http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=414874
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 11 mei 2001 Auteur P.F. Lammers
Kenmerk DSI/MY-174/01 Telefoon 070 - 3486439
Blad /7 Fax 070 - 348
Bijlage(n) 1 E-mail pf.lammers@minbuza.nl
Betreft Beleidskader MFP-breed
Zeer geachte Voorzitter,
In mijn brief van 2 oktober 2000 (DSI-MY-621/00) gaf ik u mijn reactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) van het medefinancieringsprogramma (MFP). Daarin gaf ik aan de IBO-aanbeveling tot het opstellen van een beleidskader MFP graag te willen overnemen. Het inhoudelijk debat dat hiervoor nodig is, zo stelde ik in die brief, zou zich moeten richten op de meerwaarde van de MFO's in het Noorden en in het Zuiden. Ook andere aanbevelingen uit het IBO - over planning en verantwoording, over verdeling van de subsidiemiddelen en over de verruiming van de toegang tot het MFP - zouden in dit debat aan de orde moeten komen. Andere aanbevelingen uit het IBO - over externe audits, onafhankelijke evaluatie en verbetering van output- en outcome-indicatoren - heb ik onmiddellijk overgenomen zonder dat daarover eerst een inhoudelijk debat gevoerd hoefde te worden.
Inmiddels kan ik u meedelen dat het inhoudelijk debat waarover in genoemde brief sprake was zijn weerslag heeft gevonden in een beleidskader voor het medefinancieringsprogramma dat ik u hierbij aanbied. Met dit beleidskader wordt recht gedaan aan de aanbevelingen uit het IBO en aan eerdere kameruitspraken over het MFP. De motie-Karimi cs. over de invulling van het begrip structurele armoedebestrijding is met de opstelling van het beleidskader uitgevoerd. De motie-Dijksma cs. over de wenselijkheid een nieuwe subsidieregeling op te stellen, kan, nu er een beleidskader ligt, spoedig worden uitgevoerd. De op basis van het beleidskader aangepaste subsidieregeling zal u uiteraard worden toegezonden.
Het inhoudelijk overleg tussen Ministerie en Gemeenschappelijk Overleg
Medefinanciering (GOM) is in een buitengewoon constructieve sfeer verlopen.
Ik hecht er aan ook bij deze gelegenheid mijn waardering uit te spreken voor
de omvangrijke en hoogwaardige inbreng die de MFO's in dit overleg hebben
geleverd.
Waar mogelijk en nodig is bij de discussie over het beleidskader rekening
gehouden met de bredere consultatie met het maatschappelijk middenveld over
de rol van particuliere ontwikkelingsorganisaties bij structurele
armoedebestrijding. De uitkomsten van die consultatie zullen eind mei bekend
zijn en worden, zoals ik u meedeelde per brief op 16 november 1999,
betrokken bij de notitie over de toekomst van het particuliere kanaal die ik
u eerder toezegde.
Het 'beleidskader MFP-breed', zoals het nieuwe beleidskader voor het
medefinancieringsprogramma voorlopig is genoemd, is gedeeltelijk een
beschrijving van de huidige praktijk van de MFO's die in de afgelopen jaren
een aantal vernieuwingen hebben doorgevoerd (zoals afgesproken in de notitie
'Nieuwe Wegen'). Deze praktijk van de afgelopen jaren, en de discussie van
de laatste paar maanden heeft geleid tot een aantal belangrijke
vernieuwingen in het beleidskader MFP-breed:
een brede en goed gearticuleerde visie op de rol van MFO's die voortkomt
uit:
een analyse van het particuliere veld in haar volle diversiteit;
versterkte nadruk op strategische samenwerking met andere delen van het particulier veld en actoren uit het bilateraal en multilateraal kanaal, die een dergelijke samenwerkingsverantwoording mee krijgen;
op zoek gaan naar allianties met het bedrijfsleven om maatschappelijk verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden te bevorderen:
advocacy
en educatie in het Noorden, als onderdeel van het MFP-breed;
van daaruit meer kunnen doen aan draagvlak voor OS in Nederland;
acceptatie van de wenselijkheid om onderaannemer te zijn t.a.v. het
ministerie in specifieke situaties;
het overnemen en opzetten van de front-office functie van het ministerie
(voor kleine vanuit de Nederlandse samenleving, m.n. door individuen,
aangedragen projecten,);
in brede zin werken vanuit een erkende autonomie die overigens mede
vormgegeven kan worden door fondswerving bij derden;
dus
core-funding
;
een daarbij passend eigen GOM kwaliteitssysteem;
een nieuw, helder, transparant en coherent bestuurlijk model t.b.v. het
MFP-breed; waarin sprake is van helderheid over verantwoordelijkheden,
transparantie in de besluitvorming en concurrentie op grond van geleverde
kwaliteit.
Doelstelling en criteria
In het voorliggende MFP-breed worden de visie die ten grondslag ligt aan het
programma en de daarvan afgeleide doelstellingen expliciet gemaakt. Ook
wordt, zoals het IBO aanbeveelt, ingegaan op de meerwaarde van particuliere
ontwikkelingssamenwerking in het algemeen en die van het
medefinancieringsprogramma in het bijzonder. Doelstelling van het programma
is structurele armoedebestrijding. Dit begrip krijgt, conform de eerder
genoemde kameruitspraak, een drieledige invulling: directe
armoedebestrijding, maatschappij-opbouw en beleidsbeïnvloeding.
Voor de concretisering van deze doelstelling sluit het beleidskader goed aan
bij de zogenoemde 'zeven pledges' waaraan ook de Nederlandse regering zich
heeft gecommitteerd.
De meerwaarde van het MFP is gelegen in het feit dat in het programma
deelnemende organisaties ieder voor zich en gezamenlijk een bepaald
draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse samenleving en dat ze van
daaruit bijdragen aan structurele armoedebestrijding door steun te geven aan
particuliere organisaties voor en van armen in het Zuiden.
Doelstelling en taken monden uit in expliciet geformuleerde te behalen
resultaten. Dit maakt toetsing vooraf- en achteraf mogelijk, zoals het IBO
aanbeveelt.
Het bijdragen aan vergroting van het draagvlak is, zoals het IBO aanbeveelt,
een van de toetredingscriteria voor het MFP-breed evenals een aantoonbare
verankering in de Nederlandse samenleving. Die verankering laat zich onder
meer meten door het aantal strategische samenwerkingsverbanden, het behoren
tot een levensbeschouwelijke of maatschappelijke stroming en de omvang van
de zelf gegenereerde middelen
.
De aanbeveling om de toetredingsmogelijkheden te verruimen door niet langer
een evenwichtige en doelmatige spreiding van activiteiten over doelgroepen
en sectoren te eisen en door MFO's niet langer te verplichten alle regio's,
thema's en sectoren te bestrijken, is slechts gedeeltelijk overgenomen.
In het beleidskader staat nu als toelatingscriterium het werken op
verschillende niveaus, met verschillende actoren in meerdere
landen/continenten en in meerdere sectoren en thema's. De verplichting om
overal actief te zijn is komen te vervallen, maar typische
one issue
of
one country
bewegingen vallen buiten het MFP-breed en kunnen langs andere lijnen een
beroep doen op subsidie.
Nieuw in het beleidskader is de instelling van een '
front office
': particuliere verzoeken om financiering van kleine projecten die nu door
de Minister voor OS worden afgehandeld, worden aan dit door de MFO's
beheerde 'loket' in behandeling genomen. Deze initiatieven worden behalve
aan reguliere criteria op het vlak van structurele armoedebestrijding ook
getoetst aan de bijdrage aan het draagvlak voor OS in Nederland. Voor zover
door het front office gehonoreerde initiatieven niet passen in het type
activiteiten waarvoor core-funding beschikbaar is gesteld of die elders
(KPA/NCDO) kunnen worden geaccommodeerd is voor die initiatieven extra geld
beschikbaar.
Bestuurlijk model
Het bestuurlijk model voor het MFP-breed kent een aantal veranderingen ten
opzichte van de huidige situatie. In het nieuwe systeem vindt eens per vier
jaar een open inschrijving voor het MFP-breed plaats. Elke organisatie die
aantoonbaar voldoet aan de in het beleidskader genoemde criteria komt in
aanmerking voor core-funding. Een onafhankelijke commissie - waarin BuZa en
GOM vertegenwoordigd zijn - adviseert de minister over wie er worden
toegelaten en over de omvang van de te verlenen subsidies. Op deze wijze
wordt openheid en transparantie maximaal gediend, terwijl ook de minimaal
vereiste continuïteit in het werk van de toegelaten organisaties is zeker
gesteld. Ten opzichte van de huidige situatie heeft dat het voordeel dat
elke organisatie in een gelijke uitgangspositie wordt gebracht. Verworven
rechten op subsidie gelden voor vier jaar en daarna moet de organisatie zich
opnieuw kwalificeren met voor structurele armoedebestrijding effectieve
plannen. Bij de beoordeling van die plannen zullen de in het verleden op dat
vlak geleverde prestaties uiteraard worden meegewogen.
Ten opzichte van de in het IBO aanbevolen jaarlijkse subsidietoekenning maar
ook ten opzichte van de huidige praktijk waarin beginsel op elk moment een
nieuwe deelnemer tot het MFP kan toetreden heeft dit model het voordeel dat
MFO's in contacten en contracten het hun partners in het Zuiden in elk geval
voor vier jaar continuïteit kunnen garanderen. Een dergelijke garantie lijkt
me onontbeerlijk om op betekenisvolle wijze aan structurele
armoedebestrijding te kunnen doen.
Het IBO beveelt aan de toegekende subsidiebedragen resultaat te laten zijn
van onderlinge afweging door de minister voor OS van kwaliteit en
effectiviteit van de verschillende beleidsartikelen in de begroting van OS.
Het vaste percentage voor het MFP moet worden los gelaten, aldus het IBO. In
mijn eerder genoemde beleidsreactie op het IBO heb ik aangegeven dat ik aan
het vaste percentage van 10% voor het MFP gedurende deze kabinetsperiode
niet zou willen tornen. Voor de periode daarna, om precies te zijn vanaf 1
januari 2003, de datum waarop een nieuwe subsidieovereenkomst van kracht
wordt, is in het beleidskader voor de omvang van het MFP een bandbreedte
afgesproken: minimaal 11% (dat is de omvang van het huidige MFP, de losse
doelbijdragen die de MFO's nu ontvangen en een tegemoetkoming ten behoeve
van de in dit beleidskader overeengekomen extra
taken) ; maximaal 14% bij relatief grote aantallen aanvragen van relatief
uitzonderlijk hoge kwaliteit. Op deze wijze kan de minister, op basis van
onafhankelijk advies, door financiële sturing de afweging waarom het IBO
vraagt kracht bijzetten.
Rapportage en kwaliteitsbewaking
Ook de andere IBO-aanbevelingen komen in het nieuwe beleidskader aan de
orde.
De MFO's rapporteren jaarlijks over bedrijfsprocessen en resultaten aan het
Ministerie volgens afgesproken inhoudelijke en financiële standaarden. Over
de beleidsmatige samenhang en de relatie ten opzichte van de andere kanalen
(bi- en multilateraal) wordt regelmatig overleg gevoerd met het ministerie.
Het IBO beveelt ook verbetering van de effect-meting aan en evaluaties van
het MFP door een onafhankelijke instantie. Ook die aanbeveling is in het
beleidskader overgenomen. IOB inspecteert en toetst de kwaliteit van het
geleverde werk, op basis van eigen evaluaties en met gebruikmaking van de
uitkomsten van het samenhangende evaluatiesysteem dat de MFO's zelf
hanteren.
Het MFP-breed werkt met een eigen kwaliteitssysteem, waarbij op een heldere
en transparante wijze verantwoording afgelegd wordt over:
- de interne bedrijfsvoering, inclusief kwesties van doelmatigheid en
overhead;
- de relatie met partners, en opvattingen over 'goed donorschap';
- de relatie met samenwerkingspartners en de kwaliteit van strategisch
relevante samenwerkingsverbanden;
- de relevante resultaatindicatoren, van kwantitatieve en kwalitatieve aard.
De IOB zal de verantwoordelijkheid dragen om de kwaliteit van het geleverde
werk te toetsen, met name op basis van de uitkomsten van het samenhangende
evaluatiesysteem van het MFP-breed. Ik zal er op toezien dat IOB over
voldoende kennis kan beschikken op het gebied van de
civil society
en de dwarsverbanden die voor het particuliere veld van belang zijn.
Van de zijde van de MFO's wordt er sterk op aangedrongen dat de eisen die
gesteld worden aan particuliere, bilaterale en multilaterale actoren in
termen van de kwaliteit van bedrijfsvoering en resultaatindicatoren in hoge
mate vergelijkbaar zijn.
Eens per vier jaar komt er, zoals IBO aanbeveelt, een externe audit.
Bredere context
Het beleidskader waarvan hierboven de belangrijkste elementen zijn
weergegeven, moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bredere
context waarin de particuliere ontwikkelingssamenwerking zich afspeelt.
Hoewel ik over die particuliere
Ontwikkelingssamenwerking in meer algemene zin, zoals gezegd, nog een
aparte notitie naar de Kamer zal sturen, heeft het inhoudelijk debat met de
MFO's voor het beleidskader een aantal noties opgeleverd die ik ook nu al
vast graag met u deel.
Met het oog op de rol die NGO's spelen bij maatschappijopbouw in
ontwikkelingslanden - het helpen tot stand brengen van een pluriform
maatschappelijk middenveld, met name door het vorm geven van internationale
samenwerking tussen een veelheid van maatschappelijke actoren hier en daar -
is vèrgaande autonomie een voorwaarde. Autonomie betekent dat NGO's in
samenspraak met partnerorganisaties hun eigen beleidsprioriteiten stellen en
keuzes maken. Voor toelating tot het MFP-breed is het uiteraard nodig dat
deze prioriteiten en keuzen vallen binnen het met het ministerie afgesproken
beleidskader. Autonomie betekent niet dat er over de gemaakte keuzen tussen
ministerie en betrokken organisaties geen kritische dialoog zou moeten
plaats vinden. Integendeel: die dialoog wordt door beide partijen als nuttig
en gewenst beschouwd.
Autonomie stelt hoge eisen aan de verantwoordingsplicht: aan de financiers,
aan de partners in ontwikkelingslanden en in Nederland, en binnen de
samenwerkingsverbanden die met bilaterale en multilaterale actoren zijn
aangegaan.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen NGO's met een brede, alomvattende
benadering t.a.v. structurele armoedebestrijding (als gedefinieerd in het
beleidskader) en NGO's die aan structurele armoedebestrijding doen vanuit
een specifieke invalshoek: milieu, vrouwen, gezondheid, media, vrede,
mensenrechten, enz. Daar kunnen ook internationale organisaties toe
behoren. In veel gevallen zullen ook die NGO's het beste via core-funding
kunnen worden gefinancierd.
Een derde categorie wordt gevormd door organisaties die een andere
hoofddoelstelling hebben, maar die van daaruit ook aan duurzame
armoedebestrijding doen: vakbonden, VNG, vredesbeweging en milieubeweging.
Zij kunnen voor onderdelen van hun werk in aanmerking (blijven) komen voor
programmafinanciering.
Tot slot zijn er dan nog de vanuit de Nederlandse samenleving, vaak door
particulieren geïnitieerde kleine projecten die om allerlei redenen -
vernieuwend, strategisch relevant, kortdurend of draagvlakvergrotend - een
bijdrage kunnen leveren. Daarvoor is in het beleidskader het nieuwe 'front
office' aangewezen dat namens mij deze initiatieven toetst op hun
ontwikkelingsrelevantie en degenen die het verdienen gehonoreerd te worden
doorverwijst naar het relevante loket, dan wel zelf financiert
.
Voorts blijft voor Voorlichting en Meningsvorming in Nederland uiteraard de
NCDO als loket eerst aangewezen.
Over de ordening die uit deze categorisering voortvloeit, als ook over de
rol van de verschillende actoren en de mogelijkheden om voor
core-funding
of programmafinanciering in aanmerking te komen, zullen u, na afloop van de
lopende beleidsconsultatie met het particuliere veld, voorstellen bereiken
in de al eerder genoemde notitie over het particuliere kanaal
Uiteraard ben ik van mening dat er in de toekomst adequate financiering moet
zijn voor goede voorstellen afkomstig van de brede waaier van particuliere
organisaties zoals die hierboven is geschetst. De MFO's hebben in dat
verband gepleit voor de inzet van extra middelen, met name voor de
thematische organisaties die in aanmerking kunnen komen voor core- of
programmafinanciering. Ik ben van mening dat, analoog aan het MFP-breed
systeem, ook voor de andere categorieën, in overleg met de betrokkenen, een
bandbreedte moet gaan gelden die ruimte geeft voor de financiering van
kwalitatief goede plannen. Analyse van cijfers uit het recente verleden zal
een indicatie moeten geven van de te kiezen bandbreedte voor deze
categorieën.
Het is overduidelijk dat meer samenwerking tussen particuliere, bilaterale
en multilaterale actoren, ook binnen het Nederlandse OS veld, kan leiden tot
grotere effectiviteit ten aanzien van de doelstelling structurele
armoedebestrijding, In het beleidskader is een inhoudelijke en financiële
taakstelling opgenomen om samenwerking met andere actoren te stimuleren ten
behoeve van de doelstelling structurele armoedebestrijding. Al eerder
introduceerde ik - in de nota Samen Werken voor Effect - ten aanzien van
het multilaterale kanaal een premie op samenwerking. Ik acht het van belang
dat er voor alle met Nederlands hulpgeld gesteunde actoren een premie komt
te staan op samenwerking en ik zal die samenwerking waar mogelijk
bevorderen.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
BELEIDSKADER MEDEFINANCIERINGSPROGRAMMA-BREED (MFP-BREED)
1. Doel
Het doel van het Medefinancieringsprogramma-breed is een bijdrage te leveren
aan de structurele vermindering van armoede in de landen in het Zuiden en de
armste landen in Midden en Oost Europa
en aan de realisering van de internationaal erkende mensenrechten
. Het MFP-breed verstaat onder structurele armoedebestrijding het verbeteren
van levensomstandigheden en het bouwen aan sociale verbanden waardoor mensen
die leven in armoede meer zeggenschap krijgen over hun eigen leven, opdat
zij en volgende generaties op duurzame en menswaardige wijze in hun
levensonderhoud kunnen voorzien. Dit algemene doel kan verder gespecificeerd
worden. Leidraad daarbij zijn de internationaal afgesproken doelen voor
armoedereductie en duurzame ontwikkeling, -waaronder de
seven pledges
-; evenwel binnen een bredere set van doelstellingen (zie verder paragraaf
4). De ambitie is dat wezenlijke stappen gezet worden ten behoeve van
armoedebestrijding op wereldschaal. Binnen het MFP wordt structurele
armoedebestrijding vorm gegeven door middel van drie interventiestrategieën
die een onderlinge samenhang vertonen: directe armoedebestrijding,
maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding.
2. Visie op armoede en structurele armoedebestrijding
Armoede
Het MFP-breed heeft deze doelstelling vanuit de analyse dat armoede
veeldimensionaal en een zeer taai verschijnsel is. Zelfs de rijkste landen
weten hun eigen armoede niet volledig op te lossen. Armoede in de wereld
kent veel gradaties en is harder voor specifieke groepen zoals minderheden,
vrouwen, kinderen, gehandicapten en ouderen. Het wordt in stand gehouden
door uitbuiting en onrecht binnen sociale verbanden, een gebrek aan
democratische verhoudingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau en
soms door absolute tekorten, of natuurrampen. Er bestaat een wederzijds
versterkende samenhang tussen armoede en onrecht. Derhalve benadert het
MFP-breed armoede en armoedebestrijding vanuit een rechtenperspectief:
mensen hebben het recht op een duurzaam en menswaardig bestaan. Dit betekent
dat mensen recht hebben op zeggenschap (
ownership)
over hun eigen ontwikkelingsproces, individueel en in groepsverband. Daarbij
is de ommezijde van dergelijke rechten de verantwoordelijkheid voor eerlijke
verhoudingen binnen families, organisaties, de samenleving - op welk niveau
iemand zich ook bevindt.
Context
Armoede en armoedebestrijding vinden plaats in een context van een mondiale
economie (globalisering) en de internationalisering van overige relaties
tussen (groepen) mensen. Deze context biedt kansen en bedreigingen voor
mensen die leven in armoede en voor arme landen. Globalisering leidt tot
groei en nieuwe werkgelegenheid, maar dit heeft ook een keerzijde.
Verschillende maatschappelijke geledingen maken zich zorgen dat de
economische groei die ontstaat als gevolg van globalisering van de
wereldeconomie erin resulteert dat de verschillen tussen arm en rijk alleen
maar groter worden en leiden tot marginalisering van mensen en landen. En,
hoewel de 'global governance' achterblijft bij de economische globalisering,
neemt het besef toe dat veel problemen een mondiale dimensie hebben en
gezamenlijk zullen moeten worden opgelost. ICT biedt hierbij kansen, maar
toont ook in harde termen de uitsluiting van bijvoorbeeld mensen die niet
kunnen lezen of schrijven. Zeggenschap van burgers over de opbouw van de
eigen gemeenschap, op lokaal, nationaal en internationaal niveau is overal
een knelpunt. De rol van burgers en hun organisaties dient juist vergroot te
worden; zij moeten de mogelijkheid krijgen om grotere verantwoordelijkheid
te nemen in hun eigen leven. Naast economische globalisering en versterkte
global governance, moeten ook de mogelijkheden voor global citizenship
worden versterkt.
Structurele armoedebestrijding
Structurele armoedebestrijding combineert directe hulp met duurzame
verbetering van sociale verhoudingen en is gericht op rechtvaardige
verdeling, economische groei, democratisering en ecologische duurzaamheid.
Daarvoor moet er een democratisch samenspel,
checks and balances,
zijn tussen staat, markt en civiele samenleving waarbij deze partijen
verschillende relevante functies hebben. De relaties tussen de partijen
verschillen van land tot land, en zijn aan voortdurende veranderingen
onderhevig maar er zijn enkele duidelijke patronen: daar waar politieke en
economische elites geen verantwoordelijkheid voelen voor (soms specifieke
delen van) de bevolking, en niet gecontroleerd worden binnen een
democratisch bestel, is onrecht, uitbuiting en armoede aan de orde van de
dag. Structurele armoedebestrijding gaat onder andere over het doorbreken
van een dergelijk destructief patroon.
De functie van een civiele samenleving is een kader te bieden voor het zich
organiseren van burgers in collectieve verbanden, voor vormen van zelfhulp,
en voor het leveren van kritisch mee- en tegenspel, bijvoorbeeld het claimen
van rechten en het eisen van democratisering. Telkens weer blijkt dat de
veerkracht van groepen mensen sterk afhangt van de kwaliteit van het web van
sociale verbanden dat tegenwoordig van het lokale tot het internationale
niveau, van zuid naar noord en oost naar west reikt. Als het goed is werkt
dit web niet als vangnet maar als trampoline.
Een goed functionerende overheid is niet alleen verantwoordelijk voor
armoedebestrijding en basisvoorzieningen, maar zorgt eveneens voor
democratische wet- en regelgeving waarmee de grenzen van marktmechanismen
bepaald worden en uitbuiting wordt tegengegaan. Zo'n overheid stimuleert en
faciliteert niet alleen economische bedrijvigheid, maar ook de opbouw van
een
civil society
.
Een marktsector zorgt voor economische groei, werkgelegenheid, goederen en
diensten. Maar winst kan niet meer de enige doelstelling zijn. Bedrijven
hebben ook een sociale en ecologische verantwoordelijkheid. Steeds meer
bedrijven doen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Lokale
maatschappelijke organisaties kunnen een belangrijke rol spelen bij de
ontplooiing van lokaal ondernemerschap.
In een goed samenspel tussen deze actoren kan armoede structureel bestreden
worden. Dat van structurele armoedebestrijding en waar de effectiviteit van
afzonderlijke functies erkend samenspel wordt daar gevonden waar
gemeenschappelijke doelstellingen bestaan ten aanzien worden. Zulke
opbouwprocessen kunnen wreed verstoord worden door negatieve (sociale)
effecten van het internationale handelsbeleid, door politieke en sociale
conflicten, door
natuurrampen en door ingrijpende ziektes zoals AIDS.
Particuliere ontwikkelingssamenwerking: Zuidelijke en internationale actoren
De basis van particuliere ontwikkelingssamenwerking is de onderkenning van
het belang van de burger die in georganiseerd verband bepaalde doelen
nastreeft: emancipatie (de eigen situatie verbeteren), solidariteit (die van
anderen) of bredere doelen (rechtvaardigheid, duurzaamheid, veiligheid,
etc.).
De primaire rol van Zuidelijke en internationale organisaties, werkzaam in
particuliere ontwikkelingssamenwerking, is het stimuleren dat mensen die
leven in armoede zich kunnen scholen, organiseren en participeren in
besluitvormingsprocessen (
ownership
), waardoor zij beter in hun primaire levensbehoeften kunnen voorzien:
voedsel, water, gezondheidszorg, een veilige leefomgeving, scholing en
inkomen. Door middel van verbindingen met processen van maatschappijopbouw
en beleidsbeïnvloeding kan deze directe armoedebestrijding leiden tot
structurele ontwikkeling. De organisaties zijn dragers van verandering in
hun eigen maatschappij. De organisaties zijn onderling verschillend, en
dragen daarin bij aan de pluriformiteit en democratie van de eigen
samenleving. Zij verbinden zich met specifieke achterbannen en vinden hun
wortels in verschillende sociale, politieke en/of levensbeschouwelijke
stromingen. Maar deze organisaties hebben gemeen dat zij zich inzetten voor
structurele armoedebestrijding waarbij de rechten van kinderen, vrouwen en
mannen die gemarginaliseerd worden, centraal staan. De organisaties zullen,
ter versterking, bondgenootschappen opbouwen met aanpalende bewegingen en
organisaties die door hun kennis en ervaring een bijzondere bijdrage kunnen
leveren. Dit zijn bewegingen zoals vakbonden, vrouwenbeweging, progressieve
sociale, politieke, en/of levensbeschouwelijke stromingen, milieu- en
consumentenorganisaties. Bondgenootschap betreft deze organisaties in
zoverre zij zich verbinden met doelstellingen als een rechtvaardige wereld
en structurele armoedebestrijding. Allianties worden tevens aangegaan met
overheids- en marktpartijen en internationale instellingen, ook weer onder
voorwaarde dat doelstellingen gedeeld worden. Het bouwen van deze
strategische dwarsverbanden is een fragiel en complex spel waarvoor ruimte
nodig is. Een bestuurlijke ordening zou dergelijke dwarsverbindingen moeten
stimuleren en zeker niet hinderen.
Civiele organisaties die sterk naar voren komen in dit soort processen zijn
in staat geweest hun organisaties te ontwikkelen, contact te onderhouden met
hun achterban, met bondgenoten, onderzoek en scholing te (laten) doen en
politieke processen te volgen. Soms vervullen zij niet al deze rollen zelf,
maar geven zij hier vorm aan in intensieve samenwerking met andere
organisaties (waaronder ook lokale overheden). Samenwerking vergt specifieke
deskundigheid en vaardigheden, en dat betekent tijd en dus geld.
Particuliere ontwikkelingssamenwerking: Noordelijke actoren
De Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties hebben de
verantwoordelijkheid die organisaties en mensen te vinden die bovenstaande
op doeltreffende en doelmatige wijze waar kunnen maken. Om dan daaraan bij
te dragen middels financiering, kritische dialoog, kennisuitwisseling en
stimulering van contacten en netwerken (
linking & learning
). Noordelijke organisaties zijn niet alleen donor. Zij vervullen ook een
functie als Noordelijke civiele organisatie als zodanig.
Het belang van de rol en (meer-)waarde van Noordelijke civiele organisaties
komt op verschillende manieren tot uiting:
Ten eerste kunnen Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties zorgen
dat, dankzij hun financieringsstromen, een pluriform scala van Zuidelijke
organisaties meer autonomie en vrijheid van handelen heeft. De Zuidelijke
partnerorganisaties die hun legitimatie, en soms gedeeltelijk hun geld
krijgen van de eigen achterban, worden dan niet te afhankelijk van
geldstromen van hun eigen overheid of van andere overheden die beschuldigd
kunnen worden van interventionisme. Geldstromen tussen civiele organisaties
die zich ten doel stellen
een countervailing power
te zijn versterken het principe van
checks and balances
in landen. Bij repressieve overheden is dat evident en gaat het niet alleen
om de bescherming van civiele mensenrechten maar ook om ondersteuning van
elementaire levensbehoeften. Bij zwakke overheden (bureaucratische onmacht
en corruptie) zullen NGO's afstand willen houden om de kwaliteit van hun
eigen werk te kunnen beschermen. Zich goed ontwikkelende overheden zullen
ter versterking van zichzelf baat hebben bij een kritische dialoog met
krachtige autonome civiele actoren, die hun wortels hebben in verschillende
delen van de eigen samenleving, en die vanuit die pluriformiteit bijdragen
aan een vitale democratie.
Ten tweede bezitten effectieve Noordelijke particuliere
ontwikkelingsorganisaties de ervaring en professionaliteit om goede
Zuidelijke civiele actoren te identificeren, te faciliteren en mee samen te
werken. Goed donorschap uit zich o.a. in: realistische groeistrategieën
overeen komen, bureaucratische subsidiesystemen vermijden die strategisch en
effectief handelen belemmeren, Zuidelijke
stakeholders
consulteren, een balans vinden tussen enerzijds continuïteit bieden
(meerjarige financieringen) en anderzijds flexibel zijn en innovatieve
risico's willen nemen, zich niet beperken tot outputfinanciering maar deze
inbedden in financiering van organisatieontwikkeling, capaciteitsopbouw en
opbouw van strategische verbanden (
linking & learning
) en ondersteuning bieden bij inbedding in eigen maatschappij.
Ten derde zijn mondiale verbanden tussen civiele actoren van groeiend belang
vooral vanwege de negatieve gevolgen van globalisering en een zwakke
global governance
. Civiele organisaties moeten een mondiaal samenspel organiseren dat enorme
impact kan hebben. Schuldencampagnes, campagnes voor onderwijs, voor goede
gezondheidszorg en betaalbare medicijnen, voor coherentie in hulp en handel
en voor eerlijke handel en campagnes tegen kinderarbeid en wapenhandel en
voor de uitbanning van landmijnen
zijn daar voorbeelden van; en ook de stille diplomatie door vrouwengroepen,
vredesbeweging en/of religieuze actoren voor preventie of de-escalatie van
conflicten in en tussen staten. Noordelijke organisaties nemen daarin
bovendien verantwoordelijkheid voor het beïnvloeden van noordelijke
overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en individuele burgers.
Zuidelijke, internationale en Noordelijke NGO's werken met elkaar samen op
mondiaal niveau en kunnen dankzij hun contacten die zich tot op micro niveau
uitstrekken, standpunten zeer goed onderbouwen en illustreren. Deze
internationale dimensie maakt dat de Nederlandse NGO's steeds meer
afstemming zoeken in de internationale netwerken waarvan zij deel uitmaken.
Tenslotte is een belangrijke rol van Noordelijke NGO's het zorgen dat in
eigen land aandacht en steun voor armoedebestrijding en een rechtvaardige
wereld op de agenda's blijven staan van overheden, bedrijven, politiek en
burgers. De eigen Nederlandse rol binnen ontwikkelingssamenwerking
(particulier, bilateraal, multilateraal) maar ook breder binnen het
buitenlandbeleid zoals handel, landbouw en diplomatie, wordt kritisch
gevolgd. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de in Nederland bestaande
grondwettelijke verplichting de internationale rechtsorde te bevorderen en
de daarvan afgeleide inzet voor een coherent buitenlands beleid en een
coherente opstelling van overheid, bedrijven, politiek en burgers.
Nederlandse burgers worden aangesproken in hun rollen als consumenten, als
werknemers, als ondernemers, als reizigers en als ouders. Belangrijk hierbij
is contact tussen organisaties en tussen mensen wereldwijd. Noordelijke
organisaties steunen en bemiddelen daarbij.
3. De aard en strategie van het MFP-breed
Het MFP-breed is een programma van een aantal brede
ontwikkelingsorganisaties die ieder voor zich en gezamenlijk een bepaald
draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse samenleving en werken aan de
doelstelling van het programma (een aantoonbare bijdrage leveren aan
structurele armoedebestrijding) . Zij werken binnen een vastgesteld
beleidskader van het MFP-breed dat gebaseerd is op het hierboven omschreven
doel en de visie.
Een medefinancieringsorganisatie (MFO), die het MFP-breed uitvoert, steunt
mensen die in armoede leven via hun organisaties en organisaties die
dienstverlenend zijn. Het MFP-breed definieert partnerorganisaties als
organisaties van burgers die werkzaam zijn op het gebied van structurele
armoedebestrijding middels directe armoedebestrijding en/of
maatschappijopbouw en/of beleidsbeïnvloeding en daarmee een bijdrage leveren
aan de internationale doelstellingen vanuit een eigen autonome positionering
. Daartoe onderhouden deze partnerorganisaties strategische
samenwerkingsverbanden met civiele netwerken en allianties (waar relevant op
meerdere niveaus: lokaal, nationaal en internationaal) en met overheden,
bedrijven en internationale instellingen.
Het MFP-breed kent als programma een regelmatig overleg met het Ministerie,
waarbij onder andere de beleidsmatige samenhang en
samenwerkingsmogelijkheden met andere delen van het particuliere, bilaterale
en multilaterale veld besproken worden.
Het MFP-breed onderkent de volgende samenhangende interventiestrategieën:
Directe armoedebestrijding
is rechtstreeks gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden van
mensen die in armoede leven middels gerichte dienstverlening, dan wel het
versterken van het vermogen van mensen om zelf te kunnen voorzien in hun
basisbehoeften. Noodhulp is onderdeel van directe armoedebestrijding.
Aanpalende terreinen van noodhulp als
disaster preparedness, early warning
en ondersteuning van verzoeningsprocessen dragen bij aan maatschappijopbouw.
Maatschappijopbouw
is het versterken van pluriforme en democratische maatschappelijke
structuren en organisaties met als doel het bewerkstelligen van
rechtvaardiger machtsverhoudingen en zeggenschap van gemarginaliseerde
groepen in sociale, economische en politieke besluitvorming. Dit kan
bijvoorbeeld gaan over het verkrijgen van zeggenschap over de kwaliteit van
onderwijs en gezondheidszorg die door lokale en nationale overheden geboden
worden, maar ook over mensenrechten, stemrecht, biodiversiteit, toegang tot
duurzame hulpbronnen en ICT ontwikkeling.
Beleidsbeïnvloeding
heeft tot doel het veranderen van lokaal, nationaal en internationaal
beleid en processen en structuren die armoede en ongelijkheid in stand
houden of verergeren. Binnen het MFP-breed wordt beleidsbeïnvloeding
uitgeoefend door partnerorganisaties, MFO's en hun netwerken.
Het MFP-breed zal vanuit de eigen positionering oordelen ontwikkelen en die in adviserende zin wereldkundig maken over de rol, kwaliteit en financiële verhoudingen van particuliere, bilaterale en multilaterale actoren. Het MFP-breed samen en desgewenst de individuele MFO's, adviseren de Minister over inhoudelijke zaken van het ontwikkelingsbeleid
De MFO's ondersteunen particuliere organisaties in het Zuiden en wereldwijd,
voor zover gericht op structurele armoedebestrijding ; financieel, middels
kritische dialoog, door uitwisseling en stimulering van onderlinge contacten
en netwerken (
linking&learning
), en als samenwerkingspartners in internationale campagnes. Goed
donorschap, zoals eerder gedefinieerd, vormt de basis van de
kwaliteitsgarantie die het MFP-breed biedt. Dit impliceert zowel donorschap
als zodanig, als de wijze waarop de MFO's dit met andere functies, zoals
samenwerkingspartner zijn, combineren. Ook betekent het dat de MFO's zelf
lerende organisaties zijn.
De MFO's werken zelf actief aan structurele en incidentele internationale
allianties als strategie en als antwoord op toenemende mondialisering en
internationaliserende verhoudingen. De afzonderlijke MFO's zorgen voor
voortschrijdende afstemming binnen hun eigen internationale netwerken
waarbij zij afwegingen maken over de wijze van samenwerken met '
like-minded
' internationale en Nederlandse organisaties. Ook hebben de individuele
MFO's specifieke achterbannen en partnerorganisaties. Dus heeft iedere MFO
een eigen profiel met daarbij behorende specialisaties. Binnen het MFP-breed
vindt hierover onderlinge afstemming plaats, maar wel in samenhang met de
internationale samenwerkingsverbanden van iedere MFO.
De MFO's spelen een rol in het bouwen van sterkere verbanden tussen civiele,
bilaterale en multilaterale actoren. De MFO's kunnen deze rol (beter)
vervullen naarmate de andere partijen die taakstelling (inhoudelijk en
financieel) ook meer hebben en realiseren. Zo kan een sterker web van
strategische en praktische verbanden ontstaan. Op deze wijze worden
samenwerking en synergie binnen ontwikkelingssamenwerking gestimuleerd en
worden afspraken gemaakt op basis van gelijkwaardigheid zodat partijen geen
onderaannemers van elkaar hoeven te worden.
De MFO's versterken hun strategische allianties met die delen van het
bedrijfsleven die interesse tonen in het ontwikkelen van een aantoonbare
invulling van het begrip 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' en samen
met ontwikkelingsorganisaties en anderen (vakbonden, consumenten-, vrouwen-,
levensbeschouwelijke bewegingen en dergelijke) willen werken aan duurzame en
eerlijke verhoudingen in de wereld.
De MFO's doen dit alles door zorg te dragen voor een permanente en groeiende
verankering en draagvlak voor structurele armoedebestrijding in Nederland.
Een deel van het MFP-breed bestaat dan ook uit educatieve en
beleidsbeïnvloedende activiteiten in Nederland en elders in het Noorden. De
MFO's zullen in hun verslaglegging uitleg geven over het strategische belang
van de gemaakte keuzen en de nodige gegevens aanleveren voor OESO/DAC
categorisering.
De MFO's zullen samen met relevante anderen (zoals de NCDO) een '
front-office
' organiseren voor de afhandeling van verzoeken om financiering van kleine
Nederlandse initiatieven op het gebied van ontwikkelingssamenwerking die nu
aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Het
betreft hier werkzaamheden buiten het reguliere MFP-breed die, behalve aan
noties van structurele armoedebestrijding en ownership in het Zuiden,
getoetst worden aan de wens om draagvlak te vergroten in Nederland.
Vanuit de hier beschreven visie op armoede, de rol van particuliere
organisaties, en de inhoud van het MFP-breed is het duidelijk dat de MFO's
een vanuit de Nederlandse overheid erkende strategische autonomie hebben.
Dat houdt in dat zij een kritische dialoog voeren met verschillende
stakeholders
over visie zoals vastgelegd in meerjarenplannen, aan hen verantwoording
afleggen maar uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor genomen
besluiten. Hierbij kan gedacht worden aan s
takeholders
als partners, allianties, vrijwilligers en donateurs, overheid en politiek.
Strategische autonomie en belang van samenwerking vertalen de MFO's ook in
het aanboren van andere financieringsbronnen dan die van de Nederlandse
overheid.
Uit deze visie volgt een bestuurlijk model dat hierbij past.
4. Resultaten
Het MFP-breed wil bijdragen aan verwezenlijking en versterking van de
internationale rechten van de mens en daartoe op aantoonbare en plausibele
wijze :
mensen die leven in armoede ondersteunen om op duurzame en menswaardige
wijze in hun basisbehoeften en levensonderhoud te kunnen voorzien;
een actieve participatie en zeggenschap van mensen bevorderen in de ontwikkelingen van hun maatschappij en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van democratische samenlevingen in het Zuiden;
werken in conflictgebieden aan preventie en de-escalatie van conflicten om
te komen tot samenlevingen waar vrede en veiligheid heerst, waar mensen
kunnen voorzien in hun bassisbehoeften en waar sprake is van duurzame
sociale, economische en ecologische ontwikkeling;
de ontwikkeling van draagvlak in Nederland, en (inter)nationale netwerken,
en bewegingen stimuleren;
een bijdrage leveren aan de realisering van de internationale doelstellingen
voor armoede reductie en duurzame ontwikkeling zoals overeengekomen in de
wereldconferenties georganiseerd door de VN in de jaren '90 en vastgelegd in
internationale verdragen. Een aantal hebben internationaal een zeer breed
draagvlak gekregen (
The seven pledges
):
halveren van extreme armoede vóór 2015;
basis onderwijs voor iedereen vóór 2015;
beëindigen van gender ongelijkheid in het onderwijs vóór 2005;
terugdringen kindersterfte met tweederde vóór 2015;
terugdringen '
maternal mortality
' met driekwart vóór 2015;
basisgezondheidszorg voor iedereen vóór 2015;
een duurzame ontwikkelingsstrategie op nationaal niveau in ieder land vóór
2005 om te verzekeren dat de huidige trends in de verliezen van natuurlijke
hulpbronnen effectief omgekeerd worden zowel op globaal als op nationaal
niveau vóór 2015.
5. Bestuurlijk model
Hoofdlijnen
De onderbouwing van het bestuurlijke model van het MFP-breed en dus ook van
de toetredings- en toetsingscriteria, komt voort uit het hierboven
beschreven inhoudelijke beleidskader. Het MFP-breed is een programma in de
bestuurlijke zin van het woord, en kent een daarmee sterk verbonden hoge
mate van zelfsturing binnen afgesproken beleidsmatige en bestuurlijke
kaders. Het MFP-breed is gebaseerd op strategisch autonome keuzen, ook in de
landen waar Nederland bilateraal actief is - zoals al neergelegd in de
werkafspraken tussen de Minister en het MFP vastgesteld in mei 1999. Wel
wordt de kritische dialoog actief gezocht, zoals ook de mogelijkheden tot
structurele samenwerking met andere particuliere, bilaterale en
multilaterale actoren. De MFO's kunnen deze rol (beter) vervullen naarmate
de andere partijen die taakstelling (inhoudelijk en financieel) ook meer
hebben en realiseren.
Het MFP-breed is een programma dat een aantal brede
ontwikkelingsorganisaties omvat die ieder voor zich, en gezamenlijk, een
bepaald draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse samenleving en werken
aan de doelstelling van het MFP-breed. De Minister beoordeelt eens per vier
jaar of toetreding van nieuwe potentiële deelnemers tot en uittreding uit
het programma gewenst is. Daartoe raadpleegt zij een adviescommissie. Het
MFP-breed kent een gezamenlijk ontwikkeld kwaliteitssysteem. Iedere MFO legt
achteraf aan het Ministerie verantwoording af, over de bedrijfspraktijk en
de resultaten van het voorgaande jaar.
De MFO's krijgen
core-funding
. Dit bedraagt 11-14 % van de ODA. Dit is een algemene bijdrage aan
organisaties, in dit geval brede organisaties, gericht op structurele
armoedebestrijding. Hierbij wordt uitgegaan van het algehele bedrijfsplan.
Criteria voor toetreding en toetsing
Het MFP-breed wordt vorm gegeven door Medefinancieringsorganisaties die
breed zijn. De MFO's voldoen aan de volgende
toetredingscriteria
:
zij werken aan structurele armoedebestrijding, en de daaruit afgeleide
doelen, binnen het vastgestelde beleidskader van het MFP;
zij werken via de drie interventiestrategieën (directe armoedebestrijding,
maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding);
zij hebben financierings- en samenwerkingsrelaties met (netwerken van)
civiele organisaties in het Noorden en Zuiden;
zij werken op verschillende niveaus (lokaal, nationaal en internationaal) en
met verschillende actoren (overheid, bedrijven, internationale instellingen
en civiele actoren en hun netwerken) vanuit de eigen
civil society
positionering in Nederland;
zij werken in meerdere landen/ continenten en in meerdere sectoren en
thema's;
zij werken aan samenhang tussen beleidsontwikkelingen in het Noorden en
Zuiden;
zij betrekken eigen achterban bij (onderdelen van) het beleid en de
uitvoering daarvan;
zij werken aan het vergroten van draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking,
vanuit een eigen herkenbaar profiel
Tevens voldoen zij aan de volgende
minimale kwaliteitscriteria
:
zij zijn een rechtspersoon;
zij leggen publiekelijk verantwoording af over het door hen gevoerde beleid;
ze zijn daarop aanspreekbaar en controleerbaar (accountable
);
er is continuïteit en kwaliteit van bedrijfsvoering (o.a.
ISO-certificering);
samenwerkings- en donorrelaties zijn van goede kwaliteit (goed donorschap,
code of conduct
);
zij werken doelmatig, doeltreffend en professioneel;
zij hebben een aantoonbare verankering in de Nederlandse samenleving, met de mogelijkheid draagvlak te verbreden en te verdiepen.
Toegetreden organisaties zullen beoordeeld worden op basis van
toetsingscriteria
die een afspiegeling zijn van bovengenoemde en waaraan toegevoegd dient te
worden:
het plausibel en aantoonbaar kunnen maken van de geleverde bijdrage aan
structurele armoedebestrijding via resultaatindicatoren die beschreven en
toetsbaar zijn.
Het kwaliteitssysteem en het proces van toetsing
De MFO's ontwikkelen een kwaliteitssyteem in samenspraak met het Ministerie
en andere
stakeholders
. Dit systeem bouwt voort op wat er ook nu al in de huidige subsidieregeling
aan kwaliteitsbewaking en toetsing gebeurt. Zo worden er regelmatig
programma-evaluaties gedaan en effect-rapportages gemaakt, zo wordt in het
Jaarverslagen verantwoording afgelegd over de resultaten van de activiteiten
zoals die in subsidie-aanvraag en werkplannen werden opgenomen en wordt in
de Jaarrekening verantwoording afgelegd over de besteding van de middelen in
relatie tot de afspraken die daarover in de subsidiebeschikking werden
gemaakt. De Jaarrekening is onderworpen aan controle door een externe
accountant.
De verantwoordelijkheid voor vaststelling van het nieuwe, uitgebreide
kwaliteitssysteem ligt bij de MFO's. Het Ministerie houdt op grond van het
kwaliteitssysteem in algemene zin toezicht. Het kwaliteitssyteem omvat de
volgende aspecten:
De MFO's dragen ieder voor zich verantwoording voor de eigen
bedrijfsprocessen en resultaten en rapporteren jaarlijks hierover aan het
Ministerie volgens afgesproken inhoudelijke en financiële standaarden.
Doeltreffendheid en doelmatigheid (inclusief
overhead
) komen hierbij aan bod.
De MFO's zijn ieder verantwoordelijk voor een eigen systeem van
multi-stakeholder
accountability
(donateurs, lidorganisaties, besturen, partners, samenwerkingsrelaties).
De MFO's hebben een evaluatiesysteem waarin evaluaties plaatsvinden op verschillende niveaus (partnerorganisaties, de MFO's en de relatie tussen hen). De resultaten van deze evaluaties voorzien van beleidsconclusies worden aan het Ministerie ter beschikking gesteld.
Het IOB inspecteert en toetst de kwaliteit van het geleverde werk op basis
van de uitkomsten van het samenhangende evaluatiesysteem van de MFO's. Het
IOB voert ook zelf evaluaties uit.
Eens per vier jaar vindt een externe audit plaats ten behoeve van het
vergroten van het inzicht van de doelmatigheid van het MFP.
Core-funding en financieel volume
De MFO's ontvangen
core-funding
. Dit is een algemene bijdrage aan organisaties. Deze is gebaseerd op het
algehele bedrijfsplan, en voor zover specifieke programma's daarbij aan de
orde komen, wordt het oordeel daarover meegenomen in het algehele oordeel.
Buiten het bestek van
core-funding
vallen:
Additionele aanvragen ten behoeve van noodhulp;
Technische assistentie lopend via PSO
Additionele financieringen waardoor een MFO in een verhouding van
onderaannemerschap treedt tot het Ministerie.
Deze financieringen worden apart aangevraagd door de MFO's, of zij worden
apart verzocht om dergelijke werkzaamheden te doen.
Het MFP-breed ontvangt tussen 11% en 14% van het budget voor
Ontwikkelingssamenwerking (ODA), dat gerelateerd is aan het Nederlandse BNP,
inclusief een
overhead
percentage (AKV) gebaseerd op werkelijk gemaakte kosten, en gemaximaliseerd
op 9%.
Besluitvorming over toetreding, uittreding en verdeling van middelen
De volgende stappen zullen worden ondernomen voor besluitvorming inzake toe-
en uittreding en verdeelsleutel:
De commissie adviseert eens per vier jaar de Minister over toetreding en
uittreding van (potentiële) MFO's.
De commissie adviseert tevens eens per vier jaar de Minister over de
verdeling van het MFP-breed budget onder de kwalificerende MFO's. De
voorgestelde verdeelsleutel zal ondermeer tot stand komen op grond van de
volgende overwegingen:
Kwaliteit van geleverde bedrijfsvoering en resultaten in de afgelopen
periode.
Aantoonbare strategische samenwerkingsverbanden die effectief bijdragen aan
de doelstelling van structurele armoedebestrijding (het effect van de
inhoudelijke en financiële taakstelling tot samenwerking).
Verankering in de Nederlandse samenleving, waarbij strategische
dwarsverbanden, levensbeschouwelijke of maatschappelijke stroming en
hoeveelheid donateursgeld tellen als bewijslast, maar niet als
meetinstrument, omdat anders de concurrentie op de chari-markt onnodig
verscherpt zou kunnen worden.
Speciale innovatieplannen waarvoor extra financiële middelen nodig zijn.
De Minister neemt op grond van dit advies een beslissing.
Jaarlijks stelt het Ministerie op grond van de jaarverslagen van de MFO's
een advies op aan de Minister over de kwaliteit van het geleverde werk van
het afgelopen jaar. Dit advies wordt eerst in conceptvorm besproken met de
MFO's. De MFO's kunnen desgewenst een eigen advies formuleren over de
jaarverslagen en dit aan de Minister sturen. Deze stukken worden samen met
de jaarverslagen van de MFO's, en met een begeleidend schrijven van de
Minister, doorgestuurd aan de Tweede Kamer.
Adviescommissie
De Minister stelt een adviescommissie in die zal worden voorgezeten door een
onafhankelijk voorzitter, aangesteld door de Minister na advies ingewonnen
te hebben bij de MFO's en het Ministerie. De commissie bestaat verder uit
twee leden uit de kring van de MFO's, twee leden van of namens het
Ministerie en twee onafhankelijke deskundigen welke laatste gezamenlijk zijn
voorgedragen. De Minister benoemt de leden. De commissie heeft een mandaat
om advies uit te brengen over toetreding tot en uittreding van het MFP en
over de verdeelsleutel van het MFP.
In november van het derde jaar van elk subsidietijdvak publiceert de
Minister de toetsingscriteria voor het eerstvolgende subsidietijdvak.
Deelnemers en kandidaat-deelnemers aan het MFP dienen in de eerste maanden
van het vierde jaar van het lopende tijdvak hun subsidieaanvragen bij de
Minister in. De Minister zendt de tijdig en volledig ingediende aanvragen
voor advies aan de commissie. De commissie beoordeelt de aanvragen aan de
hand van de toetsingscriteria en brengt de Minister - voor 1 september -
advies uit. In november stelt de Minister de besluiten op de
subsidieaanvragen vast.
Kenmerk
DSI/MY-174/01
Blad
/1
===