Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

PERSBERICHT

ONTWIKKELINGSBELEID EN GOED BESTUUR
rapport nr.58



Meer prioriteit voor goed bestuur in het ontwikkelingsbeleid

26 april 2001

Goed bestuur behoort een zelfstandig doel te worden van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Nu fungeert het hoofdzakelijk als maatstaf voor het selecteren van landen waarin gepoogd wordt de armoede te verminderen. Maar bevordering van de rechtsstaat, verbetering van de mensenrechtensituatie en het democratisch gehalte zijn het waard directe oogmerken van beleid te zijn.

Dit staat in het rapport Ontwikkelingsbeleid en goed bestuur dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vandaag publiceert. Aanleiding voor het uitbrengen van dit rapport is de centrale plaats die het goedbestuursbegrip heeft gekregen in het ontwikkelingsbeleid, zowel in Nederland als in het beleid van internationale organisaties. Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd dat er veel onduidelijkheid bestaat over wat onder goed bestuur moet worden verstaan.

Tegen deze achtergrond heeft de raad het belang van goed bestuur voor ontwikkelingssamenwerking aan een nadere analyse onderworpen. Hierbij heeft hij, zoals ook bij andere raadsprojecten gebruikelijk is, een aantal deskundigen ingeschakeld, en hen gevraagd in te gaan op de relatie tussen goed bestuur en ontwikkeling. Deze studies zijn met het rapport in één bundel gepubliceerd. Mede op grond van deze studies heeft de raad vervolgens zijn eigen zienswijze geformuleerd en geeft hij aan welke consequenties hieruit volgen voor het Nederlandse beleid.

Belang van goed bestuur
Verhoging van de bestuurlijke kwaliteit van ontwikkelingslanden verdient naar het oordeel van de raad een hoge prioriteit. Niet alleen is dit van belang vanwege de mogelijke gunstige economische effecten (verhoging van de welvaart, vermindering van de armoede); goed bestuur heeft ook een bredere relevantie. Met goed bestuur gepaard gaande aspecten als rechtsstatelijkheid, democratisering en mensenrechten zijn immers in zichzelf belangrijke waarden die het als zodanig verdienen te worden bevorderd. Zij kunnen bovendien in een langetermijnperspectief direct of indirect een belangrijke rol spelen in ontwikkelingsprocessen.

Hiernaast heeft ook de westerse wereld zelf een toenemend eigen belang bij een behoorlijke bestuurlijke kwaliteit elders. De zich ontwikkelende internationale rechtsorde kan immers alleen goed functioneren wanneer deelnemende landen beschikken over de noodzakelijke condities en voorzieningen om aan de desbetreffende verplichtingen te voldoen.

Profilering bilateraal beleid
De benadering van de raad heeft consequenties voor de invulling van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, dat er vooral op is gericht de welvaart in de armste landen te vergroten. De raad onderschrijft het belang van armoedebestrijding, maar meent dat hierbij in de toekomst meer aandacht kan worden besteed aan het bevorderen van recht en bestuur. Juist de armere landen zijn moeilijk in staat op eigen kracht voldoende vorderingen hiermee te maken. Door zijn oriëntatie van oudsher op de internationale rechtsorde verkeert Nederland ook in de positie zich hierin versterkt te profileren.

Tweezijdig belang
Het besef dat Nederland ook zelf belang heeft bij ontwikkeling elders, impliceert een wederzijdse betrokkenheid bij het welslagen van de aangegane hulprelaties. Voor de problematiek van goed bestuur betekent deze benadering dat het huidige ook door Nederland gelegde accent op ownership, waarbij het ontvangende land verantwoordelijk wordt gesteld voor de ontwikkelingsstrategie, enigszins wordt gerelativeerd. In zijn uiterste consequentie zou het donorland dan immers kunnen volstaan met het overmaken van fondsen. De erkenning van het wederzijds belang bij het welslagen van het beleid en de verwachting dat beide partijen elkaar iets te bieden hebben in het aangegane proces leiden er, naar de mening van de raad, toe dat de hulprelatie gekenmerkt wordt door partnership naast ownership en mede het karakter heeft van een transactie.

Selectie van landen
Het uitgangspunt van de raad dat rechtsstaat, mensenrechten en democratie naast bestuurlijke kwaliteit zelfstandige doelen van beleid behoren te zijn, heeft consequenties voor de landenkeuze. Per definitie komen dan ook landen voor hulp in aanmerking waar de situatie ten aanzien van rechtsstaat, mensenrechten en democratie gebrekkig is, maar waar zich uit democratisch of rechtsstatelijk oogpunt wel interessante ontwikkelingen voordoen en behoefte bestaat aan ondersteuning. Bij de keuze moet in de optiek van de raad ook meewegen of inspanningen van Nederlandse zijde, ook gezien vanuit de ontvangende landen, perspectief bieden of dat de verbetering van recht en bestuur in het betrokken land voor Nederland van belang is.

In het huidige beleid worden voor de meest intensieve hulprelatie alleen landen gekozen die al beschikken over sommige vormen van goed bestuur, namelijk diegene die ondersteunend worden geacht voor economische groei. Natuurlijk pleit de raad niet voor officiële ontwikkelingsrelaties met overheden van landen waar sprake is van excessen op het gebied van mensenrechten of corruptie. Toch moet men in principe voorzichtig zijn met het afbreken van relaties wegens slecht bestuur of het niet-respecteren van mensenrechten. Geen land is over de hele linie goed of slecht; een andere invulling van de hulprelatie verdient dan veelal de voorkeur.

Voorwaarden voor effectiviteit
Voor de effectiviteit van het beleid is het noodzakelijk dat de hulp gebaseerd is op een grondige kennis van de systemen van recht en bestuur van landen waarmee een hulprelatie wordt aangegaan. Ook dient kennis aanwezig te zijn over de historische, geografische, sociaal-culturele, economische en politieke context. Wanneer deze kennis niet aanwezig is, dient te worden gestimuleerd dat deze tot stand komt.
Hiernaast is het voor de effectiviteit van het ontwikkelingsbeleid van belang dat recht wordt gedaan aan het langetermijnkarakter van de beoogde veranderingsprocessen. Is eenmaal een relatie aangegaan, dan zou dit in principe om een langdurige verbintenis moeten gaan, die de kans krijgt zich gaandeweg te verbreden en te verdiepen.

Cumulatie beleidsinzet
Met een zwaarder accent op recht en bestuur in het toekomstig ontwikkelingsbeleid komt meer dan in het verleden ook het beleidsterrein van andere ministeries in het geding. Een grotere betrokkenheid van de verschillende departementen bij het ontwikkelingsbeleid is belangrijk. Dit geeft de mogelijkheid het beleid onderling af te stemmen, budgetten gecumuleerd in te zetten en de expertise bijeen te brengen die nodig is voor de geschetste geïntegreerde aanpak.

Geloofwaardigheid
Verhoging van het democratisch gehalte en de bestuurlijke kwaliteit van landen met hulp van buiten betreft doeleinden die zeer gevoelig liggen, zeker in landen die nog maar kort zelfstandig zijn. Voor de geloofwaardigheid van de hulp is het dan ook van belang dat de donorgemeenschap zich zelf aan de normen hieromtrent houdt. Hiernaast is het van belang dat ontwikkelingslanden een groter aandeel hebben in allerlei internationale besluitvormingsgremia. Nu hebben de minder ontwikkelde landen slechts beperkte invloed als het gaat om besluitvorming over bijvoorbeeld handel en kapitaal, terwijl de resultaten hiervan voor hun vooruitzichten van cruciaal belang zijn.



Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Ontwikkelingsbeleid en goed bestuur, Rapporten aan de Regering nr. 58, Den Haag: Sdu Uitgevers, 2001.
ISBN 90 12 09 272 8.


Deze publicatie (Prijs f 84,50) is te bestellen bij: Sdu Servicecentrum Uitgeverijen
Postbus 20014
2500 EA 's-Gravenhage
tel. 070-378 9880
fax 070-378 9783
U kunt ook rechtstreeks via de bestelpagina op de internet site van de Sdu bestellen

De publicatie is in zin geheel ook beschikbaar op de website van de WRR: Ontwikkelingsbeleid en goed bestuur.


Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij het bureau van de WRR:
dr. S.J. Langeweg tel. 070 - 356 4651
drs. I.J. Schoonenboom tel. 070 356 4663