Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

MINOCW: Van der Ploeg wil procedure cultuurnota verbeteren

18 mei 2001

PERSBERICHT NUMMER 066

Zwaartepunt debat bij Uitgangspuntenbrief
VAN DER PLOEG WIL PROCEDURE RONDOM CULTUURNOTA VERBETEREN

Staatssecretaris dr. F. van der Ploeg (Cultuur) ziet geen aanleiding om de procedure rondom de Cultuurnota af te schaffen of ingrijpend te veranderen. Wel wil hij verbeteringen mogelijk maken door de brief met de uitgangspunten voor het nieuwe cultuurbeleid (de Uitgangspuntenbrief) te verbreden. Volgens de staatssecretaris is het zwaartepunt in het politieke debat verschoven van de Cultuurnota naar de Uitgangspuntenbrief. Door aanpassingen wordt het beter mogelijk om een politiek debat op hoofdlijnen te voeren. Dit staat in een brief die op 18 mei naar de Tweede Kamer is verstuurd.

Van der Ploeg houdt vast aan vijf kernwaarden bij de procedure: een periodieke, in principe vierjaarlijkse, toetsing van culturele instellingen, een onafhankelijke kwaliteitstoets door deskundigen, een integrale afweging door gelijktijdig over subsidietoekenning te beslissen, directe politieke verantwoordelijkheid voor de meerjarige subsidies en samenwerking tussen rijk en lagere overheden.

Verbeteringen
De voorgestelde aanpassingen moeten ertoe leiden dat de druk op de procedure rondom de Cultuurnota afneemt. Het zwaartepunt bij de politieke besluitvorming en het debat met de Kamer komt bij de Uitgangspuntenbrief te liggen. Meer recht wordt gedaan aan de verschillen tussen instellingen en sectoren. Ook is er een betere scheiding tussen de advisering door de Raad voor Cultuur en de politieke besluitvorming. De afstemming tussen de overheden wordt beter en er is meer transparantie. De advisering krijgt een meer integraal karakter.

Om de druk op de procedure te verminderen, wil Van der Ploeg niet alle werkzaamheden voor de Cultuurnota laten samenvallen in de huidige relatief korte periode, voorafgaand aan de besluitvorming. In een vroeg stadium van de vierjaarlijkse cyclus moeten landelijke sectoranalyses komen waarin het karakter van de verschillende sectoren wordt belicht. De lagere overheden maken sectoranalyses op regionaal niveau, de zogeheten regionale cultuurprofielen. Fondsen maken een analyse van de individuele aanvragen. Uit deze drie analyses stelt de Raad voor Cultuur een Vooradvies op, waarin op landelijk en regionaal niveau het culturele klimaat per sector is geschetst. De bewindspersoon houdt rekening met het vooradvies bij het formuleren van zijn Uitgangspuntenbrief.

Verbreding Uitgangspuntenbrief
In de Uitgangspuntenbrief zet de staatssecretaris uiteen wat de beleidsmatige prioriteiten en ambities zijn, welke aanvragen in aanmerking komen voor subsidie, welke criteria bij de beoordeling en afweging zullen worden gehanteerd, welke financiële prioriteiten en kaders daarbij gelden en wat de te volgen procedure zal zijn. De Raad van Cultuur adviseert op basis van de Uitgangspuntenbrief. In de Cultuurnota vindt de uitwerking plaats aan de hand van het raadsadvies in vooral subsidiebeslissingen. De verbreding van de Uitgangspuntenbrief behelst vooral de beschikbaarheid van het Vooradvies van de Raad voor Cultuur, dat is opgebouwd uit landelijke en regionale sectoranalyses. Door het overleg tussen Raad voor Cultuur, de fondsen en het ministerie van OCenW ontstaat er een beter beeld van de ontwikkelingen binnen de cultuurdisciplines. Ook is beter te voorzien hoeveel en welke nieuwe aanmeldingen voor de volgende Cultuurnota zijn te verwachten.

Structuur Raad voor Cultuur
Volgens de Raad voor Cultuur is het gezelschap van 25 raadsleden te groot om als een integraal adviesorgaan te functioneren. Van der Ploeg volgt daarom haar suggestie op om dit gezelschap tot 14 raadsleden terug te brengen. Tegelijkertijd kiest hij voor een uitbreiding van 35 tot 60 commissieleden. Bij de commissieleden in de Raad is de specifieke deskundigheid op de cultuurterreinen gewaarborgd. De raadsleden komen onafhankelijker te staan tegenover de uitkomsten van beraad en preadviezen van commissies en werkgroepen binnen de Raad. Door deze verandering kunnen ze een meer coördinerende en strategische rol gaan vervullen. Van der Ploeg verwacht dat de raad hierdoor effectiever en met een scherper oog voor integrale samenhang zijn wettelijke rol kan vervullen. Dit komt het gezag van de Raad voor Cultuur ten goede tegenover het culturele veld en de politiek.

Adviesrol
Volgens Van der Ploeg moet de Raad meer aandacht geven aan autonome ontwikkelingen binnen de cultuursectoren. Sommige instellingen komen naast de sectoranalyses in aanmerking voor een grondige beoordeling door een visistatiecommissie onder de auspiciën van de Raad. Dit moet eens in de vier of zes jaar gebeuren.
Een visitatiecommissie kan een uitbreiding zijn van een bestaande raadscommissie. Ze maakt een analyse van het functioneren van een instelling. Daarbij betrekt zij meer aspecten dan bij een sectoranalyse ter sprake komen. Voor musea en archieven bekijkt de staatssecretaris of subsidiëring op onderdelen als behoud, beheer en ontsluiting van (rijks)collecties afzonderlijk te benaderen is. Op korte termijn zal de bewindsman de Tweede Kamer op de hoogte stellen over zijn ideeën rond dit thema.

Samenwerking met andere overheden
Van der Ploeg wil een sterkere samenwerking tussen rijk, provincies en gemeenten bij de zogeheten cultuurconvenanten en de cultuurnota. Doordat de regionale cultuurprofielen eerder beschikbaar komen, raken de lagere overheden meer betrokken bij het tot stand komen van de Uitgangspuntenbrief. Deze profielen geven een beeld van de 'witte vlekken. per sector of regio. Hierop kunnen de instellingen zich bij hun aanvraag richten.
Van der Ploeg kiest voor .een fijnmazige en effectieve drieslag., waarbij vooral vernieuwende projecten en initiatieven onder de hoede staan van fondsen, meerjarige subsidies direct worden verstrekt op grond van de cultuurnota en rijk en lagere overheden in gelijke mate investeringen doen in cultuurbereik.

Betrokkenheid instellingen
Met de aanpassingen kunnen de gesubsidieerde instellingen rekenen op adviezen die op langduriger waarneming zijn gebaseerd. Aanvragers met een subsidiedossier bij één van de cultuurfondsen weten zich verzekerd van aandacht via het overleg tussen fonds, Raad voor Cultuur en departement. Van der Ploeg verwacht van de gesubsidieerde instellingen aandacht voor de uitvoering van de beleidsplannen die aan hun aanvragen ten grondslag liggen.

Aanleiding
De voorstellen van Van der Ploeg zijn een reactie op de motie van de Tweede Kamer bij de behandeling van de Cultuurnota 2001-2004 in november vorig jaar. Daarin werd aandacht gevraagd om verbetering en verandering van de procedure rondom de nota. In mei 2001 is de Raad op verzoek van de staatssecretaris met een advies op basis van de evaluatie van de eigen werkzaamheden in de periode 1996 - 2000 gekomen. Daarnaast heeft bureau Berenschot in opdracht van het ministerie gesprekken gevoerd met diverse betrokkenen en daarvan verslag gedaan. Bureau ART heeft in een gezamenlijke opdracht gerapporteerd over het overleg met de andere overheden. De staatssecretaris heeft daarnaast enkele rondetafelgesprekken gevoerd met deelnemers uit de wereld van kunst en cultuur. Ook heeft hij overleg gevoerd met het IPO en de VNG. Deze adviezen en gesprekken zijn de input geweest van zijn standpunt over de systematiek rondom de Cultuurnota.

Noot voor de redactie,