Korps: Utrecht, plaats: Utrecht 7-05-2001
Bijlage bij persbericht regionaal
Bijlage bij persbericht onderzoek serieverkrachter
1. De feiten
Het onderzoek naar de Utrechtse serieverkrachter heeft betrekking op
zes verkrachtingen en twaalf pogingen daartoe. Deze feiten
concentreerden zich in de periode van 9 augustus 1995 tot en met 20
februari 1996.
Eén verkrachting, waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze is
gepleegd door dezelfde man, werd gepleegd buiten deze concentratie en
wel op 15 december 1996. De feiten werden gepleegd in het groene
gebied tussen de plaatsen Utrecht, Groenekan, De Bilt, Zeist en
Bunnik. Vier maal kreeg de politie een verdachte in beeld. In alle
vier gevallen kan worden uitgesloten dat het om de dader ging.
2. Preventie
2.1 Prioriteit
Zodra het vermoeden rees dat er sprake zou kunnen zijn van een serie
verkrachtingen is het vóórkomen van nieuwe gevallen direct prioriteit
1 geworden. Zodra de politie tot de overtuiging was gekomen dat de tot
dan toe gepleegde verkrachtingen en pogingen daartoe vermoedelijk door
één en dezelfde man werden gepleegd, is de publiciteit gezocht.
Belanghebbenden kregen daardoor de mogelijkheid zich te weren tegen
het risico van aanranding of verkrachting.
De politie is zich er zeer van bewust dat uitgebreide preventie (en
daarmee gepaarde publiciteit) ten koste gaat van de opsporing.
Niettemin is het een zeer bewuste keuze geweest het voorkomen van meer
slachtoffers te prefereren boven opsporing.
2.2 Waarschuwing
Via gerichte voorlichting aan bedrijven en instellingen door het
recherchebijstandsteam (RBT) en de wijkagent, de invloed van de
massamedia, maar ook door het uitdelen van flyers aan passanten heeft
de politie mensen gewaarschuwd. De politie adviseerde vrouwen niet
alleen te voet of per fiets door het groene gebied tussen Utrecht,
Groenekan, Zeist, De Bilt en Bunnik te gaan, maar samen met anderen of
met het openbaar vervoer. Daartoe waren tal van initiatieven
ontwikkeld door bedrijven en instellingen.
2.3 Toezicht
In de eerste periode is het groene gebied blauw geverfd. Dit toezicht
vond op talloze manieren plaats, zowel opvallend als onopvallend. Er
is enkele malen gebruik gemaakt van een politiehelikopter. Als
bijzonder opsporingsmiddel is tussen oktober en december 1995 onder
meer gekozen voor de inzet van vrouwelijke agenten die in burger door
het gebied wandelden dan wel fietsten.
De inzet van politiemensen bij dit toezicht is bijzonder te noemen.
Vanuit de gehele regio hebben mensen vrijwillig dienst gedraaid. De
gaten die als gevolg daarvan elders in de regio ontstonden, werden
opgevuld door politiemensen uit de ondersteunende dienst die het
uniform weer aantrokken.
2.4 Maatregelen
Instellingen en bedrijven hebben tal van maatregelen getroffen om een
veilig verkeer van personen mogelijk te maken. De ondernemerskring
Rijnsweerd maakte aangesloten ondernemingen regelmatig attent op de
risicos. Bedrijven pasten hun werktijden aan zodat het vrouwelijk
personeel niet alleen naar huis hoefde. Het provinciehuis stelde een
speciaal pendelbusje in voor vrouwelijke medewerkers.
In het Universiteitscentrum De Uithof werd door de gemeente Utrecht in
de avonduren een extra bus ingezet tussen sporthal Olympos en het
busstation. De openbare straatverlichting werd daarnaast aangepast en
het groen werd gesnoeid.
Het Academisch Ziekenhuis (AZU) organiseerde een systeem van
fietspoules zodat medewerksters in het donker niet alleen over straat
hoefden. Een aantal sportscholen nam het initiatief om vrouwen gratis
een weerbaarheidstraining aan te bieden. Bij de verhuizing van de
faculteit voor journalistiek en voorlichting van de Hogeschool Utrecht
naar de Uithof maakte een groep studenten in samenwerking met de
wijkagent een TV-item voor intern gebruik waarin aandacht werd besteed
aan mogelijke risicos. In de Uithof is inmiddels een integraal
veiligheidsplan uitgevoerd door de gemeente, AZU, de universiteit,
Hogeschool Utrecht en de politie.
3. Opsporing
De opsporing van de serieverkrachter heeft gedurende het gehele
traject onder leiding van een officier van justitie gestaan. Tijdens
het onderzoek is een groot aantal opsporingsactiviteiten uitgevoerd.
3.1 Buurtonderzoek
Na het bekend worden van een delict is steeds een grootschalig
buurtonderzoek gehouden. Deze onderzoeken hadden tot doel aanvullende
informatie te verkrijgen op de door het slachtoffer verstrekte
gegevens. In de meeste gevallen leverde dit weinig op.
3.2 Technisch opsporingsonderzoek
Op de plaatsen delict werd een aantal sporen aangetroffen die, nadat
zij waren veiliggesteld, nader werden bekeken op hun bruikbaarheid. De
volgende sporen zijn daarbij in de openbaarheid gebracht.
Schoenspoor - het zoolprofiel (z.g. colaflesjesprofiel) kwam voor bij schoenen van diverse merken die op grote schaal in Nederland werden verkocht en bood geen verdere aanknopingspunten in de opsporing
Hobbymes - dit zogeheten afbreekmes bleek op zeer grote schaal in
Nederland te zijn verkocht en bood geen verdere aanknopingspunten in
de opsporing
DNA-profiel - Dit profiel maakt het mogelijk een vergelijking te maken
met het DNA-profiel van de verdachte.
3.3 Compositietekeningen
Voor het onderzoek zijn twee compositietekeningen vervaardigd. Deze
tekeningen kwamen tot stand op basis van het tot dan toe bekende
onderzoeksresultaat. Op de eerste tekening is het gehele gelaat van de
mogelijke verdachte te zien. Op de tweede tekening draagt de mogelijke
verdachte een muts en een sjaal. Het RBT heeft deze tekeningen vanaf
begin 1997 niet meer gebruikt. Door het voortschrijden van de tijd
werd er toen al rekening mee gehouden dat de dader zijn uiterlijk had
gewijzigd. Om die reden is de media verzocht deze tekeningen niet meer
te gebruiken.
3.4 Daderprofiel
Om een beeld te krijgen van de serieverkrachter werd op basis van de
tot op dat moment bekende onderzoeksresultaten een
gedragswetenschappelijke persoonsanalyse gemaakt door de Centrale
Recherche Informatiedienst (CRI). Deze persoonsanalyse is onder meer
gebruikt bij de prioritering van het uitrechercheren van de vele tips
en het dossieronderzoek.
3.5 Publiciteit
Nadat de politie tot de overtuiging was gekomen dat de tot dan toe
gepleegde verkrachtingen en pogingen daartoe waarschijnlijk het werk
waren van één en dezelfde persoon werd eind september 1995 de
publiciteit gezocht.
Het zoeken van de publiciteit had op dat moment slechts één doel: het
voorkomen van nog meer slachtoffers. Door via de massamedia het
publiek te waarschuwen kregen belanghebbenden de gelegenheid zich
weerbaar te maken tegen het risico van aanranding of verkrachting.
In de daarop volgende periode werd het publiek eveneens gevraagd haar
medewerking te verlenen bij het opsporen van de verdachte. Op 11
oktober 1995 werd een signalement van de serieverkrachter openbaar
gemaakt. Daarbij werden ook fotos getoond van de door de verdachte
achtergelaten sporen (een afdruk van een schoenzool en het hobbymes).
Tijdens twee uitzendingen van het televisieprogramma Opsporing
Verzocht (oktober 1995 en oktober 1996) en eenmaal in een
opsporingsbericht na het Journaal werd, aan de hand van de
compositietekening en een gedragswetenschappelijk profiel, het publiek
ingeschakeld. Dit leverde een stroom aan informatie op waarbij een
groot aantal mannen als mogelijke dader werd genoemd.
In het groene gebied werden aan voorbijgangers flyers uitgedeeld
waarin de politie het publiek vroeg alert te reageren op verdachte
situaties en/of personen.
3.6 Uitloven beloning
Door de hoofdofficier van het arrondissement Utrecht werd in november
1995 een beloning van 25.000 gulden uitgeloofd voor degene die
informatie kon verschaffen die zou leiden tot de aanhouding van de
serieverkrachter. De gouden tip bleef echter uit. De beloning is nog
immer van kracht.
3.7 Onderzoek informatie
Het RBT ontving in totaal meer dan 11.100 informaties. Daarbij werden
ruim 1.750 mannen als mogelijke dader genoemd. De meeste van deze
mannen werden slechts één of enkele malen genoemd. Op basis van de
compositietekening werd één man 35 maal genoemd maar hij bleek niet de
dader te kunnen zijn.
Het merendeel van deze mannen kon, na nader onderzoek en verhoor,
worden uitgesloten als mogelijke verdachte. In 119 gevallen kon een
dergelijke zekerheid niet worden verkregen en bleef twijfel bestaan.
Zekerheid over het al dan niet betrokken zijn van deze mannen kon
slechts verkregen worden via een vrijwillig DNA-onderzoek.
3.8 Onderzoek dossiers
Een groot aantal dossiers is opnieuw onderzocht met als doel het
vinden van aanknopingspunten voor het oplossen van de
serieverkrachtingen en pogingen daartoe. Daarbij zijn alle aangiften
(1.826) van zedendelicten en de daaruit voortvloeiende processen
verbaal van oplossing (204) uit de periode 1993 1996 uit de regio
Utrecht opnieuw onderzocht. De werkwijze van alle daarvoor in
aanmerking komende, in de Utrechtse regio woonachtige daders van
zedendelicten (1.069), is vergeleken met die van de serieverkrachter.
3.9 DNA-onderzoek
3.9.1 algemeen
Tijdens het onderzoek is bij een aantal slachtoffers sporenmateriaal
aangetroffen. In opdracht van de officier van justitie is hiervan door
het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) het DNA-profiel van de dader
bepaald.
In opdracht van de officier van justitie is het profiel opgenomen in
de landelijke DNA-bank bij het NFI en vergeleken met de DNA-profielen
in de databank. Deze vergelijking heeft geen resultaat opgeleverd. Het
aangetroffen profiel blijft in de databank en zal steeds vergeleken
worden met profielen die nieuw worden toegevoegd.
3.9.2 Vrijwillig onderzoek
In de loop van het onderzoek is op verschillende tijdstippen aan
mannen gevraagd om vrijwillig wangslijm af te staan voor
DNA-onderzoek. Medewerking werd daarbij gevraagd aan mannen die
nadrukkelijk in beeld kwamen, die niet op grond van alibi of ander
onderzoek konden worden uitgesloten, maar die niet als verdachte
konden worden aangemerkt.
3.9.3 DNA-onderzoek zedenzaken
De officier van justitie heeft in de loop van 1997 het NFI opgedragen
DNA-onderzoek te verrichten van sporenmateriaal. Het ging hier om
sporen aangetroffen bij slachtoffers van zedenzaken in de regio
Utrecht in de jaren 1987- 1997. Het betrof 69 zaken. Vergelijking van
de hieruit vastgestelde DNA-profielen met dat van de dader bleek
negatief.
Daarna is door de officier van justitie is in de loop van 1998 aan het
NFI de opdracht verstrekt om DNA-onderzoek te verrichten aan sperma-,
bloed-, speeksel- en haarsporen die aangetroffen waren op of in het
lichaam van slachtoffers of op hun kleding of andere eigendommen in
een groot aantal verkrachtingszaken in het gehele land.
Deze sporen bevonden zich al bij het NFI. Zij waren door
politiekorpsen in Nederland tijdens onderzoeken naar zedendelicten
daar heen gestuurd. Uit het totale bestand bij het NFI is door de
Politie Regio Utrecht (PRU) een selectie gemaakt aan de hand van het
volgende criterium: de onbekende dader die buiten een relatie een
seksueel misdrijf pleegt. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat
voormeld DNA-onderzoek zoals gezegd, sporenmateriaal betrof en dus
niet celmateriaal dat was afgestaan door verdachten. De aldus
vastgestelde DNA-profielen werden vervolgens vergeleken met het
DNA-profiel van de dader.
Voor voormeld DNA-onderzoek werd destijds, na een verzoek daartoe van
de PRU en het Utrechtse openbaar ministerie (OM), door het ministerie
van justitie een bedrag van 750.000 gulden ter beschikking gesteld.
Het NFI heeft in mei 1999 het hierboven genoemde onderzoek afgerond.
Het ging uiteindelijk om ruim 1.300 DNA-profielen. De vergelijking
hiervan met die van de dader bleek negatief. Alle profielen zijn
opgenomen in de landelijke DNA-databank bij het NFI. Tussen de
DNA-profielen van deze sporen zijn hits opgetreden. Dit heeft dus in
een aantal gevallen strafbare feiten aan elkaar gekoppeld en daarmee
de opsporingsmogelijkheden vergroot.
3.9.4 Grootschalig DNA-onderzoek
In 1999 is op grond van alle beschikbare informatie een lijst
opgesteld van mannen die aan enkele van de volgende kenmerken voldeden
en die niet op grond van alibi of ander onderzoek konden worden
uitgesloten:
- zij woonden in de regio
- zij waren gesignaleerd in het gebied waar de zedendelicten waren
gepleegd
- zij voldeden aan profiel of signalement van de dader
- zij hadden antecedenten ter zake zedenmisdrijven
- over hen waren bij de politie tips binnengekomen die een verband
legden tussen hen en een of meer van de delicten.
Deze lijst telde uiteindelijk 119 mannen. Ook deze personen konden
niet als verdachte van de serieverkrachtingsdelicten worden
aangemerkt. In de maanden juni, juli en augustus 1999 is aan hen
gevraagd vrijwillig mee te werken aan een vergelijkend onderzoek. In
eerste instantie verleenden 102 mannen hun medewerking, tien weigerden
mee te werken en zeven mannen reageerden niet.
In 2000 zijn de gegevens rond deze personen geactualiseerd en opnieuw
bekeken; een groot aantal van hen is opnieuw benaderd. Het resultaat
was dat een aantal betrokkenen alsnog heeft meegewerkt of naar
aanleiding van nieuwe verstrekte gegevens kon worden uitgesloten. Twee
personen bleven bij hun weigering.
De vergelijking, in opdracht van de officier van justitie, van de
DNA-profielen van alle mannen die in de loop van het onderzoek
vrijwillig hebben meegewerkt, bleek negatief. Het door deze personen
afgestane celmateriaal is vernietigd. Door de officier van justitie is
hen dit schriftelijk gemeld.
3.10 Professionalisering van de opsporing
Langdurige en moeizame onderzoeken werken vaak als aanjager op de
kwaliteit van de opsporing. Dit onderzoek maakt daar geen uitzondering
op en onderstaande voorbeelden maken dat duidelijk.
3.10.1 ViCLAS
De Nederlandse politie was in 1995 nog niet voorzien van een
centraal/landelijk systeem waarin zedenmisdrijven waren aangemeld. De
Politie Regio Utrecht heeft als eerste in Nederland het Violent Crime
Linking Analysis System (ViCLAS) gebruikt. Dit systeem biedt de
mogelijkheid om, bij aanrandingen en verkrachtingen buiten de
relatiesfeer, ontuchtzaken met kinderen buiten de relatiesfeer en
moorden waarbij vermoedelijk sprake is van seksueel of psychotisch
motief, de werkwijze van de daders te analyseren en met elkaar te
vergelijken. ViCLAS wordt internationaal gebruikt, waardoor het
mogelijk is ook in het buitenland vergelijkingen te doen. Het systeem
heeft nu vrijwel gehele landelijke dekking en bevat 2.500 zaken.
Inmiddels heeft de Politie Regio Utrecht 337 zaken in ViCLAS
ondergebracht. Het gaat hierbij om zaken vanaf 1982. Alle zaken hebben
met zeden te maken en betreffen zowel opgeloste als onopgeloste
feiten.
3.10.2 Wet op DNA-onderzoek
De zaak serieverkrachter is één van de zaken geweest die de noodzaak
van het aanpassen van de wet op DNA-onderzoek duidelijk heeft gemaakt.
Het onderzoek heeft een versnelling in de discussie rond DNA gebracht.
4. Slachtofferzorg
4.1 Algemeen
Gedurende het gehele onderzoek is aandacht geweest voor de achttien
slachtoffers van de serieverkrachter. Waar mogelijk had ieder
slachtoffer een eigen contactpersoon bij de politie die zij kon
aanspreken met vragen van welke aard dan ook.
Deze contactpersonen bereidden de afgelopen jaren de slachtoffers,
indien zij dit wensten, voor op voorzienbare perspublicaties over de
serieverkrachter. Verzoeken van de pers om in contact te komen met
slachtoffers werden en worden vanuit het oogpunt van de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer niet gehonoreerd.
Alle slachtoffers zijn ook nu op de hoogte gesteld van de afronding
van het onderzoek.
4.2 Medische zorg
Na een gepleegd delict werd gezorgd voor medisch onderzoek. Daarbij
stond het belang van het slachtoffer steeds voorop. Het
opsporingsbelang was secundair.
4.3 Sociale zorg
Voor zover de slachtoffers er prijs op stelden is voor sociale opvang
en begeleiding gezorgd bij de RIAGG, het maatschappelijk werk van de
politie of het Buro Slachtofferhulp.