OPTA

BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad OPTA/IBT/2001/200692

Beschikking van het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit op grond van art. 5.7, derde lid, jo. art 5.3, tweede lid, van de Telecommunicatiewet in het geschil tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN Telecom B.V., Operator Vaste net, gevestigd te Amersfoort,
gemachtigde: mr. ing. L.J. Wildenboer, advocaat te Amsterdam

en

de gemeente Lelystad.

A. Het verloop van de procedure


1. Op 16 december 2000 ontvangt het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) van de gemeente Lelystad (hierna: de gemeente) een brief, die door de gemeente op grond van art. 6:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is doorgestuurd aan het college. In deze brief van KPN Telecom B.V. (hierna: KPN), d.d. 15 november 2000, uit KPN bedenkingen als bedoeld in art. 5.7, derde lid, jo. art. 5.3, tweede lid, Telecommunicatiewet (hierna: Tw) tegen de verplichting om de kosten van het verleggen van een kabel in de gemeente Lelystad te dragen als bedoeld in art. 5.7, eerste lid, Tw.
- Op 5 januari 2001 stelt het college de gemeente nadere vragen.
- Op 17 en 18 januari ontvangt het college nadere informatie van de gemeente.
- Op 19 januari stelt het college bevoegd te zijn en het verzoek als bedoeld in art. 5.7, derde lid, jo. art. 5.3, tweede lid, Tw in behandeling te nemen.
- Op 25 januari verzoekt het college KPN een aanvullend verzoekschrift in te dienen.
- Op 9 februari stelt het college aanvullende vragen aan de gemeente.
- Op 14 februari ontvangt het college het aanvullende verzoekschrift van KPN.
- Op 16 februari verzoekt het college de gemeente te reageren op het aanvullende verzoekschrift.
- Op 22 februari ontvangt het college de reactie van de gemeente op het aanvullende verzoekschrift van KPN en op aanvullende vragen van het college.
- Op 28 februari hoort het college beide partijen.
- Op 7 maart ontvangt het college nadere informatie van de gemeente.
B. De feitelijke grondslag van het geschil


2. KPN is o.a. een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk (hierna: de aanbieder) als bedoeld in art. 1.1, onder g, Tw.

- De gemeente Lelystad is als beheerder/eigenaar van de gronden op en naast de Polderdreef te Lelystad (hierna: de Polderdreef) tot 25 oktober 2000 aan te merken als gedoogplichtige ex art. 5.1, eerste lid (openbare grond), en vanaf 25 oktober 2000 tot aan de aanvang van het geschil als gedoogplichtige ex art. 5.1, tweede lid, Tw (andere gronden).
- KPN heeft in het verleden lokale en interlokale kabels, alsmede kabelvoorzieningen aangelegd in openbare grond als bedoeld in art. 1.1, onder s, Tw in, dan wel naast, de Polderdreef.
- De Polderdreef is sinds 25 oktober 2000 vanaf de Oostkaapsebrug ca. 450 meter in oostelijke richting permanent afgesloten voor alle verkeer, derhalve niet meer aan te merken als openbare grond. Vervolgens heeft de gemeente het wegdek als geheel geruimd ten faveure van het bouwrijp maken van de grond, respectievelijk woningbouw.


1




BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad
- De gemeente is op 16 december 2000 eigenaar van alle nieuw ingedeelde percelen op de voormalige Polderdreef.

- Op 10 december 1999 geeft de gemeente KPN opdracht haar verleggingswerkzaamheden in het gebied Langevelderslag1 in maart 2000 aan te vangen.
- Op 20 maart 2000 vraagt KPN aanvullende informatie aan de gemeente met betrekking tot de door de gemeente gemaakte belangenafweging en met betrekking tot de vereisten die in art. 5.7, eerste lid, Tw worden gesteld met betrekking tot verlegging. De kosten raamt KPN op 520.000,=.
- Op 22 mei 2000 antwoordt de gemeente KPN en stelt dat de verlegging nodig is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust. De gemeente acht zich gedoogplichtig in deze. Voor de verlegging is overeenstemming over de kostenverdeling vooraf niet noodzakelijk, daar de OPTA om een beschikking kan worden verzocht.
- Op 22 juni 2000 verzoekt KPN om een motivering van de gemeente met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden.

- Op 4 oktober 2000 deelt de gemeente mee dat KPN haar kabels vanaf week 45 (6 november) dient te verwijderen omdat op de locatie waar de kabels liggen woningen komen. Het verwijderen van een deel van de Polderdreef en het bouwrijp maken van de grond geschiedt vanwege de gemeente.
- Op 15 november 2000 stelt KPN dat na overleg met de gemeente op 8 november 2000 KPN niet is gebleken, dat verlegging van de kabels nodig is vanwege de werkzaamheden die door de gemeente zullen worden uitgevoerd. KPN geeft aan dat het verzoek van de gemeente daarom valt onder art. 5.7, tweede lid, Tw en daarom de verzoeker, zijnde de gemeente, de kosten dient te dragen.
- Op 14 december 2000 stuurt de gemeente de brief van KPN, d.d. 15 november 2000, op grond van art. 6:15 Awb door aan het college.

- Op 22 februari 20012 stelt de gemeente dat het tracé van de kabel de aanleg van een riolering kruist.
C. Het verzoek van KPN


3. Op 4 oktober 2000 stuurt de gemeente KPN een brief waarin zij KPN opdraagt de kabels langs de voormalige Polderdreef te verplaatsen. Voorts geeft de gemeente aan: ten eerste dat, indien KPN niet kan instemmen met het dragen van de kosten, zij het college kan verzoeken om een beschikking te geven; ten tweede dat, indien KPN bezwaar heeft tegen het verleggen zelf, zij tegen die beslissing in bezwaar kan gaan bij de gemeente. Tenslotte benadrukt de gemeente dat beide procedures de uitvoering van het voornemen van de gemeente niet schorsen en dat derhalve de plicht van KPN om de kabels te verleggen blijft bestaan conform de opdracht.


4. KPN reageert op 15 november 2000 op de voornoemde brief van de gemeente en op een door de gemeente op 8 november 2000 georganiseerd overleg. In haar brief concludeert KPN dat de gemeente geen gedoogplichtige is en dat voor het bouwrijp maken geen noodzaak aanwezig is de kabels te verleggen. KPN stelt dat gezien het bovenstaande de gemeente de kosten van het verleggen van de kabels moet dragen.


5. Nadat de gemeente zich er op 21 november 2000 telefonisch van vergewist heeft dat de brief van KPN zich richt op de verdeling van de kosten, concludeert de gemeente dat de brief van KPN in ieder geval niet is aan te merken als een bezwaar gericht aan de gemeente, maar bedenkingen bevat gericht op de constatering dat KPN de kosten van verleggen moet dragen en valt binnen de competentie van het college ex. art. 5.3, tweede lid, Tw.


1 De (voormalige) Polderdreef is gelegen in het gebied Langevelderslag.
2 Dit feit lijkt, ook gezien het gestelde ter hoorzitting, eerder bij partijen bekend te zijn geweest.
2




BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad
6. Met een beroep op de doorzendplicht als geregeld in art. 6:15 Awb zendt de gemeente vervolgens de brief van KPN als zijnde een verzoek ex art. 5.3, tweede lid, Tw door aan het college en doet daarvan op 14 december schriftelijk mededeling aan KPN. De doorgezonden brief van KPN wordt op 16 december 2000 ontvangen door het college.


7. Het college bevestigt op 19 januari 2001 aan partijen dat de brief van KPN, d.d. 15 november 2000, is aan te merken als een verzoek om een beschikking als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw en dat het verzoek aan het college op grond van art. 5.7, derde lid, jo. art. 5.3, tweede lid, Tw tot strekking heeft te beschikken dat de kosten van het verleggen van de kabels aan de (voormalige) Polderdreef, niet te hoeven worden gedragen door KPN, maar door de gemeente Lelystad.

D. Het standpunt van KPN

Het standpunt van KPN laat zich als volgt samenvatten.

Primair ten aanzien van de bevoegdheid van OPTA

Tijdens de hoorzitting stelt KPN dat OPTA niet bevoegd is het onderhavige geschil in behandeling te nemen. KPN beroept zich hiervoor op de volgende gronden.


8. KPN stelt dat, voor zover de beslissing van de gemeente van 4 oktober 2000 al als een besluit, waartegen bezwaar openstaat, zou kunnen worden aangemerkt, de gemeente dan zelf dat bezwaarschrift in behandeling dient te nemen. Er is geen wettelijke grondslag aanwezig voor de afhandeling van het bezwaarschrift door OPTA. Het is in de Tw uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest een vorm van administratief beroep op de OPTA te creëren.


9. Voorts stelt KPN dat OPTA gezien het gestelde in art. 5.7, derde lid, Tw slechts bevoegd is te oordelen over (de redelijkheid van) de hoogte van de kosten. Volgens KPN moet de gemeente de kosten van het verleggen betalen en in het onderhavige geschil betwist de gemeente niet de hoogte van de kosten. Dientengevolge stelt KPN dat er voor de gemeente geen aanleiding bestond de bedenkingen aan het college door te sturen. KPN is daarom van mening dat OPTA zich onbevoegd moet verklaren nu geen oordeel is gevraagd over de hoogte van de kosten.


10. Hierbij wijst KPN op het feit dat art. 5.7, Tw nagenoeg gelijkluidend is aan art. 37 Wet op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: Wtv). Uit de wetsgeschiedenis blijkt, aldus KPN, dat tijdens de parlementaire behandeling van art. 37, eerste lid, Wtv de burgerlijke rechter, dan wel de rechter in kort geding, wordt genoemd als meest aangewezen en doelmatig orgaan waarbij een eventueel geschil over art. 37, eerste lid, Wtv aanhangig gemaakt kan worden. Voorts haalt KPN aan dat, "slechts indien partijen het over de verplaatsing eens zijn, doch de in het tweede lid bedoelde geval het juiste bedrag van de aan de houder van de concessie te betalen kosten hen verdeeld houdt, kan de beslissing van de minister (van Verkeer en Waterstaat)3 ter zake worden ingeroepen"4. Op grond hiervan zou het college zich (eveneens) onbevoegd moeten verklaren.


11. Doorredenerend op de stelling dat een geschil ex art. 5.7, derde lid, Tw slechts kan gaan over de vraag naar de hoogte van de kosten, stelt KPN, dat hiermee een verklaring is gegeven waarom art. 5.3, vierde lid, Tw niet van overeenkomstige toepassing is. Partijen zijn het immers eens voor wiens kosten de verplaatsing van de kabels dient te komen.


3 Tussenvoegsel van het college.

4 TK 25 533, nr. 13, blz. 26






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad

Subsidiair

Indien het college zich toch bevoegd acht, herhaalt KPN de punten uit het (aanvullende) verzoekschrift.


12. In het verzoekschrift, d.d. 15 november 2000, stelt KPN naar aanleiding van een uitvoeringsoverleg op het gemeentehuis van Lelystad, dat door medewerkers van de gemeente Lelystad is verklaard dat de grond waarin de kabels van KPN zich bevinden, reeds door de gemeente is verkocht en daarom niet meer in eigendom van de gemeente is. De gemeente is daarom niet meer als gedoogplichtige aan te merken. Tevens is gewezen op de heiwerkzaamheden voor de woningbouw en het slaan van schuttingpalen door toekomstige bewoners. De werkzaamheden inzake het bouwrijp maken zelf zouden de verlegging niet noodzakelijk maken. KPN concludeert daarom dat de gemeente de kosten voor het verleggen, als verzoeker zoals bedoeld in art. 5.7, tweede lid, Tw, dient te vergoeden aan KPN.


13. In het aanvullende verzoekschrift, d.d. 14 februari 2001, voegt KPN hier het volgende aan toe: KPN heeft bedenkingen tegen het door de gemeente ingenomen standpunt. KPN betwijfelt of het feitelijke werk door of vanwege de gemeente wordt uitgevoerd. KPN stelt dat een kostenloze verplaatsing noodzakelijk dient te zijn volgens het gestelde in art. 5.7, eerste lid, Tw. KPN concludeert dat niet art.
5.7, eerste lid, maar het tweede lid van toepassing is.
Ter hoorzitting vult KPN deze standpunten aan met het volgende.


14. Op de vraag welk moment bepalend is voor het vaststellen van de situatie op het kabeltracé en in het bijzonder voor het beantwoorden van de vraag wie gedoogplichtige is, stelt KPN ­gelijk aan de door KPN aangevoerde uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage5, d.d. 29 november 2000- dat de situatie op het tijdstip van de uitvoering van de kabelverplaatsing bepalend moet zijn.


15. Indien het college aansluit bij de mening van de gemeente, dan stelt KPN subsidiair dat de situatie op 30 januari 2001 bepalend dient te zijn. Op die datum heeft de gemeente per brief laten weten dat de werkzaamheden wegens slechte weersomstandigheden tijdelijk zijn stilgelegd. Hiermee is de brief van 4 oktober 2000, volgens KPN, achterhaald.


16. Het begrip "werken" moet, volgens KPN worden onderscheiden van het begrip "werkzaamheden". Het enkel afgraven van grond in het kader van het bouwrijp maken van een locatie voor bouwwerkzaamheden kan dan ook niet worden aangemerkt als de uitvoering van werken als bedoeld in art. 5.7, eerste lid, Tw.


17. KPN kan zich niet verenigen met het door de Rechtbank `s-Gravenhage6 ingenomen standpunt ten aanzien van de uitleg van het begrip "uitvoering van werken" en heeft tegen deze uitspraak hoger beroep aangetekend.


18. Indien bovenstaande toch als een werk dient te worden geïnterpreteerd, dan nog is verplaatsing van de kabels niet noodzakelijk. Het betreft slechts zogenaamde uitlopers van het riool dat de gemeente

5 Geschil KPN/Staat der Nederlanden (Kabelverlegging Rijksweg 32), uitspraak bij vervroeging 8 dec '99, met het uiteindelijke vonnis in eerste aanleg op 29 nov '00.
6 Geschil KPN/Gemeente Den Haag (Juno Parkeergarage), uitspraak in eerste aanleg, Arr. Rb Den Haag 20 jan '99, rolnr. 97/3861.






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad gaat aanleggen. De riolering komt aanzienlijk dieper te liggen dan de kabels van KPN en kan zonder bezwaren hieronder worden aangelegd. Daarvoor hoeven de kabels niet te worden verplaatst. De gemeente heeft dit, aldus KPN, aangegeven op het overleg van 8 november 2000.


19. KPN concludeert dat niet aan de voorwaarden van art. 5.7, eerste lid, Tw is voldaan, zodat niet kan worden gesteld dat de kosten van de verplaatsing van de kabels voor rekening van KPN dienen te blijven.

E. Het standpunt van de gemeente

Het standpunt van de gemeente laat zich als volgt samenvatten.


20. In haar verweerschrift stelt de gemeente dat het geschil ex tunc beoordeeld moet worden. Alleen in de ex tunc situatie, zijnde 10 december 1999, de datum waarop de gemeente de eerste opdracht gaf tot verlegging, kan het college correct oordelen of de gemeente de juiste overwegingen heeft gemaakt bij het geven van de opdracht.


21. In de situatie van 10 december 1999 is de grond waarin de kabels van KPN gelegen zijn aan te merken als openbaar in de zin van de Tw.


22. De gemeente stelt op 16 december 2000, de dag van binnenkomst van het geschil bij het college, eigenaar te zijn van alle percelen aan de Polderdreef. Na deze datum is de eigendom van drie percelen overgedragen aan particulieren7.


23. De gemeente stelt dat het werk hier het bouwrijp maken betreft van het terrein Langevelderslag ten behoeve van een woningbouwproject. Alle nutsvoorzieningen langs de (voormalige) Polderdreef dienen te worden verwijderd om het bouwen van woningen mogelijk te maken. Voorts kruist de aan te leggen riolering het huidige tracé.


24. Onder het begrip "werken" als bedoeld onder de Wtv valt door de uitspraken van de rechtbanken8 te Rotterdam en Den Haag ook het bouwrijp maken.


25. De gemeente heeft Reef B.V. te Emmen opdracht gegeven de werkzaamheden uit te voeren.

26. De gemeente stelt dat KPN nalaat haar bedenkingen te onderbouwen. Door het ontbreken van onderbouwing kan de gemeente zich niet adequaat verweren. Het college dient daarom de niet- gemotiveerde stellingen van KPN naast zich neer te leggen.


27. De gemeente heeft moeite met het feit dat het college de bewijslast van de vragen die KPN opwerpt, bij de gemeente neerlegt.


28. Toetsing van de noodzaak van het uitvoeren van de werken als bedoeld in art. 5.7, eerste lid, Tw valt, zo stelt de gemeente, buiten de werking van de Tw.


7 Dit was de situatie per 28 februari 2001.

8 Geschil PTT Telecom/Gemeente Rotterdam (Beurspleinproject), uitspraak; in eerste aanleg, Arr.Rb Rotterdam 30 nov '95, rolnr. 3227/94, in hoger beroep; Hof Den Haag 25 sept '97, rolnr. 96/295. Geschil KPN/Gemeente Den Haag (Juno Parkeergarage), uitspraak in eerste aanleg, Arr. Rb Den Haag 20 jan '99, rolnr. 97/3861.






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad
29. In haar reactie op de hoorzitting stelt de gemeente dat "alle andere gevallen" als bedoeld in art. 5.7, tweede lid, Tw niet kan worden gelezen als gevallen waarin geen gedoogplicht bestaat, maar slechts gelezen kan worden in de context van hoofdstuk 5 Tw, als gevallen waarin geen noodzaak bestaat de kabels te verleggen.


30. De gemeente verzoekt het college het verzoek van KPN ongegrond te verklaren en te beschikken dat KPN de kosten dient te dragen van de in het geding zijnde verlegging.

F. Het juridisch kader


31. Art. 5.7 Tw bepaalt het volgende.

1. De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk is verplicht op eigen kosten tot verplaatsing van kabels ten dienste van het netwerk over te gaan, indien de verplaatsing nodig is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust.
2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, gaat de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, slechts over tot verplaatsing van kabels, indien de verzoeker hem de kosten daarvan vergoedt.
3. Bij gebreke van overeenstemming over de kosten, bedoeld in het eerste of tweede lid, is artikel 5.3, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.


32. Art. 5.3 Tw bepaalt het volgende.

1. Indien de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg en instandhouding van kabels, bedoeld in art. 5.1, tweede lid, streeft hij naar overeenstemming met degene op wie een gedoogplicht rust over de plaats en de wijze van de uitvoering van het werk.
2. Bij gebreke van overeenstemming geeft de aanbieder van het netwerk aan degene op wie een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, rust, onverwijld een schriftelijke kennisgeving waarin een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden wordt gegeven. Indien degene op wie een gedoogplicht rust, tegen de kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij na ontvangst daarvan het college verzoeken een beschikking te geven.

3. Het college geeft een beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.
4. Het verzoek schorst de uitvoering van het voornemen.


33. De voorwaarden waaronder een gedoogplichtige grondeigenaar van een aanbieder/kabeleigenaar kan verlangen dat hij zijn kabels op eigen kosten verlegt, zijn neergelegd in de regeling in art. 5.7, eerste lid, Tw. In het geval dat aanbieder en gedoogplichtige niet tot overeenstemming kunnen komen over de kosten, verwijst art. 5.7, derde lid, Tw naar de geschilregeling in art. 5.3, tweede lid, Tw. Deze regeling moet overeenkomstig worden toegepast.


34. De wetstekst van de Tw, de kamerstukken en de toelichting geven evenwel geen nadere toelichting, over hoe aan het begrip "overeenkomstige toepassing" uitvoering gegeven dient te worden. Art. 5.7 Tw is een voortzetting van art. 37 Wtv en dit artikel een voortzetting van art. 8 Telegraaf en Telefoonwet, 1904 (hierna: T&T). De wetstekst en -geschiedenis van de Wtv en T&T geven evenmin uitsluitsel over de vraag wat onder het begrip "overeenkomstige toepassing" verstaan dient te worden.


35. De wetsgeschiedenis van de Tw, Wtv en T&T geeft over het regime omtrent het verleggen van kabels wel enige informatie over de achterliggende beweegredenen van de wetgever. Het juridisch kader van






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad art. 37 Wtv, komt, kort samengevat, neer op het adagium "liggen om niet, verleggen om niet".9 Dit regime blijft in art. 5.7, eerste lid, Tw, gehandhaafd. Door grondeigenaren te verplichten de aanleg en aanwezigheid van kabels te gedogen, heeft de wetgever gekozen om een beperking op het eigendomsrecht in te stellen, ten faveure van het algemeen belang dat gehecht wordt aan telecommunicatie. De wetgever stelt hier tegenover dat de aanbieder op eigen kosten tot verplaatsing van zijn kabels over moet gaan, indien er voldaan is aan de eisen zoals gesteld in art. 37, eerste lid, Wtv (5.7., eerste lid, Tw).


36. De MvT op art. 8 T&T, licht -met het oog op de reikwijdte van de gedoogplicht- het bepaalde toe met: "het recht om op zijne gronden te bouwen of om daarop reeds opgerichte gebouwen te vergrooten of te verhoogen, mag niet verkort worden ... De eigendomsbeperking zòò ver uit te strekken zoude voor den aanleg weinig nut opleveren en bijna nimmer noodzakelijk zijn. Bovendien moeten de publieksrechtelijke lichamen, die in het stelsel van het ontwerp een groot deel van den last van het openbaar verkeersmiddel zullen hebben te dragen, niet meer dan voordat doel noodzakelijk is, in de uitoefening en behartiging van de andere hun opgedragen functiën belemmerd te worden. Waarborgen tegen ongegronde verzoeken moeten echter kunnen worden geëischt"10.


37. Samengevat heeft de Tw de bedoeling om grondeigenaren een gedoogplicht op te leggen en aanbieders een graafrecht te verlenen om zo hun kabels aan te kunnen leggen en te onderhouden. In deze gedoogplicht zit mede besloten dat er geen precario, of een andere vorm van jaarlijkse vergoeding, in rekening mag worden gebracht voor de aanwezigheid van de kabels. Het voordeel voor de aanbieders van het "liggen om niet" kent zijn keerzijde in de verplichting voor de aanbieder om te "verleggen om niet": indien de gedoogplichtige aangeeft dat hij voornemens is een werk te verrichten of een gebouw op te richten, waardoor het noodzakelijk is dat de kabels verlegd moeten worden, zal de aanbieder daaraan gehoor moeten geven. Indien er aan de voorwaarden als gesteld in art 5.7, eerste lid, Tw, is voldaan dient de aanbieder de kosten van de verlegging voor eigen rekening te nemen. Heeft de aanbieder bedenkingen tegen het feit dat hij de kosten van deze verlegging dient te betalen, omdat zijns inziens onterecht een beroep wordt gedaan op 5.7, eerste lid, Tw, dan heeft hij de gelegenheid het college te verzoeken een beschikking te geven. Met de mogelijkheid het college te verzoeken een beschikking ex art. 5.3, tweede lid, jo. art. 5.7, derde lid, Tw te geven wordt de aanbieder een (financiële) waarborg geboden tegen een ongegrond verzoek.

G. De beoordeling van het geschil

Het college overweegt ten aanzien van het onderhavige verzoek om een beschikking als volgt.

Ten aanzien van de bevoegdheid van het college


38. Het college onderkent dat onder de Wtv (art. 37, eerste lid) de bevoegdheid tot oordelen over geschillen door de wetgever aan de burgerlijke rechter werd toegekend. Art. 5.7, derde lid, Tw geeft het college echter de bevoegdheid te oordelen over geschillen inzake het ontbreken van overeenstemming over de kosten als bedoeld in art. 5.7, eerste lid, Tw. Het college concludeert derhalve dat door het geven van de bevoegdheid tot oordelen in geschillen ex art. 5.7, derde lid, jo.
5.7, eerste lid, Tw aan het college, de burgerlijke rechter onder de Tw niet langer de geëigende instantie is om een voornoemd geschil aan voor te leggen.


9 TK 1996-1997, 25 533, nr. 3, pag. 25 e.v.

10 MvT T&T, TK 1902-1903, nr. 57, blz. 7.






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad
39. "Overeenkomstige toepassing" van de procedure ex art. 5.3 Tw, op situaties ex art. 5.7 Tw, kan naar de mening van het college in ieder geval niet worden begrepen als letterlijke toepassing van de tekst van art. 5.3 Tw (ook niet als men voor gedoogplichtige', aanbieder' leest en v.v.), aangezien de belangen van betrokken partijen in situaties als omschreven in art. 5.3 Tw, respectievelijk art. 5.7 Tw, kortweg tegengesteld zijn aan elkaar. Ingeval er een geschil ontstaat over de vraag of er al dan niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 5.7, eerste lid, Tw, dient overeenkomstige toepassing van de geschilprocedure van art. 5.3, tweede lid, Tw, naar de mening van het college, de volgende procedure op te leveren: de gedoogplichtige dient onverwijld de aanbieder een kennisgeving te sturen waarin hij aangeeft: (a) dat hij een beroep doet op art. 5.7, eerste lid, Tw, zodat duidelijk is dat van de aanbieder wordt verwacht dat hij de kosten van het verleggen draagt; (b) dat hij voorts inzichtelijk maakt aan de aanbieder, dat er voldaan is aan alle voorwaarden van 5.7, eerste lid, Tw, door een omschrijving te geven van de voorgenomen uitvoering van werken of oprichting van gebouwen. Indien de aanbieder het oneens is met de gedoogplichtige en bedenkingen heeft tegen de constatering dat hij de kosten van het verleggen moet dragen, kan de aanbieder zijn bedenkingen kenbaar maken aan het college en verzoeken om een beschikking inzake het ontstane geschil.


40. De brief van de gemeente aan KPN, van 4 oktober 2000, dient gezien te worden als een kennisgeving ex art. 5.3, tweede lid, Tw. Afgezien van de vraag of voornoemde kennisgeving is aan te merken als een besluit' in de zin van de Awb, concludeert het college, dat uit de bewoordingen die KPN heeft gebezigd in haar brief van 15 november 2000, duidelijk is, dat KPN bedenkingen heeft tegen het gestelde in de brief van de gemeente van 4 oktober 2000. De bedenkingen zijn gericht tegen de toewijzing van de kosten van het verleggen en KPN verzoekt vervolgens op grond daarvan om het verstrekken van een opdracht tot verleggen op kosten van de gemeente. KPN betwist in de brief niet het verleggen van de kabels op zich. De gemeente heeft eerst in een telefoongesprek met KPN de status van de brief vastgesteld en duidelijk gekregen dat KPN met de brief bezwaar wil maken tegen de verdeling van de kosten, althans verzoekt om een beschikking in dezen.


41. Het college is van mening dat de "overeenkomstige toepassing" als genoemd in art 5.7, derde lid, Tw, redelijkerwijs een ruime uitleg van het begrip "verzoek" als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw, met zich moet brengen. In de systematiek van art. 5.3 jo. 5.1, tweede lid, Tw, kan de gedoogplichtige, die bedenkingen heeft tegen de door de betrokken aanbieder voorgenomen werkzaamheden, tegen de daadwerkelijke tenuitvoerlegging daarvan alleen actie ondernemen door het college te verzoeken ter zake een beschikking te geven. In de omgekeerde situatie, waarin de gedoogplichtige de aanbieder ertoe wil brengen tot daadwerkelijke verplaatsing van kabels over te gaan, dient de overeenkomstige toepassing van art. 5.3, tweede lid, Tw naar het oordeel van het college in te houden dat, in het geval de aanbieder bedenkingen heeft geuit tegen de voorgenomen uitvoering van werken, of oprichting van gebouwen, door of vanwege de gedoogplichtige, deze moeten kunnen worden aangemerkt als een verzoek om een beschikking te nemen als bedoeld in dat artikellid. Ware dit anders dan zou de overeenkomstige toepassing in zoverre betekenisloos zijn. Gezien het voorgaande is het college van mening dat de gemeente Lelystad zich terecht onbevoegd achtte en de brief van KPN terecht kwalificeerde als een verzoekschrift als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw en doorstuurde aan het college als het ter zake bevoegde bestuursorgaan.


42. Het college stelt vast dat de inhoud van het begrip "kosten" als genoemd in art. 5.7, derde lid, Tw nader kan worden gepreciseerd door de context van de leden waarnaar dit lid verwijst, erbij te betrekken. Art. 5.7, eerste lid, Tw stelt de voorwaarden voor de situatie waarin een aanbieder van een openbaar telecommunicatie- en omroepnetwerk gehouden is op eigen kosten kabels te verleggen. Aangezien het buitengewoon onwaarschijnlijk is dat er ooit een situatie zal ontstaan waarin een






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad aanbieder met zichzelf11 een conflict krijgt en in discussie gaat over de hoogte van de verleggingskosten, kan een gebrek aan overeenstemming over de kosten in het licht van art. 5.7, eerste lid, Tw slechts inhouden dat er geen overeenstemming bestaat over wie van de partijen gehouden is de kosten van verleggen te dragen. Voor de restrictieve interpretatie die KPN voorstaat is derhalve geen plaats. Te meer nu art. 5.7, derde lid, Tw in algemene zin spreekt van "de kosten" en niet over de hoogte daarvan en verwijst naar de algemene bevoegdheid van het college om een beschikking te geven als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw.

Ten aanzien van het moment van toetsen en het begrip gedoogplichtige


43. Met betrekking tot het vaststellen van het moment van toetsing heeft het college kennis genomen van de uiteenlopende standpunten van partijen. Enerzijds is het college van mening dat een besluit zo nauwkeurig mogelijk moet aansluiten op de actuele situatie en niet een oplossing moet bieden voor een reeds achterhaalde situatie. Anderzijds moet voorkomen worden dat een situatie ontstaat waarin een rigide wetstoepassing door het bestuursorgaan een resultaat oplevert dat haaks staat op de bedoeling van de wetgever. In een dergelijke situatie is het bestuursorgaan gehouden, met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden, tot wetstoepassing die de bedoeling van de wetgever weerspiegelt, hetgeen weer consequenties kan hebben voor de keuze van het moment van toetsing.


44. KPN heeft zich primair op het standpunt gesteld, dat getoetst moet worden op grond van de situatie op de datum van het verleggen van de kabels. Subsidiair voert zij aan dat de eigendomssituatie op 30 januari 2001 bepalend zou moeten zijn.


45. Het college wijst erop dat in art. 5.7, derde lid, Tw de geschilprocedure, als geregeld in art. 5.3, tweede en derde lid, Tw, van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Art. 5.3, vierde lid, Tw, waarin de opschortende werking wordt genoemd, is echter niet van toepassing verklaard op geschillen die voortvloeien uit situaties die door art. 5.7 Tw worden bestreken. Hieruit volgt dat een verzoek als bedoeld in art. 5.7, eerste lid, Tw de uitvoering van de werkzaamheden door of vanwege de gedoogplichtige niet opschort. Het college constateert op grond hiervan, dat de wetgever beoogd heeft dat KPN direct een aanvang had moeten maken met het verleggen van de kabels. Het college stelt vast dat ondanks een herhaalde opdracht van de zijde van de gemeente, KPN tot nu toe heeft nagelaten om de kabels te verleggen.


46. De gemeente stelt zich primair op het standpunt dat als toetsingsmoment de datum van het geven van de opdracht tot het verleggen van kabels moet worden aangehouden, i.c. 10 december 1999. De gemeente geeft op die datum aan dat KPN begin maart 2000 met de werkzaamheden dient aan te vangen. In de brief van 4 oktober 2000, die als kennisgeving ex art. 5.3, tweede lid, Tw is aan te merken, draagt de gemeente KPN op haar werkzaamheden in week 45 (de week van 6 november) te starten. Op 22 december 2000 dienen de werkzaamheden in ieder geval afgerond te zijn.


47. Het college stelt vast dat de gemeente in de periode na 10 december 1999 steeds een afweging heeft kunnen maken aangaande hoe haar belangen het best kunnen worden gediend. Het college constateert dat ook de gemeente tot 4 oktober 2000 de situatie op haar beloop heeft gelaten. Pas tien maanden na de eerste opdracht stuurt de gemeente een kennisgeving ex art. 5.7, derde lid, jo. art. 5.3, tweede lid, Tw, aan KPN. De procedure had naar de mening van het college ook op een (veel) eerdere datum in werking gezet kunnen worden. De gemeente heeft hier niet voor gekozen.


11 Een variant hierop zou zijn met zijn aannemer. Ook op die situatie ziet het artikel niet.






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad


48. Gezien de kennisgeving concludeert het college dat de kabels reeds lange tijd verlegd hadden moeten zijn en dat het door de gemeente beoogde moment van kabelverlegging ligt tussen 6 november en 22 december 2000. Deze periode dient volgens het college derhalve bepalend te zijn bij de beantwoording van de vragen of er voldaan is aan de gestelde voorwaarden van art. 5.7, eerste lid, Tw en welke partij de kosten van verlegging moet dragen. Door de gemeente is genoegzaam aangetoond dat de gemeente tijdens voornoemde periode eigenaar was van de grond op en naast de voormalige Polderdreef, althans van alle nieuw ingedeelde percelen in het gebied Langevelderslag. Gezien het voorgaande concludeert het college dat de gemeente in de periode tussen 6 november en 22 december 2000, als gedoogplichtige moet worden aangemerkt.


49. Het college onderkent dat in de loop van de procedure, na 22 december 2000, wijzigingen hebben plaatsgevonden in de (eigendoms)situatie van de grond waarin de kabel ligt. De gemeente heeft de percelen grond van de toekomstige woonwijk namelijk vrijgegeven voor verkoop aan particulieren. Het tracé van de te verleggen kabel kruist o.a. twaalf percelen grond. Daarvan zijn drie percelen grond in eigendom overgegaan aan particulieren. Met een beroep op deze wijzigingen in de eigendomssituatie van de grond, heeft KPN willen aantonen dat de gemeente niet langer als gedoogplichtige kan worden aangemerkt.


50. Het college is van mening dat de wetgever in art. 5.7, eerste en tweede lid, Tw het verleggen van kabels in twee verschillende situaties heeft willen regelen en per situatie de meest gerede partij heeft willen aanwijzen die de kosten moet dragen. In dit geval stelt de gemeente dat aan alle voorwaarden voor een beroep op art. 5.7, eerste lid, Tw is voldaan en KPN de verlegging dient te betalen. Doch doordat KPN wacht met het verleggen van de kabels, daar waar zij dit verleggen direct had moeten uitvoeren, komt de gemeente na verloop van een aantal maanden in de situatie waarin zij ten aanzien van een drietal percelen niet meer is aan te merken als gedoogplichtige en er dus aan één van de voorwaarden niet meer is voldaan. Het kan echter niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn, dat het adagium "liggen om niet, verleggen om niet" op een dergelijke manier doorkruist kan worden, door de kabels feitelijk niet te verleggen in combinatie met de omstandigheden waarin de gemeente zich bevindt, te weten het onder toenemende tijdsdruk uitvoering moeten geven aan haar publiekrechtelijke taak om woninggebieden tot ontwikkeling te brengen. Het is niet de bedoeling dat van de regeling van art. 5.7 Tw een remmende werking uitgaat waar het de uitvoering van een dergelijke belangrijke -in dit geval- publiekrechtelijke taak als de ontwikkeling van een woongebied betreft, waaronder mede begrepen het verkopen van percelen grond. Het college is derhalve van mening dat het ten onrechte niet-verleggen en het enkele tijdsverloop, niet tot de verregaande consequentie kan leiden dat er ontkomen kan worden aan het dragen van de kosten.


51. De wetgever heeft zeker niet willen voorzien in een regeling waarin KPN zelf mag oordelen over een situatie als bedoeld in art. 5.7, eerste, of tweede lid, Tw. Het college constateert dat KPN, door haar opstelling in het onderhavige geschil, zich wel een dergelijke rol aanmeet.


52. Gezien het voorgaande concludeert het college dat de vraag wie als gedoogplichtige moet worden aangemerkt in het kader van de onderhavige toetsing ex art. 5.7, eerste lid, Tw beantwoord moet worden aan de hand van de situatie in de periode 6 november en 22 december 2000. De gemeente moet daarom worden aangemerkt als gedoogplichtige. Gezien de bedoeling van de wetgever en na afweging van de feiten en omstandigheden van dit geval kan niet in redelijkheid staande worden gehouden dat het antwoord op voornoemde vraag anders zou moeten zijn.

10




BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad

Ten aanzien van de gevolgde procedure


53. Het college stelt vast dat door beide partijen de in de Tw voorziene procedure niet volledig is gevolgd. Doordat het gestelde in art. 5.7, eerste lid, Tw, onder de geschilprocedure van art. 5.3, tweede lid, Tw is gebracht, met de kanttekening dat het hier gaat om overeenkomstige toepassing, dient de gemeente, het bepaalde in dit artikel op te volgen. De gemeente had onverwijld een schriftelijke kennisgeving aan KPN moeten sturen, waarin de gemeente een omschrijving geeft van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden. Het college stelt vast dat, althans op basis van de aan het college overgelegde correspondentie, de gemeente onvoldoende tegemoet is gekomen aan deze opdracht. Het college kan zich dan ook voorstellen dat KPN in eerste instantie bedenkingen had tegen de door de gemeente aangekondigde voornemens.


54. Het zorgvuldig omschrijven van deze voornemens en het kenbaar maken daarvan aan de aanbieder is belangrijk, omdat dit zowel een geschil kan voorkomen, als de eventuele behandeling hiervan zal vergemakkelijken. De wetgever heeft beoogd waarborgen tegen ongegronde eisen tot verlegging van kabels te stellen en daarom de mogelijkheid een verzoek, waarin bedenkingen tegen het voornemen van de werkzaamheden kunnen worden geuit, tot het geven van een beschikking ingebouwd. Het hierop volgende onderzoek moet uitwijzen of er is voldaan aan de overige eisen van art. 5.7 eerste lid Tw. Hiermee wordt het aantonen van de noodzaak van de verplaatsing van de kabels ten opzichte van de voorgenomen werkzaamheden derhalve onderdeel van de door het college uit te voeren toetsing.


55. Zoals het college reeds heeft aangegeven is het niet aan KPN om te beslissen of het een kennisgeving betreft op grond van art. 5.7, eerste, of tweede lid, Tw. Stelregel is dat de inbreuk op het eigendomsrecht zo klein mogelijk dient te zijn. Daaruit vloeit voort dat de eigenaar van de grond in de gelegenheid moet worden gesteld om alle alternatieve bestemmingen van de grond af te wegen. Het bepalen van de grondslag van de procedure is daarvoor onontbeerlijk. Indien de gemeente in de capaciteit van eigenaar/gedoogplichtige beslist dat er verlegd moet worden en stelt dat er voldaan is aan de voorwaarden van art. 5.7, eerste lid, Tw, dan moet dat het uitgangspunt zijn van de verleggingsprocedure. Het is aan KPN om af te wegen of zij hierover bedenkingen wil uiten, of dat zij zonder bedenkingen verlegt en de kosten op zich neemt. Het is naar de mening van het college niet mogelijk zich, als alternatief, te beroepen op het tweede lid, of te weigeren te verleggen. KPN beroept zich in haar verzoek derhalve ten onrechte op het gestelde in het tweede lid.

Ten aanzien van de vereisten gesteld door art. 5.7, eerste lid, Tw


- is er sprake van een werk in de zin van de Tw?

56. De gemeente heeft in haar correspondentie met KPN aangegeven dat het noodzakelijk is om de kabels te verleggen in verband met het herstructureren en bouwrijp maken van de grond, echter zonder verder aan te geven wat die werkzaamheden precies inhouden. Ter hoorzitting heeft de gemeente een uitgebreide toelichting gegeven op de werkzaamheden die nodig zijn in het gebied Langevelderslag. Het college stelt vast dat ook KPN reeds lange tijd op de hoogte is, althans in ieder geval sinds het uitvoeringsoverleg georganiseerd door de gemeente op 8 november 2000, van de inhoud van de werkzaamheden omtrent het herstructureren en bouwrijp maken van de grond.


57. Volgens de gemeente wordt er op het terrein een nieuwe weg aangelegd met zeven zijstraten die daarop aansluiten. In ieder geval drie zijstraten kruisen het tracé van de te verleggen kabels. In de weg en zijstraten gaat de gemeente onder andere nieuwe rioleringsbuizen ingraven, die op enkele






BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad meters diepte worden gelegd. Voorts wordt het grondniveau van het terrein dusdanig bewerkt, dat er een geaccidenteerd terrein ontstaat waarop per zijstraat door particulieren zes tot acht huizen worden gebouwd.


58. Het college is van mening dat de toets of er sprake is van een werk of niet in de zin van de Tw, slechts een marginale toetsing kan inhouden, aangezien de wetgever, enerzijds als uitgangspunt heeft genomen dat de inbreuk op het eigendomsrecht zo klein mogelijk dient te zijn en daaruit voortvloeiend een zeer ruime begripsbepaling met het begrip `werk' voor ogen had, doch anderzijds misbruik wilde uitsluiten. Deze ruime begripsbepaling blijkt te meer uit de MvT bij de T&T waarin een verband wordt gelegd tussen het verleggen van kabels en de uitvoering van werken die een bestuursorgaan uitvoert vanuit andere hem opgedragen taken.


59. Het college constateert dat, gelet op de aard en het ingrijpende karakter van de werkzaamheden, in dit geval genoegzaam is aangetoond dat er sprake is van een werk' in de door de wetgever bedoelde zin. De bedenking van KPN dat hier geen sprake is van een werk houdt derhalve geen stand.


- ten aanzien van het noodzaakvereiste.


60. De gemeente heeft aangegeven dat voor de realisatie van het werk zware machines ingezet moeten worden. Op de plaats waar de kabels zich bevinden worden meters diepe gleuven gegraven waarin de riolering wordt aangelegd. De gemeente is met inachtneming van de grootste omzichtigheid reeds begonnen met het bouwrijp maken en herstructureren van de grond.


61. Het college concludeert dat het niet-verleggen van de kabels de werkzaamheden tot nu toe reeds danig belemmert en het volledig afronden van de werkzaamheden in de weg staat. Voorts heeft de gemeente ter hoorzitting aangegeven dat de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van het riool in de eerste zijstraat, vanaf de Oostkaapsebrug, reeds is stilgelegd ter bescherming van de kabels van KPN. Het college stelt vast dat de aanwezigheid van de kabels van KPN op het riooltracé een belemmering betekent voor de uitvoering van het werk.


62. Het college stelt vast dat gezien het voorgaande hiermee de noodzaak van het verplaatsen van de kabels ten opzichte van de voorgenomen werkzaamheden, maar ook ten opzichte van de bescherming van de integriteit van het netwerk van KPN, afdoende is aangetoond.


- ten aanzien van het vereiste dat de uitvoering van het werk of de oprichting van het gebouw, moet worden uitgevoerd door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust.


63. Het college constateert dat de werkzaamheden uitgevoerd worden door Reef B.V. in opdracht van de gemeente en is derhalve van mening dat er geen twijfel kan bestaan over het feit dat het werk/de werkzaamheden door of vanwege de gemeente worden uitgevoerd. Reeds eerder stelde het college vast dat de gemeente in dezen als gedoogplichtige dient te worden aangemerkt.


64. KPN heeft bedenkingen geuit tegen de stelling van de gemeente dat de kabels van KPN verlegd moeten worden omdat op de locatie waar de kabels liggen, door de gemeente huizen gebouwd zullen gaan worden. Het college is het met KPN eens dat genoegzaam is aangetoond dat de huizen niet door of vanwege de gemeente worden opgericht, maar door particulieren. Gezien echter de constatering dat hier reeds sprake is van de uitvoering van een werk', dat door of vanwege de gemeente wordt uitgevoerd, behoeft dit argument geen verdere behandeling.


12




BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad

Ten aanzien van de kabels


65. Eerst tijdens de hoorzitting heeft KPN aangegeven dat er zich in totaal 13 kabels en 6 HDPE buizen in het tracé langs de voormalige Polderdreef bevinden. Eén van deze buizen is leeg, een aantal van de kabels betreft lokale kabels.


66. Dit gegeven compliceert de besluitvorming door het college. De Polderdreef is op 25 oktober 2000 permanent afgesloten en valt sedert die datum niet meer onder het begrip openbare grond als bedoeld in art. 1.1, onder s, Tw. Nadien is de dreef als geheel geruimd. In andere dan openbare grond behoeven enkel interlokale en internationale kabels te worden gedoogd. De lokale kabels vallen sinds de afsluiting van de Polderdreef niet langer onder het gestelde in de Tw en behoeven vanaf dat moment dus ook niet meer te worden gedoogd. De lege HDPE buis heeft hier, strikt genomen, na de aanleg nooit onder gevallen, zeker niet waar het het toezicht door het college betreft. Het ligt echter voor de hand, dat KPN bij het verleggen van de kabels alle kabels in een keer zal verwijderen.


67. Het besluit door het college te nemen kan derhalve slechts de interlokale kabels met de daarbij behorende voorzieningen betreffen.


68. Het college concludeert derhalve dat de gemeente geen gedoogplicht meer heeft ten opzichte van de lokale kabels van KPN, alsmede de lege HDPE buis. De gemeente kan KPN, naar de mening van het college, per direct sommeren deze kabels en de buis te verwijderen.

Conclusies


69. Het college constateert dat de gemeente terecht het verzoekschrift heeft doorgezonden, dat het geschil ex art. 5.7, eerste lid, Tw, gaat over de toewijzing van de kosten aan een geschilpartij en verklaart zich bevoegd om een beschikking te geven.


70. Het college stelt vast dat de periode tussen 6 november en 22 december 2000 uitgangspunt dient te zijn voor het antwoord wie gedoogplichtig is in de zin van art. 5.7, eerste lid, Tw. Derhalve wordt de gemeente aangemerkt als gedoogplichtige. De omstandigheden die zich in dit geval na voornoemde periode hebben voorgedaan kunnen die kwalificatie naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet meer aantasten.


71. Het college stelt vast dat de werkzaamheden, het herstructurering en bouwrijp maken van grond, respectievelijk de aanleg van een riool omvatten. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd in opdracht van de gemeente. Dat voorts deze werkzaamheden, in het onderhavige geval, te kwalificeren zijn als een werk' in de zin van de Tw. Het college stelt tenslotte de noodzaak van het verleggen enerzijds vast, doordat de gemeente ernstig wordt belemmerd bij de uitvoering van een aan haar opgedragen taak, te weten het aanleggen van het riool in een nieuw te bouwen woonwijk. Anderzijds stelt het college vast dat de kabels van KPN ernstig worden bedreigd door de werkzaamheden. Hieruit volgt dat de bedenkingen van KPN geen stand houden, er voldaan is aan de eisen zoals gesteld door art. 5.7, eerste lid, Tw, en dat dientengevolge de kosten van de verlegging voor rekening van KPN moeten zijn.


13




BESCHIKKING inzake het geschil tussen KPN Telecom B.V. en de gemeente Lelystad

H. Het besluit


72. Het college besluit op grond van art. 5.7, derde lid, jo. art. 5.3, tweede lid, Tw als volgt.
a. Het college oordeelt dat KPN de kosten draagt voor het verleggen van de interlokale kabels in het tracé van ca. 450 meter langs de voormalige Polderdreef ten oosten van de Oostkaapsebrug in de gemeente Lelystad.
b. Het college wijst af hetgeen door partijen meer of anders is gevorderd.

Aldus besloten te `s-Gravenhage op 9 mei 2001:

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT, Namens het college,

Prof. Dr. J.C. Arnbak

Voorzitter

Belanghebbenden die zich met dit besluit niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop dit besluit is bekendgemaakt, daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.

Het bezwaarschrift moet worden gericht aan:
Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit Postbus 90240
2509 LK Den Haag

onder vermelding van "Bezwaarschrift". Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en dient in ieder geval de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht, alsmede de gronden van het bezwaar te bevatten. Zo mogelijk dient een afschrift van het besluit en de overige op het bezwaar betrekking hebben.


14