http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=415438
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bureau Secretaris Generaal Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 21 mei 2001 Auteur D.J. Nieuwenhuis
Kenmerk BSG 294/01 Telefoon 070-3485632
Blad Fax 070-3485559
Bijlage(n) E-mail dj.nieuwenhuis@minbuza.nl
Betreft Beantwoording vragen van het lid Verburg en het lid Karimi over Ontwikkelingssamenwerking
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar de brieven van de Griffier uwer Kamer d.d. 15 mei, kenmerk 2000110560 en 200010630, waarbij gevoegd waren de door het lid Verburg en het lid Karimi overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bij u ingediende vragen, heb ik de eer u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, als bijlage dezes het antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.
de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
Eveline Herfkens
Antwoord van mevrouw Herfkens, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de heer van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van het lid Verburg over Ontwikkelingshulp
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel "Schaf de ontwikkelingshulp af" van de hand van ambassadeur Marres? 1)
Antwoord
Ja
Vraag 2
Is het aan medewerkers van het departement toegestaan om op persoonlijke titel opinie-artikelen te schrijven?
Antwoord
Ja
Vraag 3
Zo ja, wat zijn in dit geval de voorschriften?
Antwoord
Hiervoor verwijs ik naar de Ambtenarenwet (Artikel 125a lid 1) en de Aanwijzingen Externe Contacten Rijksambtenaren (Staatscourant 1998, nr. 104/pag 8).
Vraag 4
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de beeldvorming van het internationaal beleid van Nederland indien ambassadeurs steeds meer de vrijheid nemen, zoals bijvoorbeeld eerder ook voormalig ambassadeur van Walsum, om opvattingen die sterk afwijken van het beleid, op persoonlijke titel naar buiten te brengen?
Antwoord
Nee. Artikelen geschreven op persoonlijke titel vallen onder de vrijheid van meningsuiting. De mening van de heer Marres staat voor ons los van de uitvoering van het beleid t.a.v. Ethiopië en Eritrea.
Vraag 5
Welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te voorkomen?
Antwoord
Geen
Vraag 6
Was u op de hoogte van de opvattingen van ambassadeur Marres over het nut
van ontwikkelingshulp?
Antwoord
Ja
Vraag 7
Zo ja, sinds wanneer en op welke manier heeft de ambassadeur zijn
opvattingen aan u kenbaar gemaakt en hoe heeft u daarop gereageerd?
Antwoord
Ambassadeur Marres en ik voeren regelmatig overleg. Dat gaat in een open en
constructieve sfeer, waarbij geluisterd wordt naar wederzijdse opvattingen
en argumenten.
Vraag 8
Zo ja, welke rol heeft dat gespeeld bij de aanwijzing van ambassadeur Marres
als ambassadeur in bijzondere dienst?
Antwoord
Geen. De persoonlijke mening van de heer Marres over
ontwikkelingssamenwerking staat voor ons los van de uitvoering van zijn
functie.
Vraag 9
Zo nee, acht u dan nu ambassadeur Marres de juiste persoon op de juiste
plaats?
Antwoord
N.v.t.
Vraag 10
Wat is uw oordeel over de inhoud van dit artikel?
Antwoord
De conclusie van de heer Marres deel ik niet. Hulp is op dit moment
onmisbaar bij de aanpak van armoede en achterstelling in
ontwikkelingslanden. Deze aanpak wint aan kracht door een groeiende
internationale consensus over doeleinden en inzet van middelen. De
overeenstemming over de 7 ontwikkelingsdoelstellingen, het PRSP-proces, de
ontbinding van de hulp aan de MOL's en de groeiende aandacht voor coherentie
van beleid zijn elementen die de hulp effectiever maken. De door mij
ingezette beleidsveranderingen in het Nederlandse OS-beleid sluiten hier
naadloos bij aan.
De analyse van de heer Marres over de donorpraktijk deel ik volledig. Ik heb
vanaf mijn aantreden dit type kwalijke praktijken aan de orde gesteld en de
afgelopen jaren actief bijgedragen aan de discussie daarover en aan de
verandering van die praktijk. Ik verwijs in het bijzonder naar mijn speech
voor de Afrikaanse Ministers van Financiën in Addis Abbeba op de UN-ECA
Conferentie van 6 mei '99 (gepubliceerd in het Journal of African Economies
-Volume 8, number 4 1999), de veranderingen in het beleidskader Technische
Assistentie (Kamerstuk 26 958 nr. 1, 2 en 3), en de Utstein samenwerking
(mijn brief van 29/8/'00 NDS buza 000440). Mijn internationale inzet is
succesvol geweest: tijdens de recente bijeenkomst van het Development
Committee van de Wereldbank werd het volgende overeengekomen: "Ministers
stressed the importance of harmonizing operational policies and procedures
by the Bank, other MDBs and bilateral aid donors, with the objective of
enhancing development effectiveness, increasing efficiency and reducing
administrative burdens and costs on recipient governments" (Communique van
30/04/2001 paragraaf 6), terwijl dit onderwerp eveneens uitgebreid besproken
is op de laatste DAC High Level Meeting.
Vraag 11
Moet u op grond van de inhoud van dit artikel niet constateren dat u er
kennelijk niet in bent geslaagd uw ambassadeur te overtuigen van de door u
voorgestane koerswijziging van het ontwikkelingsbeleid om
ontwikkelingslanden meer verantwoordelijk te maken voor hun eigen
ontwikkeling?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Bent u voornemens om ambassadeur Marres voor overleg terug te roepen en
welke maatregelen gaat u treffen?
Antwoord
Neen. Zie het antwoord op vraag 8.
Volkskrant, 10 mei jl.
Antwoord van mevrouw Herfkens, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede
namens de heer van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van
het lid Karimi over ontwikkelingshulp
Vraag 1
Bent u het er mee eens dat er, gezien de persoonlijke mening van de heer
Marres over ontwikkelingssamenwerking in het algemeen, ernstige twijfels
zijn over zijn kennis en analytisch vermogen inzake
ontwikkelingsvraagstukken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee. Zie het antwoord op vraag 10 van mw. Verburg.
Vraag 2
Vindt u dat de persoonlijke uitlatingen van de heer Marres schadelijk zijn
voor de opbouw van een ontwikkelingsrelatie met Ethiopië en Eritrea?
Antwoord
Nee.
Vraag 3
Welke rol heeft de heer Marres tot nu toe gespeeld in het herstelproces van
een ontwikkelingsrelatie met Ethiopië en Eritrea?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar onze brieven over
UNMEE/Ethiopië-Eritrea van 13 februari (22 831 nr. 21), 22 maart (22 831 nr.
26), 9 april (22 831 nr. 27) en van 10 mei j.l. (22 831 nr. 28)
Vraag 4
Vindt u dat de Nederlandse inzet om middels het herstel van een
ontwikkelingsrelatie met Ethiopië en Eritrea als een instrument voor de
vredesbevordering, de Nederlandse geloofwaardigheid in deze is aangetast
door de uitlatingen van de heer Marres?
Antwoord
Nee.
Vraag 5
Heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken een officiële reactie ontvangen
van de Ethiopische en Eritrese vertegenwoordiging in Nederland naar
aanleiding van de uitlatingen van de heer Marres? Zo ja, hoe luidt deze, en
wat was uw reactie hierop?
Antwoord
De Consul Generaal van Ethiopië in Nederland is op ambtelijk niveau op het
departement ontvangen. De Consul Generaal heeft om onze mening over het
artikel van de heer Marres gevraagd en deze is aan hem overgebracht.
Vraag 6
Welke instructies hebben de Nederlandse ambassadeurs in Ethiopië en Eritrea
van het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen om de schade te
beperken?
Antwoord
Geen, er is geen sprake van schade aan de relatie met Ethiopië en Eritrea.
Vraag 7
Was u bij de benoeming van de heer Marres op de hoogte van zijn mening over
ontwikkelingshulp aan derde wereldlanden zoals verwoord in het artikel in de
Volkskrant 2)? Zo ja, waarom is de heer Marres dan aangesteld als speciale
ambassadeur voor het vredesproces in Ethiopië en Eritrea?
Antwoord
De persoonlijke mening van de heer Marres over ontwikkelingssamenwerking
staat voor ons los van de uitvoering van zijn functie.
Volkskrant 10 mei jl.
Hierbij verwijs ik eveneens naar zijn eerdere positie als Nederlands
ambassadeur in Ethiopië
Kenmerk
Blad /1
===