Ministerie van Buitenlandse Zaken

charset="iso-8859-1"

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=414344



Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Rurale en Urbane ontwikkeling Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 3 mei 2001 Auteur Drs. J. Bade

Kenmerk DRU-0440/2001 Telefoon 070-348 4289

Blad /3 Fax 070-348 5956

Bijlage(n) -

Betreft Uw verzoek betreffende Nederlandse inzet op het gebied van visserij en armoedebestrijding

Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier van uw Commissie d.d. 5 april 2001, kenmerk 2001/33, waarin u vraagt om nadere informatie omtrent de Nederlandse inzet op het gebied van visserij en armoedebestrijding, kan ik u als volgt informeren.

In de Ministerraad van 16 februari 2001 is de volgende eerste beoordeling van de Mededeling Visserij en Armoedebestrijding vastgesteld:

Nederland verwelkomt de Mededeling. Het actieprogramma voor landen waar visserij als sector een prioriteit voor ontwikkeling vormt is duidelijk. De aandacht voor deelname van professionele visserijorganisaties en van visserij afhankelijke gemeenschappen aan de ontwikkeling van duurzaam visserijbeleid wordt ondersteund. Ook de wijze waarop de EU het duurzaam beheer van visbestanden wil stimuleren door uit te gaan van de principes van de FAO gedragscode voor verantwoorde visserij kan op Nederlandse steun rekenen. Bij de nationale en regionale visserij sectorprogramma's, die de EU wil ondersteunen, wordt naast het belang van voedselzekerheid en het verbeteren van de productie, de verwerking, en de vermarkting terecht aandacht besteed aan wetenschappelijke kennis, beheer van visbestanden, controle op overbevissing en bescherming van kwetsbare ecosystemen. Waar de Mededeling verwijst naar Country Strategy Papers kan Nederland wijzen op eventuele reeds bestaande
Poverty Reduction Strategy Papers
en het belang van ownership.

De Mededeling verdient waardering, omdat het coherentieprobleem expliciet aan de orde wordt gesteld. Toch is het jammer dat het coherentiepunt zo weinig wordt uitgewerkt. Terwijl er wel een actieplan is voor het ontwikkelingsbeleid, is dat er niet t.a.v. coherentie. De coherentieprincipes worden wel uitgewerkt, maar niet geconcretiseerd. Zo blijft het bijvoorbeeld onduidelijk of de EU, indien derde landen dat onvoldoende doen, zelf regels moet opstellen voor de eigen vloot die in wateren van derde landen vist. Bijvoorbeeld ten aanzien van vangstbeperking of vangstmethode om de duurzaamheid van de visbestanden of de positie van de lokale visserij te garanderen. De consequenties van de geformuleerde uitgangspunten voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) blijven dus onduidelijk. In de Mededeling wordt aangegeven dat hervorming van het GVB ten aanzien van de externe visserijakkoorden noodzakelijk is, maar de richting van die hervorming wordt niet aangegeven.

De Mededeling zegt hierover dat de implicaties voor het GVB zullen worden geconcretiseerd op een operationele manier in een aparte paragraaf van het in 2001 uit te brengen groenboek over het GVB, dat moet leiden tot een review van het GVB in 2002.

Nederland kan in dit verband de Commissie nogmaals wijzen op drie belangrijke zaken:

De behandeling in de Raad van de evaluatie van de visserijovereenkomsten die in september 1999 al is gepubliceerd en waarmee tot nu toe niets is gedaan.

Het ontbreken van een kwalitatief voldoende ex post-evaluatie van duurzaamheid, coherentie en controle van individuele visserijovereenkomsten. En het geheel ontbreken van een ex ante-evaluatie conform de Conclusies van de Raad van oktober 1997.

Het belang van het betrekken van lokale visserijorganisaties bij het vaststellen van de nieuwe overeenkomsten.

Nederland kan verder opmerken dat de mededeling meer specifiek zou kunnen zijn over de wenselijkheid om te streven naar maximaal profijt voor de lokale visserij- en visverwerkende bedrijven in ontwikkelingslanden van vangsten die Europese schepen onder de akkoorden vangen.

Tenslotte zou Nederland een meer principiële vraag kunnen stellen, namelijk in welke mate de EU de akkoorden als sturingsinstrument (voor de eigen visserijsector en voor milieu- en ontwikkelingsdoelstellingen) wil behouden. Daarbij zou ook naar de prijs en de effectiviteit van het instrument moeten worden gekeken in vergelijking met alternatieven en de hoogte van de subsidie aan de reders ter discussie moeten worden gesteld.

Nederland moet erop aandringen dat in het Groenboek deze fundamentele beleidselementen adequaat worden uitgewerkt.

Tevens kan Nederland voorstellen dat er meer aandacht wordt besteed aan het onderwerp duurzaamheid, zowel in de visserijovereenkomsten als in het EU-ontwikkelingsbeleid ten aanzien van visserij. Daarbij is ook de inbreng van de EU in mondiale kaders, zoals CSD en FAO van belang, alsmede de activiteiten van de
Marine Stewardship Council
(bevorderen van duurzaam beheer van visbestanden, duurzame vangstquota etc.).

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Eveline Herfkens

Kenmerk
Blad /3

===