VVD

Koninklijke onschendbaarheid, ministeriële verantwoordelijkheid


Groep: Tweede-Kamerfractie Datum: 30 april 2001
De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Fractievoorzitter Hans Dijkstal over de achtergronden van deze Grondwetstekst.

De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Het is een van de bekendste zinnen uit onze Grondwet. Maar het is een misverstand te stellen dat het indertijd de bedoeling was met het Grondwetsartikel leden van het Koninklijk Huis onder de politieke verantwoordelijkheid van het Kabinet te brengen.

Om ministeriele verantwoordelijkheid goed te begrijpen moeten eerst twee andere staatsrechtelijke principes in de relatie tussen overheid en parlement goed voor ogen worden houden: de informatieplicht en de vertrouwensregel. Bewindslieden behoren het parlement van informatie te voorzien. Een kabinet, iedere afzonderlijke minister, functioneert bij de gratie van het vertrouwen dat het van de volksvertegenwoordiging krijgt. De drieslag
informatie-verantwoording-vertrouwen is het scharnier in de relatie tussen de uitvoerende macht en de controlerende macht. Voor de volledigheid, daar hoort ook bij het adagium geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid, geen bevoegdheid zonder verantwoordelijkheid.

Het is niet de verantwoordelijkheidsregel die de parlementaire machtsbasis vormt om Ministers tot ontslag te dwingen, maar de vertrouwensregel. De vertrouwensregel is de basis van de relatie tussen ministers en de parlementsleden. De verantwoordelijkheidsregel bepaalt de reikwijdte van die relatie: zaken binnen de kring van de wettelijke bevoegdheden van de minister.

Velen buiten en enkelen in het parlement wilden van meet af aan een parlementair debat met het kabinet over de verloofde van de Prins van Oranje, en vooral over haar vader. Ik neem aan om de minister-president op zijn ministeriele verantwoordelijkheid aan te spreken. Kennelijk strekte die ministeriele verantwoordelijkheid zich zelfs uit tot het liefdesleven van de vermoedelijke troonopvolger innclusief de bijbehorende familiaire aspecten.

In het Kamerdebat bestond een fractievoorzitter het zelfs te vragen of de Prins van Oranje van het kabinet toestemming had gekregen alvorens hij op het ijs van de vijver van Huis ten Bosch de hand van Maxima vroeg. Dat was behalve politiek naïef ook staatsrechtelijk twijfelachtig. Naïef omdat men toch niet kan verwachten dat een prins een kabinet om toestemming vraagt, als hij niet eerst weet wat zijn geliefde zelf vindt. Twijfelachtig omdat het enige relevante was of de prins in aanmerking wil blijven komen voor de troonsopvolging. En dat bleek wel uit de aankondiging van een toestemmingswet voor het huwelijk.

De moderne interpretatie is dat Leden van het Koninklijk Huis vallen onder volledige ministeriele verantwoordelijkheid. De minister van Landbouw voerde het zelfs zo ver door, dat hij meende politiek verantwoordelijk te worden voor zijn eigen dochter, nu zij in het huwelijk zal treden met een prins. Hij stond bij beraadslagingen van het kabinet over de toestemmingswet op de gang. Daarmee dacht hij zich te kunnen "verschonen" van politieke verantwoordelijkheid. Dat is dubbel vreemd. Ten eerste kan een minister zich nóóit verschonen als hij politiek verantwoordelijk is. Ten tweede: waar dacht minister Brinkhorst dan verantwoordelijk voor te zijn?

In de negentiende eeuw waren constituties strijddocumenten. Burgers eisten rechten en wilden die vastgelegd zien. De Grondwet moest bepalen welke vrijheden burgers genoten onder gelijktijdige afbakening van de bevoegdheden van het bestuur. De eerste Nederlandse Grondwet (1814) kende geen ministeriele verantwoordelijkheid en kende de Koning het gezag over de uitvoerende macht toe. In 1848 werd de Grondwet ingrijpend gewijzigd. De Nederlandse Koning, inmiddels Willem II, nodigde geschrokken door oproer in Europa de Tweede Kamer uit, te komen met wijzigingsvoorstellen voor de Grondwet. Van Wijnen omschrijft de veranderingen in Nederland van 1848 als een fluwelen revolutie, die zo voorzichtig was ingekleed dat een groot deel van de bevolking de betekenis van de verandering van het stelsel nooit begrepen heeft.

Sinds dat jaar kennen we die grondwettelijke bepaling van Koninklijke onschendbaarheid en ministeriele verantwoordelijkheid. Hiermee werden ministers politiek aanspreekbaar als de verantwoordelijken voor de uitvoerende macht. Maar de Koning niet! - wat een nette manier was om te zeggen dat het erfelijk Staatshoofd geen politieke macht behoort te hebben. Dat recht is voorbehouden aan personen met een democratische legitimatie. Het was een revolutie in de voorzichtige Nederlandse stijl. De Koning hield een deel van zijn vroegere prerogatieven maar, in de woorden van Van Wijnen, De macht van de Koning is naar het parlement verplaatst.

Er was geen discussie over het optreden van de Koning als persoon waarvoor een minister politiek verantwoordelijk kon worden gehouden. Het discussiepunt was dat het parlement de regering kon aanspreken. Een Grondwet was een strijddocument en met dit artikel bevocht de liberaal Thorbecke het recht van de Volksvertegenwoordiging om Ministers tekst en uitleg te laten geven over zaken die tot de bevoegdheden van de uitvoerende macht behoorden. En vanzelfsprekend liet hij de Koning daarbuiten.

De Grondwet van 1814 markeerde de geboorte van de constitutionele monarchie, de Grondwet van 1848 die van de parlementaire democratie.

De Minister-president schreef de Tweede Kamer vorig jaar dat het Koningschap sinds 1848 steeds een andere invulling heeft kunnen krijgen, aangepast aan staatkundige en maatschappelijke ontwikkelingen. De vraag is, aldus de Minister-president, welke ruimte de Koning wordt geboden en hoe de Koning die ruimte invult. Wat de premier niet schreef, was dat het begrip ruimte hier twee betekenissen heeft. Welke ruimte heeft de Koning om als lid van de Regering het beleid te beïnvloeden En welke ruimte heeft de Koning om zich publiek en privaat vrij te bewegen? Rest de vraag: Welke ruimte hebben de leden van het Koninklijk Huis? Want over hun onschendbaarheid zegt de Grondwet niets.

Begin jaren zestig stelden de ministers van Staat Drees en Oud, dat voor de leden van het Koninklijk Huis een afgeleide of indirecte verantwoordelijkheid geldt. Zij waren daarnaar gevraagd door het toenmalige kabinet. Maar let op: zij fundeerden hun stelling op een van die andere omgangsregels tussen Kamer en kabinet. Drees en Oud wezen het kabinet erop de Kamer middels het grondwettelijke recht op inlichtingen overal vragen over kan stellen. Met deze interpretatie van Drees en Oud was de politiek gelegitimeerd zicht te wenden richting de Koningin en haar familie om mee te spreken over de aangelegenheden van de Koninklijke Familie.

Wat Drees en Oud niet zeiden, dat het parlement niet overal vragen over hoeft te stellen. Bijvoorbeeld omdat niet alle vragen evenzeer politiek relevant zijn. Maar ook omdat we de privacy van de Leden van het Koninklijk Huis hebben te respecteren. Maar wat in de jaren zestig nog gemeengoed was, is aan het begin van de 21e eeuw niet vanzelfsprekend. De relatie tussen Parlement en de familie van de Koning heeft inmiddels wel een flinke draai gemaakt. Werd eerst de publieke macht van de Koning naar het parlement verplaatst, nu zijn ook de privé-relaties van de Koning en zijn of haar familie politiek domein geworden.

Dat de uitspraken van de Koning zelf vooraf door het kabinet worden bekeken, heeft niet zozeer met koninklijke onschendbaarheid of ministeriele verantwoordelijkheid te maken, maar alles met vereiste duidelijkheid. Immers, de regering dient met één mond te spreken en de Koning is lid van die Regering. Dat zijn of haar familieleden daarentegen niet. En toch eisen we volledige ministeriele verantwoordelijkheid! Maar hoe verhoud zich dat tot het adagium dat verantwoordelijkheden gepaard gaan met bevoegdheden?

Hoe moet deze relatie worden ingevuld worden in de 21e eeuw, nu vele Koninklijke kleinkinderen een eigen leven leiden? Is het wel verstandig het handelen van neven en nichten van de Koning te laten vallen onder zoiets als volledige ministeriele verantwoordelijkheid? Wie dat wenselijk acht, zal daarvoor een duidelijke bepaling in de Grondwet moeten voorstellen, er rekening mee houdend dat het om risicoaansprakelijkheid gaat en dat de verantwoordelijkheidsregel zich onderscheidt van de vertrouwensregel. Stel je voor dat we in de toekomst het vertrouwen in een minister verliezen vanwege een stukje dat door een jong prinsje is geschreven voor de schoolkrant.

De VVD bepleit vooral politieke terughoudendheid waar het gaat om de Familie van Oranje Nassau. Wie de ministeriele verantwoordelijkheid de huidige, rigide interpretatie blijft geven, maakt de troonopvolger en zijn aanstaande vrouw juist tot doelwit van publiek debat! Wie het Koninklijk Huis buiten de politiek wil houden, moet terughoudendheid betrachten.

Het is de omgekeerde strijd die burgers in de negentiende vochten voor hun rechten jegens De Koning en zijn bestuurders. Het zijn nu het volk en zijn vertegenwoordigers die de Koning en de Familie ruimte, rechten en vrijheid moeten geven. De liberale hervormingen in de negentiende eeuw had als doel mensen de vrijheid te geven om te doen wat ze behoren te doen. Laten we die vrijheid niet onthouden aan de Prins van Oranje en zijn verloofde en hen de tijd en rust geven die Hare Majesteit ze toewenste.