Ministerie van Financien

Titel: Agenda voorjaarsvergadering IMFC/DC



De Voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor

Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR Den Haag

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

20 april 2001

BFB 2001-00328 M

Onderwerp

Agenda voorjaarsvergadering IMFC/DC

Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de geannoteerde agenda voor de voorjaarsvergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC), die op 29 en 30 april 2001 in Washington DC gehouden zullen worden.

DE MINISTER VAN FINANCIËN

Voorlopige agenda van het

International Monetary and Financial Committee (IMFC) van het IMF op 29 april 2001 en het Development Committee (DC) van IMF en Wereldbank op 30 april 2001

De definitieve agendas van beide vergaderingen zijn nog niet vastgesteld. Verwacht wordt dat de volgende onderwerpen aan de orde zullen komen.

International Monetary and Financial Committee, 29 april 2001


1. Internationale economische ontwikkelingen

Het IMF heeft begin april, bij monde van Managing Director Köhler, aangegeven voor dit jaar een mondiale economische groei van ruim 3 procent te verwachten, een neerwaartse bijstelling met ongeveer een procentpunt ten opzichte van een half jaar geleden. Een belangrijk aandeel in deze groeivertraging komt voor rekening van de economische groei in de Verenigde Staten. Ook in het eurogebied lijkt de economische groei thans onder invloed van de internationale ontwikkelingen terug te lopen, waarbij het IMF zijn groeiraming uit september ruim een half procentpunt naar beneden zal bijstellen, naar
2,5 procent.1


De economische groei ondervindt thans over een brede linie een vertraging. In de Verenigde Staten is de afname van de economische groei sterker uitgevallen dan aanvankelijk verwacht en zijn de vooruitzichten voor herstel vooralsnog onzeker. Niettemin blijft de Amerikaanse economie structureel sterk. Ook verkeren zowel de Verenigde Staten als het eurogebied macro-economisch gezien in een goede uitgangspositie. Dat geldt niet voor Japan, waar de hapering van het economische herstel en de hernieuwde deflatie-dreiging gepaard gaat met een zeer hoge schuldenlast van de overheid. Structurele hervormingen en een resolute sanering van de financiële sector lijkt onontbeerlijk om het vertrouwen in de Japanse economie te herstellen.

2. Conditionaliteit

De condities waaraan landen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor IMF-middelen zijn in de loop van de tijd in aantal en reikwijdte toegenomen. Het IMFC heeft tijdens de afgelopen jaarvergadering aan het IMF gevraagd om zijn beleid ten aanzien van conditionaliteit te evalueren, teneinde meer stroomlijning aan te brengen in programma-condities. De Managing Director heeft vooruitlopend daarop interim-richtlijnen uitgevaardigd gericht op het stroomlijnen van de conditionaliteit. Tijdens een vergadering in maart bleek binnen de Raad van Bewindvoerders consensus te bestaan over het principe om de conditionaliteit van het IMF te stroomlijnen. Binnen programma-condities moet zoveel mogelijk ruimte bestaan voor landen om hun individuele beleidskeuzes te maken. Daarnaast moet conditionaliteit zoveel mogelijk zijn toegesneden op de specifieke omstandigheden waarin de lidstaat verkeert. Tegelijk bestond er overeenstemming over de noodzaak dat IMF-financiering gepaard moet gaan met voldoende garanties voor de haalbaarheid van de programma-doelstellingen. Thans wordt het IMFC gevraagd zich uit te spreken over de mate waarin en de manier waarop stroomlijning van conditionaliteit moet worden vormgegeven. Daarnaast wil het IMF ook meningen vanuit de samenleving vernemen. Daartoe is een aantal documenten, dat onlangs in de Raad van Bewindvoerders is besproken, via de IMF-website openbaar gemaakt en wordt in de periode na het IMFC een seminar met externe deskundigen georganiseerd.


3. Involvering van de particuliere sector

Het IMFC heeft tijdens de voorjaarsvergadering van 2000 goedkeuring gegeven aan een raamwerk van algemene principes die aangeven in welke omstandigheden en op welke wijze particuliere-sectorbetrokkenheid gewenst is. Dit raamwerk, dat is herbevestigd tijdens de jaarvergadering afgelopen september in Praag, beoogt een brug te slaan tussen het belang van duidelijkheid richting de financiële markten en de noodzaak van de nodige flexibiliteit om adequaat te kunnen reageren in verschillende landenspecifieke situaties. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van een vrijwillige involvering van de particuliere sector. Wanneer dit echter niet haalbaar is, dan blijft een breder spectrum van maatregelen mogelijk, zoals schuldherstructurering, in het uiterste geval voorafgegaan door een tijdelijke opschorting van betalingen.

De vraag die thans voorligt is hoe dit raamwerk verder concreet kan worden vormgegeven. De Raad van Bewindvoerders heeft zich daartoe het afgelopen halfjaar gebogen over enkele deelterreinen, zoals een evaluatie van ervaringen met instrumenten die herstructurering van internationale obligatiecontracten moeten faciliteren, alsmede instrumenten voor de sanering van particuliere-sectorschulden. De Managing Director zal hierover aan het IMFC rapporteren.


4. Herziening IMF-quotaformules

De quotaformules bestaan uit een aantal variabelen die het relatieve economische en financiële gewicht en de mate van economische openheid van de lidstaten moeten uitdrukken. Quotaformules hebben geen statutaire basis, maar worden gebruikt als richtlijn bij de verdeling van eventuele quotaverhogingen. Het quotum van een land is bepalend voor het stemaandeel in het IMF. In zijn communiqué van 1997 heeft het toenmalige Interim Comittee het IMF verzocht om na afloop van de 11e quotaherziening (afgesloten in 1999) onderzoek te doen naar de werking van de IMF-quotaformules. Achtergrond van dit verzoek was onder andere dat veel landen vinden dat het huidige systeem nodeloos ingewikkeld is, en dat het vijfjaarlijkse proces van quotaherziening moeizaam verloopt. Als eerste stap is een externe werkgroep ingesteld onder leiding van prof. Richard Cooper van de Harvard Universiteit. Deze werkgroep heeft in mei 2000 een rapport gepubliceerd met een voorstel voor een alternatieve formule. Tijdens een seminar dat gehouden is in augustus 2000 bleek dat dit voorstel op onvoldoende steun kon rekenen van de verschillende bewindvoerders. De Raad van Bewindvoerders heeft naar aanleiding daarvan de IMF-staf gevraagd alternatieve formules te presenteren. Naar verwachting zal dit pas na de voorjaarsvergadering zijn. De discussie over de herziening van quotaformules zal daarom waarschijnlijk nog niet geagendeerd worden voor deze voorjaarsbijeenkomst, maar het is niet uitgesloten dat de discussie desondanks toch opkomt.


5. Wisselkoersregimes in IMF-programmas

In enkele recente aanpassingsprogrammas (Rusland, Brazilië, Turkije) gaf het IMF steun aan het handhaven van een vaste wisselkoers, die vervolgens door onvoldoende implementatie van het programma onder druk van de markt moest worden losgelaten, met niet alleen economische schade maar ook schade voor de geloofwaardigheid van het IMF. Het IMF staat bij financiële steun aan landen met een vaste wisselkoers voor een dilemma. Enerzijds leidt het streven naar maximale ownership door de autoriteiten van het aanpassings-programma ertoe dat het IMF een uitdrukkelijke wens van het debiteurland om aan het wisselkoersregime vast te houden niet kan negeren. Anderzijds vereist de statutaire opdracht van het IMF om zijn financiële integriteit voldoende te beschermen een kritische houding van het Fonds ten aanzien van de houdbaarheid van vaste wisselkoersen en de inzet van zijn middelen voor dit doel.


6. Independent evaluation office

Het IMFC heeft tijdens de najaarsvergadering in Praag het besluit tot de oprichting van een Independent Evaluation Office (EVO) verwelkomd en de Raad van Bewindvoerders verzocht het EVO operationeel te maken voor de voorjaarsvergadering. De oprichting van een onafhankelijke evaluatie-eenheid komt voort uit de wens om het leerproces binnen het IMF te versterken en om de informatie-voorziening over en het begrip voor het IMF-beleid bij de buitenwereld te vergroten.

De volgende zes onderwerpen staan mogelijk zowel op de agenda van het IMFC als het DC.
Armoedebestrijding

PRSP-Proces

De Poverty Reduction Strategy Papers (PRSPs) vormen de basis van de strategie voor armoedebestrijding van IMF en Wereldbank. Er zijn thans 4 PRSPs en 32 Interim-PRSPs opgesteld. De voornaamste vervolgacties door de Bank en het Fonds zijn het bevorderen van goed begrotingsbeheer voor armoede-gerichte overheidsuitgaven en het beoordelen van het effect van beleidsmaatregelen op de armen. De samenwerking met andere ontwikkelingspartners krijgt thans volop aandacht. Het belangrijkste element van de nieuwe beleidsvoorstellen is de voorgestelde richtlijn voor Joint Staff Assessment (JSA) van Bank en Fonds om een objectieve beoordeling van de geformuleerde PRSPs te bewerkstelligen. Op basis van deze beoordeling geven Bank en Fonds invulling aan de beleidsdialoog met de landen en aan hun kredietprogrammas. Donoren, waaronder Nederland, hebben eerder in dit kader ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor themas als handel, milieu en gender.

PRGF

Het IMF heeft de laatste jaren veel werk verricht om in zijn concessionele PRGF-programma's (PRGF staat voor Poverty Reduction and Growth Facility) de armoede-gerichtheid te versterken. Ook het HIPC-Initiatief (HIPC: Heavily Indebted Poor Countries) heeft de armoede-gerichtheid van het IMF versterkt, niet in de laatste plaats vanwege de relatie tussen schuldverlichting, armoedebestrijding en economisch beleid. Samenwerking met de Wereldbank is van groot belang. In vergelijking met ESAF (de voorloper van PRGF) vinden er meer consultaties plaats met vakdepartementen en het maatschappelijk middenveld, zoals vakbonden, en de doelstelling van ownership krijgt explicieter aandacht van het IMF. De Raad van Bewindvoerders stelde in augustus 2000 nieuwe richtlijnen vast. Hierin wordt niet alleen de nadruk gelegd op het belang van ownership en participatie, maar besteedt het IMF ook meer aandacht aan de effecten die beleidsmaatregelen hebben op de armen.

PRSC

Tijdens de jaarvergadering 2000 in Praag heeft de Wereldbank, ter ondersteuning van het PRSP-proces het Poverty Reduction Support Credit (PRSC) geïntroduceerd. Het is de bedoeling dat het PRSC het vehikel wordt voor aanpassings-/begrotingssteun voor landen met een PRGF-arrangement van het Fonds. Recent heeft de Raad van Bewindvoerders van de Bank een concept van operationele richtlijnen voor dit instrument besproken. Een belangrijk punt betrof de vraag in hoeverre er expliciete eisen gesteld moeten worden aan het beheer van publieke uitgaven en van financiële verantwoordingssystemen, voordat beslist kan worden over conditionaliteit en omvang van een PRSC. De richtlijnen gaan ook in op samenwerking tussen Bank en Fonds.

2. Voortgang van het HIPC Initiatief

Sinds de jaarvergadering in Praag is vooruitgang geboekt ten aanzien van de uitvoering van het HIPC-Initiatief bij de diverse instellingen. Dit neemt niet weg dat de financiering nog niet volledig rond is. Tijdens het komende IMFC/DC zal onder meer worden gesproken over de houdbaarheid van de schuld op lange termijn. De Wereldbank en het IMF stellen tevens voor dat additionele schuldverlichting zou kunnen worden gegeven, indien op het eindpunt (wanneer finale schuldverlichting wordt gegeven) blijkt dat de eerder voorziene schuldverlichting toch niet voldoende blijkt door toedoen van externe factoren.

3. Handel en ontwikkeling

De Wereldbank wil meer aandacht schenken aan het thema handel als instrument om ontwikkeling te bevorderen. De Wereldbank identificeert drie niveaus waarop men een bijdrage denkt te kunnen leveren aan het bevorderen van de toegang van ontwikkelingslanden tot het internationale handelsysteem. De prioriteit legt de Bank bij het nationale niveau; overheden moeten met gericht beleid handel zodanig bevorderen dat het ten goede komt aan op armoede gerichte economische ontwikkeling. Dit houdt ondermeer in dat lokale producenten beter in staat moeten worden gesteld om gebruik te maken van de (nieuwe) handelsmogelijkheden die de globalisering biedt. Op regionaal niveau zal de Bank regeringen ondersteunen bij onderhandelingen over regionale handelsakkoorden waarbij ontwikkelde én ontwikkelingslanden betrokken zijn, om er voor te waken dat deze akkoorden een open karakter hebben en voldoende ontwikkelingsrelevant zijn. De activiteiten op het mondiale niveau bestaan uit onderzoek en capaciteitsopbouw rond aspecten van het WTO-systeem die van specifiek belang zijn voor ontwikkelingslanden.

4. Steun aan post-conflict landen

Binnen het IMF en de Wereldbank wordt momenteel nagedacht over mogelijke verbeteringen aan het beleid met betrekking tot landen die in een militair conflict verwikkeld zijn geweest. Onder het huidige beleid kan aan dergelijke post-conflict landen door het IMF beperkte betalingsbalanssteun worden gegeven, die tegen een niet-concessionele rente uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Als een land voldoende track record heeft opgebouwd, kan het vervolgens in aanmerking komen voor een PRGF-lening. De Wereldbank kan daarentegen ook giften verlenen aan post-conflict landen. Daarnaast verlenen zowel IMF als Wereldbank technische assistentie. Er wordt nu gekeken in hoeverre de huidige beschikbare middelen voor deze technische assistentie toereikend zijn. Verder wordt gekeken of de niet-concessionele leningen van het IMF wel passen bij landen die recentelijk zwaar hebben geleden onder een conflict. Tenslotte wordt nagedacht over de voorwaarden waaronder post-conflict landen toegang kunnen krijgen tot het HIPC-initiatief.

5. De rol van het IMF en Wereldbank ten aanzien van de financiële sector en crisispreventie

De instrumenten die het IMF en de Wereldbank sinds de Azië-crisis hebben ontwikkeld voor het versterken van surveillance en technische assistentie, met name gericht op de financiële sector, worden thans volop ingezet. Het vorige IMFC had reeds het Financial Sector Assessment Program (FSAP) verwelkomd. De FSAP is een surveillance-instrument, waarbij een gecombineerde IMF-Wereldbank-missie de financiële sector van een lidstaat doorlicht. Het FSAP-project is inmiddels van een pilot-project omgezet in een instrument met permanente status; inmiddels is het aantal FSAPs uitgebreid. Gezien de beperkte middelen zullen FSAPs in eerste instantie gericht zijn op opkomende markten en de belangrijkste financiële centra. In een latere ronde ligt het echter in de rede dat ook Nederland een FSAP zal ondergaan.

6. Integriteit van het financiële systeem

De integriteit van het financiële systeem is een onderwerp dat hoog op de agenda van de internationale gemeenschap staat. De drie belangrijkste instellingen die zich met de integriteit van het financiële systeem bezighouden zijn de OESO, het FSF (Financial Stability Forum) en de FATF (Financial Action Task Force). Deze instellingen hebben zogenaamde zwarte lijsten gepubliceerd waarop landen publiekelijk op hun gebreken worden gewezen, wat betreft financiëel toezicht (zwarte lijst van het FSF), schadelijke belastingconcurrentie (de OESO) en witwassen (de FATF). Het IMFC en het DC hebben het IMF en de Wereldbank gevraagd te onderzoeken welke rol zij kunnen spelen bij de bevordering van de integriteit van het financiële systeem. Het doel is om via het IMF en de Wereldbank andere fora die zich bezighouden met vraagstukken op het gebied van witwassen en financiële criminaliteit effectiever te laten optreden.

De volgende vijf onderwerpen staan mogelijk op de agenda van het DC


1. De rol van de Wereldbank in midden-inkomenslanden

Mede in reactie op de discussie die naar aanleiding van het zogenaamde Meltzer-rapport was ontstaan over de rol en taken van de Wereldbank, presenteerde de Bank tijdens de Jaarvergadering 2000 in Praag een eerste voorstel voor een meer systematische manier van opereren in midden-inkomenslanden. De Task Force voor midden-inkomenslanden, die aldaar in het leven werd geroepen, bevestigt de hoofdlijnen van het huidige beleid: het lenen aan midden-inkomenslanden is ontwikkelingsrelevant en het huidig prijsbeleid ten aanzien van deze leningen dient niet te worden veranderd. De Bank zou betrokken moeten blijven bij economische hervormingen in midden-inkomenslanden om schoksgewijze interventies tijdens financiële crises à la Zuid-Korea, eind 1997, te voorkomen. Men stelt een systematische uitvoering van analytisch werk (economic and sector work; ESW) in elk midden-inkomensland voor, naast een relatieve toename in zogenaamde programmatische aanpassingsleningen alsmede de optie om flexibel om te gaan met de momenten wanneer deze leningen worden uitbetaald.


2. Mondiale publieke goederen


Mondiale publieke goederen ofwel Global Public Goods (GPG) is een onderwerp dat wellicht het beste omschreven kan worden als terreinen van overheidszorg op wereldwijd niveau. Voorbeelden van GPG zijn klimaatverandering, besmettelijke ziekten, financiële instabiliteit, internationale misdaad zoals drugshandel, mensensmokkel en ongecontroleerde irrigatie. Door de discussie wordt de aandacht gevestigd op de noodzaak tot intensievere internationale samenwerking om wereldwijde problemen op te kunnen lossen, waarbij rekening wordt gehouden met bestaande institutionele structuren. Het financieren van GPG door de Bank is problematisch, aangezien individuele landen moeilijk leningen kunnen aangaan voor grensoverschrijdende investeringen, terwijl regionale projecten veelal geassocieerd worden met verminderde terugbetalingsdiscipline (de betrokken landen schuiven betalingsverplichtingen op elkaar af). De Wereldbank stelt voor om schenkingen te hanteren voor de financiering van GPG.


3. Harmonisatie van het operationele beleid
De Wereldbank concludeert op basis van eigen onderzoek dat er tot dusverre weinig is bereikt ten aanzien van harmonisatie van donorregelgeving en donorbeleid, hoewel er verschillende initiatieven zijn op zowel landenniveau als op hoofdkwartierniveau. De Wereldbank is voorstander van een geïntegreerde aanpak en voor het ontwikkelen van global standard practices voor administratieve procedures. Het aanpassen van haar eigen procedures aan overeengekomen donorafspraken krijgt weinig aandacht. De Bank is echter wel voornemens haar analyses van de administratieve beheerscapaciteit van bepaalde ontwikkelingslanden te delen met andere donoren.


4. Richtlijnen voor beheer van overheidsschulden
Op verzoek van het IMFC tijdens de jaarvergadering in 1999 hebben IMF en Wereldbank conceptrichtlijnen opgesteld voor het beheer van de overheidsschuld door lidstaten. Het concept voor de richtlijnen is inmiddels onverkort door beide Raden van Bewindvoerders goedgekeurd. Het doel van de richtlijnen voor schuldbeheer is het bevorderen dat zowel de financieringsbehoefte als de betalingsverplichtingen van de overheid tegen de laagst mogelijke kosten over de middellange tot lange termijn worden gedekt, waarbij tegelijkertijd het risicoprofiel aanvaardbaar blijft. De richtlijnen zijn tot stand gekomen via een uitgebreide consultatieprocedure met de lidstaten en vormen als zodanig een overzicht van beste ervaringen.


5. Principes voor effectieve faillissementswetgeving en regelgeving ter bescherming van crediteuren

Bescherming van schuldeisers en doeltreffend omgaan met insolvabele ondernemingen vormen belangrijke voorwaarden voor de stabiliteit van een financieel systeem en het functioneren van een markteconomie. In een uitgebreid consultatief proces met vele landen en organisaties heeft de Wereldbank een lijst van 35 universele principes geformuleerd die kunnen gelden als standaard voor technische assistentie aan ontwikkelingslanden. De Bank zal na goedkeuring door het DC starten met een proefproject in het kader van de ontwikkeling van Reports on the Observance of Standards and Codes in zes lidstaten.