CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht
PB01-102
11 mei 2001 Inflatie loopt in april verder op 9.30 uur

De inflatie is in april opgelopen tot 4,9 procent. Vorige maand werd nog 4,6 procent gemeten. Sinds oktober 1982 is geen hogere inflatie gemeten. Dit blijkt uit het consumentenprijsindexcijfer van het CBS. De stijging wordt deze maand vooral veroorzaakt door de prijsontwikkeling van vlees en van autobrandstoffen. Gedeeltelijk is de inflatie toe te schrijven aan de verhoging van de BTW en de ecotaks in januari 2001. De afgeleide reeks waarin voor deze belastingmaatregelen is gecorrigeerd, laat echter eveneens de hoogste uitkomst zien sinds oktober 1982. Het volgens de Europees geharmoniseerde methode gemeten inflatiecijfer is in april 5,3 procent.

Inflatie trekt steeds verder aan De inflatie is in april verder gestegen naar 4,9 procent. In januari bedroeg de inflatie 4,2 procent, in februari 4,5 procent en in maart 4,6 procent. De uitkomst in april is de hoogste sinds oktober 1982 en een evenaring van de uitkomst van december 1991. Eind 1982 werd een langdurige periode van hoge inflatie afgesloten. In de jaren zeventig was de inflatie gedurende lange tijd hoger dan 5 procent met een top van 10,9 procent in oktober en november 1974. Tussen 1983 en 2000 bleef de inflatie beneden 4 procent, afgezien van een korte opleving tussen juli 1991 en juni 1992. Vergeleken met april vorig jaar werden sterke prijsstijgingen gemeten bij voedingsmiddelen (+8,6%). Duurder werden vooral vis (+14,1%), vlees (+12,9%), groenten en aardappelen (+10,6%) en fruit (+9,4%). CBS-Persdienst Ook energieproducten dragen nog steeds sterk bij aan de inflatie. De bijdrage van gas en elektriciteit is deze maand iets afgenomen door een Postbus 4000 prijsdaling van elektriciteit. De rekening voor gas en elektriciteit is 2270 JM Voorburg
tel. (070) 337 58 16 echter nog steeds 14,1 procent hoger dan vorig jaar. Vorige maand was fax (070) 337 59 71 dat 17,5 procent. Autobrandstoffen werden deze maand 4,5 procent E-mail: duurder terwijl ze in april vorig jaar juist 3 procent goedkoper waren persdienst@cbs.nl geworden. Autobrandstoffen zijn nu 9,3 procent duurder dan vorig jaar. Pakketreizen zijn deze zomer 7,2 procent duurder dan vorig jaar. Het CBS Kleding en schoeisel dragen vrijwel niet bij aan de inflatie. Deze zijn is een dienst van
het Ministerie van minder dan een procent duurder dan een jaar geleden. Economische Zaken

CBS Persbericht PB01-102 pagina 1 van 9




Veel prijsstijgingen in april, maar elektriciteit goedkoper Tussen maart en april 2001 zijn de consumentenprijzen gemiddeld 0,6 procent gestegen. Voedingsmiddelen werden deze maand bijna 2 procent duurder. Vooral vlees, vis en fruit gingen in prijs omhoog. Ook autobrandstoffen werden deze maand weer een stuk duurder. Een aantal goederen en diensten op het terrein van recreatie en cultuur werden deze maand eveneens duurder en ook telefoontarieven gingen omhoog.
Deze maand gingen de tarieven voor elektriciteit omlaag. Dit hangt samen met de lagere inkoopkosten van elektriciteit voor de energieleveranciers in de maanden november tot januari. Ook de paspoorten werden deze maand goedkoper.

Afgeleide consumentenprijsindex vertoont recordstijging De afgeleide index voor werknemersgezinnen met een laag inkomen lag in april gemiddeld 4,0 procent hoger dan in april 2000. Vorige maand was dit cijfer nog 3,6 procent. In 2000 was de inflatie volgens deze afgeleide index nog gemiddeld 2,1 procent. Deze index wordt vaak gebruikt voor het aanpassen van overheidstarieven, CAO's en andere contracten.
In de afgeleide index zijn de effecten van onder andere de verhoging van de BTW en van de ecotaks van afgelopen januari geëlimineerd. Ook de inflatie volgens de afgeleide reeks is de hoogste uitkomst sinds oktober 1982.

Nederlandse inflatie ver boven Europees gemiddelde Het CBS stelt niet alleen de nationale consumentenprijsindex samen, maar ook de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex voor Nederland. Deze index maakt deel uit van het inflatiecijfer van de Eurozone dat een officieel richtsnoer vormt voor het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank.
In april 2001 is de inflatie in Nederland volgens de geharmoniseerde index opgelopen tot 5,3 procent. Dat is 0,4 procentpunt hoger dan een maand geleden. De uitkomsten over april voor de Eurozone en voor alle landen van de Europese Unie zullen op 16 mei door Eurostat worden gepubliceerd.
In maart bedroeg de inflatie in de Eurozone gemiddeld 2,6 procent. Van de landen in de EU had alleen Portugal in die maand een hogere inflatie dan Nederland. In vergelijking met maart vorig jaar is de inflatie in de Eurozone gestegen van 2,1 naar 2,6 procent. In Nederland steeg de inflatie in die periode veel sneller, namelijk van 1,6 naar 4,9 procent.

CBS Persbericht PB01-102 pagina 2 van 9




Technische toelichting
De uitkomsten van de consumentenprijsindex (CPI) over de maanden januari tot maart 2001 zijn nu definitief. Enkele subindexcijfers van artikelgroepen zijn bijgesteld. De belangrijkste wijzigingen zijn een verlaging van de index voor elektriciteit en gemeentelijke diensten en een verhoging van de index voor water en consumptiegebonden belastingen. De totaalindices zijn bijna alle onveranderd. De index van de afgeleide reeks voor alle huishoudens van februari 2001 is 0,1 procentpunt naar beneden bijgesteld. Verder is de afgeleide reeks voor werknemers met een hoog inkomen voor januari 2001 met 0,1 procentpunt naar beneden bijgesteld.
De inflatie in Nederland wordt gemeten als de stijging van de consumentenprijsindex ten opzichte van de overeenkomstige periode in het voorgaande jaar.
De consumentenprijsindex geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen en diensten, zoals dit in 1995 gemiddeld werd aangeschaft door huishoudens in Nederland. De gemiddelde prijsverandering heeft betrekking op het consumptiepakket van alle huishoudens. De geharmoniseerde indices dienen speciaal voor het vergelijken van de inflatie tussen de lidstaten van de Europese Unie. Zie hiervoor ook de persmededeling 'Geharmoniseerde Index van Consumentenprijzen' van 7 maart 1997.
De consumentenprijsindex voor de monetaire unie (EURO-12, CPIMU) geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer in de landen die deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie, ofwel de Eurozone. Tot december 2000 waren dat 11 lidstaten. Vanaf januari 2001 heeft de CPIMU betrekking op de Eurozone inclusief het nieuw toegetreden Griekenland. De EU-15 geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer van de 15 lidstaten van de Europese Unie.
Het belangrijkste verschil tussen de geharmoniseerde index en de nationale consumentenprijsindex betreft de consumptiepakketten waarop zij betrekking hebben. Wonen in een eigen huis (huurwaarde), consumptiegebonden belastingen (onroerendezaakbelasting, motor- rijtuigenbelasting e.d.) en contributies aan sportverenigingen, maatschappelijke organisaties e.d. worden bijvoorbeeld wel meegenomen in de nationale index, maar niet in de geharmoniseerde. Anderzijds is bij de geharmoniseerde index een groter deel van de kosten van de gezondheidszorg inbegrepen dan in de nationale index. Een ander verschil tussen beide indices is dat in de nationale index de prijsstijgingen van de particuliere consumptie van Nederlanders in het buitenland wordt meegenomen. Daarentegen weegt in de geharmoniseerde index de particuliere consumptie van buitenlanders in Nederland mee.
De dekking van de geharmoniseerde index is zowel per januari 2000 als per januari 2001 uitgebreid. Deze uitbreidingen zijn toegelicht in de persberichten van 11 februari 2000 en van 9 februari 2001.

CBS Persbericht PB01-102 pagina 3 van 9




De uitbreiding van de dekking heeft in april 2001 geleid tot een iets lagere uitkomst. Volgens de in 2000 gehanteerde methode voor de geharmoniseerde index zou de inflatie in april zijn uitgekomen op 5,5 procent.

In de afgeleide consumentenprijsindices van het CBS is het effect van veranderingen in de tarieven van de productgebonden belastingen en subsidies en van de consumptiegebonden belastingen uit de prijsontwikkeling geëlimineerd.
De consumentenprijsindex voor werknemersgezinnen met een laag inkomen is gebaseerd op het pakket goederen en diensten dat in 1995 werd aangeschaft door werknemersgezinnen met een bruto gezinsinkomen beneden de mediaan van de inkomensverdeling van de werknemersgezinnen. De afgeleide reeks voor werknemersgezinnen met een laag inkomen wordt op dit moment vaak gebruikt voor het aanpassen van overheidstarieven, CAO's en andere contracten.