Titel: Artiestenregeling
De Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
11 mei 2001
WDB 2001-00245 M
Onderwerp
Artiestenregeling
In deze brief informeer ik u, zoals toegezegd bij de brief van 22 februari jl. (kenmerk WDB 2001-0110M), over de voorgenomen maatregelen die beogen tegemoet te komen aan de in de praktijk gebleken onbedoelde hoge administratieve lasten van de artiestenregeling.
De maatregelen zijn in overleg met staatssecretaris Van der Ploeg
totstandgekomen. Ik heb tevens overleg gevoerd met een aantal
vertegenwoordigers en organisaties van artiesten, alsmede met een
aantal vertegenwoordigers en organisaties van (grote) poppodia en
podiumkunsten.
Voorts wil ik opmerken dat de beroepssportersregeling en de
ariestenregeling met ingang van 1 januari 2001 op elkaar zijn
afgestemd. Thans wordt, mede in overleg met organisaties uit de
sportwereld, bezien in hoeverre de hier voorgenomen maatregelen kunnen
doorwerken naar de beroepssportersregeling en of er mogelijk ook nog
andere knelpunten zijn. Uitgangspunt is dat in beginsel de maatregelen
zo veel mogelijk ook van toepassing zijn voor de beroepssporters.
De voorgenomen maatregelen concentreren zich met name op het beperken
van de administratieve verplichtingen. Het uitgangspunt van de
artiestenregeling is onveranderd gebleven: reële belastingheffing over
de feitelijke opbrengsten, niet over de kosten. De opbrengsten die
eventueel worden misgelopen zijn, gezien de omvang van de groep
artiesten ten opzichte van het totaal aantal belastingplichtigen,
verwaarloosbaar.
Ook binnen de socialeverzekeringswetgeving is voor artiesten een
bijzondere regeling opgenomen. Door de aanpassing van de fiscale
artiestenregeling loopt de SV-regeling met ingang van 1 januari 2001
echter niet meer volledig synchroon. Dit is een bewuste keuze geweest.
Het gaat binnen de SV-regeling immers om personen van wie de
arbeidsverhouding, maatschappelijk gezien, met een arbeidsovereenkomst
moet worden gelijkgesteld en hen dus ook de daaraan verbonden sociale
bescherming toekomt.
De voorgestelde maatregelen gelden dan ook alleen maar voor de fiscale
artiestenregeling. Wel wordt in overleg met het Landelijk instituut
sociale verzekeringen bezien of dezelfde uitvoeringsproblemen zich
voordoen binnen de SV-regeling en welke mogelijkheden er zijn om deze
eventueel op te lossen.
Hieronder worden de voorgenomen maatregelen uiteengezet. Ten behoeve
van het overzicht worden ook de maatregelen die eerder als
oplossingsrichtingen in de brief van 22 februari jl. zijn weergegeven,
uiteengezet.
Een aantal van deze maatregelen, zoals de verplichte voorheffing van
buitenlandse gezelschappen en de ophoging van het tarief in de
loonbelasting voor binnenlandse artiesten, behoeven wetswijziging.
Daartoe zal op korte termijn een voorstel van wet worden ingediend.
Vooruitlopend zal bij besluit worden goedgekeurd dat reeds bepaalde maatregelen op verzoek van de artiest door de inhoudingsplichtige kunnen worden toegepast. De inhoud van dit besluit zal in lijn liggen van deze brief en op korte termijn worden gepubliceerd.
De artiestenvrijwilligersregeling
Leden van amateur-gezelschappen zoals fanfares, harmonieën,
carnavalsvereniging en kerkzangkoren vallen in beginsel onder de
artiestenregeling, maar worden niet in de loonbelasting begrepen
indien (bijvoorbeeld) de leider van het gezelschap een
inhoudingsplichtigenverklaring heeft en de leden van het gezelschap
niet meer dan f 42 (incl. kostenvergoeding) per week en op jaarbasis
niet meer dan f 1470 (incl. kostenvergoeding) aan gage ontvangen en
het overige deel van de gage voor het gezelschap als bijdrage in de
kosten ten goede komt aan de verenigings- of stichtingskas.
Met deze maatregel worden de administratieve lasten voor de genoemde
amateur-gezelschappen tot een minimum beperkt. Bij overschrijding van
de genoemde vergoedingen kunnen deze gezelschappen de reis- en
verblijfkostenregeling, de kleine artiest-regeling of de
kostenvergoedingsbeschikking toepassen, maar daar zijn meer
administratieve verplichtingen aan verbonden.
De belastingdienst kan achteraf de administratie controleren. Voor
zover niet overschreden hoeven de genoemde bedragen niet te worden
onderbouwd.
De reis- en verblijfkostenregeling
Vergoedingen en verstrekkingen van reizen en verblijf behoren tot de
gage waarover loonbelasting wordt ingehouden. Om de administratieve
lasten van deze vaak gegeven vergoedingen en verstrekkingen te
beperken, wordt een regeling voorgesteld op grond waarvan de
opdrachtgever/ inhoudingsplichtige de reis- en verblijfkosten, m.u.v.
kosten van eigen vervoer, onbelast kan vergoeden en/of verstrekken.
Deze vergoedingen en/of verstrekkingen blijven dan buiten de grondslag
van de loonbelasting. De opdrachtgever/ inhoudingsplichtige bewaart de
betaalbewijzen ter zake van vergoede en/of verstrekte reis- en
verblijfkosten bij zijn administratie ten behoeve van controle door de
belastingdienst. Indien achteraf blijkt dat de door de opdrachtgever/
inhoudingsplichtige gegeven vergoedingen en verstrekkingen niet
zakelijk zijn, wordt bij de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige
loonbelasting nageheven. Het voordeel van deze regeling is dat het
aantal gevallen waarin een kostenvergoedingsbeschikking wordt
aangevraagd, wordt beperkt.
Er zal worden voorgesteld het regime van resultaat uit overige
werkzaamheden aan te passen zodat de artiest bij de berekening van het
resultaat in de inkomstenbelasting niet meer op de door de
opdrachtgever/ inhoudingsplichtige vergoede en/of verstrekte reis- en
verblijfkosten hoeft terug te komen. Daarmee wordt voorkomen dat de
artiest in zijn aangifte inkomstenbelasting deze vergoedingen en
verstrekkingen eerst moet opvoeren en vervolgens onmiddellijk weer in
mindering moet brengen. Voorts wordt daarmee voorkomen dat hij deze
kosten aannemelijk moet kunnen maken met betaalbewijzen die hij niet
heeft omdat hij die op grond van de reis- en verblijfkostenregeling
aan de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige heeft afgegeven (ter zake
van vergoedingen) of die reeds in bezit zijn van de opdrachtgever/
inhoudingsplichtige (ter zake van verstrekkingen).
De kosten van reizen en verblijf die de artiest niet vergoed en /of
verstrekt heeft gekregen kan hij uiteraard wel in zijn aangifte
inkomstenbelasting opvoeren.
In deze maatregel zijn niet de vergoedingen van kosten van eigen
vervoer begrepen vanwege het ontbreken van betaalbewijzen. Deze kosten
kunnen vergoed worden via de kleine artiest-regeling.
De reis- en verblijfkostenregeling kan naast de kleine artiest-regeling of de kostenvergoedingsbeschikking worden toegepast.
De kleine artiest-regeling voor binnen- en buitenlandse artiesten en
-gezelschappen
Zoals in de eerder genoemde brief van 22 februari jl. is aangegeven,
is de hoogte van het bedrag van de kleine artiest-regeling mede
bepaald op basis van materiaal dat de verschillende
artiestenorganisaties hebben aangeleverd. Mede op basis van dit
materiaal is geconcludeerd dat een bedrag van f 300 per artiest per
optreden voor de heffing van de loonbelasting een redelijke benadering
vormt van hetgeen de kleine artiest bij een optreden tenminste aan
kosten maakt. Hierbij is mede in ogenschouw genomen dat naast dit
bedrag nog eens reis- en verblijfkosten kunnen worden vergoed en/ of
verstrekt. Tot dit bedrag kunnen de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige
en de artiest gezamenlijk beoordelen of er sprake is van een
kostenvergoeding. In dit bedrag kunnen de algemene en individuele
kosten, alsmede vergoedingen voor kosten van eigen vervoer worden
begrepen. Het overeengekomen bedrag komt in mindering op de gage
waarover loonbelasting wordt ingehouden. Is na verrekening van het
bedrag op grond van deze regeling het saldo nihil of negatief, dan
hoeft geen loonbelasting te worden ingehouden.
Zoals de naam van de regeling aangeeft, wordt vooral beoogd de kleine
artiesten die zich nog - op weg naar de professionaliteit - in het
amateur-stadium bevinden, maar ook die nooit professioneel zullen of
willen worden, buiten de loonbelasting te houden en daarmee voor zowel
de artiest als de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige de
administratieve lasten te verlichten. De kleine artiest-regeling
voorkomt namelijk dat voor het vergoeden van kosten tot het bedrag van
maximaal f 300 per artiest een kostenvergoedingsbeschikking moet
worden aangevraagd. Dit bedrag vormt nadrukkelijk geen kostenforfait
of een vrije vergoeding voor de artiest. Voor de heffing van de
inkomstenbelasting geldt dat de artiest het bedrag dat hij zonder
inhouding van loonbelasting heeft ontvangen als omzet moet kunnen
verantwoorden. De werkelijke kosten kan hij dan verantwoorden volgens
de gebruikelijke wijze voor de vaststelling van het resultaat uit
overige werkzaamheden dan wel winst uit onderneming.
Anders dan de reis- en verblijfkosten, die apart mogen worden vergoed, zijn er in het algemeen voor buitenlandse artiesten geen kosten die significant hoger zijn dan voor binnenlandse artiesten. De extra kosten waarmee buitenlandse artiesten te maken krijgen kunnen in beginsel worden opgevangen door de reis- en verblijfkostenregeling. Maaltijden en consumpties zijn uitgesloten van de grondslag.
Als het gaat om kostenvergoedingen die hoger zijn dan f 300 (exclusief
de bedragen die zijn vergoed op grond van de reis- en
verblijfkostenregeling) dient de aanvaardbaarheid van alle kosten door
de inspecteur te worden getoetst via de kostenvergoedingsbeschikking.
De toepassing van de kostenvergoedingsbeschikking sluit de toepassing
van de kleine artiest-regeling uit.
De kostenvergoedingsbeschikking (kvb)
Om beter bij de praktijk aan te sluiten, wordt voorgesteld het huidige
instrument van de kvb - een kvb per artiest die voorafgaande aan het
optreden dan wel een reeks van optredens kan worden aangevraagd - als
volgt uit te breiden:
a. Een gezelschapskvb voor de algemene kosten van het gezelschap in
zijn geheel (inclusief de individuele kosten voor zover die het
gezelschap aangaan) wordt mogelijk gemaakt.
De leider vraagt de gezelschapskvb aan bij zijn inspecteur. Vervolgens
worden de kosten geacht evenredig aan de leden van het gezelschap te
zijn toegerekend en vergoed, tenzij in de gage(verdelings)verklaring
een andere verdeling van de kosten die op grond van de gezelschapskvb
buiten de loonbelasting mogen blijven, is gemaakt. Bij de aangifte
inkomstenbelasting voert elk lid ten behoeve van de berekening van
zijn resultaat uit overige werkzaamheden (dan wel winst uit
onderneming) het aan hem toegerekende (evenredige) deel van de kosten
op als behaalde omzet. Uiteraard dient de artiest de kosten op de
gebruikelijke wijze, zoals hierboven al is beschreven, te
verantwoorden in zijn aangifte inkomstenbelasting.
Bij de toepassing van een gezelschapskvb is het overigens niet mogelijk voor hetzelfde optreden tevens gebruik te maken van een individuele kvb. Deze uitsluiting is nodig omdat anders dezelfde (algemene) kosten meerdere malen bij de uitbetaling van de gage buiten de grondslag zouden kunnen worden gehouden. Betreft het een ander optreden, bijvoorbeeld een solo-optreden, dan blijft het gebruik maken van een (individuele) kvb voor deze artiest uiteraard wel mogelijk.
b. Voorts zal worden mogelijk gemaakt dat een kvb die door de artiest
dan wel het gezelschap voor een reeks optredens is aangevraagd, kan
worden herzien. Deze herziening kan alleen betrekking hebben op de nog
resterende optredens.
c. In plaats van dat de solo-artiest of de leider van het gezelschap
de kvb voorafgaande aan het optreden of reeks van optredens aanvraagt,
wordt ook de mogelijkheid gecreëerd dat de solo-artiest of de leider
van het gezelschap gezamenlijk met de opdrachtgever/
inhoudingsplichtige bepalen dat deze laatste binnen een maand na
afloop van het optreden/ de optredens de kvb aanvraagt.
De inhoudingsplichtige draagt de loonbelasting af over de maand waarin
hij de kvb aanvraagt. Bij eventuele correctie draagt de
inhoudingsplichtige het aanvullende bedrag af over de maand waarin de
kvb is afgegeven. De beschikking is voor bezwaar vatbaar. Voor zover
mogelijk onderbouwt de inhoudingsplichtige de kosten met de originele
betaalbewijzen. De belastingdienst zal aangeven met welke kosten de
inhoudingsplichtige bij de aanvraag van de kvb rekening kan houden
zodat hij niet voor verrassingen komt te staan. Bij onjuistheden
draagt de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige het risico dat er te
weinig is ingehouden.
Bij het aanvragen van een kvb voor een buitenlandse artiest/
gezelschap hoeft de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige alleen zijn
loonbelastingnummer op te geven en kan hij het sofi-nummer van de
artiest achterwege laten.
Het is overigens niet mogelijk dat ter zake van hetzelfde optreden
eerst een kvb vooraf wordt gegeven en daarna nog eens aan kvb
achteraf.
Een algemene heffing van buitenlandse gezelschappen in de
loonbelasting
De meer individuele benadering van de Belastingherziening 2001 en het
feit dat met ingang van 1 januari 2001 voor buitenlandse artiesten de
loonbelasting niet langer eindheffing is, leidde onbedoeld tot een
verzwaring van de administratieve lasten in het geval van grote
gezelschappen. Daarom wordt ter vergemakkelijking van de heffing van
en ter beperking van de administratieve lasten voor buitenlandse
gezelschappen een verplichte voorheffing van 20% voorgesteld over het
totaalbedrag van de door het buitenlandse gezelschap ontvangen gage.
Feitelijk wordt daarmee de praktijk zoals deze onder de oude
artiestenregeling gold, grotendeels voortgezet. De Wet op de
loonbelasting 1964 dient daartoe gewijzigd te worden.
Vervolgens bepalen de afzonderlijke leden van het gezelschap na afloop
van het kalenderjaar elk voor zich of zij voor het door hen ontvangen
loongedeelte van de gage aangifte inkomstenbelasting doen of dat de
voorheffing voor hen eindheffing is. Feitelijk is er sprake van
optionele eindheffing achteraf.
De opdrachtgever/ inhoudingsplichtige houdt de kosten(vergoedingen)
conform de reis- en verblijfkostenregeling, de kleine artiest-regeling
of de gezelschapskvb buiten de grondslag. Vervolgens houdt hij 20% in.
De inhoudingsplichtige renseigneert de volgende gegevens aan de
belastingdienst op één formulier per gezelschap (er hoeft geen nadere
specificatie per persoon te worden gemaakt):
- Naam/adres/woonplaats-gegevens van het gezelschap (en die van de
leider);
- Het aantal leden van het gezelschap;
- Het bedrag van de uitbetaalde gage aan het gezelschap;
- Kosten die buiten de grondslag worden gehouden conform de kleine
artiest-regeling (maal aantal leden) of de kvb.
De leider van het gezelschap hoeft dus slechts eenmaal één
naam/adres/woonplaats-gegeven door te geven en eventueel een kvb aan
te vragen, tenzij de inhoudingsplichtige dit voor hem na afloop van
het optreden wil doen. Daarnaast zal de leider van het gezelschap wel
een kopie van de paspoorten van de artiesten aan de
inhoudingsplichtige moeten overhandigen zodat blijkt dat het om een
buitenlands gezelschap gaat en waaruit blijkt hoeveel artiesten aan
het optreden hebben deelgenomen. De verplichte voorheffing gaat immers
alleen voor buitenlandse gezelschappen gelden. Bovendien moet, indien
de individuele artiest aangifte inkomstenbelasting wilt doen, voor de
eventuele heffing van inkomstenbelasting ook bekend zijn welke artiest
heeft opgetreden.
Gelet op het feit dat sprake is van een heffing van het gezelschap kan
bij de inhouding om doelmatigheidsredenen van sofi-nummers worden
afgezien.
Ook een gage(verdelings)verklaring in de huidige vorm is niet meer
nodig. In beginsel wordt in de inkomstenbelasting ervan uitgegaan dat
aan de artiest een evenredig deel kan worden toegerekend (dat wil
zeggen gage minus kosten/ aantal artiesten). De artiest kan in de
inkomstenbelasting tegenbewijs leveren indien hij van mening is meer/
minder dan het evenredig deel te hebben ontvangen. Hetzelfde geldt
voor de kosten. Ook de inspecteur zal de mogelijkheid van tegenbewijs
krijgen.
Voor buitenlandse solo-artiesten geldt een vergelijkbare optionele
eindheffing achteraf.
Ophoging tarief voor binnenlandse artiesten
Omdat meer maatwerk in de loonbelasting wordt geleverd is er steeds
minder aanleiding voor binnenlandse artiesten in de loonbelasting een
lager tarief dan het gecombineerde tarief in de eerste schijf te
hanteren. Daarom zal worden voorgesteld om voor binnenlandse artiesten
het tarief in de loonbelasting te stellen op het tarief van de eerste
schijf in de inkomstenbelasting. Voor buitenlandse artiesten blijft
het tarief in de loonbelasting 20%.
Ten slotte wil ik opmerken dat, zoals aangegeven in de Veegwet Wet
inkomstenbelasting 2001, de artiesten- en beroepssportersregeling in
2003 op zijn effecten in de praktijk wordt geëvalueerd. Daarbij zal
onder meer bijzondere aandacht worden gegeven aan de werking van de
kostenvergoedingsbeschikking en de positie van de
amateurgezelschappen/ verenigingen. Tevens zal worden bezien of de
kleine artiest-regeling tegemoet komt aan de echte amateurartiesten
zoals thans beoogd.
De staatssecretaris van Financiën,
W.J. Bos