Ministerie van Algemene Zaken

Het verlenen van toestemming aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander Claus George Ferdinand, Prins van Oranje, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, Jonkheer van Amsberg om een huwelijk aan te gaan met Máxima Zorreguieta

Voorstel van rijkswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.enz.enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat gelet op artikel 28 van de Grondwet, het voorgenomen huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander Claus George Ferdinand, Prins van Oranje, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg toestemming bij de wet behoeft;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander Claus George Ferdinand, Prins van Oranje, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg, wordt toestemming verleend om een huwelijk aan te gaan met Máxima Zorreguieta.

Artikel 2

Deze rijkswet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,




Memorie van toelichting

Op 30 maart 2001 hebben Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta hun verloving bekend gemaakt en toegelicht. Het burgerlijk huwelijk is voorzien op 2 februari 2002 in de hoofdstad Amsterdam. Het huwelijk zal op dezelfde dag kerkelijk worden bevestigd in de Hervormde gemeente van Amsterdam.

De verloofden hebben aangegeven dat zij het op prijs stellen toestemming van de wetgever te verkrijgen voor het aangaan van het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem- Alexander. Als oudste kind van Hare Majesteit Koningin Beatrix en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus is de Prins van Oranje de vermoedelijke opvolger in de zin van artikel 37, derde lid, van de Grondwet op wie het koningschap overgaat krachtens artikel 25 van de Grondwet.
Volgens artikel 28 van de Grondwet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in verenigde vergadering over een voorstel van wet strekkende tot het verlenen van toestemming voor een huwelijk van iemand die het koningschap kan beërven. De regering dient gaarne het voorstel van rijkswet tot verlening van toestemming voor het aangaan van dit huwelijk in.

Bij verlening van wettelijke toestemming voor het aangaan van het huwelijk blijft Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander lid van het koninklijk huis en wordt zijn echtgenote op het moment van het huwelijk lid van het koninklijk huis op grond van artikel 2 Wet lidmaatschap koninklijk huis.
Op grond van artikel 3 van de Wet lidmaatschap koninklijk huis is het noodzakelijk dat haar voorafgaande aan het huwelijk het Nederlanderschap wordt verleend. Met het oog op deze bijzondere situatie heeft de naturalisatie plaatsgevonden bij koninklijk besluit van 17 mei 2001, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, krachtens artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Afschrift van het koninklijk besluit is in de bijlage opgenomen.

De verloofde van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander behoudt na de verlening van het Nederlanderschap ook de Argentijnse nationaliteit. De Argentijnse wetgeving staat niet toe dat zij de Argentijnse nationaliteit verliest of daarvan afstand doet. Aan de verlening van het Nederlanderschap verbindt de Argentijnse wetgeving evenwel het gevolg dat zij in Argentinië geen staatkundige rechten (o.a. kiesrecht, benoeming in publieke ambten) meer kan uitoefenen. Naar Nederlands recht en naar Argentijns recht is het Nederlanderschap daarmee haar eerste en voornaamste nationaliteit. Kinderen uit het huwelijk hebben van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. Op grond van de Argentijnse wetgeving kunnen zij opteren voor de Argentijnse nationaliteit

Met de verlening van het Nederlanderschap wordt een nieuwe stap gezet in het proces van introductie en kennismaking van de verloofde van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem- Alexander in de Nederlandse samenleving en de samenlevingen in de Nederlandse Antillen en in Aruba.
Haar introductie- en kennismakingsprogramma bevat naast verdere studie van het Nederlands, geschiedenis, staatsrecht en andere onderwerpen mede een reeks van bezoeken aan plaatsen in de provincies van Nederland en aan de Nederlandse Antillen en Aruba. Gelet op het bijzondere karakter en de zwaarte van dit introductie- en kennismakingsprogramma heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag bij de melding voor het houden van een inburgeringsonderzoek op grond




van artikel 2, eerste lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, besloten dat een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten op basis van artikel 5, tweede lid, van deze wet.

Het introductie- en kennismakingsprogramma omvat mede de verlening van zitting in de Raad van State krachtens artikel 74, eerste lid, derde volzin, van de Grondwet jo. artikel 2, tweede lid, van de Wet op de Raad van State. Het bijwonen van de beraadslagingen bevordert het inzicht in de staatkundige inrichting van onze samenleving met inbegrip van de Koninkrijksrelaties en de Europese integratie. In de notitie over het koningschap is aangegeven dat dit niet alleen geldt voor de vermoedelijke opvolger van de Koning die van rechtswege zitting heeft in de Raad, maar eveneens voor zijn echtgenote (kamerstukken II 1999/2000, 27409, nr. 1, p. 4). Ook in het verleden is de echtgenoot van de vermoedelijke opvolger meermalen zitting verleend in de Raad van State. Zij kunnen de beraadslagingen bijwonen en daaraan deelnemen, maar zij zijn geen lid van de Raad en onthouden zich van stemming (artikel 2, derde lid, van de Wet op de Raad van State).

Krachtens artikel 40, eerste en tweede lid, van de Grondwet en de bepalingen van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis ontvangt de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van rechtswege een jaarlijkse uitkering.

Door het huwelijk wordt de echtgenote lid van het koninklijk huis. Aan het lidmaatschap van het koninklijk huis verbindt de wetgeving verschillende rechtsgevolgen, waarbij vooral de volgende wettelijke bepalingen van belang zijn.
Artikel 2, tweede lid, van de Wet op de adeldom bevat een specifieke regeling inzake leden van het koninklijk huis. Voorts wordt krachtens artikel 5, twaalfde lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de geslachtsnaam van kinderen geboren uit een huwelijk van een lid van het koninklijk huis bepaald bij koninklijk besluit. Voor toepassing van deze bepalingen is per geval een afweging nodig.
Gelet op de plaats die de echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander als vermoedelijke opvolger inneemt bij de uitoefening van de koninklijke functie, zullen haar ter gelegenheid van het huwelijk bij koninklijk besluit de titels "Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau" worden verleend. Zij zal Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, mevrouw van Amsberg worden genoemd.

Als vermoedelijke opvolger van de Koning draagt Prins Willem-Alexander sedert 1980 op grond van de toen vigerende Grondwet tevens de titel Prins van Oranje. Het vervallen van artikel 27 van de Grondwet in 1983 heeft het mogelijk gemaakt behalve de titel Prins van Oranje ook die van Prinses van Oranje toe te kennen. De regering is voornemens in de Wet lidmaatschap koninklijk huis een bepaling op te nemen waarin wordt vastgelegd dat de titel Prins/Prinses van Oranje uitsluitend toekomt aan de vermoedelijke mannelijke of vrouwelijke opvolger.

De Hoge Raad van Adel heeft in zijn bijgevoegd advies gevraagd welke namen en titels de echtgenote van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander zal voeren als zij om welke reden dan ook, zou ophouden lid van het koninklijk huis te zijn. Zoals is aangegeven bij de behandeling van de toestemmingswet voor het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn, acht de regering het gewenst dat er buiten de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging geen personen zijn die de titels "Prins der Nederlanden" en "Prins van Oranje-Nassau" gaan dragen. De regering is voornemens dit vast te leggen in de




Wet lidmaatschap koninklijk huis. De gevolgen die verbonden zijn aan verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis ten aanzien van namen, titels en adeldom, zullen daarbij worden betrokken.
Overigens wijst de regering erop dat het mogelijk is bij wetswijziging bestaande wetten te wijzigen.
Ten aanzien van de vraag of de echtgenote van de Prins van Oranje niet gerechtigd zou zijn zich Prinses van Oranje te noemen, antwoordt de regering dat er tot de wijziging van de Wet lidmaatschap koninklijk huis op zich geen bezwaar tegen behoeft te bestaan wanneer zij in het maatschappelijk verkeer zou worden aangeduid met de titel Prinses van Oranje maar dat zij, in het licht van de voorgenomen wetswijziging, "Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, mevrouw van Amsberg" zal worden genoemd zoals hierboven aangegeven. Na de wetswijziging zal, naar mag worden aangenomen, het maatschappelijk gebruik zich richten naar de wettelijke regeling en uitsluitend de vermoedelijke opvolger zelf als Prins of Prinses van Oranje aanduiden.

Ten aanzien van de titels en namen van kinderen uit het huwelijk heeft de regering met de betrokkenen overleg gevoerd. Uitgangspunt voor de bepaling van de titels en namen waarmee zij zullen worden aangeduid, vormt het koninklijk besluit van 16 februari 1966. Krachtens dit besluit draagt Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander de titels en namen Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg. Als vermoedelijke opvolger draagt hij tevens de titel Prins van Oranje. In aansluiting bij hetgeen in het verleden is bepaald ten aanzien van kinderen in de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging, zullen kinderen uit dit huwelijk niet het predikaat en de naam "Jonkheer van Amsberg" dragen. Dit zou indruisen tegen de lijn die bij opeenvolgende generaties is gevolgd ten aanzien van handhaving van de geslachtsnaam Van Oranje-Nassau in de directe lijn van de erfopvolging.
Op het moment dat Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander Koning zal zijn, zal het predikaat Jonkheer van Amsberg tot het "enz. enz. enz." gaan behoren en op die wijze overgaan op de volgende generaties.

Gelet op het voorgaande zal bij koninklijk besluit ter gelegenheid van het huwelijk van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem-Alexander worden bepaald dat kinderen daaruit de volgende titels en namen zullen dragen: Zijne (Hare) Koninklijke Hoogheid Prins (Prinses) der Nederlanden, Prins (Prinses) van Oranje-Nassau.

De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,