Ministerie van Financien

Titel: Locatie Geld- en Bankmuseum



De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR DEN HAAG

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

11 mei 2001

FM 2001-00811 M

Onderwerp

Geld- en Bankmuseum

Graag informeren wij u over het Geld- en Bankmuseum (GBM).

In 1994 werd de regering door middel van een motie van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1993-1994, 23 413, nr. 11) verzocht de bundeling van museale activiteiten van Het Nederlandse Muntmuseum (HNM), van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en van het Koninklijk Penningkabinet (KPK) te onderzoeken. Na voorbereidende werkzaamheden door de Commissie Jonkhart is tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, het Ministerie van Financiën en DNB in 1996 overeenstemming bereikt over het voornemen tot oprichting van een stichting die het GBM gestalte moet geven.

Over de oprichting van de Stichting GBM is mede met het oog op de procedure in artikel 29 van de comptabiliteitswet de Tweede Kamer op 25 mei 1998 geïnformeerd (Kamerstukken I/II 1997-1998, 26 044, nr. 337/1). In de stichting zijn de hoofdsubsidiënten (OCenW, Financiën, DNB) en de fusiepartners (HNM, DNB, KPK) vertegenwoordigd.

Daarnaast is de Tweede Kamer jaarlijks in de begrotingsstukken van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom het GBM. Conform de door de hoofdsubsidiënten en fusiepartners in 1998 overeengekomen intentieverklaring, waarin een locatie-intentie was uitgesproken, heeft het bestuur van de Stichting GBM gezocht naar een primaire

locatie te Amsterdam, te betrekken naast een locatie bij de Munt te Utrecht.

Ondanks aanzienlijke inspanningen was het tot vorig voorjaar niet gelukt om in Amsterdam een te operationaliseren belangstelling te genereren en een geschikte locatie te vinden. Met goedvinden van alle betrokkenen in het bestuur is voorjaar 2000 derhalve parallel als mogelijk alternatief overleg gestart met de gemeente Utrecht en met de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) over de mogelijkheid van vestiging van het gehele museum in het Muntgebouw te Utrecht. Beide gesprekspartners bleken positief.

Tegen deze achtergrond heeft het bestuur eind december 2000 aan de fusiepartners en hoofdsubsidiënten, waaronder beide ondergetekenden, de vraag voorgelegd of vestiging van het gehele GBM in het Muntgebouw te Utrecht, mits dat ook in de uitwerking begaanbaar zou blijken en gelet op het ook toen nog ontbreken van concreet perspectief op hoofdvestiging te Amsterdam, op instemming zou kunnen rekenen.

Naar aanleiding van deze vraag hebben wij ons er in nadere communicatie met het bestuur van vergewist dat door het bestuur gedurende de afgelopen jaren aanzienlijke inspanningen zijn gepleegd om hoofdvestiging te Amsterdam conform de intentieverklaring concreet begaanbaar te maken, evenwel zonder resultaat. Voorts is ons uit contacten met de burgemeester van Utrecht gebleken dat het de intentie is om aan het GBM in Utrecht inderdaad een thuis te bieden, zodanig dat realisatie van de museumfusie zoals beoogd financieel en ook anderszins concreet en binnen afzienbare termijn begaanbaar lijkt. Gelet op de intentieverklaring hebben wij vervolgens nogmaals verkend de vraag naar de mogelijkheid van een ten minste vergelijkbaar thuis voor een hoofdvestiging te Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam heeft ons, na een afweging samen met betrokkenen te Amsterdam, laten weten dat die mogelijkheid er niet is. Gedurende de periode van deze afweging waren de betrokken partijen te Utrecht bereid en in staat om de aangeboden mogelijkheid van algehele vestiging in het Muntgebouw open te houden. De contacten met Amsterdam en Utrecht hebben plaatsgevonden in goede samenspraak met het GBM-bestuur.

Tegen deze achtergrond hebben wij thans het GBM-bestuur, onder verwijzing naar de in december 2000 aan ons voorgelegde vraag, bericht dat algehele vestiging van het GBM in Utrecht (in lijn met de overige bepalingen van de intentieverklaring) op onze instemming zal kunnen rekenen. Het is nu aan het GBM-bestuur om een en ander in overleg met de verschillende betrokkenen

verder ter hand te nemen. Wij hebben het bestuur gevraagd ons van de vorderingen op de hoogte te houden; op basis daarvan zullen wij de Kamer nader kunnen informeren. Het verheugt ons dat realisatie van het Geld- en Bankmuseum aldus binnen bereik komt.

DE STAATSSECRETARIS DE STAATSSECRETARIS

VAN FINANCIËN, VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN

WETENSCHAPPEN,