Actueel
Vordering tot cassatie in het belang der wet inzake Bouterse
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 8-05-2001
SAMENVATTING DOOR DE GRIFFIER VAN DE HOGE RAAD, BUITEN
VERANTWOORDELIJHKHEID VAN HOGE RAAD EN PROCUREUR-GENERAAL
Volgens de procureur-generaal bij de Hoge Raad, verder PG, moet de
Hoge Raad beslissen dat het Nederlandse openbaar ministerie geen
strafvervolging kan instellen tegen Bouterse wegens de zg.
decembermoorden in 1982, zeker niet als Bouterse niet in Nederland is.
Dat advies geeft de PG aan de Hoge Raad in het "Cassatieberoep in het
belang der wet" tegen de Beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam
van 20 november 2000 waarbij het Hof de strafvervolging van D.D.
Bouterse heeft bevolen.
Op dinsdag 8 mei 2001 heeft de PG onder nummer CW 2323 een vordering
ingesteld tot cassatie in het belang der wet1 met betrekking tot de
bovengenoemde Beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam. Het
College van procureurs-generaal had aan de PG verzocht een dergelijke
vordering in te stellen. De PG heeft besloten aan dit verzoek tegemoet
te komen. In zijn vordering stelt hij in vijf zg. cassatiemiddelen
(argumenteringen) vijf rechtspunten aan de orde waarover de Hoge Raad
wordt gevraagd zijn oordeel te geven.
Het Hof heeft bij zijn Beschikking van 20-11-2000 de strafvervolging
van Bouterse bevolen ter zake van feiten, die in Paramaribo in
december 1982 hebben plaatsgevonden, de zg. Decembermoorden.
I. Geen terugwerkende kracht Uitvoeringswet strafbaarstelling
VN-folteringverdrag
In de eerste plaats betoogt de PG dat de strafbaarstelling van
foltering, in de Uitvoeringswet VN-folteringverdrag, welke wet in 1989
in werking is getreden, niet terugwerkend mag worden toegepast op
feiten uit 1982. Het Hof had beslist dat terugwerkende toepassing wel
was toegestaan.
II. Doodslag en moord geen vormen van foltering volgens Uitvoeringswet
VN-Folteringverdag
In de tweede plaats heeft het Hof volgens het tweede cassatiemiddel
ten onrechte doodslag en moord opgevat als vormen van foltering.
III. Geen Nederlandse rechtsmacht voor moord, doodslag en mishandeling
door buitenlander in het buitenland. Pas m.i.v. 20-1-1989 Nederlandse
rechtsmacht ter zake van foltering
In de derde plaats is in het algemeen in de Nederlandse wetgeving ter
zake van moord, doodslag of mishandeling, begaan door een
niet-Nederlander buiten Nederlands grondgebied, geen strafrechtsmacht
gevestigd. Voor zover er sprake is van foltering in de zin van de
Uitvoeringswet VN-folteringverdrag is er slechts rechtsmacht met
ingang van 20 januari 1989, toen die Uitvoeringswet in werking trad.
Aangezien het Hof ervan is uitgegaan dat Bouterse niet de Nederlandse
nationaliteit heeft, vloeit daaruit voort dat Bouterse ter zake van
die feiten niet voor de Nederlandse rechter kan worden vervolgd. Ook
als de feiten in de onderhavige zaak, zoals het Hof heeft aangenomen,
misdrijven tegen de menselijkheid zouden opleveren, geldt hetzelfde.
IV. Mishandeling is verjaard
In het vierde cassatiemiddel wordt betoogd dat, voorzover de feiten
waarop het bevel van het Hof betrekking heeft, mishandeling (art. 300
e.v.Sr.) opleveren, het recht tot strafvervolging dienaangaande reeds
was verjaard voordat het Hof zijn Beschikking heeft gewezen.
V. Berechting slechts mogelijk als betrokkene in Nederland is
Het vijfde cassatiemiddel houdt in dat het volkenrecht de berechting
van een niet-Nederlander met betrekking tot feiten als de onderhavige
die buiten Nederland zijn begaan, slechts toestaat indien de verdachte
zich in Nederland bevindt.
De volledige tekst van de vordering tot cassatie in het belang der wet
nr. CW 2323 van 8 mei 2001 wordt gepubliceerd.
Cassatie in het belang der wet is een bevoegdheid van de
procureur-generaal bij de Hoge Raad om buiten het kader van een gewone
procedure om aan de Hoge Raad bepaalde rechtspunten ter beslissing
voor te leggen.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AB1471
(Zie het originele bericht)