Gezondheidsraad

PERSBERICHT



Uitbreiding prenatale screening bepleit

Volgens een vandaag verschenen advies van de Gezondheidsraad aan de Minister van VWS is de tijd rijp voor wijziging van de vroege opsporing van Downsyndroom tijdens de zwangerschap. Tot nu toe wordt aan zwangeren van 36 jaar en ouder een vruchtwaterpunctie of vlokkentest aangeboden. Bij één op de 100 à 300 vrouwen leidt dat onderzoek tot het verlies van een gezonde foetus. Tegenwoordig zijn er goede mogelijkheden om eerst via een eenvoudige bloedtest vast te stellen of zo'n onderzoek wel nodig is. Het verdient aanbeveling om die bloedtest aan te bieden aan alle zwangeren, ongeacht hun leeftijd. Die test moet dan niet alleen worden gebruikt voor Downsyndroom, maar ook voor de vroege opsporing van neuralebuisdefecten.

Voor het huidige aanbod van een vruchtwaterpunctie of vlokkentest moet de zwangere 36 jaar of ouder zijn. Dat aanbod blijft daarmee beperkt tot vrouwen met de grootste kans op een kind met Downsyndroom. Die kans neemt namelijk toe met de leeftijd van de moeder. De reden voor de genoemde beperking is vooral gelegen in het miskraamrisico van dat onderzoek. De meeste kinderen met Downsyndroom worden echter geboren als hun moeder nog jonger dan 36 is, dus bij vrouwen die nu niet voor prenatale screening in aanmerking komen.

Inmiddels is een bloedtest ontwikkeld waarmee de kans dat een vrouw in verwachting is van een kind met Downsyndroom preciezer kan worden geschat dan alleen op grond van de leeftijd. Door prenatale screening te beginnen met een dergelijke test, kan worden nagegaan of die kans zo groot is dat een vruchtwaterpunctie nodig is. Deze strategie heeft belangrijke voordelen. In de eerste plaats is de bloedtest veilig en relatief goedkoop. Daarom kan hij aan alle zwangeren worden aangeboden, ongeacht hun leeftijd. Een groot voordeel is ook dat - in vergelijking met de huidige screening op Downsyndroom - minder vruchtwaterpuncties of vlokkentests nodig zijn, zodat ook minder vaak een miskraam wordt veroorzaakt. Daar tegenover staat als belangrijkste nadeel dat relatief veel zwangeren ongerust worden gemaakt doordat volgens de uitslag van de bloedtest nader onderzoek nodig is, terwijl dan meestal, blijkens dat onderzoek, die ongerustheid 'onnodig' was. Naar de psychische uitwerking daarvan is intussen vrij veel wetenschappelijk onderzoek gedaan. Ernstige negatieve gevolgen zijn daarbij niet gebleken. Wel zijn goede uitleg en begeleiding noodzakelijk.

Alles afwegend, vindt de Gezondheidsraad prenatale screening via zo'n bloedtest een dermate beter alternatief voor de huidige strategie, dat invoering ervan niet langer zou mogen worden uitgesteld. Volgens de Raad moet die screening zowel zijn gericht op Downsyndroom als op neuralebuisdefecten ('open ruggetje'). Op dit moment is voor de bepleite screening de zogenoemde 'tripeltest' het meest geschikt. Die wordt gedaan vanaf een zwangerschapsduur van 15 weken. Recent ontwikkelde alternatieve tests hebben als mogelijk voordeel dat ze vroeger in de zwangerschap toepasbaar zijn, sommige al vanaf acht weken. Anders dan de tripeltest zijn ze alleen bruikbaar voor screening op Downsyndroom. Volgens het advies moet naar die alternatieve testmogelijkheden proefbevolkingsonderzoek worden gedaan. In samenhang daarmee is onderzoek nodig naar de waarde van echoscopie als screeningstest op neuralebuisdefecten.

De publicatie 'Prenatale screening: Downsyndroom, neuralebuisdefecten, routine-echoscopie', nr 2001/11, is verkrijgbaar bij het Secretariaat van de Gezondheidsraad, fax 070 340 7523, e-mail order@gr.nl en via www.gr.nl. Nadere inlichtingen verstrekt dr WJ Dondorp, tel. 070 340 6575, e-mail wj.dondorp@gr.nl.

Datum: 7 mei 2001