Ministerie van Financien

Titel: Omzetting van lidmaatschapsrechten in appartementsrechten:



Omzetting van lidmaatschapsrechten in appartementsrechten: aanvulling van eerder besluit

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen

Besluit van 9 mei 2001, nr. CPP2001/1044M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is in het kader van de toepassing van het besluit van 13 juli 1999, nr. VB1999/01422, Infobulletin 99/574, PW21119, inzake de omzetting van lidmaatschapsrechten in appartementsrechten het volgende voorgelegd.

Overwegend in de gemeente Amsterdam en omgeving doet zich het verschijnsel voor dat belanghebbenden in het (recentere) verleden hebben gekozen voor woningbezit in de vorm van een lidmaatschapsrecht van een coöperatieve flatexploitatievereniging. Dit werd onder andere veroorzaakt door het feit dat de gemeente (als erfverpachter van de ondergrond) bij splitsing in appartementsrechten van een op erfpachtsgrond gebouwde onroerende zaak (waarvoor de gemeente toestemming dient te verlenen) dan tevens de canon van de grond verhoogde. Bij toekenning van lidmaatschapsrechten door een coöperatieve flatvereniging bleef de oude erfpachtscanon in stand. De gemeente heeft in 1998 deze beleidslijn beëindigd.

Aan de rechtsvorm van lidmaatschapsrechten van coöperatieve verenigingen kleven bezwaren. Daarom werken de Gemeente Amsterdam, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (Ring Amsterdam), het Kadaster Amsterdam en de Makelaarsvereniging Amsterdam al geruime tijd samen teneinde te bevorderen dat lidmaatschapsrechten als bovenbedoeld worden omgezet in appartementsrechten.

Aanvankelijk werden overwegend lidmaatschapsrechten omgezet van coöperatieve verenigingen welke vanaf hun oprichting de volle eigendom van een onroerende zaak bezaten en waarbij voornamelijk particulieren als lidmaatschapsgerechtigden tot die volle eigendom waren betrokken. Recent zijn ook grotere verenigingen in beeld gekomen waarbij ook beleggers in zon vereniging meerdere (vaak vele) lidmaatschapsrechten bezitten. Daarbij is aan mij de navolgende casus voorgelegd.

Een belegger heeft in het verleden gekocht (met heffing van overdrachtsbelasting of niet aftrekbare omzetbelasting) de volle eigendom van een onroerende zaak op erfpachtsgrond. Vervolgens heeft hij - vóór 31 maart 1995, 18.00 uur - de economische eigendom ervan overgedragen aan een coöperatieve flatexploitatievereniging. Dit was toen geen voor de overdrachtsbelasting belastbaar feit. Tevens zijn (vrijwel) tegelijkertijd aan hem lidmaatschapsrechten toegekend. Ook dit leidde (toen) niet tot heffing van overdrachtsbelasting. Nadien is nog (wél met heffing van overdrachtsbelasting) de juridische (huls-)eigendom van die zaak aan de vereniging overgedragen. Thans bestaat het voornemen de lidmaatschapsrechten om te zetten in appartementsrechten.

Het besluit van 13 juli 1999 kan geen toepassing vinden aangezien de lidmaatschapsgerechtigde niet voldoet aan de voorwaarde dat ter zake van de verkrijging van het lidmaatschapsrecht overdrachtsbelasting of niet-aftrekbare omzetbelasting is voldaan.

Wanneer de vereniging - na de (veelal onbelaste) verkrijging van de economische eigendom - nadien belast de juridische (huls-)eigendom van de onroerende zaak op erfpachtsgrond heeft verkregen, is het naar mededelingen van de zijde van het notariaat kennelijk niet gebruikelijk dat dit leidt tot een in enige akte of overeenkomst neergelegde verdere uitbreiding/aanvulling van de oorspronkelijk toegekende lidmaatschapsrechten. Er is dan in het algemeen geen voor de overdrachtsbelasting belastbaar feit, waarop mogelijk artikel 13 WBR toepassing had kunnen vinden.

Ik ben - mede gezien de maatschappelijke wenselijkheid om te komen tot beëindiging van het gebruik van de coöperatieve flatexploitatievereniging - bereid om ook voor die gevallen - onder voorwaarden en binnen een bepaald tijdbestek - een regeling te treffen.

In aanvulling op het eerdervermelde besluit van 13 juli 1999 machtig ik de voor de overdrachtsbelasting bevoegde eenheid van de Belastingdienst om met toepassing van artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen de heffing van overdrachtsbelasting achterwege te laten bij verkrijgingen in het kader van de (voorgenomen) liquidatie van een flatexploitatievereniging in gevallen als bovenbedoeld waarbij sprake is van:


- een (onbelaste) verkrijging door de coöperatieve vereniging vóór 31 maart 1995, 18.00 uur van de economische eigendom van een onroerende zaak op erfpachtsgrond, ter zake waarvan (vrijwel) onmiddellijk een of meer lidmaatschapsrechten zijn toegekend aan de oorspronkelijke eigenaar, en welke verkrijging nadien is gevolgd door


- een verkrijging door de coöperatieve vereniging van de juridische (huls-)eigendom van diezelfde onroerende zaak, zonder dat er ten aanzien van deze aangroei sprake is van enige voor de overdrachtsbelasting belaste uitbreiding van de toegekende lidmaatschapsrechten welke in handen zijn van de oorspronkelijke eigenaar.

De omzetting van lidmaatschapsrechten in appartementsrechten in de bovenbedoelde gevallen dient plaats te vinden uiterlijk op 31 december 2002. Ter zake van omzettingen die na deze datum plaatsvinden, wordt derhalve geen tegemoetkoming in de overdrachtsbelasting meer verleend.

Aan deze machtiging worden de voorwaarden verbonden dat:


1. de bedoelde vereniging binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking waarbij de tegemoetkoming werd verleend, zal zijn ontbonden en geliquideerd, en


2. elk van de bedoelde gerechtigden ten genoegen van de inspecteur aantoont, dat


a. het verkregen appartementsrecht overeenkomt met het desbetreffende lidmaatschapsrecht, en


b. ter zake van de verkrijging van de juridische (huls-)eigendom van de

onroerende zaak door de coöperatieve vereniging overdrachtsbelasting of niet-aftrekbare omzetbelasting is voldaan. Een eventueel beroep op artikel 13 Wet op belastingen van rechtsverkeer ter zake van die verkrijging kan in dit verband worden beschouwd als de voldoening van overdrachtsbelasting.

Aan de machtiging wordt voorts de bepaling verbonden dat de tegemoetkoming vervalt voor zover nadien een aanspraak mocht worden gemaakt op vermindering van overdrachtsbelasting, zoals thans bedoeld in artikel 9 lid 4 en artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat deze aan de tegemoetkoming verbonden bepaling betekent dat, indien bij een doorverkoop van het appartementsrecht binnen zes maanden na de omzetting door de nieuwe koper bijvoorbeeld een beroep wordt gedaan op de toepassing van artikel 13 WBR, dit zal leiden tot het terugnemen van de tegemoetkoming welke de verkopende appartementseigenaar (= de aanvankelijke lidmaatschapsgerechtigde) heeft genoten.