Dienst uitvoering en toezicht Electriciteitswet

Dienst uitvoering en toezicht Energie

Aan
Platform Versnelling Energieliberalisering
T.a.v. de heer dr. G.J. Zijlstra
Postbus 9042
6800 GD ARNHEM

01022253

Onderwerp
reactie op vragen van PVE

Geachte heer Zijlstra,

Op 28 maart jl. heeft u namens het Platform Versnelling Energieliberalisering (hierna: PVE) met 2 medewerkers van mijn dienst een gesprek gevoerd over enkele onderwerpen met betrekking tot de voortgang van het liberaliseringsproces. Deze brief bevat de schriftelijk weergave van mijn reactie op de door u gestelde vragen. Ten aanzien van punt 2 "switchkosten" en punt 3 "garantstelling" is mijn reactie u enkele dagen na het gesprek telefonisch bekend gemaakt. Ook die reactie is in deze brief opgenomen.


1. Meterstand op het moment van switchen
PVE constateert dat de meterstand van kleinverbruikers op het moment van switchen kan worden bepaald door de netbeheerder (via profiel) of door opname van de stand door de klant of de leverancier. Aangezien op dit moment nog niet via een profiel een meterstand kan worden bepaald stelt PVE voor in de eerste fase van opening van de groenmarkt de volgende methodiek te hanteren: de klant geeft de meterstand door; de netbeheerder checkt of deze stand realistisch is; wanneer de netbeheerder niet akkoord kan gaan met de meterstand dan laat hij de meter opnemen; als de stand inderdaad fout blijkt te zijn dan gaat de rekening voor meteropname naar de nieuwe leverancier.

Volgens mij maakt het voor de netbeheerder niet uit wat de tussenstand is, immers de netbeheerder factureert op jaarbasis. Het zijn de oude en nieuwe leverancier die belang hebben bij een goede meterstand op het moment van switchen. Wanneer de kosten van switchen, bijvoorbeeld door een extra meteropname, oplopen dan zou daardoor een "barrier to switching" kunnen ontstaan. Zie ook hoofdstuk 5 van het informatiedocument "Versnelde liberalisering van de energiemarkten". Ik onderschrijf uw argument dat de voortgang van een "switch" niet afhankelijk moet zijn van de oude leverancier en dat controle van de meterstand door een onafhankelijke partij als de netbeheerder, het proces zal vergemakkelijken. Ik heb derhalve geen bezwaren tegen de volgende procedure:
- De klant geeft meterstand door (bijvoorbeeld via nieuwe leverancier);
- De netbeheerder checkt of deze stand realistisch is;
- Wanneer de netbeheerder niet akkoord kan gaan met de doorgegeven meterstand dan meldt hij dat aan de betrokken partijen;

- De partijen (klant, nieuwe leverancier en oude leverancier) ondernemen vervolgens zelf actie om een juiste meterstand te bemachtigen; zij hebben daarbij tenminste 4 opties: ??de klant leest opnieuw zijn meterstand uit; ??een gecertificeerd meetbedrijf leest de meterstand uit; ??de netbeheerder bepaalt de meterstand of leest die uit; hij stuurt daarvoor een rekening; ??de partijen komen onderling tot overeenstemming over een realistische meterstand.


2. Financiële dekking van switchkosten van de netbeheerder PVE wil, op basis van het kostenveroorzakingsprincipe, de switchkosten die de netbeheerder maakt neerleggen bij de klant of diens nieuwe leverancier. Deze switchkosten betreffen het wijzigen van het aansluitingenregister en de bij
1. genoemde check van de meterstand. Het is duidelijk dat deze activiteiten tot de (monopolie) taken van de netbeheerder behoren en dus in het gereguleerde domein thuishoren. Het sturen van een aparte rekening lijkt echter niet aan te sluiten bij de huidige tariefregulering zoals die in de elektriciteitswet en tarievencode is opgenomen. PVE noemt twee opties voor de doorberekening:

- de kosten worden in rekening gebracht bij de klant of de nieuwe leverancier, of
- de kosten worden opgenomen in de gereguleerde tarieven.
Ik ben van mening dat de switchkosten van de netbeheerder niet bij de nieuwe leverancier of afnemer in rekening mogen worden gebracht. Naast het feit dat een apart "switchtarief" beschouwd moet worden als een "barrier to switching", betreft het hier taken van de netbeheerder die bij de aanvang van de liberalisering voorzien waren. Deze taken zijn reeds in de 1996=2000 vergelijking van de organisatiekosten als gevolg van de implementatie nieuwe elektriciteitswet meegenomen. Het feit dat de vrijmaking versneld is doet daar niets aan af. Het is echter denkbaar dat de versnelling als zodanig extra kosten met zich meebrengt.

Ik ben bereid om met de netbeheerders op basis van werkelijk gemaakte kosten de problematiek van de versnelling integraal te bezien. Overigens merk ik op dat eventuele andere switchactiviteiten, waaronder begrepen de activiteiten van het energie clearinghouse, niet tot de taken van de netbeheerder behoren en dus niet voor rekening van de netbeheerder mogen komen.


3. Garantstelling leveranciers van groene elektriciteit In de eerste fase van vrijmaking "groen" tot 1-1-2002 zal de vergunninghouder een normale geïntegreerde factuur van een klant die van leverancier is gewisseld, naar diens groenleverancier sturen. Deze groenleverancier verrekent dan de REB met de belastingdienst en stuurt zijn eigen factuur naar de klant. PVE stelt voor om aan groenleveranciers een bankgarantie te vragen van 150 gulden per afnemer. Daarmee kunnen de vergunninghouders zich indekken tegen wanbetaling van de groenleverancier en wordt de klant daarmee niet opgezadeld.
PVE wijst erop dat deze garantstelling tijdelijk is, want vanaf 1-1-2002 worden de groenleveranciers zelf programmaverantwoordelijk voor hun klanten en heeft de vergunninghouder geen relatie meer met de groenleverancier. Bovendien wordt deze garantstelling van alle groenleveranciers verlangd, dus ook van bestaande energiebedrijven die groene elektriciteit verkopen. Daarnaast is PVE van mening dat een garantstelling ook als voordeel heeft dat louche bedrijven enigszins van de markt geweerd worden en dat daardoor de kans op negatieve publiciteit rondom liberalisering kleiner wordt. Tenslotte is de garantstelling ook bedoeld om de consument te vrijwaren van de gevolgen van wanbetaling of faillissement van de groenleverancier.

Ten aanzien van de tijdelijke garantstelling van groenleveranciers neem ik geen standpunt in. Ik wijs er evenwel op dat deze garantstelling mogelijk een toetredingsbarrière inhoudt. Voor dit punt verwijs ik u evenwel naar het ministerie van Economische Zaken.


4. Leveranciersmodel
PVE is voorstander van het leveranciersmodel hetgeen naar ik begrijp inhoudt dat de factuur van de netbeheerder standaard via de leverancier loopt. Slechts wanneer de klant daarom verzoekt kan deze een aparte transportfactuur krijgen. Nu zijn er leveranciers die aangeven dit leveranciersmodel niet te prefereren. PVE wil nu het ministerie van Economische Zaken adviseren het leveranciersmodel voor te schrijven in het "lichte" vergunningsysteem voor levering in de vrije markt. Bovendien zal, volgens PVE, een systeem waarbij de netbeheerder al zijn klanten een aparte factuur moet kunnen sturen, op termijn, gezien de hogere investeringen voor IT bij de netbeheerders, tot hogere transporttarieven leiden. PVE vraagt hierop reactie van DTe.

Ik ben van mening dat het uitgangspunt voor de facturering moet zijn: "de klant bepaalt". Ten tweede heeft de netbeheerder eigen wettelijke taken en verantwoordelijkheden die inhouden dat hij ook zelf facturen moet kunnen sturen. Tevens ben ik van mening dat het moeilijk wordt om leveranciers te verplichten tot deelname aan het leveranciersmodel.

Wel zou kunnen worden overwogen om in het "lichte" vergunningsysteem de leveranciers te verplichten om in hun aanbiedingen ook het bijbehorende transporttarief te vermelden ongeacht of zij volgens het leveranciersmodel de transportfactuur ook zullen afhandelen voor de klant. De klant kan op deze wijze een goede vergelijking maken met andere aanbieders. Ik zal dit punt ook rechtstreeks bij het ministerie van Economische Zaken onder de aandacht brengen.
Daarnaast wijs ik op de mogelijkheden voor netbeheerders om op basis van objectiveerbare criteria het vastgestelde tarief te wijzigen. Dit geeft de netbeheerder de mogelijkheid om voor leveranciers die een verzamelfactuur krijgen voor hun klanten een lager transporttarief te hanteren en op die manier een prikkel te geven aan de leveranciers om het leveranciersmodel te volgen. Echter deze korting moet non-discriminatoir zijn, dus gerelateerd aan de uitgespaarde kosten voor facturering per afnemer. Het mag niet zo zijn dat door hun grotere aantallen afnemers bestaande leveranciers lagere transporttarieven in rekening kunnen brengen dan nieuwe leveranciers.

5. Geschillencommissie
Volgens PVE zal het ministerie van Economische Zaken de leveranciers verplichten tot deelname aan de geschillenregeling en geschillencommissie op basis van het "lichte" vergunningsysteem. PVE vraagt naar de mening van DTe hierover.

Ik vind deelname aan een geschillenregeling een goede zaak. Ik wijs daarbij op mogelijk lacunes in de huidige geschillenregelingen. Ik ben van mening dat een geschillenregeling alle klachten van afnemers moet behandelen. Het is mijns inziens de primaire verantwoordelijkheid van netbeheerders en leveranciers om tot een dergelijke complete geschillenregeling te komen. Ik wijs overigens ook op de helpdesk NMa/DTe die, zoals nu beoogd, tot taak krijgt partijen te attenderen op de bestaande geschillenregelingen en te verwijzen naar de juiste instanties en commissies.

6. "Supplier by last resort"
Volgens PVE moet er ook in een vrije markt een voorziening zijn dat de energielevering bij met name kleinverbruikers doorgaat in het geval zijn leverancier failliet gaat: de zgn. supplier by last resort. PVE vraagt of DTe voor zichzelf een rol daarin ziet.

Ik merk op dat de keuze voor een dergelijke regeling primair thuishoort bij het ministerie van Economische Zaken.

7. Splitsen van contracten en algemene voorwaarden per datum vrijmaking PVE verzoekt DTe om een toelichting te geven op de opmerkingen in het document "Versnelde liberalisering van de energiemarkten" over de splitsing van contracten en algemene voorwaarden.

Op het moment van vrijmaking ontstaan nieuwe contractuele relaties tussen klant en netbeheerder en tussen klant en leverancier. De relatie tussen klant en netbeheerder is de facto in de wet en codes geregeld. Alhoewel er in wet en codes niets is geregeld voor de algemene voorwaarden van netbeheerders verwacht ik op dat punt op voorhand geen problemen. De relatie tussen klant en leverancier (= ex-vergunninghouder) is niet expliciet geregeld. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de klanten die in 2002 vrij worden en de groep die daarna vrijkomt. Van de groep die in 2002 vrij wordt kan redelijkerwijs worden verwacht dat zij de consequenties van vrijmaking zelf overwegen. Een uitgebreide vangnetconstructie lijkt dan ook niet noodzakelijk. Wanneer de vergunninghouder vlak voor of na het moment van vrijmaking deze beschermde afnemers een nieuw leveringscontract plus algemene voorwaarden voorlegt zonder dat deze afnemers nog in staat zijn hun contract tijdig op te zeggen, kan de vergunninghouder misbruik van zijn monopoliepositie maken. Ik acht het derhalve redelijk dat de vergunninghouder voor het verstrijken van de opzegtermijn gesplitste voorwaarden aanbiedt die zodanig zijn dat de 2002-groep in staat is op 1 januari a.s. daadwerkelijk van leverancier te veranderen. Voor de derde tranche, de vrijmaking van de kleinverbruikers, ligt de situatie anders omdat van kleinverbruikers niet in redelijkheid verwacht kan worden dat zij allen tijdig hun contract met de vergunninghouder opzeggen. Derhalve ben ik voorstander van een overgangsregeling voor kleinverbruikers waarbij gedurende onbepaalde tijd de vrije kleinverbruiker, indien hij geen actie heeft ondernomen, bij zijn vergunninghouder blijft, maar met een zeer korte opzegtermijn (bijvoorbeeld 1 week) kan switchen. Ik ben van mening dat de algemene voorwaarden van ex- vergunninghouders dergelijke overgangsbepalingen moeten bevatten. Zodra de kleinverbruiker één keer van leverancier is gewisseld kunnen "normale" algemene voorwaarden van toepassing worden, waarin mijns inziens voor kleinverbruikers geen onredelijk lange termijnen mogen worden gehanteerd voor de contractduur en opzegtermijn.

8. Opzegtermijnen en verwijderkosten van bestaande meetinrichtingen PVE constateert dat er monopolietaken van de netbeheerders zijn waarvoor geen tarief is vastgesteld. Dit betreft o.a. de kosten voor het verwijderen en eventuele afschrijvingskosten van de bestaande meetinrichting. De bestaande meetinrichtingen zijn een erfenis uit het oude "nutstijdperk". In de leveringscontracten was geen opzegtermijn opgenomen en was ook niets geregeld voor bovengenoemde kosten. PVE vraagt naar de mening van DTe hierover.

Vanaf de ingangsdatum van de Elektriciteitswet 1998 behoort de meetinrichting tot het vrije domein. Dat betekent dat sindsdien sprake kan zijn van verwijdering van meetinrichtingen op verzoek van de aangeslotene. De huidige tariefregulering in de wet en tarievencode kent geen apart tarief voor deze activiteit. Aangezien de netbeheerder en vergunninghouder voor monopolie activiteiten geen andere tarieven in rekening mogen brengen dan die door DTe zijn vastgesteld, ben ik derhalve van mening dat de netbeheerder voor genoemde activiteiten geen apart tarief in rekening mag brengen. Dit betreft bijvoorbeeld ook de verhuiskostenbijdragen.

Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met de heer A.W.R. Vrolijk, via telefoonnummer 070 330 3512.

Met vriendelijke groet,

W.g.
Drs. J.J. de Jong
Directeur Dienst uitvoering en toezicht Energie

Postbus 16326                        Johanna Westerdijkplein 107     T:       330 35 00                  E-mail: info@nma-dte.nl
2500 BH Den Haag                     2521 EN Den Haag                F:       330 35 35                  Rabo 19.23.24.233