verschillende culturen,
godsdiensten en talen binnen één staatsverband kunnen blijven
bestaan.
-De positie van de Verenigde Naties bij de handhaving van het
internationale recht dient te worden versterkt. Een humanitaire
interventie zonder resolutie van de VN-Veiligheidsraad mag alleen
in zeer uitzonderlijke omstandigheden.
-Het externe mensenrechtenbeleid van de Europese Unie moet worden
verbeterd. Meer samenhang, betere doelstellingen en evaluaties en
een versterkte democratische controle zijn vereist.
-Economische belangen mogen nooit leiden tot het negeren of
bagatelliseren van mensenrechtenschendingen. Bedrijven dienen te
rapporteren over de rol die mensenrechten spelen bij hun
internationale activiteiten.
-De rechten van de vrouw en het kind verdienen extra aandacht. In
veel landen zijn deze rechten nog geen vanzelfsprekendheid zoals
vrouwenhandel, kinderarbeid en kindsoldaten laten zien.
-In het ontwikkelingssamenwerkingbeleid moeten de rechten van de
mens een explicietere rol krijgen, bijvoorbeeld bij het aangaan en
voortzetten van bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelaties. Dat
geldt ook voor multilaterale organisaties. De Nederlandse regering
dient haar invloed in deze organisaties te gebruiken om mensrechten
een prominentere plaats te geven in het beleid van de betreffende
organisaties.
-Dubbele standaarden dienen zoveel mogelijk te worden vermeden. Ook
grote en strategisch belangrijke landen dienen op schendingen van
mensenrechten te worden aangesproken. Staten moeten worden
aangesproken als verplichtingen die zijn aangegaan door het
ondertekenen van verdragen, niet worden nagekomen.
De doodstraf dient onder alle omstandigheden te worden beschouwd
als een schending van mensenrechten. Het streven naar wereldwijd
afschaffen van de doodstraf vormt een belangrijk onderdeel van het
Nederlandse mensenrechtenbeleid.
-Sancties dienen te voldoen aan de voorwaarden van effectiviteit,
proportionaliteit en legitimiteit. De mogelijkheden voor slimme
sancties, zoals bevriezing van financiële tegoeden, moeten worden
uitgebreid.
-Een geloofwaardig mensenrechtenbeleid van Nederland vereist dat
aandacht bestaat voor de binnenlandse situatie, bijvoorbeeld wat
betreft de rechten van de vrouw.
-Mensenrechten zullen een vanzelfsprekende plaats moeten krijgen op
het gehele Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij kan de nieuwe
Mensenrechtenambassadeur een belangrijke rol spelen.
-De mogelijkheid van de oprichting van een Nationaal
Mensenrechteninstituut dient te worden onderzocht.
Uitgangspunten en conclusies
De bevordering van het respect voor de rechten van de mens moet,
zoals onze Grondwet al voorschrijft, een belangrijk aandachtspunt
van het Nederlands regeringsbeleid zijn. Deze grondwettelijke
verankering vereist een scherp en tegelijkertijd effectief
mensenrechtenbeleid. Zelden wordt het Nederlands
mensenrechtenbeleid als geheel onder de loep genomen; na de
publicatie in 1979 van de voor jaren inspirerende regeringsnota 'De
Rechten van de Mens in het Buitenlands Beleid' is dit nooit meer
echt het geval geweest. Na 1979 hebben zich echter grote
veranderingen voorgedaan, die een herijking van het
mensenrechtenbeleid rechtvaardigen. Zo heeft het einde van de Koude
Oorlog de internationale gemeenschap fundamenteel veranderd. Het
einde van de 20e eeuw en de uiteindelijke afrekening met de
legitimatie van totalitaire regimes heeft enorme perspectieven
geschapen voor mensenrechtenbeleid. Bijna alle landen wensen
gerespecteerd te worden in termen van mensenrechten. Zelfs zeer
repressieve regimes zijn vaak gevoelig voor de taal van de
mensenrechten. Dat schept enorme kansen voor vooruitgang die nog
onvoldoende worden benut. Tegelijkertijd heeft de reactie op
globalisering niet alleen geleid tot een hernieuwde nadruk op
identiteit maar ook op xenofobie en zelfs etnische zuiveringen.
Interne en regionale conflicten worden vaak gekenmerkt door
grootschalige schendingen van mensenrechten als instrument van
politieke en militaire macht. De verschrikkingen in Bosnië en
Ruanda laten dit duidelijk zien. Conflictvoorkoming en
mensenrechtenbeleid vormen in die context een belangrijke politieke
prioriteit. Publieke aandacht, scherpe analyse en politieke actie
zijn vereist en verschaffen een nieuwe opdracht aan de
sociaal-democratie. De sociaal-democratie moet ook in een nieuwe
tijd een vuist maken voor de mensenrechten. Zij heeft daarbij zoals
in de inleiding beschreven zal worden een sterke traditie.
Simpele schema's van goed en kwaad zijn in het huidige tijdsgewricht vaak moeilijk te maken en we staan voor de opdracht mensenrechtenbeleid in alle beleidsterreinen te laten doorwerken. Mensenrechten is geen apart vak voor buitenlandexperts, ze hebben te maken met defensie, conflict, ongelijke kansen voor mannen en vrouwen in de tijd van globalisering, maar ook met bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord ondernemen en migratiebeleid.
In de afgelopen decennia is de Europese integratie in een stroomversnelling geraakt en daardoor is het belang van de Europese Unie veel groter geworden. De gemeenschappelijke buitenlandse- en veiligheidspolitiek vereist een duidelijker Europese samenwerking op het gebied van de mensenrechten In haar binnenlandse en haar groeiende buitenlandspolitieke verantwoordelijkheden zal de Unie een motor voor mensenrechtenbeleid moeten zijn teruggaande op een vroege Europese traditie. Nederland zal haar mensenrechtenbeleid in toenemende mate in dit kader vormgeven. Nauwkeurig moet daarbij gekeken worden naar effectiviteit en de inzet van verschillende instrumenten in specifieke omstandigheden. Ook moet in Europa het sociaal-democratisch mensenrechtenbeleid scherper worden geformuleerd en moet een duidelijkere en helderdere afbakening komen tussen nationale en Europese verantwoordelijkheid.
Tenslotte laten de laatste twintig jaar zich kenschetsen door een
alsmaar toenemende globalisering. Deze veranderingen creëren nieuwe
dilemma's en problemen en verschaffen de noodzaak voor een
hernieuwde aandacht voor de sociaal-democratische prioriteit van
sociaal-economische mensenrechten. In deze notitie komt de Partij
van de Arbeid met haar visie op een aantal belangrijke aspecten van
het mensenrechtenbeleid in deze veranderde omstandigheden. Positief
mensenrechtenbeleid is daarbij net zo belangrijk als sanctionerend
mensenrechtenbeleid. We beginnen met een dertienpuntenplan van
uitgangspunten en beleidsvoorstellen die voortvloeien uit de
onderliggende nota.
1. Universaliteit als basisprincipe
Het uitgangspunt voor de Partij van de Arbeid is de universaliteit
van mensenrechten. De principes die ten grondslag liggen aan de
fundamentele mensenrechten zijn terug te vinden in alle culturen
van de wereld. In een globaliserende wereld is voor waarden- en
cultuurrelativisme geen plaats. In alle samenlevingen, rijk en arm,
in oost en in west dienen fundamentele mensenrechten te worden
gerespecteerd en beschermd. In een dergelijke globaliserende wereld
kiest de Partij van de Arbeid voor radicaal universalisme en verzet
zich tegen de stroming die stelt dat mensenrechten gerelateerd zijn
aan enge opvattingen van soevereiniteit en identiteit of een
instrument zijn van Westers imperialisme. Dit staat los van de
noodzaak respect te hebben voor de culturele setting van diverse
samenlevingen en bijvoorbeeld het belang van de rechten van
inheemse volken. De taal van de dialoog vereist investeringen in
kennis en contacten met alle samenlevingen. Maar een samenleving is
nooit te arm of te cultureel verschillend om fundamentele rechten
te respecteren.
2. Een hernieuwde aandacht voor de ondeelbaarheid van politieke en
sociaal-economische mensenrechten
De Partij van de Arbeid hecht traditioneel tevens een groot belang
aan de ondeelbaarheid van alle rechten van de mens: in het
Nederlands mensenrechtenbeleid moet niet alleen aandacht zijn voor
de 'klassieke' burger- en politieke rechten, maar ook voor de
economische, sociale en culturele rechten. Om dat tot uitdrukking
te brengen zullen, naast de bestaande individuele
klachtenprocedures voor beweerde schendingen van burger- en
politieke rechten, op nationaal en internationaal niveau ook
verificatiemechanismen en verbeterde rapportageverplichtingen
moeten komen voor beweerde schendingen van economische, sociale en
culturele rechten. De Nederlandse regering zou wat dit betreft de
mogelijkheid kunnen onderzoeken van een Facultatief Protocol bij
het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele
Rechten. Daarmee zou het internationale toezicht op de naleving van
economische, sociale en culturele rechten wordt versterkt, zonder
dat overigens sprake is van bij de rechter afdwingbare rechten.
Klachten moeten echter wel hun plaats krijgen en de regering zou
moeten onderzoeken hoe de handhaafbaarheid van deze rechten kan
worden vergroot uiteraard in aanmerking nemend de grote verschillen
in sociaal-economische ontwikkelingsniveaus tussen landen. Gezien
de recente discussies over een Europees Handvest van Grondrechten
zou ook gedacht kunnen worden om op basis van het Europees Sociaal
Handvest een Protocol inzake Economische, Sociale en Culturele
Rechten bij het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens
(EVRM) te ontwerpen. De Nederlandse Regering moet deze mogelijkheid
op korte termijn onderzoeken. In elk geval verdient in een tijd van
economische globalisering de ondeelbaarheid van rechten centrale
aandacht en is ook hier de Europese invalshoek van groot belang.
3. Daadwerkelijke prioriteit bij mensenrechtenbescherming in
oorlog- en conflictsituaties.
Een belangrijk gevolg van de nieuwe internationale verhoudingen is
een verschuiving van het type conflicten. Oorlogen tussen staten
zijn zeldzaam geworden, de meeste conflicten vinden plaats binnen
staten. De verschuiving van interstatelijke naar intrastatelijke
conflicten stelt nieuwe eisen aan het humanitaire recht. Veel
regels uit het Geneefse Conventies zijn slechts van toepassing op
conflicten tussen staten en niet op interne conflicten. De
Nederlandse regering dient zich actief in te zetten voor een
uitbreiding van het toepassingsgebied van het humanitaire recht en
consequent schendingen van mensenrechten tijdens interne conflicten
te veroordelen, zoals bijvoorbeeld op de Molukken en in Atjeh, in
Algerije, Israël en de Palestijnse Gebieden en in Tsjetsjenië. Ook
moet het toezicht op de naleving van de Geneefse Conventies worden
verbeterd. Het Internationale Strafhof kan een belangrijke rol gaan
spelen bij de individuele strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven.
Nederland moet zich hier actief voor inzetten. Daarbij gaat het
erom te benadrukken dat het Internationale Strafhof complementair
is aan nationale rechtsmechanismen en dat het Nederlandse
rechtssysteem volledig wordt ingericht voor de berechting van
oorlogsmisdaden.
4.Nadere bepaling van het zelfbeschikkingsprincipe
Na het einde van de Koude Oorlog is weer een toename te zien van de
drang van volken om zelf over hun lot (mee) te mogen beslissen. Dat
vereist een nadere plaatsbepaling over het recht op
zelfbeschikking. Bij de toename van het beroep op het recht op
zelfbeschikking moet er naar worden gestreefd dat verschillende
culturen, godsdiensten en talen ook binnen één staatsverband naast
elkaar kunnen blijven bestaan. Mensenrechtenprogramma's moeten
gericht zijn op het vooropstellen van dubbele en meerdere elkaar
niet uitsluitende identiteiten. Dat is ook in het Nederlandse
beleid nog onvoldoende het geval. De erkenning van het recht van
zelfbeschikking betekent niet automatisch het recht op
onafhankelijkheid. Alleen wanneer verlangens naar medezeggenschap,
politieke autonomie en het respect voor een culturele identiteit
stelselmatig de kop worden ingedrukt, kan een recht op afscheiding
ontstaan dat erkenning verdient. Programma's van decentralisatie en
nadenken over deze problematiek bij nationale programma's vereisen
beter inzicht van de internationale gemeenschap. De verkiezingen in
het voormalig Joegoslavië (eerst decentraal en daarna nationaal)
alsmede het verkiezingsonderdeel van het Dayton akkoord
legitimeerden de positie van exclusief nationale programma's boven
inclusieve multinationale politieke programma's.
Mensenrechtenbeleid en rechtsstaatontwikkeling dienen in onderling
verband gezien te worden. De timing van het verkiezingsproces is
daarvan een onderdeel. De conflictpreventie-unit van Solana, de
Hoge Vertegenwoordiger van de EU, maar ook de verantwoordelijke
directie op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zullen hiervan
een prioriteit moeten maken.
5. Behoud en versterking van de Verenigde Naties als instrument van
mensenrechtenbescherming en acteur van humanitaire interventie;
uitzondering alleen op basis van het nood-breekt-wet principe
De nieuwe internationale orde heeft ook het vraagstuk van de humanitaire interventie weer actueel gemaakt. Naar aanleiding van het falen van de VN in Ruanda en de interventie door de NAVO in Kosovo is de discussie losgebarsten of het in het internationaal recht staten is toegestaan om zonder mandaat van de VN-Veiligheidsraad te interveniëren in een andere staat met het doel een einde te maken aan ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen. De Partij van de Arbeid is van mening dat slechts in zeer uitzonderlijke situaties aan (een groep van) staten deze bevoegdheid toekomt. Hoofdprincipe en regel is en blijft dat de operatie plaatsvindt op basis van een resolutie van de Veiligheidsraad en dat de rol van de Verenigde Naties bij de bescherming van mensenrechten en bestrijding en voorkoming van genocide wordt versterkt. Nederland moet een internationaal initiatief nemen om de aanbevelingen van de Secretaris-Generaal van de VN en het Brahimi-rapport ook op deze punten daadwerkelijk vorm te geven. Alleen als het, door het verzet van een of meer permanente leden, niet mogelijk is een mandaat van de Veiligheidsraad te verkrijgen en sprake is van zeer grove mensenrechtenschendingen of genocide kan worden afgeweken van het geweldsverbod zoals dat is vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties. Er moet dus sprake zijn van een echte noodsituatie. De operatie moet dan wel volledig aan criteria van noodzakelijkheid, proportionaliteit en naleving van internationaal humanitair recht voldoen. Staten die een gewapende humanitaire interventie uitvoeren moeten de VN-Veiligheidsraad ten allen tijden volledig en terstond inlichten over hun actie. Ook zal achteraf verantwoording dienen te worden afgelegd. Dit laatste geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de militaire activiteiten van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Irak.
6. Een scherpere rol van de EU op het terrein van mensenrechten:
intern, ten aanzien van de uitbreiding, en met derde landen
.
De toegenomen Europese integratie biedt de Europese Unie de
mogelijkheid om een cruciale rol te spelen bij de promotie en
bescherming van mensenrechten wereldwijd. De Europese Unie dient
daarom haar mensenrechtenbeleid scherper vorm te geven. Het extern
gerichte mensenrechtenbeleid van de EU blijft meestal ondergeschikt
aan veiligheids- en economische belangen. Er moet hard worden
gewerkt aan het vaststellen van doelen, systematische controle,
rapportage en evaluatie van het gevoerde beleid, dat overigens een
tekort vertoont aan consistentie, samenhang tussen de
beleidsinstrumenten en democratische controle. De Europese
Commissie zal haar beleid veel efficiënter en effectiever moeten
gaan voeren en Nederland zal dit actief bij de Europese Commissie
moeten inbrengen. Voor de 'kritische dialogen' met derde landen
zullen vooraf duidelijke doelstellingen moeten worden aangegeven
zodat achteraf hun effect kan worden beoordeeld. Op het ogenblik
gebeurt dit onvoldoende, zoals blijkt in de gevallen China en Iran.
In de verdere uitwerking van het Europees veiligheids- en
defensiebeleid zullen de mensenrechten als vanzelfsprekend naar
voren moeten komen. Daarbij speelt de Hoge Vertegenwoordiger van de
EU, Solana, een belangrijke rol.
Om de kloof tussen beleid en uitvoeringspraktijk te dichten, en
samenhang aan te brengen tussen instellingen en
beleidsinstrumenten, is het noodzakelijk om een mensenrechtenbeleid
voor de EU als geheel te ontwikkelen. Om het externe
mensenrechtenbeleid van de Europese Unie geloofwaardig te laten
zijn is het belangrijk dat ook de bestaande mensenrechtensituatie
binnen de Unie alle aandacht krijgt. Daarom is het een goede zaak
dat in het Verdrag van Nice is vastgelegd dat artikel 7 van het
Verdrag van de Europese Unie zodanig wordt gewijzigd dat de Unie
adequaat kan reageren indien in een bepaalde lidstaat fundamentele
rechten onder druk komen te staan. Deze mede als gevolg van het
beleid ten aanzien van Oostenrijk afgesproken verdragswijziging
verdient uitwerking en wanneer nodig een duidelijk en objectief
verificatie-instrumentarium.
Daarnaast is het met name van belang wat er gebeurt in de landen
die binnenkort toetreden. De uitbreiding van de EU biedt de
mogelijkheid om de mensenrechtensituatie in de toetredende landen
ten positieve te beïnvloeden. Daarbij moeten bestaande
mensenrechtencriteria strikt worden toegepast, maar ook verbeterde
samenwerking met de autoriteiten en vooral ook de bevolking in de
toetredende landen is op haar plaats. Dat geldt in het bijzonder
voor Turkije, waar nog steeds sprake is van een zorgelijke toestand
van de mensenrechten De speciale aandacht binnen Europa voor asiel-
en migratievraagstukken kan worden aangegrepen om op Europees
niveau de bescherming van de rechten van vluchtelingen te
garanderen. Zo zou een onafhankelijk Europees centrum voor
ambtsberichten moeten worden opgericht.
7. Globalisering; maatschappelijk ondernemen en hernieuwde aandacht
voor internationale vakbondsrechten
De derde grote ontwikkeling van de laatste decennia is de
globalisering. Globalisering heeft vooral zijn weerslag op de
economische verhoudingen. Verschillen tussen arm en rijk kunnen
toenemen. Vrouwenrechten kunnen worden aangetast zoals bijvoorbeeld
in sommige landen in Oost-Europa. Daar, maar ook elders, heeft de
handel in vrouwen heeft weerzinwekkende vormen aangenomen.
Bij het aangaan en onderhouden van economische betrekkingen zullen
de rechten van de mens voor alle betrokken partijen een duidelijke
rol moeten spelen. De afweging tussen de bescherming en bevordering
van Nederlandse handelsbelangen en het aanspreken van buitenlandse
regeringen op mensenrechtenschendingen is soms moeilijk en gaat
vaak uit van een valse tegenstelling. Voor de Partij van de Arbeid
mogen economische belangen nooit leiden tot het negeren of
bagatelliseren van mensenrechtenschendingen. Behalve staten spelen
ook bedrijven een belangrijke rol bij internationale economische
betrekkingen. Het instellen van een orgaan waarin overheid,
bedrijfsleven en niet-gouvermentele organisaties (NGO's) kunnen
overleggen over mensenrechten en internationaal ondernemen, kan de
nodige duidelijkheid scheppen over de verschillende
verantwoordelijkheden rond het maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Tevens is het voor de Partij van de Arbeid essentieel
dat bedrijven rapporteren over hun internationale activiteiten en
de rol die de mensenrechten daarin vervullen. De
mensenrechtenrapportages van het Ministerie van Buitenlandse zaken
zouden ook rekening moeten houden met maatschappelijk verantwoord
ondernemen in het betreffende land.
Bij handelsmissies dient de minister van Buitenlandse Zaken als
eerstverantwoordelijke voor het mensenrechtenbeleid altijd
betrokken te worden bij de timing en de invulling van de missie.
Ook is het van belang dat vertegenwoordigers van vakbonden deel
uitmaken van handelsmissies. De Partij van de Arbeid wil een
hernieuwd aandachtspunt van de Nederlandse regering tezamen met de
sociale partners voor vakbondsrechten in een globaliserende wereld.
Er zou moeten worden gewerkt aan duidelijke mensenrechtencriteria
voor de wapenexport en de intensivering van de controle op de
wapenhandel en deze zouden direct in Europees verband ingebracht
moeten worden. Ook zouden deze criteria een rol moeten spelen in
een directe dialoog met aantal kandidaat-lidstaten van de Europese
Unie die voor grote bedragen wapens exporteren naar landen waar de
mensenrechten ernstig worden geschonden. De productie van wapens
waarmee per definitie de door internationale verdragen
voorgeschreven proportionaliteit van de inzet van militaire
middelen wordt ondermijnd zou overigens helemaal moeten worden
verboden.
8.Een nieuw offensief voor internationale vrouwen- en kinderrechten
.
De rechten van de vrouw vereisen veel meer extra aandacht op hoog
politiek niveau. Te vaak worden deze rechten beschouwd als een
restcategorie en ze staan ten onrechte niet centraal in het
politieke debat. Vrouwenrechten zijn in veel landen niet
vanzelfsprekend en de voortgaande discriminatie en ongelijke
behandeling van vrouwen zijn geenszins fenomenen die vanzelf
verdwijnen. De achterstelling en soms zelfs verslechtering van de
situatie van vrouwen in een aantal landen, zoals Afghanistan en
Saoedi-Arabië, spreekt daarbij boekdelen. Vrouwen zijn vaak de
eerste slachtoffers van verkrachting en marteling in
conflictgebieden. Ook het recente besluit van de nieuwe Amerikaanse
regering om geen subsidie meer te geven voor programma's van
geboortebeperking in ontwikkelingslanden is een reden tot zorg.
Daarnaast dienen vrouwenrechten veel actiever geagendeerd te worden
in de internationaal-economische discussies over
armoedebestrijding, gelijke behandeling en verdeling van arbeid-en
zorgtaken. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur zal hier een
speciale prioriteit van moeten maken evenals van de bestrijding van
vrouwenhandel.
Naast vrouwenrechten worden ook vaak de rechten van het kind
beschouwd als een restcategorie. De problematiek rond kindsoldaten
en kinderarbeid bewijst dat dat volstrekt ten onrechte is. Veel
regeringen, maar ook rebellengroeperingen maken gebruik van
kindsoldaten. De Partij van de Arbeid is daarom verklaard
tegenstander van de rekrutering van soldaten jonger dan achttien
jaar. Wat betreft kinderarbeid hebben overheden en bedrijfsleven
een gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit fenomeen uit te
bannen. In sommige landen speelt het probleem dat meisjes al op
zeer jonge leeftijd gedwongen worden uitgehuwelijkt. Om de aandacht
te blijven vestigen op deze schendingen van kinderrechten moet
Nederland zo spoedig mogelijk een beleidsdocument voorleggen ten
aanzien van het vervolg op de Kindertop van de Verenigde Naties.
9. Mensenrechten en Ontwikkelingssamenwerking gaan samen
In het ontwikkelingssamenwerkingbeleid spelen economische, sociale en culturele mensenrechten een belangrijke rol. De Partij van de Arbeid hecht bijvoorbeeld veel belang aan de rechten van werknemers. Daarnaast verdienen ook de burger- en politieke rechten een duidelijke plaats. Nu worden ook landen gesteund waar het met de mensenrechten slecht is gesteld. Aangegeven zal moeten worden dat hulp daadwerkelijk deze rechten verbetert.
In het ontwikkelingssamenwerkingbeleid zal rekening moeten worden
gehouden met de eigen accenten van ontwikkelingslanden wat betreft
de mensenrechten, hetgeen niet mag uitmonden in het relativeren van
de universaliteit van de rechten van de mens. De Partij van de
Arbeid wil een nieuwe actualiteit geven aan de waarde van
mensenrechten in sociale en economische ontwikkeling. De inspiratie
wordt daarbij gevonden in het werk van Amartya Sen die aan de
economie een nieuwe ethische dimensie heeft gegeven. De rechten van
de mens zouden een explicietere rol moeten spelen bij het aangaan
en voortzetten van bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelaties.
Meer organisatie en deskundigheid zijn geboden t.a.v. de bilaterale
mensenrechtenprogramma's. In alle landen waarmee een bilaterale
ontwikkelingssamenwerkingsrelatie bestaat zou met de gelijkgestemde
donorlanden een coördinerende dialoog rond mensenrechtenthema's
moeten worden ingesteld. Positief mensenrechtenbeleid speelt
hierbij een grote rol.
10. Voor een effectief multilateraal beleid: Tegen dubbele
standaarden en de bureaucratisering van het mensenrechtenbeleid
Het respect voor de rechten van de mens dient ook op multilateraal
niveau te worden afgedwongen, overigens zonder dat staten daarmee
een excuus wordt gegeven om bilateraal of regionaal niveau niets
aan de orde te stellen. Naast de VN-Veiligheidsraad en de
VN-mensenrechtencommissie zijn ook de gespecialiseerde organisaties
van de VN gehouden aan de mensenrechtenverdragen. Harder moet
worden opgetreden tegen bureaucratisering van deze commissies en
tegen het hanteren van dubbele standaarden. Grotere en strategisch
belangrijke landen worden nauwelijks veroordeeld. Saoedi-Arabië is
daarvan een goed voorbeeld.
De zelfstandige internationale organisaties zouden partij bij de
VN-mensenrechtenverdragen kunnen worden. De economische, sociale en
culturele rechten moeten op multilateraal niveau een duidelijke
plaats hebben, bijvoorbeeld door een verdere versterking van het
internationale toezicht op de naleving van die rechten. Nederland
dient zijn specifieke invloed in multilaterale
ontwikkelingsorganisaties te gebruiken om de aandacht voor de
rechten van de mens op multilateraal niveau te waarborgen, onder
meer door van VN-organisaties meer transparantie en democratische
controle te eisen. Met name t.a.v. de internationale financiële
instellingen en de uitvoering van hun programma's dient het beleid
plaats te vinden aan de hand van de internationale
mensenrechtenverdragen.
Naast de nieuwe accenten zijn er tevens een aantal traditionele
aspecten van het mensenrechtenbeleid zijn die constante aandacht
behoeven. Het Nederlandse mensenrechtenbeleid dient gericht te zijn
op de versterking en implementatie van de normering zoals
vastgelegd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens
en andere belangrijke verdragen zoals het EVRM. Staten die deze
verdragen hebben ondertekend dienen altijd te worden aangesproken
als verplichtingen die hieruit voortvloeien niet worden nagekomen
of worden geschonden. Bij ernstige mensenrechtenschendingen dient
Nederland daarom, mocht het betreffende verdrag daartoe de
mogelijkheid openen, frequenter gebruik te maken van het instrument
statenklacht. Ook dient bij nieuwe toetreders tot de Raad van
Europa een beter observatie- en verificatiemechanisme te worden
ingesteld. Van bestaande mechanismen moet beter gebruik worden
gemaakt. Consultatie- en verzoeningsprocedures binnen het
Lomé-verdrag, het Verdrag van Cotonu en de Organisatie voor
Veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) dienen in een
vroegtijdig stadium te worden benut. Op die manier kan er een
preventieve werking uitgaan van deze instrumenten.
Voor een effectief buitenlands mensenrechtenbeleid is een adequate informatievoorziening onontbeerlijk; de Hoge Commissaris voor Mensenrechten zou alle informatie over de situatie van de rechten van de mens goed moeten documenteren en voor iedereen opvraagbaar moeten maken. Bij het verwerken van de beschikbare informatie in doelstellingen en beleid, zal er een goede balans moeten zijn tussen het 'positieve' stimuleren van respect voor de mensenrechten en het versterken van de normering enerzijds, en het 'negatieve' aan de orde stellen van schendingen anderzijds.
Nederland zal zich moeten blijven richten op
mensenrechtenschendingen overal ter wereld. Dubbele standaarden
dienen daarbij zo veel mogelijk te worden voorkomen en gezamenlijk
Europees optreden speelt een belangrijke rol. Belangrijk is dat
plegers van mensenrechtenschending niet vrijuit gaan. De oprichting
van het Internationale Strafhof is een grote stap in het tegengaan
van de straffeloosheid. Bij het tot stand brengen van de
implementatiewetgeving van het Statuut van het Internationale
Strafhof zullen alle misdrijven die in het Statuut worden opgesomd,
zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en
genocide in de Nederlandse strafwetgeving worden opgenomen. Dat
betekent dat personen die, direct of indirect, verantwoordelijkheid
dragen voor deze grove mensenrechtenschendingen nooit een veilige
haven kunnen vinden in ons land. Tevens dient Nederland waar nodig
nationale straftribunalen te bevorderen alsmede nationale
verzoeningscommissies te ondersteunen. Een belangrijk aandachtspunt
in het Nederlandse mensenrechtenbeleid vormt het streven om te
komen tot het wereldwijd afschaffen van de doodstraf. Dat vereist
een constante inspanning, zowel bilateraal als in multilaterale
verband. Vooral richting de Verenigde Staten is een consequent een
eensgezind Europees optreden vereist.
11. Slimme sancties die mensenrechten beschermen.
Sancties kunnen een belangrijke rol spelen bij pogingen
mensenrechtenschendingen te voorkomen of tegen te gaan. De sancties
zoals die bijvoorbeeld zijn ingesteld tegen Irak hebben echter de
discussie over de effectiviteit en de legitimiteit van sancties
doen oplaaien. Het beleid van de Nederlandse regering schiet hier
duidelijk te kort. De Partij van de Arbeid is van mening dat
sancties een belangrijk instrument kunnen zijn om staten onder druk
te zetten om hun beleid te wijzigen. Sancties moeten echter te
allen tijde voldoen aan de voorwaarden van effectiviteit en
proportionaliteit, zodanig dat de gevolgen voor de burgerbevolking
zo beperkt mogelijk zijn. Mocht daaraan niet worden voldaan dan
kunnen sancties hun legitimiteit verliezen. Ook dienen de
mogelijkheden voor het opleggen van slimme sancties, zoals de
bevriezing van financiële tegoeden te worden vergroot. Hiertoe
dienen de Ministeries van Financiën en de banken een effectief
beleid te voeren. Nederland kan hier ten aanzien van het Interlaken
proces een belangrijke rol spelen en dient op dit terrein tezamen
met het Verenigd Koninkrijk een initiatief te nemen. Tevens dienen
de mogelijkheden van specifieke wapenembargo's (bijvoorbeeld ten
aanzien van het Grote Merengebeid) en ten aanzien van bepaalde
producten (diamanten) effectiever benut te worden en in de EU te
worden geagendeerd.
12 De eigen boezem: Mensenrechten ook in Nederland
.
Mensenrechten worden meestal geassocieerd met buitenlands politiek.
Ze spelen echter ook een belangrijke rol in het binnenlands beleid.
Het aantal en de ernst van de mensenrechtenschendingen binnen
Nederland vallen, in vergelijking met de meeste andere landen, erg
mee. Toch kan een aantal zorgpunten die door internationale
toezichthoudende instanties naar voren worden gebracht nog eens
kritisch worden bekeken. Speciale aandacht daarbij verdienen de
rechten van de vrouw. Ongelijke beloning van man en vrouw blijft
een punt van zorg evenals het ontbreken van een zelfstandig
verblijfsrecht van migranten- en vluchtelingenvrouwen die het
slachtoffer zijn van seksueel of huiselijk geweld. Serieuze
rapportage over deze aspecten vergroot de geloofwaardigheid van het
Nederlandse beleid inzake mensenrechtenschendingen elders.
Een ander aspect van het binnenlandse mensenrechtenbeleid vormt de gevolgen van uitspraken van internationale gerechtelijke instanties over bepalingen uit verdragen waarbij Nederland partij is. Het belangrijkste voorbeeld vormen de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat bevoegd is t.a.v. EVRM. Ook als Nederland geen partij is bij het conflict waar het Hof zich over uitspreekt kan de uitspraak gevolgen hebben voor de situatie in Nederland De regering dient daarom regelmatig te rapporteren over de uitspraken van de relevante internationale gerechtelijke instanties en de gevolgen daarvan voor Nederland.
13 Een betere institutionele vormgeving van het Nederlandse
Mensenrechtenbeleid: De mogelijkheid van een Nederlands
Mensenrechteninstituut en een helderder plaatsbepaling van de
Mensenrechtenambassadeur
Keuzes die t.a.v. het Nederlands mensenrechtenbeleid worden
gemaakt, moeten hun weerslag hebben op de instituties die zich met
dat beleid bezighouden. Hoewel de behartiging van
mensenrechtenbeleid in brede zin blijvend zal moeten worden
gecoördineerd door de minister van Buitenlandse Zaken, zou een
interdepartementaal overleg over het Nederlands mensenrechtenbeleid
een toegevoegde waarde kunnen hebben, bijvoorbeeld bij het
integreren van binnen- en buitenlandse aspecten van het
mensenrechtenbeleid. Niet alleen bij de mensenrechtenafdeling, maar
op het gehele Ministerie van Buitenlandse Zaken zal het thema
mensenrechten een vanzelfsprekende plaats moeten krijgen. Ook de
Directie Regiobeleid moet daarbij een rol blijven spelen en haar
rol in de herijking waarmaken. Daartoe zou de deskundigheid op
gebied van mensenrechten bij alle medewerkers, en dan met name bij
de leiding van de Nederlandse vertegenwoordigingen, duidelijk
moeten worden versterkt. De rol van de Mensenrechtenambassadeur
verdient verheldering. De titel kan misverstanden oproepen doordat
deze functionaris zowel een externe- als een interne functie heeft.
De positiebepaling binnen het Ministerie blijft nog enigszins
onduidelijk en een nadere plaatsbepaling alsmede een versterking
van de ambtelijke ondersteuning is vereist.
Democratische controle op en toetsbaarheid van het Nederlandse en
Europese beleid, in eerste instantie een taak van de Tweede Kamer,
blijven van groot belang. De Tweede Kamer zal systematischer dan nu
het geval is met de regering van gedachten moeten wisselen over het
mensenrechtenbeleid. Daartoe zullen de korte- en lange
termijndoelstellingen van het Nederlands mensenrechtenbeleid en de
daaruit voortvloeiende maatregelen alsmede de indicatoren om het
resultaat van die maatregelen te meten, steeds opnieuw helder
moeten worden verwoord. Ad hoc reacties moeten vermeden worden al
kunnen deze nooit geheel voorkomen worden.
De rol van de NGO's bij de nationale en internationale normstelling
en naleving van de rechten van de mens is ook in de toekomst
cruciaal voor het Nederlands beleid. Daarbij dient wel te worden
gewaakt voor een te grote versnippering: het aantal NGO's werkzaam
op het gebied van mensenrechten neemt nog steeds toe. Dat verhoogt
de noodzaak van een goede coördinatie van de activiteiten van deze
organisaties. Een Nationaal Mensenrechteninstituut zou hierbij
mogelijk een nuttige rol kunnen vervullen. Een dergelijk instituut
zou kunnen worden gefinancierd door de overheid, maar is in zijn
functioneren onafhankelijk. Op het terrein van
informatievoorziening, onderwijs en training, betrokkenheid bij
rapportages onder internationale mensenrechtenverdragen, de
advisering van de regering en parlement, betrokkenheid bij het
initiëren en uitvoeren van ontwikkelingsprojecten en het opstellen
van een Nationaal Actieplan, zou zo'n instituut eventueel een
toegevoegde waarde kunnen hebben. Van belang is wel dat duplicatie
van werkzaamheden en activiteiten wordt voorkomen en dat geen rol
wordt toegedacht afbreuk wordt gedaan aan de positie van bestaande
geschillenbeslechtingcommissies
Inleiding
De sociaal-democratische beweging heeft altijd een bijzondere
relatie gehad met de rechten van de mens. De in de 18e en 19e eeuw
geformuleerde burger- en politieke rechten stelden ook de
arbeidersbeweging in staat zich te organiseren in vakbeweging en
politieke verbanden en al snel eisten deze bewegingen ook in
Nederland erkenning van wat later de economische, sociale en
culturele rechten zou worden genoemd, waaronder het recht op
staking en het recht op sociale zekerheid. Om de stem van het volk
ook op overheidsniveau te laten horen was de erkenning van het
algemeen kiesrecht, eerst alleen voor mannen maar later ook voor
vrouwen, een belangrijke stap. Het heeft de sociaal-democratie in
staat gesteld om te werken aan het verankeren van een aantal
belangrijke mensenrechtenbeginselen in onze verzorgingsstaat.
De sociaal-democratie heeft het desondanks niet altijd even
makkelijk gehad met het stellen van prioriteiten betreffende
mensenrechten. Lange tijd heeft de sociaal-democratie gemeend dat
erkenning van mensenrechten zich kon verdragen met handhaving van
een verlicht koloniaal systeem, terwijl dat gebaseerd was op het
onthouden van politieke vrijheidsrechten aan onderdanen in 'onze'
overzeese Koninkrijksdelen. Geworsteld met het thema mensenrechten
wordt er nog steeds in discussies over internationale samenwerking
met bijvoorbeeld China, Cuba en Vietnam en met de kwestie of onder
omstandigheden aan economische, sociale en culturele rechten wel of
niet voorrang gegeven moet worden boven een volledig genot van
burger- en politieke rechten. Maar juist uit deze discussies, die
ondermeer naar voren zijn gekomen in de PvdA-publicatie 'Gebonden
in Vrijheid' van Marnix Krop en de EVS-publicatie Mensenrechten
voor armen weggelegd?, blijkt hoe innig de rechten van de mens en
sociaal-democratische ideeën rond armoedebestrijding, rasgelijkheid
en vrede en veiligheid verbonden zijn.
De opkomst van het mensenrechtenbeleid
Na 1945 is een enorme vooruitgang op het terrein van de rechten van
de mens geboekt. Het Handvest van de Verenigde Naties van 1945, de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) van 1948 en
de uitwerking daarvan in een hele serie verdragen zijn niet meer
weg te denken uit de politiek en, nog belangrijker, uit de hoofden
van burgers. Wanneer mensen menen dat hun rechten geschonden zijn,
kunnen zij zich gesteund voelen door de internationale erkenning
van de rechten van de mens. De machtsbasis van volken en individuen
is door die erkenning versterkt, als gevolg waarvan het
dekolonisatieproces heeft kunnen doorzetten. Ook moet de invloed
van de beginselen van gelijkwaardigheid van rassen en van mannen en
vrouwen, ook op een in oorsprong redelijk traditionele samenleving
als de Nederlandse, niet worden onderschat. Internationaal is een
waaier van rapportageprocedures, toezichtmechanismen en instituties
ontwikkeld om de naleving van de rechten van de mens te bevorderen.
Dat is een andere belangrijke stap voorwaarts, al is er nog heel
veel te verbeteren. Mensenrechten zijn ook in toenemende mate
vervlochten met het internationaal economisch en
ontwikkelingsbeleid, alsmede in de vredes- en veiligheidspolitiek.
De rechten van de mens maken deel uit van de internationale
rechtsorde en de handhaving en bevordering. Ze worden maar liefst
op drie plaatsen in onze Grondwet genoemd als een belangrijke taak
van de regering van Nederland. Bevordering van respect voor de
rechten van de mens is sinds de ambtsperiode van minister Max van
der Stoel (1973-1977) naast nationale veiligheid, geordende
internationale economische betrekkingen en vrede en veiligheid een
substantieel aandachtspunt van het buitenlands beleid van
Nederland.
De toenemende aandacht voor economische, sociale en culturele
rechten
Gedurende de Koude Oorlog is het debat over zowel de 'klassieke'
burger- en politieke rechten als de economische, sociale en
culturele rechten sterk ideologisch gekleurd geweest. Inmiddels
wordt erkend dat beide categorieën mensenrechten ondeelbaar en
onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn; ze vormen verschillende
aspecten van de menselijke waardigheid. De ondeelbaarheid van de
rechten van de mens zou ook in het Nederlands regeringsbeleid tot
uitdrukking moeten komen. Het uitgangspunt bij de integrale
benadering van de rechten van de mens zijn de UVRM en de vele
aanvullende verdragen waarbij Nederland partij is. Ook de in 1998
door de Internationale Arbeidsorganisatie nog eens opnieuw
geformuleerde rechten van vrijheid van vakvereniging, vrijheid van
collectief onderhandelen, verbod van dwangarbeid, verbod van
kinderarbeid en het verbod van discriminatie in beroep en bedrijf
zouden bij de integrale benadering van de mensenrechten als
belangrijke uitgangspunten moeten worden onderschreven. Daarbij
verdienen de rechten voor de vrouw en de rechten voor het kind
speciale aandacht.
Een belangrijk onderscheid dat traditioneel wordt gemaakt tussen de
burger- en politieke rechten enerzijds en de economische, sociale
en culturele rechten anderzijds is dat de realisering van
economische, sociale en culturele rechten, zoals het recht op
gezondheid en het recht op huisvesting, afhankelijk is van de
economische situatie waarin een staat verkeert, terwijl de
realisering van burger- en politieke rechten nauwelijks financiële
betrokkenheid van de staat vereist. Om die reden worden burger- en
politieke rechten vaak als 'echte rechten' beschouwd, waar
economische, sociale en culturele rechten vaak worden gezien als
beleidsbeginselen, waardoor het moeilijk is om te bepalen wie
slachtoffer is van schendingen van economische, sociale en
culturele rechten.
Bovenstaande overwegingen hebben er in het verleden toe geleid dat
er bij verdragen waarin economische, sociale en culturele rechten
zijn neergelegd (zoals het VN-Verdrag inzake Economische, Sociale
en Culturele Rechten) en het Europees Sociaal Handvest geen
individuele klachtprocedures zijn opgenomen, terwijl dat wel is
gebeurd voor verdragen die burger- en politieke rechten inhouden.
In de afgelopen decennia is duidelijk geworden hoe belangrijk
individuele klachtprocedures op internationaal niveau zijn
(geweest) voor de bescherming van de burger- en politieke rechten
van de mens en voor het aanscherpen en verduidelijken van de
verplichtingen die staten hebben onder burger- en politieke
rechtenverdragen. Ook economische, sociale en culturele rechten
hebben, net als burger- en politieke rechten, aspecten die zich
voor toetsing door nationale en internationale instanties in
concrete situaties lenen. Het is van groot belang dat ook voor
situaties van beweerde schendingen van economische, sociale en
culturele rechten verificatiemechanismen en verbeterde
rapportageverplichtingen worden gecreëerd, waarmee recht zou worden
gedaan aan de ondeelbaarheid van alle rechten van de mens. Aan
individuen en groepen dient op nationaal en internationaal niveau
de mogelijkheid te worden gegeven aan te tonen dat zij slachtoffer
zijn van schendingen van economische, sociale en culturele rechten
en Nederland dient de mogelijkheid en wenselijkheid daarvan nader
te onderzoeken.
Waarom deze nota?
In de afgelopen jaren zijn we opnieuw geconfronteerd met
grootschalige en flagrante schendingen van mensenrechten, waarvan
velen dachten dat zij tot het verleden behoorden. Termen als
genocide, agressie en massaverkrachtingen zijn weer volop terug in
de discussie over internationale politiek. Internationale
strafbaarstelling en internationale berechting van dit soort
misdrijven is in een reactie daarop een bemoedigende ontwikkeling.
Het is bij dit alles belangrijk dat wordt erkend dat
mensenrechtenbeleid een zaak is van volgehouden aandacht en veel
geduld. Mensenrechten moeten een automatisch aandachtsonderdeel in
de dagelijkse praktijk zijn en niet alleen bij brandende
onderwerpen in de actualiteit aan de orde komen. Na de publicatie
van de regeringsnota De Rechten van de Mens in het Buitenlands
Beleid in 1979 is dit, ondanks regelmatige voortgangsrapportages,
helaas niet altijd het geval geweest. De voortdurende aandacht voor
de rechten van de mens en de daarop gebaseerde creativiteit zouden,
meer dan nu het geval is, een hoeksteen van ons buitenlands beleid
moeten zijn. Deze nota hoopt daartoe een bijdrage te leveren.
Daarbij komt dat zich sinds 1979 een aantal belangrijke
ontwikkelingen heeft voorgedaan. De meest in het oog springende is
uiteraard het einde van de Koude Oorlog. Tevens is de afgelopen
decennia de Europese integratie in een stroomversnelling geraakt en
is daardoor het belang van de Europese Unie veel groter geworden.
Tenslotte laten de laatste twintig jaar zich kenschetsen door een
alsmaar toenemende globalisering Deze ontwikkelingen bieden nieuwe
uitdagingen en kansen om te komen tot een effectiever
mensenrechtenbeleid, maar creëren ook nieuwe problemen. In deze
nota geeft de Partij de van Arbeid haar visie op deze veranderde
situatie.
In het eerste hoofdstuk zal aandacht worden gevraagd voor het
beleid t.a.v. de mensenrechtensituatie in ons eigen land. In
hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op de relatie tussen mensenrechten
en een aantal belangrijke thema's in het buitenlands beleid. In het
derde en vierde hoofdstuk wordt gesproken over de wijze waarop het
thema mensenrechten op twee van die niveaus (het Europese en het
'multilaterale' niveau) aan de orde zou moeten komen en in het
laatste hoofdstuk zal worden ingegaan op de vraag welke gevolgen
een aanscherping van het Nederlands mensenrechtenbeleid zou moeten
hebben op institutioneel niveau.
Hoofdstuk 1: Mensenrechten in Nederland
De rechten van de mens zoals neergelegd in de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens en vele andere verklaringen en
verdragen, zijn niet alleen van belang voor het buitenlands beleid
van Nederland, maar leggen ons land ook verplichtingen op binnen de
eigen rechtsorde. De wijze waarop Nederland intern zijn
internationale mensenrechtenverplichtingen nakomt, draagt bij aan
de geloofwaardigheid en invloed van ons buitenlands beleid.
De rechten van de mens zijn een belangrijke maatstaf voor het
beleid, de regelgeving en het handelen van overheden overal ter
wereld. Regelmatig komt het voor dat door internationale
toezichthoudende fora de mensenrechtensituatie in het Koninkrijk
tegen het licht wordt gehouden en te licht wordt bevonden. Zo heeft
het Europese Comité inzake het Voorkomen van Folteren kritiek
uitgeoefend op de omstandigheden in sommige gevangenissen in
Nederland en de Nederlandse Antillen. In de jaren tachtig leidde
een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens tot
de instelling van een onafhankelijke Afdeling Rechtspraak van de
Raad van State. De Nederlandse strafwetgeving is in de afgelopen
decennia regelmatig gewijzigd in het licht van uitspraken van het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Indien internationale
toezichthoudende instanties of NGO's kritische kanttekeningen
plaatsen op het terrein van de rechten van de mens, dienen die op
serieuze wijze door regering en Tweede Kamer te worden behandeld.
De Tweede Kamer moet dan wel in voldoende mate worden ingelicht
over onder meer de conclusies en aanbevelingen van internationale
toezichtorganen en zal aan de hand daarvan in debat moeten gaan met
de regering.
Het is belangrijk dat Nederland zich open blijft stellen voor
kritiek op de interne mensenrechtensituatie. Wat dat betreft is het
een goede zaak dat Nederland de individuele klachtprocedures, zoals
die op Europees en VN-niveau in verschillende verdragen zijn
neergelegd, heeft erkend. Het spreekt eigenlijk voor zich dat ons
land zijn rapportageverplichtingen onder internationale
mensenrechtenverdragen nauwgezet dient na te komen. Waar deze nog
niet bestaan dienen we mee te werken aan het instellen van
individuele toezichtprocedures; het zou een goede zaak zijn als
Nederland op korte termijn het Protocol uit 1999 bij het
VN-Vrouwenverdrag, dat een individueel klachtrecht inhoudt,
ratificeert en zich in zou zetten voor een onderzoek naar de voor-
en nadelen van een individuele klachtenprocedure bij het VN-Verdrag
inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten van 1966. Tevens
zou onderzocht kunnen worden om op basis van het Europees Sociaal
Handvest een Protocol inzake Economische, Sociale en Culturele
Rechten bij het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens
(EVRM) te ontwerpen.
Mensenrechten worden meestal geassocieerd met buitenlands politiek.
Ze spelen echter ook een belangrijke rol in het binnenlands beleid.
Het aantal en de ernst van de mensenrechtenschendingen binnen
Nederland vallen, in vergelijking met de meeste andere landen, erg
mee. Toch kan een aantal zorgpunten die door internationale
toezichthoudende instanties naar voren worden gebracht nog eens
kritisch worden bekeken. Speciale aandacht daarbij verdienen de
rechten van de vrouw. Ongelijke beloning van man en vrouw blijft
een punt van zorg evenals het ontbreken van een zelfstandig
verblijfsrecht van migranten- en vluchtelingenvrouwen die het
slachtoffer zijn van seksueel of huiselijk geweld. Serieuze
rapportage over mensenrechten in eigen land vergroot de
geloofwaardigheid van het Nederlandse beleid inzake
mensenrechtenschendingen elders.
Zoals de Grondwet voorschrijft, kunnen burgers onder bepaalde
voorwaarden voor de Nederlandse rechter een direct beroep doen op
de in internationale verdragen neergelegde mensenrechten. De
Nederlandse rechter heeft in zulke situaties verstrekkende
bevoegdheden. Hij kan overheidshandelen dat in strijd is met de
rechten van de mens onrechtmatig verklaren en kan zelfs regelgeving
(inclusief wetgeving) bij eventuele onverenigbaarheid met de
rechten van de mens onverbindend verklaren. De rechter was
aanvankelijk zeer terughoudend in het gebruik van deze
bevoegdheden, maar als gevolg van uitspraken van het Europese Hof
voor de Rechten van de Mens treedt de Nederlandse rechter
tegenwoordig in concrete, aan hem voorgelegde situaties van
beweerde mensenrechtenschendingen, vaker op als beschermer van de
rechten van mens. De overheid zal zich er steeds meer van bewust
worden dat haar handelen mede door de in internationale verdragen
vastgelegde rechten van de mens dient te worden bepaald.
In sommige gevallen moeten internationale mensenrechtenverdragen nader worden uitgewerkt in onze nationale wetgeving. Dat zal zo snel mogelijk na ondertekening van een verdrag moeten gebeuren, zodat binnen redelijke termijn kan worden overgegaan tot ratificatie. Een voorbeeld van zo'n verdrag is het Statuut van het Internationaal Strafhof (1998) dat voorziet in individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid voor grove mensenrechtenschendingen; dit Statuut is reeds door Nederland ondertekend en ligt momenteel voor behandeling bij het parlement als onderdeel van de ratificatieprocedure. Bij het tot stand brengen van de implementatiewetgeving van het Statuut van het Internationale Strafhof zullen alle misdrijven die in het Statuut worden opgesomd, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide in de Nederlandse strafwetgeving worden opgenomen. Dat betekent dat personen die, direct of indirect, verantwoordelijkheid dragen voor grove mensenrechtenschendingen nooit een veilige haven kunnen vinden in ons land.
Ook op het gebied van onderwijs en voorlichting zou het één en
ander kunnen verbeteren. Het is van groot belang dat burgers niet
alleen rechten hebben, maar deze ook kennen. Nederland maakt zich
op wereldwijd niveau sterk voor onderwijs en voorlichting op het
terrein van de rechten van de mens, maar ook nationaal heeft de
overheid op dat terrein een belangrijke stimulerende taak.
Mensenrechtenonderwijs en -voorlichting zouden duidelijk in
verschillende lesprogramma's moeten worden opgenomen en dienen te
worden gericht op iedereen die in Nederland verblijft, inclusief
migranten en asielzoekers.
Het asiel- en vreemdelingenbeleid
Mensenrechten spelen uiteraard ook een belangrijke rol in het
Nederlandse asiel- en vreemdelingenbeleid. De bestaande
internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan, blijven
bepalend; het Vluchtelingenverdrag van Genève van 1951 met het
aanvullend protocol van 1967 en het Europese Verdrag voor de
Rechten van de Mens zijn daarvan de belangrijkste. Volgens de
definitie van het Verdrag van Genève is iemand een vluchteling als
hij of zij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging in
zijn of haar land van herkomst op grond van afkomst, religie,
nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep dan wel
op grond van zijn of haar politieke overtuiging. Om te bepalen of
het aannemelijk is dat een asielzoeker gegronde redenen heeft om te
vrezen voor schending van mensenrechten spelen de algemene
ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een
belangrijke rol. Deze ambtsberichten worden speciaal opgesteld met
het oog op de beoordeling van individuele asielverzoeken. De
kwaliteit van de ambtsberichten is daarom een constant punt van
aandacht. Gelukkig laat deze kwaliteit de laatste tijd een
stijgende lijn zien. Een betere informatieverstrekking in
ambtsberichten over de specifieke positie van vrouwen zou overigens
een goede eerste stap zijn op weg naar een gewenste prominentere
plaats voor vrouwenrechten in het Nederlands asiel- en
vreemdelingenbeleid.
Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is het
de bedoeling dat op het gebied van het asiel- en
vreemdelingenbeleid een steeds verdergaande samenwerking tot stand
komt binnen Europa. Dit kan betekenen dat er uiteindelijk sprake
zal zijn van één Europees asielbeleid, waarbij lidstaten
afzonderlijk geen asielaanvragen meer behandelen. Europese
samenwerking op asielbeleid is een goede zaak, mits een hoog niveau
van bescherming van de rechten van vluchtelingen gegarandeerd
blijft. Daarover meer in hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 2: Mensenrechten in het buitenlands beleid
Aan het begin van de 21e eeuw mag de internationale gemeenschap,
bestaande uit individuele staten, burgers en NGO's, niet meer
lijdzaam toekijken wanneer in een bepaald land de mensenrechten
ernstig worden geschonden. Gebleken is dat intensieve aandacht en
druk van buiten vaak een essentiële rol kunnen spelen bij het
voorkomen van verdere schendingen. Alerte betrokkenheid van
burgers, NGO's, politici en regeringen is hierbij van groot belang;
zij kunnen organisaties en burgers in de getroffen landen op
politieke, morele en juridische wijze steunen. De Nederlandse
regering heeft terecht verklaard de mensenrechten als kernelement
van het buitenlands beleid te zien en zich daarom actief op het
terrein van de mensenrechten in te willen zetten.
Het ontwikkelen van een goed mensenrechtenbeleid, en de controle
daarop, begint bij een adequate informatievoorziening. Er is veel
informatie over de mensenrechtensituatie, -wetgeving en
-jurisprudentie, maar die is niet altijd geordend. Om de regering,
maar ook NGO's, de kans te geven een totaaloverzicht van de
belangrijkste informatie te krijgen, zou de Hoge Commissaris voor
Mensenrechten moeten worden gestimuleerd om alle informatie over de
situatie van de rechten van de mens waarover de Hoge Commissaris
beschikt, zó te documenteren en te ordenen dat per land alle
informatie door regeringen, NGO's, e.d. direct opvraagbaar is.
Hoe kan de mensenrechtensituatie elders positief worden beïnvloed?
Duurzame verandering kan alleen van binnenuit komen en nauwelijks
van buitenaf worden opgelegd. Vroegtijdige ondersteuning van NGO's,
assistentie bij trainingen van rechters en politiepersoneel en
samenwerking met onderwijsinstellingen kunnen bijdragen aan een
klimaat waarin mensenrechtenschendingen in een land minder snel
kunnen voorkomen. Ook kunnen bepaalde handelsmaatregelen, zoals een
aanvullende voorkeursbehandeling, voor landen een positieve prikkel
vormen om internationale arbeidsnormen en andere mensenrechten na
te leven. Al deze maatregelen kunnen ook verankerd worden in een
duurzame en hechte samenwerking met bepaalde landen, in EU- of
bilateraal verband.
Het Nederlands mensenrechtenbeleid moet verder gestoeld zijn op een
verdere versterking van de normering, zoals vastgelegd in de
Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1948) en en
andere belangrijke verdragen zoals het EVRM. Staten die deze
verdragen hebben ondertekend dienen altijd te worden aangesproken
als verplichtingen die hieruit voortvloeien niet worden nagekomen
of worden geschonden. Bij ernstige mensenrechtenschendingen dient
Nederland daarom, mocht het betreffende verdrag daartoe de
mogelijkheid openen, frequenter gebruik te maken van het instrument
statenklacht. Staten die zich nog niet hebben aangesloten bij
bepaalde mensenrechtenverdragen, moeten daartoe worden bewogen.
Slechts daar waar het ontbreekt aan adequate normstelling moeten
nieuwe verdragen worden opgesteld.
Naast het stimuleren van het respect voor de mensenrechten en de
versterking van normstelling, geldt de implementatie van die
normstelling als speerpunt van het mensenrechtenbeleid. Staten
moeten altijd worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden die
voortvloeien uit de internationale verdragen die zij hebben
ondertekend, maar meestal zal diplomatieke druk alleen niet
voldoende zijn. Bij vermeende mensenrechtenschendingen moet daarom
niet alleen in een vroeg stadium worden bekeken of voor
slachtoffers van mensenrechtenschendingen nog individuele
klachtenprocedures openstaan bij nationale rechterlijke instanties
of op internationaal niveau (bijvoorbeeld onder het EVRM, het
BuPo-verdrag, het anti-discriminatie- en het anti-folterverdrag),
maar kunnen staten ook overwegen een statenklacht in te dienen
tegen een land waar de mensenrechten worden geschonden.
Het uitgangspunt voor de Partij van de Arbeid is de universaliteit
van mensenrechten. De principes die ten grondslag liggen aan de
fundamentele mensenrechten zij terug te vinden in alle culturen van
de wereld. In een globaliserende wereld is voor waarden- en
cultuurrelativisme geen plaats. In alle samenlevingen, rijk en arm,
dienen fundamentele mensenrechten te worden gerespecteerd en
beschermd. In een dergelijke globaliserende wereld kiest de Partij
van de Arbeid voor radicaal universalisme en verzet zich tegen de
stroming die stelt dat mensenrechten gerelateerd zijn aan
soevereiniteit en identiteit of een instrument zijn van Westers
imperialisme.
Bij het aanspreken van staten op het gebied van
mensenrechtenschendingen is het een niet altijd te vermijden, maar
niet minder zorgelijk gegeven dat vaak met twee maten wordt
gemeten. Internationale machtsverhoudingen en economische belangen
zorgen ervoor dat de mensenrechtenschendingen in bijvoorbeeld
China, Rusland en Saoedi-Arabië internationaal veel moeilijker
geagendeerd kunnen worden dan schendingen in Burma of Rwanda. Het
Nederlands belang op korte termijn, vaak voortkomend uit onze
handelsbetrekkingen, zou vaker dan nu moeten wijken voor het
langetermijnbelang van de internationale stabiliteit, die mede
wordt gegarandeerd door het respect voor de rechten van de mens.
Mensenrechtenprioriteiten in het buitenlands beleid Het zou bijzonder onwenselijk zijn indien Nederland zich, net als in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zou richten op de mensenrechtensituatie in een beperkt aantal prioriteitslanden. Vanzelfsprekend blijft Nederland bijzondere verantwoordelijkheid houden waar het gaat om het met bijzondere betrokkenheid volgen van de mensenrechtensituatie in Europa, wegens onze regionale integratie, en in met name Marokko, Suriname en Indonesië, vanwege het grote aantal uit die landen afkomstige mensen in ons land. Toch blijven we verantwoordelijkheid houden om ook mensen in verre uithoeken van de wereld waar mogelijk te ondersteunen in hun aanspraken op de rechten van de mens. De wereld wordt steeds kleiner en de mogelijkheden om ook ver van huis aan rechtvaardigheid en stabiliteit bij te dragen steeds groter. Een groeiend probleem in deze context is dat staten niet altijd de enige aan te spreken eenheden zijn. Gewapende oppositiegroepen en rebellenbewegingen laten zich minder dan regeringen op hun gebrek aan respect voor de mensenrechten aanspreken.
Hoewel Nederland zich op schendingen in alle landen moet blijven
richten, zal in ons mensenrechtenbeleid op grond van beperkingen
van de ter beschikking staande middelen afwegingen moeten worden
gemaakt, waardoor sommige thema's meer aandacht krijgen dan andere.
Het is daarbij van belang dat oog bestaat voor
mensenrechtenschendingen in steeds nieuwe contexten, zoals bij de
drugsbestrijding in Bolivia en Colombia waarbij directe en
indirecte mensenrechtenschendingen zoals repressie, geweld,
bedreiging van de volksgezondheid en milieuvervuiling om de hoek
komen kijken. De mensenrechten zoals die zijn vastgelegd in de UVRM
en de aanvullende verdragen zouden bij het maken van keuzes de
leidraad moeten zijn, maar het is in elk geval van belang dat er
bijzondere aandacht is voor het tegengaan van straffeloosheid en
het uitbannen van de doodstraf.
Straffeloosheid - het uitblijven van proportionele straf voor
verantwoordelijken van mensenrechtenschendingen - is één van de
oorzaken van het feit dat mensenrechtenschendingen blijven
voorkomen. Personen die, direct of indirect, verantwoordelijkheid
dragen voor schendingen van humanitair recht en mensenrechten,
mogen, onafhankelijk van de positie die zij bekleden, nergens
vrijuit gaan. Slachtoffers of hun familie dienen daarom in staat te
worden gesteld om op enigerlei wijze later te proberen hun recht te
halen. Het is bemoedigend dat in diverse delen van de wereld na
ernstige conflicten waarheids- en nationale verzoeningscommissies
zijn ingesteld, in het geval van voormalig Joegoslavië en Rwanda
internationale straftribunalen zijn opgericht en in het geval van
Cambodja, Indonesië en Sierra Leone in samenwerking met de
Verenigde Naties wordt geprobeerd ook tot nationale straftribunalen
te komen. Al deze instanties kunnen bijdragen aan het duurzaam
helen van wonden en het voorkomen van toekomstige
mensenrechtenschendingen. Het toekomstige Internationale Strafhof
in Den Haag kan een belangrijke aanvullende rol spelen bij het
berechten van de ergste internationale misdrijven, zoals
oorlogsmisdrijven, volkerenmoord, misdrijven tegen de mensheid en
agressie. Het Internationaal Strafhof zal uitgaan van het
complementariteitsbeginsel: indien in de staat waar schendingen
zijn gepleegd een eerlijke, onafhankelijke rechtspraak is
gegarandeerd, heeft berechting ter plaatse de voorkeur boven het
gebruik maken van het Internationaal Strafhof. Van belang is in
ieder geval dat van bovengenoemde ontwikkelingen een preventieve
werking uitgaat. Bekendheid met en het vooruitzicht van
internationale strafbaarstelling zou politieke en militaire leiders
tot inkeer kunnen brengen.
In 1999 nam de Tweede Kamer een door de PvdA-fractie ingediende
motie aan, waarin werd uitgesproken dat de doodstraf in alle
gevallen aangemerkt moest worden als een schending van
mensenrechten. In Europa is de laatste jaren veel vooruitgang
geboekt met het terugdringen van de doodstraf en de openstelling
van de Raad van Europa voor Oost-Europese landen heeft ertoe geleid
dat die landen tenminste de uitvoering van deze straf hebben
opgeschort. De grote uitdaging voor de komende jaren zal zijn om
ook de Verenigde Staten ertoe te bewegen het voorbeeld van de
Oost-Europese landen te volgen. Ook binnen de Verenigde Staten komt
de doodstraf meer en meer ter discussie dankzij onthullingen over
de gebrekkige rechtsgang in een aantal doodstrafrechtszaken, het
feit dat deze straf vooral wordt opgelegd aan zwarten en
kleurlingen en bewijzen van executies van personen van wie later
bleek dat ze onschuldig waren. Het feit dat in de Verenigde Staten
nog steeds de doodstraf wordt opgelegd en uitgevoerd is een ware
schande en een voortdurende, duidelijke Nederlandse en Europese
veroordeling daarvan zou gepast zijn. De eerder genoemde aanmerking
van de doodstraf als een schending van de rechten van de mens kan
de druk om de doodstraf af te schaffen versterken en Nederland zal
daartoe nauw moeten samenwerken met de lidstaten van de Raad van
Europa en de Europese Unie. Daarnaast moet ons land bereid zijn om
in geval van aanstaande executies niet alleen in multilateraal
verband, maar ook bilateraal over te gaan tot demarches. Ook binnen
de Verenigde Naties zal iedere gelegenheid te baat moeten worden
genomen om initiatieven te nemen tegen de doodstraf.
Zelfbeschikkingsrecht
De drang van volken om zelf over hun eigen lot (mee) te mogen
beschikken speelt een grote rol in de internationale politiek.
Zelfbeschikking is een belangrijk thema in het debat over de
mensenrechten en het mensenrechtenbeleid, ten eerste omdat het kan
worden gezien als een recht en ten tweede omdat de strijd die met
het streven naar zelfbeschikking gepaard gaat potentieel een groot
aantal mensenrechtenschendingen met zich meebrengt.
Uit de onafhankelijkheidsstrijd van Nederland tegen Spanje gedurende de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) blijkt al dat de drang tot zelfbeschikking oud is. Pas na 1945 heeft zelfbeschikking zich in een verrassend tempo ontwikkeld van een beginsel tot een recht. Met de erkenning van de internationale rechten van de mens werd een tijdbom onder de koloniale verhoudingen gelegd; de vrijheidsrechten en de rassengelijkheid verdroegen zich immers niet met voortzetting van de koloniale overheersing. Het rechtsbewustzijn van mensen in koloniën nam met de erkenning van de genoemde rechten toe. Op een enkele uitzondering na, bijvoorbeeld de Westelijke Sahara, is het dekolonisatieproces nu geheel voltooid en ontstaat meer en meer belangstelling voor de vraag hoe het zelfbeschikkingsrecht verder uitgeoefend kan worden.
De erkenning van het recht van zelfbeschikking betekent niet
automatisch het recht op onafhankelijkheid. In de praktijk van de
VN gold dit alleen voor volken die onder een koloniaal stelsel,
vreemde overheersing (Zuid-Rhodesië, Zuid-Afrika) of buitenlandse
bezetting (Palestina, Oost-Timor) leefden. Overigens werd het
beginsel van zelfbeschikking nadrukkelijk ondergeschikt gemaakt aan
het beginsel van 'territoriale integriteit', onder meer vastgelegd
in het Handvest van de Organisatie voor Afrikaanse eenheid, en aan
het belang van de handhaving van internationale vrede en
veiligheid. De drang naar zelfbeschikking blijkt tegenwoordig
vooral uit het feit dat volken zowel medezeggenschap en politieke
autonomie als respect voor hun culturele identiteit eisen. Maar
pogingen om nieuwe staatsverbanden op te richten roepen veelal
grote conflicten op. Bovendien komen deze soms ook neer op
bewegingen om een 'één-volk-staat' te scheppen, een gedachte die
geheel haaks staat op het uitgangspunt van het vreedzaam en in
respect naast elkaar leven van volken in een staatsverband, zoals
dat in verschillende VN-documenten is vastgelegd. Via
democratisering, minderhedenbescherming en een open dialoog kan
tijdig aandacht worden gegeven aan het realiseren van rechten van
volken, op politiek, economisch en cultureel terrein, binnen de
huidige statengemeenschap. Zo kunnen verschillende rassen,
culturen, godsdiensten en talen naast elkaar blijven bestaan, ook
binnen één staatsverband. Alleen wanneer verlangens naar
medezeggenschap, politieke autonomie en het respect voor een
culturele identiteit stelselmatig de kop worden ingedrukt, kan een
recht op afscheiding ontstaan.
Mensenrechten ten tijde van een crisis
Het thema mensenrechten vormt één van de pilaren van het Nederlands
buitenlands beleid. Tegelijkertijd moet het worden gezien als een
horizontale steunbalk voor de andere pilaren; er behoort altijd een
direct verband te worden gelegd met alle terreinen van het
buitenlands beleid. Er is een nauwe verwevenheid van vrede en
veiligheid en respect voor de rechten van de mens. Indirect komt
deze reeds tot uitdrukking in de Universele Verklaring van 1948,
waar deze stelt: "een ieder heeft recht op het bestaan van een
zodanige maatschappelijke en internationale orde, dat de rechten en
vrijheden in deze Verklaring genoemd, daarin ten volle kunnen
worden verwezenlijkt" (artikel 28). Expliciet is in de
VN-mensenrechtendocumenten alleen het verbod van oorlogspropaganda
en van "het propageren van op nationale afkomst, ras of godsdienst
gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie,
vijandigheid of geweld" (artikel 20 van het BuPo-verdrag).
Dikwijls raken in oorlogstijd alle remmen los. Maar de rechten van
de mens zijn niet alleen een zaak van vredestijd, maar behoren ook
ten tijde van gewapend conflict te worden nageleefd. Dit komt tot
uitdrukking in het zogenaamde oorlogsrecht en het internationale
humanitaire recht. Het is van groot belang dat daaraan meer
bekendheid wordt gegeven bij alle strijdende partijen, ook bij
degenen die in de strijd tegen onrecht het veld zijn ingetrokken.
Hoewel het eigenlijk voor zich spreekt, moet in het internationaal
en nationaal mandaat van vredesoperaties, zoals die in VN-verband
worden uitgevoerd, worden vastgelegd dat ook de militairen en
burgers die aan die operaties deelnemen zich dienen te houden aan
het humanitaire recht en de rechten van de mens. Indien zij dit
niet doen, dienen disciplinaire maatregelen tegen betrokkenen
genomen te worden. Jammer genoeg is in de praktijk het humanitair
oorlogsrecht slechts in beperkte mate toepasbaar op interne,
nationale gewapende conflicten; in landen als Algerije en Colombia
geven overheden aan terrorisme te bestrijden, waardoor ze zich niet
aan het humanitair oorlogsrecht gehouden achten. De verschuiving
van interstatelijke naar intrastatelijke conflicten stelt nieuwe
eisen aan het humanitaire recht. Veel regels uit het Geneefse
Conventies zijn slechts van toepassing op conflicten tussen staten
en niet op interne conflicten. De Nederlandse regering dient zich
actief in te zetten voor een uitbreiding van het toepassingsgebied
van het humanitaire recht en consequent schendingen van
memnsenrechten tijdens interne conflicten te veroordelen, zoals
bijvoorbeeld in het Midden-Oosten of in Tsjetjenië. Tevens is het
van belang dat op internationaal niveau meer en betere
toezichtmechanismen worden ingesteld om te zien of partijen zich
aan het humanitair oorlogsrecht houden.
Ook de gewone mensenrechten komen in conflictsituaties vaak in de
problemen, omdat doorgaans een vorm van noodtoestand wordt
afgekondigd waarbij burgerrechten mogen worden opgeschort, zoals
bijvoorbeeld het verbod op incommunicado-opsluiting waardoor het
vaststellen van martelingen extra moeilijk wordt. Des te meer kan
vroegtijdig, actief mensenrechtenbeleid in multilateraal, regionaal
en eventueel ook bilateraal verband, bij wijze van 'preventieve
diplomatie' een belangrijk middel zijn om mensenrechtenschendingen
te helpen voorkomen. Daartoe zijn vroegtijdige informatie,
betrokkenheid, durf en creativiteit belangrijke vereisten. In geval
de mensenrechten tijdens een gewapend conflict worden geschonden,
moeten alle strijdende partijen worden opgeroepen de rechten van de
mens te respecteren en uitvoering te geven aan alle bepalingen in
het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.
In de praktijk is de VN-Veiligheidsraad ertoe overgegaan om
flagrante en massale schendingen van de rechten van de mens te
brandmerken als een bedreiging van de internationale vrede en
veiligheid. Dat is bijvoorbeeld gebeurd ten aanzien van het blanke
minderheidsregime in Zuid-Rhodesië, het apartheidsbewind in
Zuid-Afrika, de onderdrukking van de Koerden en Sjiieten in Irak,
de militaire junta in Haïti en de Indonesische overheersing van
Oost-Timor. In diverse van deze situaties heeft de
VN-Veiligheidsraad vanwege onderdrukking en schending van
mensenrechten dwangmaatregelen genomen, maar niet altijd even
consistent. De grilligheid van de internationale politiek
resulteert vaak in selectiviteit en dubbele standaarden. Nederland
dient zich er voor in te zetten dat dit zoveel mogelijk wordt
tegengegaan, onder meer door ondersteuning van NGO's en het in de
EU, VN en de Organisatie voor Samenwerking en Veiligheid in Europa
(OVSE) tijdig agenderen van conflictsituaties en
mensenrechtenschendingen. Het is in dat kader noodzakelijk dat niet
alleen een systeem wordt uitgewerkt waardoor nog beter dan nu wordt
gesignaleerd welke crises ontstaan waarbij mensenrechten (kunnen)
worden geschonden, maar dat ook wordt gewerkt aan een systeem van
effectieve gemeenschappelijke reacties van de landen en
internationale organisaties die niet direct bij het conflict
betrokken zijn.
In gevallen waar waarschuwing en politieke druk geen effect hebben,
kan bij het uitbreken van een daadwerkelijke crisis een aantal
sancties en andere concrete maatregelen worden overwogen, die ten
doel hebben de mensenrechtenschendingen door één of meer partijen
een halt toe te roepen. In gevallen waar zich een bedreiging van de
vrede voordoet, heeft vóór alles de voorkeur dat de
VN-Veiligheidsraad optreedt tegen schendingen van mensenrechten.
Dit kan via diplomatie, sancties of in uitzonderlijke
omstandigheden met militaire middelen. Het afwegen van de voor- en
nadelen van sancties moet van geval tot geval zorgvuldig worden
overwogen. Belangrijk is in ieder geval dat er proportionaliteit is
tussen schending en sanctie en dat derde staten die onder de
sancties lijden, zoveel mogelijk worden gecompenseerd voor de
geleden schade. De sancties zoals die bijvoorbeeld zijn ingesteld
tegen Irak hebben echter de discussie over de effectiviteit en de
legitimiteit van sancties doen oplaaien. De Partij van de Arbeid is
van mening dat sancties een belangrijk instrument kunnen zijn om
staten onder druk te zetten om hun beleid te wijzigen. Sancties
moeten echter te allen tijde voldoen aan de voorwaarden van
effectiviteit en proportionaliteit de gevolgen voor de
burgerbevolking moeten zo beperkt mogelijk zijn. Mocht daaraan niet
worden voldaan dan kunnen sancties hun legitimiteit verliezen. Ook
dienen de mogelijkheden voor het opleggen van slimme sancties,
zoals de bevriezing van financiële tegoeden te worden vergroot.
Indien de VN-Veiligheidsraad vanwege een veto van een of meer
permanente leden niet tot handelen kan besluiten, dienen ook
Nederland en Europa desnoods eenzijdige niet-militaire maatregelen
te treffen. Daarbij gaat het om doelgerichte, 'slimme'
diplomatieke, handels- en financiële maatregelen. Er kan op een
gegeven moment worden overwogen een land dat zich schuldig maakt
aan ernstige mensenrechtenschendingen te schorsen als lid van
bijvoorbeeld de OVSE of de Raad van Europa. De voor- en nadelen
daarvan moeten echter zorgvuldig worden overwogen; toen Joegoslavië
in 1992 als lid van de OVSE werd geschorst, leek de internationale
grip op dat land te verminderen. Ook in VN-verband is het één en
ander mogelijk; niet alleen kan er actie worden ondernomen door de
VN-Veiligheidsraad, maar ook de VN-mensenrechtencommissie kan zich
over een crisis buigen en desnoods in een speciale zitting bijeen
worden geroepen. De daadkracht van met name dat laatste orgaan
reikt helaas niet altijd erg ver; in het verleden zijn niet ten
onrechte vraagtekens gezet bij de zin van de oneindige stroom van
resoluties.
Niet alleen op politiek, maar ook op juridisch niveau bestaat een
aantal mogelijkheden om mensenrechtenschendingen door middel van
sancties aan te pakken. Indien sprake is van verhevigde schendingen
van mensenrechten tijdens een crisis kan bijvoorbeeld worden
overwogen om onder het EVRM, het BuPo- en/of het VN-Martelverdrag
een statenklacht in te dienen. Omdat mogelijke gevolgen van een
statenklacht meestal lang op zich laten wachten, zal tevens
Nederland moeten streven naar snellere, eenvoudige consultatie- en
verzoeningsprocedures, zoals die nu al bestaan binnen het
Lomé-verdrag, het Verdrag van Cotonu en de OVSE.
Voor welke maatregel ook wordt gekozen, duidelijk moet zijn dat in
principe alle vreedzame middelen dienen te worden beproefd alvorens
een ander bestaand middel te overwegen: de gewapende humanitaire
interventie. Het vraagstuk of en zo ja onder welke voorwaarden
militair mag of zelfs behoort te worden inbegrepen in staten waar
ernstige mensenrechtenschendingen plaats hebben beheerst als
vrijwel geen ander het debat in de internationale betrekkingen.
Enerzijds speelt daarbij een rol dat in de internationale
gemeenschap het steeds minder wordt getolereerd dat mensen of
volken ernstig door hun heersers worden onderdrukt. Anderzijds is
de tegenstelling tussen Oost en West, die een bevriezende werking
op conflicten had, weggevallen.
Naar aanleiding van de interventie door de NAVO in Kosovo is de
discussie losgebarsten of het in het internationaal recht staten is
toegestaan om zonder mandaat van de VN-Veiligheidsraad te
interveniëren in een andere staat met het doel een einde te maken
aan ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen. De Partij
van de Arbeid is van mening dat in slechts in uitzonderlijke
situaties aan (een groep van) staten deze bevoegdheid toekomt.
Hoofdregel is dat de operatie plaatsvindt op basis van een
resolutie van de Veiligheidsraad. Alleen als het, door het verzet
van een of meer permanente leden, niet mogelijk is een mandaat van
de Veiligheidsraad te verkrijgen en sprake is van zeer grove
mensenrechtenschendingen of genocide kan worden afgeweken van het
geweldsverbod zoals dat is vastgelegd in het Handvest van de
Verenigde Naties. De operatie moet dan wel volledig aan criteria
van noodzakelijkheid, proportionaliteit en naleving van
internationaal humanitair recht voldoen. Staten die een gewapende
humanitaire interventie uitvoeren moeten de VN-Veiligheidsraad ten
allen tijden volledig en terstond inlichten over hun actie. Ook zal
achteraf verantwoording dienen te worden afgelegd. Het spreekt voor
zich dat dient te worden vermeden dat een gewapende humanitaire
interventie er toe leidt dat de rechten van de mens in heviger mate
worden geschonden dan vóór de interventie het geval was.
Toetsbaarheid van gewapende humanitaire interventies is van groot
belang; de interveniërende landen moeten worden aangesproken op
eventuele schendingen van de rechten van de mens en het humanitair
oorlogsrecht, die door hun interventie bewerkstelligd zijn. Een
voorbeeld van een redelijk aan zijn doel beantwoordende humanitaire
interventie was de snelle militaire actie in Noord-Irak in april
1991, die er voor zorgde dat een weg werd gebaand voor humanitaire
hulpverlening aan massaal op drift geraakte Koerden. De
NAVO-interventie in Kosovo toont aan hoe moeilijk het is om vooraf
en zelfs achteraf de positieve en negatieve effecten van een
gewapende humanitaire interventie in te schatten.
De regering zou op basis van de opgedane ervaringen in de jaren '90
bij handelen (Noord-Irak, Kosovo) en niet-handelen (Rwanda, Bosnië)
haar visie moeten geven op de vraag hoe met deze kwestie dient te
worden omgegaan. Adviescommissies van het ministerie van
Buitenlandse Zaken hebben daar reeds een gemeenschappelijk advies
over uitgebracht.
Ook na een crisis moet volop aandacht blijven voor de rechten van
de mens. Na het staken van vijandelijkheden dient de internationale
gemeenschap niet snel een gebied en zijn bevolking de rug toe te
keren. Voortgezette militaire aanwezigheid kan helpen om een sfeer
van groeiend vertrouwen te scheppen, zo ook actieve internationale
betrokkenheid bij waarheidsvinding, nationale verzoening en
economische wederopbouw. Ontwikkelingssamenwerking kan in een
dergelijke vredesopbouw na een conflict een belangrijke rol
vervullen.
Economische Betrekkingen en Mensenrechten
Naast het vredes- en veiligheidsbeleid vormen de economische
betrekkingen een andere, belangrijke pijler van het Nederlands
buitenlands beleid. Bij het aangaan en onderhouden van economische
betrekkingen zullen de rechten van de mens voor alle betrokken
partijen een duidelijke rol moeten spelen. De afweging tussen de
bescherming en bevordering van Nederlandse handelsbelangen en het
aanspreken van buitenlandse regeringen op mensenrechtenschendingen
is vaak een moeilijke. Voor de Partij van de Arbeid mogen
economische belangen nooit leiden tot het negeren of bagatelliseren
van mensenrechtenschendingen.
Economische betrekkingen zijn niet alleen een zaak van de overheid;
de rol van met name multinationale ondernemingen t.a.v.
mensenrechten wordt steeds belangrijker. Het zogenaamde
maatschappelijk verantwoord ondernemen en het daarmee ondermeer
beoogde respect voor mensenrechten, zijn een gedeelde
verantwoordelijkheid van overheid en bedrijfsleven. Rond het
maatschappelijk verantwoord ondernemen is behoefte aan meer
duidelijkheid en naar Noors voorbeeld zou in ons land een
overlegorgaan moeten worden opgericht waarin overheid,
bedrijfsleven en NGO's overleggen over mensenrechten en
internationaal ondernemen. Bij handelsmissies dient de minister van
Buitenlandse Zaken als eerstverantwoordelijke voor het
mensenrechtenbeleid altijd betrokken te worden bij de timing en de
invulling van de missie. Ook is het van belang dat
vertegenwoordigers van vakbonden deel uitmaken van handelsmissies.
Een bijzondere positie in het debat over mensenrechten wordt ingenomen door de wapenhandel. Met grote en kleine wapens worden overal ter wereld mensenrechten geschonden en het is daarom van groot belang dat geen wapens en wapenonderdelen worden uitgevoerd naar landen waar de overheid geen respect kan opbrengen voor de meest elementaire rechten van de mens, waar het juridisch instrumentarium niet werkt en de democratie niet voldoende functioneert. In die zin zou Nederland niet alleen de naleving van bestaande wapenembargo's strikter moeten controleren, maar ook moeten werken aan duidelijke mensenrechtencriteria voor de wapenexport en de intensivering van de controle op de wapenhandel, onder meer door het ontwikkelen van Europese gedragslijnen, het voorbereiden van een internationale conventie betreffende de wapenexport en de doorvoer van strategische goederen en het streven naar een wereldwijd systeem van merking en registratie van wapens en essentiële wapenonderdelen. Wapens waarmee per definitie de door internationale verdragen voorgeschreven proportionaliteit van de inzet van militaire middelen wordt ondermijnd zouden overigens helemaal moeten worden verboden en totdat zo'n verbod er is, zouden landen waar dergelijke wapens worden geproduceerd daarop moeten worden aangesproken. Nederland zou, net als Noorwegen en Canada, over moeten gaan tot een verbod op de productie, doorvoer en export van landmijnen en daarnaast actief moeten meewerken aan het slagen van de VN-conferentie over kleine wapens in de zomer van 2001.
De rechten van de vrouw vereisen extra aandacht. Te vaak worden
deze rechten beschouwd als een restcategorie en ze staan ten
onrechte niet centraal in het politieke debat. Vrouwenrechten zijn
in veel landen niet vanzelfsprekend en de voortgaande discriminatie
en ongelijke behandeling van vrouwen zijn geenszins fenomenen die
vanzelf verdwijnen. De achterstelling van vrouwen in een aantal
moslim-geörieteerde landen, zoals Afghanistan en Saoedi-Arabië,
spreekt daarbij boekdelen. Ook het recente besluit van de nieuwe
Amerikaanse regering om geen subsidie meer te geven voor
programma's van geboortebeperking in ontwikkelingslanden is een
reden tot zorg. Naast vrouwenrechten worden ook vaak de rechten van
het kind beschouwd als een restcategorie. De problematiek rond
kindsoldaten en kinderarbeid bewijst dat dat volstrekt ten onrechte
is. De Partij van de Arbeid is daarom verklaard tegenstander van de
rekrutering van soldaten jonger dan achttien jaar. Wat betreft
kinderarbeid hebben overheden en bedrijfsleven een gezamenlijke
verantwoordelijkheid om dit fenomeen uit te bannen. In sommige
landen speelt het probleem dat meisjes al op zeer jonge leeftijd
gedwongen worden uitgehuwelijkt. Om de aandacht te blijven vestigen
op deze schendingen van kinderrechten moet Nederland zo spoedig
mogelijk een beleidsdocument voorleggen ten aanzien van het vervolg
op de Kindertop van de Verenigde Naties.
Ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten
Ontwikkelingssamenwerking is met name gericht op het bereiken van
wereldwijde sociale duurzaamheid en het respect voor mensenrechten
is voor die duurzaamheid een voorwaarde. De rechten van de mens, en
de ondeelbaarheid daarvan zoals weergegeven in de inleiding, zijn
daarom altijd een belangrijke reden geweest voor het op- en
voortzetten van ons ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. De nadruk in
het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft altijd gelegen op de
economische, sociale en culturele rechten, maar de vraag in
hoeverre de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie bijdraagt aan het
verbeteren van het respect voor burger- en politieke rechten moet
voortdurend op de achtergrond meespelen. Alle mensenrechten
verdienen een duidelijke plaats in het
ontwikkelingssamenwerkingbeleid.
Hoewel de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de
aanvullende verdragen als uitgangspunt moeten dienen van het
mensenrechtenbeleid binnen het Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, kan bij het ontwikkelen van
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid niet alleen vanuit ons perspectief
worden geredeneerd; er zal ook rekening moeten worden gehouden met
de eigen accenten wat betreft de mensenrechten in
ontwikkelingslanden, zoals neergelegd in bijvoorbeeld het Afrikaans
Handvest van Rechten van Mensen en Volken. Het begrip 'zeggenschap'
komt hier om de hoek kijken; met zeggenschap wordt verwezen naar de
noodzaak van het luisteren en respecteren van de vraag uit
ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden dienen in samenspraak met
het maatschappelijk middenveld zelf prioriteiten te formuleren en
precies daar is grote oplettendheid geboden; zeggenschap kan, zeker
waar het gaat om het thema mensenrechten, pas volledig tot bloei
komen en volledig worden gewaardeerd indien kritische geluiden
vanuit de lokale, nationale en internationale maatschappelijke
organisaties de vrije ruimte krijgen. Het rekening houden met eigen
accenten in ontwikkelingslanden mag niet uitmonden in het
relativeren van de universaliteit van de rechten van de mens.
Zolang regeringen in vele delen van de wereld geen open debat
toelaten over de vraag of mensenrechten een culturele interpretatie
behoeven, mogen we niet anders dan benadrukken dat de
mensenrechten, zoals die zijn neergelegd in vele internationale
verdragen, overal onverminderd gelden.
Op internationaal niveau komt het debat over het zogenaamde recht
op ontwikkeling op. Aan dit recht, dat door sommigen wordt gezien
als een synthese van burger- en politieke rechten en economische,
sociale en culturele rechten, wordt door bepaalde
ontwikkelingslanden grote betekenis toebedacht. Het zou een goede
zaak zijn indien Nederland het op internationaal en nationaal
niveau mogelijk zou maken dat het debat over het recht op
ontwikkeling op zinvolle wijze kan worden voortgezet en daarbij
zouden met name niet-gouvernementele organisaties in
ontwikkelingslanden moeten worden betrokken. De Partij van de
Arbeid wil een nieuwe actualiteit geven aan de waarde van
mensenrechten in sociale en economische ontwikkeling. De inspiratie
wordt daarbij gevonden in het werk van Amartya Sen die aan de
economie een nieuwe ethische dimensie heeft gegeven.
Het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid concentreert zich
op 22 landen waarmee een structurele bilaterale relatie wordt
onderhouden. In al deze landen is sprake van grote armoede, en
wordt voldaan aan een aantal criteria t.a.v. behoorlijk bestuur en
goed beleid. De rechten van de mens lijken echter niet of
nauwelijks een rol te spelen bij de selectie van landen waarmee een
ontwikkelingssamenwerkingsrelatie wordt aangegaan; Jemen, Sri Lanka
en Vietnam doen het helemaal niet goed op het gebied van
mensenrechten en toch staan deze landen op de zogenaamde
'landenlijst'. Daarabij moet wel bedacht worden dat steun moet
worden verleend aan soms moeizame democratiseringsprocessen, ook
ter voorkoming van grove mensenrechtenschendingen in de toekomst.
Het onmiddellijk 'afstraffen' van ernstige mensenrechtenschendingen
door het bevriezen van een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie kan,
zeker in geval van crises, de mensenrechtensituatie vaak alleen
maar kwaad doen. Maar, zeker in landen waar niet direct sprake is
van een crisis zou het voortzetten van een
ontwikkelingssamenwerkingsrelatie voor een belangrijk deel moeten
afhangen van het antwoord op de vraag of er sprake is van een
waarneembare vooruitgang in de mensenrechtensituatie. Hierbij dient
een belangrijke rol te worden weggelegd voor niet-gouvernementele
organisaties. NGO's moeten worden betrokken bij de normstelling en
verwezenlijking van mensenrechten, almede bij de rapportage van de
Nederlandse regering ten aanzien van de mensenrechtensituatie in
landen waarmee een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie wordt
onderhouden.
Behalve de landen waarmee een structurele, bilaterale
ontwikkelingssamenwerkingsrelatie wordt onderhouden, zijn er de
zogenaamde Directie Mensenrechten en Vredesopbouw (DMV)-landen,
waarmee een specifiek mensenrechtenprogramma is opgezet. Voor de
DMV-landen heeft de regering haar eigen mensenrechtencriteria
opgesteld, zoals dat ook is gedaan t.a.v. multilaterale
mensenrechtenprogramma's. De DMV-programma's zijn gericht op betere
bescherming van het individu en de totstandkoming en versterking
van nationale en regionale mensenrechtenstructuren. De indruk
bestaat echter dat er vooral een ad hoc beleid wordt gevoerd,
waarbij toeval een grote rol speelt. De programma's lijken niet
altijd even goed gestructureerd en zijn vaak weinig succesvol. Meer
dan nu het geval is zal een georganiseerde poging moeten worden
gedaan om vanuit deskundigheid een goed beleid op te zetten.
Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking bestaat in veel
gevallen een structurele donorcoördinatie met een aantal
gelijkgestemde landen, maar helaas laat die coördinatie wat betreft
de mensenrechten nogal eens te wensen over. Het zou een goede zaak
zijn als Nederland zich in zou zetten voor het opzetten van een
specifieke mensenrechtencoördinatie in alle landen waarmee een
bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelatie bestaat. Op die manier
kunnen de criteria voor het aangaan en voortzetten van
ontwikkelingssamenwerkingsrelaties, maar ook de specifieke
invulling van die relaties worden besproken.
Behalve via het bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid kan ons
land ook via het Europese en multilaterale
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid invloed uitoefenen op de
mensenrechtensituatie elders. Daarover meer in de volgende twee
hoofdstukken.
Hoofdstuk 3: Europees mensenrechtenbeleid
Er is een toenemend belang om mensenrechten vanuit Europees
perspectief te bezien. Met de ontwikkeling van de politieke
dimensie van de EU hebben ook de mensenrechten een centrale plaats
gekregen, formeel verankerd in het Verdrag van Amsterdam. De
bundeling van economische en politieke macht maken van de EU
potentieel een formidabele kracht ten positieve, juist ook op het
gebied van mensenrechten. Vooral in de afgelopen jaren zijn
mensenrechten en behoorlijk bestuur een steeds prominentere plaats
gaan innemen in de buitenlandse betrekkingen van de EU, en er wordt
nauwelijks meer een overeenkomst gesloten met derde landen zonder
dat er een uitvoerige mensenrechtenparagraaf in staat. Echter,
vragen over effectiviteit worden nog weinig gesteld, en van
samenhangend beleid is nog nauwelijks sprake. Daarbij hebben we,
als er in de Europese Unie over mensenrechten werd gesproken, tot
voor kort steeds en vrijwel uitsluitend de situatie in derde landen
voor ogen gehad. Pas sinds vorig jaar begint het besef te groeien
dat ook binnen de eigen grenzen de verankering en naleving van
mensenrechten aandacht behoeft.
Mensenrechten binnen de EU
Wellicht de allerbelangrijkste reden om mensenrechten binnen de EU
serieus te nemen is gelegen in het feit dat zij nog immer
daadwerkelijk geschonden worden of onder druk staan. Mishandeling
en marteling en excessief gebruik van geweld komen in een aantal
landen voor, en zijn vooral gericht op minderheidsgroepen. Geen
enkele lidstaat is geheel gevrijwaard van discriminatie. Dit alles
moet aanleiding zijn tot gerichter beleid te komen, niet alleen van
de afzonderlijke lidstaten, maar ook van de EU als zodanig. De
evidente problemen nopen daar in de allereerste plaats toe, maar
het is in toenemende mate ook een kwestie van geloofwaardigheid wil
de EU met gezag optreden ten aanzien van mensenrechtenproblemen in
derde landen.
De Oostenrijkse kwestie heeft de EU meer direct met de neus op de
feiten gedrukt. Als extreem rechts tot regeringen kan doordringen
is de EU als waardengemeenschap minder vanzelfsprekend dan wij
gedacht hadden en heeft zij extra bescherming nodig. Daarom is in
het Verdrag van Nice vastgelegd dat artikel 7 van het Verdrag van
de Europese Unie zodanig wordt gewijzigd dat de Unie adequaat kan
reageren indien in een bepaalde lidstaat fundamentele rechten onder
druk komen te staan. Het zal nodig zijn hiervoor een passend
mechanisme in te stellen zodat ontwikkelingen, in nauwe
samenwerking met het Observatiecentrum in Wenen, op de voet kunnen
worden gevolgd. Het ligt voor de hand een Europees Commissaris
speciaal met dit onderwerp te belasten.
In 1999 is besloten dat het nodig is de fundamentele rechten op
Europees niveau in regels te vatten, niet alleen om de burger een
meer centrale plaats te geven in de Europese integratie, maar ook
met het oog op de verdere uitbreiding van de Unie. Eind 2000 heeft
dit tot de afkondiging van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie, dat vooralsnog vooral politiek gewicht zal hebben,
maar in de toekomst ook een juridisch bindend karakter zou kunnen
krijgen. Met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
zijn nog niet alle rechten vastgelegd, en Nederland zou zich daarom
in moeten zetten voor een duidelijk Europees Mensenrechtenhandvest.
De EU heeft overigens een belangrijke verantwoordelijkheid op het
gebied van mensenrechten in heel Europa, hetgeen geïllustreerd zou
moeten worden door toetreding van de EU tot het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens.
Bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam in 1999 is de
competentie van de lidstaten op het gebied van immigratie en asiel
overgedragen naar de zogenaamde 'gemeenschappelijke eerste pijler',
waardoor belangrijke besluiten op dat gebied in de toekomst op
Europees niveau zullen worden genomen. Doordat de
vluchtelingenkwestie, bij uitstek een zaak van mensenrechten,
steeds meer als een migratieprobleem wordt gekenschetst, blijken
met deze harmonisatie van het asielbeleid de internationale
principes van rechtsbescherming gemakkelijk in het gedrang te
kunnen komen. Indien er uiteindelijk sprake is van één Europees
asielbeleid zal, zoals in hoofdstuk 1 vermeld, een hoog niveau van
bescherming van de rechten van vluchtelingen gegarandeerd moeten
blijven. Bij een hoog niveau van bescherming hoort ook een
onafhankelijk Europees centrum voor ambtsberichten en Nederland zou
ideeën moeten ontwikkelen om te komen tot een dergelijk centrum. Op
de lange termijn zal de Europese Commissie een duidelijke rol
moeten krijgen waar het gaat om de beoordeling van Europese
asielaanvragen. Voldoende capaciteit en volledige bevoegdheid van
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om het werk van
de Europese Commissie juridisch te kunnen toetsen zijn daarbij
onontbeerlijk.
De uitbreiding van de EU biedt unieke kansen om de verankering en
naleving van de mensenrechten in de toetredende landen te
waarborgen; de desbetreffende politieke criteria moeten daarom
strikt toe worden gepast en uitvoering van de
mensenrechtenverdragen moeten niet alleen op papier maar ook in de
praktijk als voorwaarde worden gesteld. In de meeste
toetredingslanden is sprake van structurele patronen van
schendingen gelijkend op die in een aantal lidstaten, waarbij met
name de achterstelling van minderheden grote zorgen baart. Aan
Turkije zullen dezelfde eisen gesteld moeten worden ten aanzien van
politieke vervolging en het uitbannen van de doodstraf en van de
nog steeds op grote en systematische schaal voorkomende
martelpraktijken alvorens dit land als lidstaat erkend kan worden.
Het toetredingsproces biedt de EU overigens niet alleen de
mogelijkheid om normen te stellen, maar ook om met de autoriteiten
in de desbetreffende landen concreet samen te werken.
De EU is niet de enige instelling binnen Europa die zich met
mensenrechten bezighoudt. Naarmate de EU zich uitbreidt wordt het
van groter belang om te bezien hoe complementariteit en
samenwerking van de EU met de andere Europese instellingen, de Raad
van Europa en de OVSE, efficiënter en effectiever gestalte kan
krijgen.
Gemeenschappelijk extern EU-mensenrechtenbeleid
Met de ontwikkeling van de politieke dimensie van de EU is
gaandeweg een scala aan beleidsinstrumenten en
beïnvloedingsmogelijkheden beschikbaar gekomen: specifieke
budgetten voor mensenrechten en democratisering, integratie van
mensenrechten en behoorlijk bestuur in ontwikkelingsprogramma's, de
mensenrechtenclausule als essentieel element in alle overeenkomsten
met derde landen, gezamenlijke stellingname in het kader van het
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), gerichte
politieke dialoog, de al genoemde aandacht in het kader van de
uitbreiding van de EU, richtlijnen - zoals over de doodstraf - en
gedragscodes - zoals over de wapenhandel-.
De praktijk is echter minder rooskleurig. In het GBVB blijven
mensenrechten als het erop aankomt toch veelal ondergeschikt aan
veiligheids- en economische belangen, en kunnen individuele
lidstaten zich makkelijk verschuilen achter de gezamenlijkheid.
Democratische controle is daardoor niet alleen op nationaal niveau
vrijwel afwezig, ook het Europees Parlement is daartoe (nog) niet
in staat. Terwijl aan de ene kant het stellen van daadwerkelijke
voorwaarden ten aanzien van de mensenrechtensituatie in een derde
land uiterst moeizaam blijft, zien we aan de andere kant dat áls er
voorwaarden worden gesteld er te eenzijdig gebruik wordt gemaakt
van sancties, zodat het gebruik maken van een mensenrechtenclausule
als 'positief instrument' wordt belemmerd. Van consistentie in
externe betrekkingen is nauwelijks sprake, en samenhang tussen de
instellingen, beleidsterreinen en -instrumenten is hoogst
gebrekkig. Systematische controle, rapportage en evaluatie van
specifieke activiteiten vinden niet plaats, evenmin als het vooraf
vaststellen van doelstellingen en achteraf meten van effecten van
het Europese externe beleid op de mensenrechtensituatie in derde
landen. Al deze tekortkomingen worden impliciet blootgelegd in de
mensenrechtenrapportage van de Raad van Ministers in 1999 en 2000.
Het is onmogelijk in het algemeen aan te geven welke instrumenten de EU in moet zetten om verbetering van de mensenrechtensituatie in derde landen te stimuleren. Duidelijk moet in ieder geval zijn dat de zogenaamde 'kritische dialogen' die de EU voert met o.m. China, Cuba en Iran in dat kader weliswaar een betekenisvolle rol kunnen spelen, maar dat deze nooit meer dan één element in een scala van allerlei positieve en negatieve maatregelen mogen vormen, zoals mensenrechtenprogramma's en eventuele sancties. Er zal ook moeten worden gestreefd naar een meting van het resultaat van die dialogen, onder meer door vooraf duidelijke doelen aan te geven. In elk geval hebben EU-maatregelen t.a.v. mensenrechtenschendingen de voorkeur boven maatregelen door Nederland alleen; een gezamenlijk optredend Europa staat veel sterker. Wat dat betreft is de Nederlandse inzet in 1999 en 2000 om te komen tot Europese afstemming in de VN-Veiligheidsraad op het gebied van mensenrechten een uitstekende zaak geweest. Toch moet in bepaalde gevallen, als er sprake is van zeer ernstige schendingen en er geen Europese overeenstemming over concrete maatregelen kan worden bereikt, worden overwogen om met een groep gelijkgestemde landen een duidelijk signaal af te geven, desnoods door een handels- of investeringsverbod. Hoewel negatieve handelsmaatregelen in principe een Europese aangelegenheid moeten zijn, kan Nederland wel met positieve maatregelen eigen accenten aangeven. In de verdere uitwerking van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, tenslotte, zullen de mensenrechten als vanzelfsprekend naar voren moeten komen. Het hanteren van vaste mensenrechtencriteria bij de besluitvorming en het instellen van mensenrechtenprogramma's bij het instrueren van militairen kunnen er voor zorgen dat het respect voor de rechten van de mens op een nog vanzelfsprekender manier deel gaat uitmaken van het defensiebeleid in Europa en het handelen van Europese militairen waar ook ter wereld. Daarbij speelt de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Solana, een belangrijke rol.
Een alomvattend EU-mensenrechtenbeleid
Om de kloof tussen beleid en uitvoeringspraktijk te dichten, en
samenhang aan te brengen tussen instellingen en
beleidsinstrumenten, is het noodzakelijk om een mensenrechtenbeleid
voor de EU als geheel te ontwikkelen. Zo'n beleid moet niet alleen
gebaseerd zijn op de ondeelbaarheid van burgerlijk-politieke en de
economische, sociale en culturele rechten, maar ook op de notie dat
mensenrechten en democratisering noodzakelijk zijn voor duurzame
veiligheid en stabiliteit. Om de externe geloofwaardigheid van de
EU op het gebied van mensenrechten te waarborgen is het nodig
gericht aandacht te besteden aan de mensenrechtensituatie in de
lidstaten zelf en dit niet uitsluitend aan de lidstaten over te
laten.
Voor beide, extern en intern mensenrechtenbeleid, zijn
systematische rapportage en evaluatie van essentieel belang,
waardoor het eenvoudiger wordt dat de verantwoordelijken op
nationaal en Europees niveau verantwoording afleggen en op die
manier de democratische controle wordt hersteld. Het zal met name
het Europees Parlement in staat moeten stellen zijn eigenlijke rol
op dat vlak te ontwikkelen, daar waar deze instelling in het
verleden te zeer is blijven steken in aan derden gerichte
verklaringen, hoe nuttig ook in sommige situaties. Een omvattend
mensenrechtenbeleid geschraagd door systematische rapportage,
evaluatie en verantwoording zal de nodige institutionele eisen
stellen aan deskundigheid, samenwerking en transparantie in
werkwijze. Of institutionele aanpassingen nodig zijn om
één-en-ander te bevorderen of zelfs af te dwingen, wat al geruime
tijd met name door NGO's en vanuit academische sfeer wordt bepleit,
dient nader bezien te worden. De aanbevelingen van de commissie van
wijze mannen in het geval van Oostenrijk dienen, met het oog op die
vraag, nadrukkelijk in een breder kader aan de orde gesteld te
worden.
Hoofdstuk 4: Mensenrechten in multilateraal verband
Op multilateraal niveau, met name binnen de Verenigde Naties, lijken de mensenrechten een steeds duidelijkere plaats te krijgen. Mensenrechten zijn niet alleen een zaak van staten onderling en evenmin zijn ze uitsluitend een politieke zaak. Ondanks het feit dat multilateraal mensenrechtenbeleid allerlei beperkingen kent en ze voor individuele staten absoluut nooit een excuus mag zijn om op bilateraal of regionaal niveau niets aan de orde te stellen, kan het respect voor de rechten van de mens daarom ook in een groot aantal multilaterale fora worden afgedwongen. Nederland heeft in de loop der jaren op het gebied van de mensenrechten een grote deskundigheid opgebouwd en het is van belang dat die deskundigheid op multinationaal niveau blijvend wordt omgezet in een Nederlandse voortrekkersrol t.a.v. de rechten van de mens.
De meest bekende organen die zich op multilateraal niveau met mensenrechtenaangelegenheden bezighouden zijn de VN-Veiligheidsraad en de VN-Mensenrechtencommissie, organen die al eerder aan de orde kwamen in hoofdstuk 2. Ook de Algemene Vergadering en de UNDP en gespecialiseerde organisaties zoals het IMF en de Wereldbank zijn onderdelen van het VN-systeem en in dat kader zijn ze gehouden aan de UVRM en andere mensenrechtenverdragen. De regering zou er goed aan doen om grondig uit te laten zoeken in hoeverre het wenselijk is om zelfstandige internationale organisaties rechtstreeks partij te laten worden bij verschillende mensenrechtenverdragen.
De eerder in deze nota bepleite onverdeelde aandacht voor alle mensenrechten, ook de economische, sociale en culturele, zou ook op multilateraal niveau een goede zaak zijn. Een verdere versterking van het internationale toezicht op de naleving van economische, sociale en culturele rechten, onder andere door benoeming van Bijzondere Rapporteurs ten aanzien van deze rechten door de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens zou in dat kader een stap vooruit zijn. De gespecialiseerde internationale organisaties op het terrein van de economische, sociale en culturele rechten (IAO, FAO en WHO) spelen op het gebied van die rechten niet de actieve rol die zou kunnen worden verwacht en ook de financiële instellingen (w.o. Wereldbank en IMF) zouden aan de economische, sociale en culturele rechten meer aandacht kunnen geven.
Naast de VN-organen zijn ook organisaties als de Raad van Europa en
de OVSE platformen waarin de rechten van de mens een centrale
plaats dienen te houden. Indien Nederland voorzitter is van
bijvoorbeeld de OVSE, zouden we de mogelijkheid moeten benutten om
de rechten van de mens ook d.m.v. dat forum beter op de
internationale agenda te krijgen.
Multilateraal ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
Naast het UNDP houden zich verschillende VN-organisaties op één of
andere manier bezig met ontwikkelingssamenwerking. Van het totaal
van de 0,8 % van het Bruto Nationaal Product dat jaarlijks is
gereserveerd voor internationale samenwerking, wordt bijna éénderde
via multilaterale instellingen besteed, met name via de Wereldbank.
Nederland is daarmee één van de grootste donoren van uiteenlopende
internationale organisaties. Hoewel Nederland zich niet zou moeten
bemoeien met de invulling van het mensenrechtenbeleid van
organisaties als de Wereldbank, zou de door haar verworven invloed
binnen deze organisaties wel meer moeten gebruiken om het thema
mensenrechten op zich, een prominentere plaats te geven. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren door het detacheren van een beduidend groter
aantal Nederlandse deskundigen op het gebied van mensenrechten bij
de betreffende organisaties. De minister van Buitenlandse Zaken zou
daarbij structureel aandacht moeten vestigen op het belang van het
criterium mensenrechten binnen internationale organisaties. In het
Nederlands beleid t.a.v. gespecialiseerde VN-organen als het UNDP
en de Wereldbank zal grote nadruk moeten liggen op de versterking
van de mensenrechtencriteria die die organen hanteren t.a.v. hun
eigen doelstellingen en de inzet van de 'ontvangende' landen t.a.v.
verbeteringen in de mensenrechtensituatie; het is van belang dat
Nederland waar het gaat om de grote lijnen, aangeeft in welke mate
het thema mensenrechten wordt vervlochten met het werk van de
multilaterale organisaties. Het handelen van vertegenwoordigers van
de VN-organisaties zelf moet vanzelfsprekend ook worden getoetst.
Overigens, om te waarborgen dat ook het respect voor de rechten van
de mens op multilateraal niveau een grote prioriteit zijn, zou
Nederland vooral van de VN-organen veel meer transparantie en
democratische controle moeten eisen.
Direct verband houdend met het multilateraal
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is het beleid van de
internationale financiële instellingen (IFI's) binnen de Verenigde
Naties. Ondanks het feit dat het in het beleid van de Wereldbank en
het IMF schort aan overleg over mensenrechten, lijkt het erop dat
met name Wereldbank heel voorzichtig een rol gaat spelen in het
internationaal mensenrechtenbeleid, zoals we hebben kunnen zien aan
de brief van de President van de Wereldbank aan de regering van
Indonesië over Oost- en West-Timor. Hoewel economische criteria en
armoedebestrijding de primaire criteria moeten zijn bij de
beoordeling van het werk van IMF en Wereldbank, dient een toetsing
van hun beleid plaats te vinden aan de hand van de internationale
mensenrechtenverdragen. Het vooraf vaststellen van doelstellingen
en achteraf meten van effecten van beleid op de
mensenrechtensituatie kan worden meegewogen bij de uiteindelijke
besluitvorming over de voorzetting van programma's, zoals is gedaan
met het programma van de Wereldbank in China waar de kwestie Tibet
een grote rol speelde. Ook in contacten met de burgermaatschappij
in ontvangende landen moeten mensenrechten aan de orde worden
gesteld. In de zogenaamde Poverty Reduction Strategy Papers
(PRSPs), die als voorwaarde worden gesteld voor het verstrekken van
leningen, dienen landen aan te geven in hoeverre zij goed bestuur
en goed beleid implementeren en de rechten van de mens respecteren.
Dit PRSP-initiatief staat echter nog in de kinderschoenen.
Verbetering t.a.v. de controle en naleving op de totstandkoming van
dit de PRSPs is broodnodig en ook hierbij is de rol van NGO's en
het maatschappelijk middenveld van groot belang. De Wereldbank
controleert het samenstellen van een PRSP niet op de invloed die
mensenrechtenorganisaties en de rest van het maatschappelijk
middenveld op het beleid kunnen hebben, terwijl dat eigenlijk wel
zou moeten gebeuren.
Er moet overigens voor worden gewaakt dat staten die grotere
bijdragen leveren aan de IFI's het dagelijks beleid van
mensenrechtenvraagstukken bepalen; de IFI's mogen geen instrument
worden van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten of
andere 'meerderheidsaandeelhouders.' In die zin is het noodzakelijk
ook richting de IFI's te blijven streven naar een transparanter
beleid en betere controleerbaarheid.
Hoofdstuk 5: Institutionele vraagstukken
In de voorgaande hoofdstukken is aangegeven welke aspecten van het
Nederlands mensenrechtenbeleid naar de mening van de PvdA-fractie
nog nader moet worden nagedacht. In dit laatste hoofdstuk wordt
aangegeven welke institutionele gevolgen bovenstaande zou moeten
hebben. In het dertienpuntenplan staan de prioriteiten voor het
verdere politieke handelen. Om dat goed vorm te geven zijn een
aantal organisatorische verbeteringen vereist. Benadrukt moet
worden dat de politieke aandachtspunten belangrijker zijn dan de
organisatie en coördinatie.
Organisatie en coördinatie op overheidsniveau
De behartiging van mensenrechtenbeleid in brede zin wordt vanouds
gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Aangezien
mensenrechtenkwesties ook aan de orde zijn op de terreinen van
ondermeer de ministers van Binnenlandse Zaken, Defensie,
Economische Zaken, Justitie, Ontwikkelingssamenwerking en Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, is het nuttig die coördinatie goed vorm
en inhoud te geven. De minister van Buitenlandse Zaken zou een
centrale, coördinerende rol moeten spelen bij het hervinden van het
interdepartementaal overleg over het Nederlands
mensenrechtenbeleid, waarbij hij de coördinatie over delen van dat
beleid overlaat aan bijvoorbeeld de staatssecretaris van
Economische Zaken in het geval van maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Een netwerk van mensenrechtenverantwoordelijken van de
diverse ministeries, zoals dat in Noorwegen, zou een functie kunnen
vervullen bij het informeren van het publiek en het coördineren van
de voorbereiding van mensenrechtengerelateerde wetgeving. Nederland
heeft zich ten tijde van de Wereldconferentie Mensenrechten (Wenen,
1993) overigens gecommitteerd aan het opstellen van een Nationaal
Actieplan op het gebied van de Mensenrechten, maar heeft daaraan
tot op heden geen uitvoering gegeven.
Op het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het thema
mensenrechten niet altijd een vanzelfsprekende plaats.
Regiobeleidsdocumenten die de afgelopen jaren zijn verschenen
volgen geen vast stramien waarin mensenrechtenoverwegingen
automatisch een plaats hebben. De Directie Mensenrechten en
Vredesopbouw (DMV) heeft een duidelijke thematische expertise
opgebouwd, maar toch blijkt nog steeds dat de samenhang met andere
afdelingen, met name regiodirecties, problematisch is en vooral
afhangt van personen. Een nadeel van de herijking, de reorganisatie
van het ministerie, is eveneens dat de landenbeleidsdocumenten op
de ambassades worden vastgesteld en dat inbreng vanuit de
themadirectie DMV afwezig lijkt. Landen- en regiobeleidsdocumenten
zijn ook niet echt onderworpen aan een parlementaire controle. De
speciale afdeling op het ministerie van Buitenlandse Zaken die zich
bezighield met de financiering van mensenrechtenprojecten is
opgeheven, waardoor de thematische aanpak van mensenrechten een
beetje lijkt te vervagen. Enerzijds is het streven naar meer
efficiëntie een goede zaak, anderzijds blijkt voor mensenrechten
nog steeds speciale expertise noodzakelijk te zijn. De regering zou
de deskundigheid op gebied van mensenrechten zowel op de diverse
directies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsook bij de
politieke leiding van alle Nederlandse ambassades moeten versterken
en op de posten in ieder geval de Ambassadeur of zijn directe
plaatsvervanger met het mensenrechtenbeleid moeten belasten. De
ambassades zouden zich ook moeten bezighouden met rapportage over
maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Sinds begin 2000 is op het ministerie van Buitenlandse Zaken de
functie van Mensenrechtenambassadeur ingesteld. De titel van
ambassadeur kan gemakkelijk misverstanden opleveren; hij of zij is
verantwoordelijk voor het uitdragen van het mensenrechtenbeleid van
het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar is ook verantwoordelijk
voor het binnen het apparaat uitdragen van het belang van de
rechten van de mens. Het is van groot belang dat de
mensenrechtenambassadeur de mogelijkheden krijgt om deze externe en
interne functie effectief te vervullen. Daarom is het jammer dat de
plaats van deze functionaris in de hiërarchie van het departement
nog onduidelijk is. Positief is in ieder geval dat de
mensenrechtenambassadeur rechtstreeks toegang heeft tot
Directeur-Generaal Politieke Zaken en de ministers, en bezig is een
relatie op te bouwen met de Tweede Kamer door
activiteitenrapportages en het vergezellen van ministers bij de
Algemene Overleggen met de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse
Zaken. De Partij van de Arbeid staat positief tegenover het
benoeming van een mensenrechtenambassadeur. Bij de uiteindelijke
beoordeling is het wel van belang het aanstellen van een dergelijke
ambassadeur daadwerkelijk leidt tot een effectiever, intern en
extern, mensenrechtenbeleid.
De rol van de Tweede Kamer
Het Nederlands mensenrechtenbeleid staat niet op zich, maar maakt
deel uit van bijna alle onderdelen van het buitenlands en
binnenlands beleid. Mensenrechten lopen als geen ander thema door
vele beleidsterreinen heen, of zouden dat moeten doen. De Tweede
Kamer heeft daarom tijdens tal van overleggen met de regering de
mogelijkheid mensenrechtenzaken als deel van het debat aan de orde
te stellen en voorafgaand aan zittingen van de
VN-Mensenrechtencommissie gaat zo'n overleg zelfs uitsluitend over
mensenrechten. In veel gevallen zijn ad hoc-overleggen, vaak
gekoppeld aan de actualiteit, voor de Kamer de meest geschikte fora
om aan het mensenrechtenbeleid te refereren. Maar de Kamer spreekt
zich slechts één keer per vijf jaar uit over het
mensenrechtenbeleid in het algemeen, n.a.v. een voortgangsnotitie
over de mensenrechten in het buitenlands beleid. Een evaluatie van
het beleid en aanbevelingen voor de toekomst worden dan nauwelijks
gegeven en evenmin komt in de Kamer naar voren dat het
mensenrechtenbeleid zowel een buitenlandse als een binnenlandse
dimensie heeft. De toetsbaarheid van het beleid is een belangrijk
aandachtspunt. Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst
dat mensenrechtenbeleid een zaak is van lange adem en dat het
moeilijk is het beleid "digitaal" te toetsen. Wel zal de Tweede
Kamer zal systematischer het mensenrechtenbeleid moeten volgen en
daarover met de regering in debat te treden als daar aanleiding
voor bestaat.
Wat betreft de mensenrechten in het buitenlands beleid zal de
Tweede Kamer ook het beleid van de Europese Unie moeten beoordelen.
De verdergaande samenwerking in EU-verband kan ons
mensenrechtenbeleid krachtiger maken, maar het gevaar bestaat ook
dat er vertraging optreedt en een gebrek aan transparantie in de
besluitvorming blijft bestaan. Juist voor de vergelijking van de
invloed van bilateraal en EU-mensenrechtenbeleid zou ook een
analyse en evaluatie aan de hand van de bestaande
EU-mensenrechtenrapportages op haar plaats zijn. In hoofdstuk 3
werd overigens al opgemerkt dat er wat betreft rapportering en
evaluatie op EU-niveau nog wel het één-en-ander te verbeteren is.
De rol van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) NGO's hebben op internationaal niveau in belangrijke mate bijgedragen aan het proces van normstelling en naleving van de rechten van de mens. Ook in de toekomst is deze rol van maatschappelijke organisaties cruciaal. NGO's moeten zich blijvend in internationale fora kunnen laten horen, informatie kunnen aandragen en, waar mogelijk, betrokken worden bij de voorbereiding van besluitvorming met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden van regeringen en NGO's. Daarbij dient wel te worden gewaakt voor een te grote versnippering: het aantal NGO's werkzaam op het gebied van mensenrechten neemt nog steeds toe. Dat verhoogt de noodzaak van een goede coördinatie van de activiteiten van deze organisaties. Ook in Nederland hebben NGO's een grote betekenis bij de 'vertaling' van verplichtingen in internationale mensenrechtenverdragen naar de Nederlandse samenleving en rechtsorde. Daarnaast vervullen sommige NGO's een soort waakhondfunctie door het opstellen van schaduwrapporten over de Nederlandse mensenrechtensituatie aan internationale toezichthoudende comités. De Nederlandse regering zal gebruik moeten blijven maken van beschikbare expertise op het gebied van mensenrechten buiten het Ministerie, ook bij de samenstelling van Nederlandse delegaties naar de vergaderingen van Commissie Mensenrechten van de VN en bij de voordrachten voor de samenstelling van internationale comités die toezien op naleving van internationale verdragen. De onafhankelijke rol van NGO's dient vanzelfsprekend blijvend te worden gerespecteerd.
In verschillende internationale fora (waaronder de Verenigde Naties
en de Raad van Europa) heeft Nederland de oprichting van nationale
mensenrechteninstituten (nationale commissies voor de rechten van
de mens) ondersteund is daardoor de verplichting aangegaan ook zelf
over de oprichting van een dergelijk instituut na te denken. In
vele landen, waaronder in buurland Duitsland, zijn zulke nationale
mensenrechteninstituten opgericht. Ze worden gefinancierd door de
overheid, maar zijn in hun functioneren onafhankelijk. Ze kunnen
taken hebben op het terrein van (informele) geschillenbeslechting
op het terrein van de rechten van de mens (o.a. gelijke
behandeling), informatievoorziening, onderwijs en training,
betrokkenheid bij rapportages onder internationale
mensenrechtenverdragen, de advisering van de regering en parlement
en betrokkenheid bij het initiëren en uitvoeren van
ontwikkelingsprojecten op het terrein van de opbouw van de
rechtstaat en de bevordering en bescherming van de rechten van de
mens.
In Nederland bestaat zo'n Nationale Commissie voor de Rechten van
de Mens niet. Vaak wordt daarbij gewezen op het bestaan van vele
NGO's op dit terrein en op het functioneren van instellingen als de
Commissie Gelijke Behandeling, de Ombudsman en het Landelijk Bureau
tot Bestrijding van Rassendiscriminatie. Het is wenselijk dat op
korte termijn wordt onderzocht of het oprichten van een dergelijk
instituut een toegevoegde waarde zou hebben voor het Nederlands
mensenrechtenbeleid, waarbij lering kan worden getrokken uit de
ervaringen in de Scandinavische landen waar al iets langer
mensenrechteninstituten bestaan. Bij de oprichting van een
Mensenrechteninstituut zou het thans bestaande, rijk geschakeerde,
maar ook versnipperde veld van mensenrechten-NGO's kunnen worden
betrokken. Vanzelfsprekend dienen overlappingen van het instituut
met de mandaten van bestaande instellingen zo veel mogelijk te
worden voorkomen.
Lijst van afkortingen
BuPo-verdrag - Het VN-verdrag van burgerlijke en politieke rechten
DGPZ - Directoraat-Generaal Politieke Zaken (Ministerie van
Buitenlandse Zaken)
DMV - Directie Mensenrechten en Vredesopbouw (Ministerie van
Buitenlandse Zaken)
EU - Europese Unie
EVRM - Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
FAO - Food and Agriculture Organisation (de Voedsel- en
Landbouworganisatie van de Verenigde Naties)
GBVB - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (van de
Europese Unie)
IAO - Internationale Arbeidsorganisatie
IFI's - Internationale financiële instellingen
IGC - Intergouvernementele conferentie (van EU-landen)
IMF - Internationaal Monetair Fonds
NAVO - Noordatlantische Verdragsorganisatie
NGO's - Niet-gouvernementele organisaties
OAE - Organisatie van Afrikaanse Eenheid
OVSE - Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PvdA - Partij van de Arbeid
PRSPs - Poverty Reduction Strategy Papers (strategiebepaling voor
armoedereductie)
UNDP - United Nations Development Programme (de
ontwikkelingssamenwerkingsorganisatie van de Verenigde Naties)
UVRM - Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
VN - Verenigde Naties
WHO - World Health Organisation (de gezondheidszorgorganisatie van
de Verenigde Naties)
WTO - World Trade Organisation (de internationale
handelsorganisatie, opvolger van de GATT)