Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
TRCDL/2001/2101
datum
16-05-2001

onderwerp
Berekening landelijk mestoverschot

bijlagen
1

Geachte Voorzitter,

Mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) bied ik u hierbij het rapport 'Het landelijk mestoverschot 2003; Methodiek en berekening' van de Permanente Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek aan. Deze Commissie heeft onder verantwoordelijkheid van het Milieuplanbureau het te verwachten mestoverschot in 2003 berekend.

datum
16-05-2001

kenmerk
TRCDL/2001/2101

bijlage

Aanleiding
Het afgelopen jaar zijn er diverse studies naar de omvang van het landelijk mestoverschot uitgevoerd. Een aantal studies waren reeds uitgevoerd voordat het huidige wetsvoorstel gereed was. Mede om deze reden verschilden de studies van elkaar in uitgangspunten en berekeningswijze, waardoor onderlinge vergelijking moeilijk was. Hierdoor is er verwarring ontstaan over de omvang van het landelijk mestoverschot.

Om een verdere vertroebeling in deze discussie te voorkomen heeft het Milieuplanbureau op initiatief van mijn ambtgenoot van VROM en mij in het najaar 2000 een groep van deskundigen (Permanente Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek) opdracht gegeven het mestoverschot in 2003 te berekenen. Uitgangspunt voor deze berekening is het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet 27276 dat in de Tweede Kamer is goedgekeurd en nu ter goedkeuring bij de Eerste Kamer voorligt. Vooruitlopend op de berekening van het mestoverschot heeft de Commissie bij brief van
7 februari 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 24445 en 26729, nr. 60) het protocol voor de berekening reeds aan de Tweede Kamer toegezonden. De Permanente Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek is samengesteld uit vertegenwoordigers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR). Door deze samenstelling zijn alle relevante wetenschappelijke partijen vertegenwoordigd.
Daarnaast zijn Stichting Natuur en Milieu, LTO Nederland en het Interprovinciaal overleg (IPO) bij de berekening van het mestoverschot betrokken.

Het mestoverschot
Gegeven het verwachte aantal dieren in 2003 en de verwachte tekenbereidheid blijken er binnen het stelsel van mestafzetovereenkomsten (dat is gebaseerd op stikstofproductie) voldoende mogelijkheden om mestafzetovereenkomsten te sluiten. Deze mestproductie kan binnen de verliesnormen ( stikstof én fosfaat van MINAS echter niet worden geplaatst. Volgens de Commissie bedraagt het landelijk mestoverschot in 2003 8 miljoen kg fosfaat (21 miljoen kg stikstof).

De berekening van het landelijk overschot 2003 kent een aantal onzekerheden. De belangrijkste hiervan zijn de acceptatie van dierlijke mest in de akkerbouwgebieden, de mestexport en -verwerking en het mineralenmanagement in de landbouw. Als and-breedte van het verwachte mestoverschot houdt de Commissie 3 tot 13 miljoen kg fosfaat aan.

Vergelijking met eerdere berekening
In mijn aankondiging van de wijziging van het mestbeleid van 10 september 1999 (Kamerstukken 1998/1999, 24445, nr. 49) heb ik reeds een schatting gemaakt van het mestoverschot in 2003. Een aantal effecten van de Wet Herstructurering Varkenshouderij was echter nog niet in deze brief opgenomen. In een vervolgbrief (Kamerstukken II, 1999/2000, 26729, nr. 19) is dit wel gebeurd. In deze brief heb ik het overschot geschat op 21,5 miljoen kg fosfaat.
Nadien is de Regeling beëindiging veehouderijbedrijven van kracht geworden. Met de eerste tranch van deze regeling is 5 miljoen kg fosfaat uit de markt gehaald. Hierdoor bleef er op basis van mijn berekening een mestoverschot van 16,5 miljoen kg fosfaat over.

Het berekende mestoverschot in de studie van de Commissie is nog bijna 8,5 miljoen kg fosfaat lager. Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door een lagere fosfaatproductie van de dieren. Deze lagere fosfaatproductie wordt veroorzaakt door een hogere melkproductie bij melkvee en een verlaagde fosfaatexcretie bij varkens. Het verheugt mij te kunnen constateren dat de sector klaarblijkelijk goed heeft ingespeeld op het mestbeleid en een versnelling in de technische ontwikkelingen heeft kunnen realiseren.

Conclusie
Ik ga ervan uit dat er met de publicatie van deze studie een einde is gekomen aan de discussie over de omvang en de wijze van berekening van het landelijk mestoverschot. De energie kan nu volledig worden gericht op een effectieve invoering van het stelsel van mestafzetovereenkomsten.

Deze studie geeft ook aan dat als de mestafzet tegenvalt het mestoverschot snel oploopt. Voorzichtigheid blijft dus geboden. Dit is voor mij reden om het ingezette beleid met kracht voort te zetten.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

Bijlage:
Het Landelijk mestoverschot 2003, Methodiek en Berekening (PDF-formaat, 634 Kb)

ZIE HET ORIGINELE BERICHT VOOR OPHALEN VAN PDF-BESTANDEN