Ministerie van Defensie



Brieven aan de Kamer


Jaarverslag MID 2000

21-05-2001

Hierbij bied ik u aan het jaarverslag van de Militaire Inlichtingendienst over 2000.

De Minister van Defensie,

Mr. F.H.G. de Grave


* Jaarverslag MID 2000

Voor een correct opgemaakt bestand met tabellen:

Zie het origineel http://www.mindef.nl/nieuws/p...djaarverslag.html .
1
Jaarverslag 2000
Voorwoord
Voor u ligt het jaarverslag van de Militaire Inlichtingendienst over 2000. De werkzaamheden van de MID concentreerden zich in het afgelopen jaar op de vredesoperaties in de Balkan en die tussen Ethiopië en Eritrea. De analyses van de MID blijken van grote waarde bij de inzet van de krijgsmacht.
In een democratische samenleving legt de overheid op een heldere en transparante wijze verantwoording af over haar handelswijze. Dit geldt zeker als de buitengewone verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de overheid in het geding zijn. De MID beschikt krachtens de wet over dergelijke bijzondere bevoegdheden. In het parlement is momenteel een voorstel in behandeling dat voorziet in een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierin staat beschreven welke taken en bevoegdheden de diensten hebben en op welke manier verantwoording moet worden afgelegd. Onderdeel van deze wettelijke regeling is de verplichting een jaarverslag op te stellen. Hierop vooruitlopend publiceert de MID sinds 1997 een jaarverslag waardoor u een beeld krijgt van de werkzaamheden van deze dienst.
De Minister van Defensie
Mr. F.H.G. de Grave.2
Inhoudsopgave
De tekst van het jaarverslag is afgesloten op 21 februari 2001 Voorwoord Minister
1 Taken Militaire Inlichtingendienst
1.1 Balkan, Midden- en Zuidoost Europa
1.2 Midden-Oosten, Noord-Afrika
1.3 Afrika, bezuiden de Sahara
1.4 De Russische Federatie
1.5 Overige landen voormalige Sovjet-Unie
1.6 Zuid-Oost Azië
1.7 Caribisch Gebied en Zuid-Amerika
1.8 Proliferatie
Contra Inlichtingen- en Veiligheidstaak
2.1 Militaire veiligheid
2.2 Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2.3 Terrorisme
2.4 Anti-militarisme
2.5 Rechts-extremisme
2.6 Industrieveiligheid
2.7 Veiligheidsonderzoeken
3 Bedrijfsvoering
4 Reorganisatie MID
5 Medezeggenschap
6 Archieven
7 Verzoeken om informatie en klachtbehandeling
8 Sturing en Controle.3
1. Taken van de Militaire Inlichtingendienst
De Militaire Inlichtingendienst (MID) verzamelt gegevens over het militaire vermogen en de intenties van andere staten die voor de Nederlandse krijgsmacht van belang kunnen zijn. Deze zogenoemde Inlichtingentaak is neergelegd in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Daarnaast verzamelt de MID gegevens over activiteiten die de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht kunnen schaden en adviseert de dienst over maatregelen die nodig zijn om de instandhouding, veiligheid en integriteit van de defensieorganisatie te bevorderen. Deze taak wordt de contra-inlichtingen- en de veiligheidstaak van de MID genoemd. De behoefte van de defensieorganisatie aan producten en diensten op het gebied van inlichtingen, contra-inlichtingen en veiligheid is vastgelegd in de Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie (IVD). Dit, overigens geheime, document vormt daarmee de basis voor de activiteiten van de MID.
In de IVD zijn verschillende aandachtsgebieden opgenomen waarover de MID informatie levert: landen (bijvoorbeeld: Bosnië-Herzegovina, Ethiopië, Eritrea), regio's (bijvoorbeeld: Balkan, Midden-Oosten, Noord- en Midden-Afrika), thema's (bijvoorbeeld: proliferatie) en onderwerpsectoren (bijvoorbeeld: slagorde strijdkrachten). Binnen de aandachtsgebieden worden categorieën onderscheiden en prioriteiten toegekend. Dit is van belang voor de intensiteit en diepgang waarmee de MID de ontwikkelingen op de verschillende terreinen volgt. Gebieden waar de Nederlandse krijgsmacht permanent aanwezig is hebben vanzelfsprekend de hoogste prioriteit. De categorieën zijn:
a. categorie I: gebieden waar de krijgsmacht permanent of voor crisisbeheersingsoperaties aanwezig is (ook gebieden die direct van invloed kunnen zijn op crisisbeheersingsoperaties waar Nederland aan deelneemt); b. categorie II: gebieden waar de krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties kàn worden ingezet of landen die een specifiek belang hebben in het Nederlandse veiligheidsbeleid;
c. categorie III: interessegebieden;
d. categorie IV: overige gebieden.
De IVD wordt jaarlijks in overleg met de krijgsmacht en de departementale leiding bijgesteld. De minister van Defensie stelt de IVD uiteindelijk vast. Het zwaartepunt van de inlichtingen werkzaamheden lag in 2000 op de crisisbeheersingsoperaties, vooral die op de Balkan (SFOR) en in de Hoorn van Afrika (UNMEE)..4
INLICHTINGENTAAK
1.1. BALKAN, MIDDEN- EN ZUIDOOST EUROPA
De Nederlandse krijgsmacht leverde het afgelopen jaar een bijdrage aan de NAVO-operaties op de Balkan, waar eenheden zijn ingezet in een vredesafdwingende, een toezichthoudende en een humanitaire rol. Naast de inzet in Bosnië en op Cyprus, is ook een bijdrage geleverd in het kader van de Kosovo-crisis.
Bosnië-Herzegovina
Bosnië-Herzegovina ondervindt nog steeds de naweeën van drie jaar oorlog (1992-1995) tussen de drie belangrijkste bevolkingsgroepen (Serviërs, Kroaten en Moslims). Hoewel deze strijd is beëindigd met de ondertekening van het verdrag van Dayton (1995) vroeg de voortgang van het vredesproces in Bosnië-Herzegovina ook afgelopen jaar de aandacht van de MID. Niet in de laatste plaats omdat Nederland nog steeds een bijdrage levert aan SFOR, de NAVO-operatie die toeziet op de naleving van de (militaire) bepalingen in dat verdrag. Het vredesproces bevindt zich in een impasse. Weliswaar is de kans op een opleving van het militaire conflict zeer klein, maar de tegenstellingen die tot dit conflict hebben geleid, zijn nog steeds dominant aanwezig. Bosnië-Herzegovina is feitelijk, per bevolkingsgroep, in drie gebieden opgedeeld. Ook de politieke partijen onderscheiden zich vooral naar bevolkingsgroep. Deze mono-etnische partijen beheersen het politieke en economische leven en hebben sterke banden met de georganiseerde misdaad. De partijen hebben hun positie na de gemeenteraads-en parlementsverkiezingen in 2000 geconsolideerd en in sommige opzichten zelfs versterkt. De internationale gemeenschap probeert de machtspositie van deze partijen te breken en die van de niet op mono-etnische basis opererende groeperingen te stimuleren, maar lijkt daarin nauwelijks succes te hebben. De mono-etnische partijen hebben hun traditionele onderlinge tegenstellingen tijdelijk naar het tweede plan verwezen en verzetten zich gezamenlijk tegen de groeiende invloed van de internationale gemeenschap, die zij steeds meer beschouwen als een bedreiging van hun machtspositie. De vertegenwoordigers van deze partijen bekleden nog steeds vitale functies in het politieke en economische leven en hebben grote invloed op de media en het onderwijs.
De regeringswijziging in Kroatië begin vorig jaar heeft niet geleid tot een matiging van de opstelling van de Bosnische Kroaten. Ook is het te vroeg om aan te nemen dat van de val van de Joegoslavische president Milosevic een matigende werking zal uitgaan in de richting van de Bosnische Serviërs. Bij de Bosnische Moslims vindt momenteel een interne richtingenstrijd plaats waarvan de uitslag zich nog niet laat voorspellen. Door deze omstandigheden zal 2001 voor het vredesproces naar verwachting een belangrijk jaar worden. Als de macht van de traditionele mono-etnische partijen afneemt, kan een basis worden gelegd voor een multi-etnisch en democratisch staatsverband dat toenadering zal zoeken tot de Euro-Atlantische politieke, economische en veiligheidsstructuren. Naarmate dit langer uitblijft, zal de betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij het vredesproces afnemen waardoor Bosnië-Herzegovina in een politiek en economisch isolement dreigt te geraken. In dat geval, en mede afhankelijk van andere ontwikkelingen in de regio, is een opleving van de etnische strijd of zelfs het uiteenvallen van Bosnië-Herzegovina langs etnische lijnen mogelijk. Ook omdat Nederland vanaf oktober 2001 de commandant van de Multinationale Divisie Zuidwest van de Stabilisation Force (SFOR) levert, zal de MID de situatie in Bosnië-Herzegovina intensief blijven volgen..5
Joegoslavië
De opvallendste ontwikkeling afgelopen jaar in Joegoslavië was de val van president Milosevic. Tijdens de presidentsverkiezingen heeft de MID extra aandacht geschonken aan Joegoslavië met het oog op een mogelijke militaire ingreep ten gunste van Milosevic. Een dergelijke coup, had voor de gehele regio escalerend kunnen werken. Kostunica, de opvolger van Milosevic, geniet internationaal meer aanzien en streeft naar verbetering van de internationale positie van zijn land. Zowel voor als na zijn aantreden manifesteerde hij zich als iemand die hecht aan het behoud van de staatkundige integriteit van Joegoslavië. Kostunica zal grote moeite hebben de machtspositie van het voormalige bewind af te breken. Deze is zo sterk dat dit streven waarschijnlijk pas op middellange termijn volledig kan worden gerealiseerd. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Kostunica bereid zal zijn tot belangrijke tegemoetkomingen aan het streven van de bevolking van Montenegro en Kosovo naar meer autonomie of onafhankelijkheid. Ook weigerden de nieuwe Joegoslavische autoriteiten in 2000 staatsburgers die van oorlogsmisdaden zijn beschuldigd, ter beschikking te stellen aan het Joegoslavië-Tribunaal in Den Haag. Het Joegoslavische bewind is het afgelopen jaar geconfronteerd met een guerrillaoorlog van etnische Albanezen in Zuid-Servië, die zeggen te streven naar aansluiting van het door hen gedomineerde gebied bij een onafhankelijk te verklaren Kosovo. Verder lijken tegenstellingen te bestaan tussen vooral de Servische premier Djindjic en federaal president Kostunica die zouden kunnen leiden tot interne verdeeldheid. Daarmee kan het doel van de regering, te weten de opbouw van een democratische staat met een geprivatiseerde economie, worden bemoeilijkt. Joegoslavië bevindt zich momenteel in een overgangsfase waarvan de uitkomst allerminst zeker is.
Kosovo.
Kosovo heeft afgelopen jaar nog de gevolgen ondervonden van de langdurige Servische onderdrukking van de etnisch-Albanese meerderheid en de gevolgen van het ingrijpen van de NAVO in 1999. Inmiddels bekleden de vertegenwoordigers van de Kosovo-Albanezen belangrijke functies in het bestuur van de provincie, dat onder internationaal toezicht staat. Veel Servische inwoners zijn inmiddels vertrokken naar andere delen van Servië. Ondanks de inspanningen van de internationale gemeenschap lijkt Kosovo zich te ontwikkelen tot een etnisch homogene, onafhankelijke (moslim) staat. UNMiK (United Nations Mission in Kosovo) en KFOR (Kosovo Force) zien zich steeds meer gedwongen op te treden als beschermer van de Servische minderheid. Zowel het etnische als het criminele geweld neemt toe. Ook vanwege de interne tegenstellingen in de Kosovo-Albanese top, die het uitsluitend lijkt eens te zijn over het streven naar onafhankelijkheid, zal de normalisering van de toestand in Kosovo een langdurig proces blijken en voorlopig internationale aandacht en presentie blijven vergen. De situatie in het aangrenzende, zuidelijke deel van Servië - waar etnische Albanezen strijden voor aansluiting bij Kosovo - en de etnische tegenstellingen tussen Albanezen en Macedoniërs in Macedonië, kunnen de situatie in Kosovo verder destabiliseren. In de Presevo vallei, in het gebied in het uiterste zuiden van Servië dat overwegend door Albanezen wordt bewoond, was het gehele jaar een bevrijdingsbeweging, het UCPMB, actief. Het UCPMB (bevrijdingsleger Presevo, Medvedja en Bujanovac) heeft zich ten doel gesteld deze regio van de Servische overheersing te ontdoen en aansluiting bij Kosovo te verkrijgen.
De MID heeft de situatie in Kosovo nauwlettend gevolgd. Aanleiding daarvoor waren de gewelddadigheden waarbij KFOR direct of indirect betrokken kon raken als gevolg van fundamentele tegenstellingen tussen radicale Serviërs en Albanezen. In het kader van de planning van nood-acties bij een eventuele escalatie werd informatie over de Joegoslavische luchtverdediging verzameld. De MID volgde de situatie in Kosovo tevens met het oog op een eventuele Joegoslavische schending van het in 1999 gesloten akkoord met de NAVO. Milosevic.6 had immers te kennen gegeven dat een terugkeer van het Joegoslavische leger naar Kosovo noodzakelijk was, omdat KFOR de veiligheid van de Serviërs niet kon garanderen. Uiteindelijk heeft deze terugkeer van het Joegoslavische leger niet plaatsgevonden. Montenegro, Kroatië, Macedonië en Albanië
De Montenegrijnse politieke leiding blijft tot op heden het federale Joegoslavische gezag legitimiteit ontzeggen en streeft naar onafhankelijkheid, ofschoon men de mogelijkheid van voortzetting van een los staatsverband met Servië niet uitsluit. Hoewel de kans op internationale erkenning van de Montenegrijnse onafhankelijkheid kleiner is dan ten tijde van Milosevic, lijkt de president Djukanovic te hebben gekozen voor de vlucht voorwaarts. Hij probeert onder de bevolking een draagvlak te creëren voor onafhankelijkheid, maar zijn populariteit lijkt af te nemen. De eventuele onafhankelijkheid van Montenegro is intern omstreden waardoor interne spanningen verder kunnen oplopen. Ook het nieuwe Joegoslavische bewind zou een eenzijdige afscheiding van Montenegro naar verwachting niet accepteren. De situatie in Kroatië is relatief stabiel, ondanks een sociaal-economische crisis in het land. Hoewel de Kroatische regering streeft naar aansluiting bij de westerse politieke, economische en veiligheidsstructuren, kan zij zich niet helemaal losmaken van de problemen met de Kroatische minderheid in Bosnië-Herzegovina en de nationalistische thema's die de oppositie aanroert. De Kroatische bevolking lijkt echter meer belang te hechten aan sociaal-economische verbeteringen. De belangrijkste bedreiging voor de Kroatische regeringscoalitie ligt in de verborgen interne tegenstellingen binnen de coalitie. In Macedonië hebben de etnische tegenstellingen een destabiliserend potentieel dat nog wordt versterkt door de sociaal-economische crisis. Het is voor de veiligheid op de Balkan van het grootste belang een uiteenvallen van Macedonië te voorkomen en daarom een escalatie van de tegenstellingen in het land tegen te gaan.
Het regeringsgezag in Albanië wordt geleidelijk opgebouwd, maar is nog niet in het gehele land gevestigd. Diverse etnisch Albanese groeperingen streven naar, wat zij zelf noemen, een groot Albanese staat. De situatie in Albanië blijft hierdoor een potentiële factor van instabiliteit en wordt daarom door de MID gevolgd. Afgelopen jaar heeft de MID een bijdrage geleverd ten behoeve van de Nederlandse militairen die in het kader van de MAPE-missie naar Albanië werden uitgezonden.
Cyprus
Een reeks internationale bemiddelaars heeft de afgelopen jaren geprobeerd de Turks-Cypriotische en Grieks-Cypriotische bevolkingsgroepen met elkaar te verzoenen. Tot op heden is dat niet gelukt. Door een initiatief van de G8-landen werden in 1999 de zogenoemde "proximity talks" in gang gezet. Dit leek een stap in de goede richting om onder het wakend oog van de internationale gemeenschap te komen tot een beëindiging van de conflictsituatie op het eiland. Een pluspunt was dat de leiders van beide gemeenschappen na een lange periode van confrontatie toch weer enige toenadering tot elkaar zochten. Nu intussen vijf gespreksrondes in het kader van de 'proximity talks' hebben plaatsgevonden, waarvan vier in het afgelopen jaar, zijn de aanvankelijk positieve verwachtingen over het resultaat evenwel bijgesteld. Het proces is na de laatste ronde vast komen te zitten. De voornaamste reden daarvoor is dat de Turks-Cyprioten hun deelname aan de gespreksrondes hebben gestaakt, omdat zij vinden dat hen onrecht wordt aangedaan zolang zij niet op basis van soevereine gelijkwaardigheid aan de gesprekken kunnen deelnemen. De verdere ontwikkelingen worden gevolgd..7 1.2. MIDDEN-OOSTEN EN NOORD-AFRIKA
Het Midden Oosten, is wat potentiële dreiging betreft een belangrijk aandachtsgebied. Hierbij komt het strategisch belang van het Perzische Golfgebied (olie) voor het Westen. Geconstateerd is dat Iran militair steeds beter in staat is de essentiële olietoevoer vanuit de Golf te bedreigen. In de grote schakering van landen in het zuidelijk randgebied bestaat een verscheidenheid van veiligheidsrisico's, waarvan militair-politieke rivaliteit de belangrijkste is. Een aantal landen heeft omvangrijke strijdkrachten opgebouwd en voert ambitieuze bewapeningsprogramma's uit. In de defensie-uitgaven van deze landen staat de ontwikkeling van een nationale defensie-industrie centraal. In het bijzonder de proliferatie van massavernietigingswapens (chemisch, biologisch en nucleair) en ballistische raketsystemen vormt een reden om aandacht aan deze regio te schenken.
Een belangrijke factor is dat Israël tot dusver als het enige land in de regio beschikt over kernwapens. Dit is van invloed op de relatie tussen Israël en zijn buurlanden en staat regionaal wapenbeheersingsoverleg in de weg. Het Israëlisch nucleaire vermogen is voor landen als Iran en Syrië (en tot voor kort Irak) aanleiding een arsenaal van massavernietigingswapens aan te schaffen met als doel een eigen afschrikking op te bouwen. Een belangrijk punt in de verhouding tussen Israël en de Arabische buurlanden is de kwestie 'Palestina'. De problemen tussen Israël en de Palestijnen zullen naar verwachting niet op afzienbare termijn worden opgelost. Vooral de definitieve status van Jeruzalem vormt een bron van spanningen. Het gevaar van escalatie van de confrontatie tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit is groot en het voortduren van de gewelddadigheden kan leiden tot een groter conflict tussen beide partijen, met mogelijke invloed en of betrokkenheid van Arabische buurlanden. Voor Syrië speelt de teruggave van de Golan Hoogvlakte een rol. De kans dat het Iraakse regime het Israëlisch-Palestijnse conflict gebruikt voor zijn politieke doelen, is reëel. Er blijft dus sprake van een risico van escalatie, dat uitstralingseffecten kan hebben naar andere landen in de regio, wat vervolgens zou kunnen leiden tot betrokkenheid van de internationale gemeenschap. Deze omstandigheden brengen daardoor ook potentiële veiligheidsrisico's voor Europa met zich mee. De MID blijft daarom deze ontwikkelingen volgen. Olie en water
Er openbaren zich in de regio controversen over olievoorraden en de watervoorziening die kunnen leiden tot nieuwe spanningen of conflicten in de regio zelf, maar ook daarbuiten. Water is schaars en vormt daarmee in toenemende mate een bron voor conflicten. Nagenoeg alle landen betrekken water uit rivieren met een internationale waterloop. Het gaat om de Tigris en Eufraat (Turkije, Syrië, Irak en Iran), de waterhuishouding op de Golan Hoogvlakte en in de Jordaanvallei (Syrië, Libanon, Israël en Jordanië) en de Nijl (Oeganda, Ethiopië, Soedan en Egypte). Als staten stroomopwaarts een onevenredig groot deel aan de watervoorraad onttrekken, zijn conflicten te verwachten. Dit geldt ook voor de bouw van grote waterwerken door sommige Ianden om meer greep op de watervoorraden te krijgen of om over stroomvoorziening te kunnen beschikken. Afspraken tussen meerdere landen over waterhuishouding zijn noodzakelijk, maar geconstateerd moet worden dat deze tot dusver beperkt tot stand komen..8
Fundamentalisme
Het fundamentalisme bleef een rol van betekenis spelen in de regio. Ontevreden bevolkingsgroepen die kritisch zijn over het sociaal-economische beleid van de regimes scharen zich achter het, religieus geïnspireerde, politieke verzet van de fundamentalistische leiders. De instabiliteit in een aantal landen in het Midden Oosten wordt voor een deel veroorzaakt door de extreem islamitische oppositie.
Iran
De militaire ontwikkelingen in Iran vormen een toenemende, potentiële, dreiging voor zowel de regio als het Westen. Dit komt vooral door de voortgang van het Iraanse programma voor massavernietigingswapens (chemisch, biologisch en nucleair) en van ballistische raketsystemen.
Iran streeft, ondanks een recente buitenlandse politiek van ontspanning tegenover de andere Golfstaten, naar een leidende militair-politieke positie in het Golfgebied. Deze wens is een traditioneel gegeven. In de tijd van de sjah waren nationalistische motieven doorslaggevend maar onder het huidige bewind van de mollah's is het streven naar regionale heerschappij overwegend politiek en religieus geïnspireerd. Iran wil de leidende (sji'itisch) islamitische natie worden ten koste van het (soennitische) Saoedi-Arabië. Maar ook nationale veiligheidsbelangen - volgens Teheran gerechtvaardigd gezien de invasie van Iran door Irak in 1980 - spelen een rol. Iran gaat uit van een omvangrijke herbewapening door Irak wanneer de VN-sancties tegen dit land zijn opgeheven of zijn verwaterd. Met dit vooruitzicht kan een wapenwedloop, zowel conventioneel als niet-conventioneel, tussen beide aartsrivalen worden verwacht. Massavernietigingswapens kunnen voor Iran dan een tekort aan conventionele wapens gedeeltelijk compenseren.
Vanwege de militaire dreiging van het ambitieus militair programma, blijft Iran van de risicolanden de meeste aandacht vragen. De betrokkenheid van Rusland bij het Iraanse bewapeningsprogramma geeft aanleiding tot kritiek in het Westen. In zijn buitenlands politiek concept en militaire doctrine stelt Iran strategische afschrikking (en vergelding) met massavernietigingswapens en ballistische raketten centraal. Het is aannemelijk dat Iran binnen tien jaar over een nucleair wapen beschikt. Behalve tegen Irak richt Iran zich tegen Israël en Saoedi-Arabië, en verder tegen het Westen.
De MID houdt er rekening mee dat vóór 2010 doelen in West-Europa binnen bereik van Iraanse ballistische raketsystemen zullen liggen. Nu al ligt een deel van het NAVO-grondgebied (zuid-Turkije) in het bereik van raketten van het type SCUD-C die een bereik hebben van ongeveer 600 kilometer. Deze kunnen sinds kort worden uitgerust met chemische koppen. Iran werkt aan het Shahab-3 programma. De Shahab-3 is een verbeterde SCUD-raket met een bereik van ongeveer 1300 km en lijkt erg veel op de Noord-Koreaanse No Dong-1-raket. Ten slotte wordt in Iran gewerkt aan een raket met een nog groter bereik: de Shahab-4 met een bereik van circa 2000 km.
Irak.9
Het regime van Saddam Hoessein slaagde er het afgelopen jaar in ernstige binnenlandse onrust te voorkomen. Tegelijkertijd resulteerden hoge olieprijzen en het afkalvende isolement in meer politieke speelruimte voor het regime. Hoewel een formele opschorting of opheffing van het VN-sanctiebeleid door de opstelling van de Verenigde Staten voorlopig niet aan de orde is, staat het om verschillende redenen onder druk. Voor humanitaire organisaties en enkele landen in de regio vormen de slechte levensomstandigheden van de Iraakse bevolking de belangrijkste reden. Bij andere landen spelen economische en militair-politieke aspecten een rol in hun afwijzende houding tegenover het huidige VN-embargo. De financieel-economische mogelijkheden die Irak aan het buitenland biedt (en in de toekomst zal bieden) zijn immers aanzienlijk.
De Arabische landen staan onder druk van twee zijden: aan de ene kant de Verenigde Staten die onverkort willen vasthouden aan de sancties, en aan de andere kant hun eigen bevolking die sympathiseert met het Iraakse volk. Vooral Arabische landen die financieel-economisch of politiek gebonden zijn aan de Verenigde Staten bevinden zich in een moeilijke situatie. Dit lijkt te leiden tot een situatie waarin sanctiebepalingen officieel worden gerespecteerd, maar waar tegelijkertijd incidentele schendingen van de sanctiebepalingen worden gedoogd. Hoe langer het huidige sanctieregime ongewijzigd voortduurt, hoe groter de kans dat landen en organisaties de bepalingen zullen negeren. De jongste ontwikkelingen betekenen nog niet het snelle einde van het totale sanctieregime, maar een eerste aanzet kan zijn gegeven. Als gevolg van het sanctieregime is de slagkracht van de Iraakse strijdkrachten ernstig aangetast. Toch blijft Irak, in regionale termen beschouwd, een militaire macht waarmee rekening moet worden gehouden. Irak zal, bij beëindiging van het sanctieregime, zijn militaire capaciteiten verder herstellen en op grote schaal militair materieel aankopen. Hierbij zal de nadruk liggen op massavernietigingswapens en ballistische raketsystemen. Irak beschikt over expertise in het ontwikkelen en produceren van ballistische raketten, ook met een groot bereik. Er wordt rekening mee gehouden dat Irak op dit moment al werkt aan de verdere ontwikkeling van ballistische raketten voor de middellange en lange afstand. Zolang de VN-sancties echter voortduren, zal de (hervatting van de) productie van dergelijke raketten naar verwachting niet binnen drie jaar kunnen worden gerealiseerd.
Volgens VN-resolutie 687, een uitvloeisel van de Golfoorlog in 1991, is het Irak verboden raketsystemen met een bereik van meer dan 150 km te bezitten. Irak zou - naar eigen opgave bij het voormalige, speciale inspectieteam van de VN (UNSCOM) - niet meer over de SCUD-C beschikken. Deze zijn, volgens Irak, merendeels door de VN ontmanteld; daarnaast beweert het regime zelf een aantal exemplaren te hebben vernietigd. Dit weerspiegelt waarschijnlijk niet de werkelijke situatie.
Zuid-Libanon
Na ruim 20 jaar bezetting ontruimden de Israëlische strijdkrachten in juni 2000 Zuid-Libanon. Direct na het vertrek ontstond een machtsvacuüm omdat de Libanese autoriteiten weigerden de verantwoordelijkheid voor het gebied op zich te nemen. Dit vond zijn weerslag in een beperkte inzet van de Libanese strijdkrachten in het gebied. Oproepen van de VN aan de Libanese regering om effectief gezag in het gebied uit te gaan oefenen, werden genegeerd. De feitelijke controle over het grensgebied kwam in handen van de shi'itische guerrillabeweging Hezbollah. In de regel manifesteren gewapende Hezbollah-leden zich niet nadrukkelijk en blijven zoveel mogelijk uit het zicht. Unifil verricht waarnemingstaken en stelt zich terughoudend op om geen orde- of grensbewakingstaken te hoeven uitvoeren. In de huidige situatie bevinden zich in Zuid-Libanon eenheden van Unifil, Hezbollah en het Libanese leger naast elkaar. Alle drie partijen hebben zich tot op heden in deze situatie geschikt en een werkbare relatie ontwikkeld..10 In eerste instantie luidde de Israëlische terugtrekking een periode van (relatieve) rust in voor Zuid-Libanon. Op demonstraties van (soms stenengooiende) Libanezen en Palestijnen uit de vluchtelingenkampen na, deden zich in de maanden voorafgaande aan de geweldsexplosie in Israël en de Palestijnse Gebieden, geen grote veiligheidsincidenten voor. De gevangenname van drie Israëlische militairen in oktober deed de spanning stijgen. Deze Hezbollah-operatie vond plaats in het omstreden gebied van de Shebaa-boerderijen en was zorgvuldig voorbereid. Direct na de gevangenname van de Israëlische militairen kwam het tot beschietingen over en weer met luchtmacht, artillerie (Israël) en mortieren (Hezbollah), daarna trachtten de partijen echter een verdere escalatie te voorkomen.
Voor het verdere verloop in Zuid-Libanon zal veel afhangen van de ontwikkelingen rond de gevangengenomen Israëlische militairen. Het eerste doel van Hezbollah is de vrijlating uit Israëlische gevangenissen van 19 Libanezen, waaronder twee van haar leiders, Abd al-Karim Obeid en Mustafa Dirani. Verder heeft Hezbollah met deze actie willen aantonen nog steeds een factor van belang te zijn in het Libanese krachtenveld en over een militaire slagvaardigheid te beschikken.
Hoewel buurland Syrië op zich een dominante rol speelt in Libanon, is die rol van Syrië in het bovenstaande geval beperkt. Syrië heeft geen operationele controle over Hezbollah. Wel mag ervan uit worden gegaan dat Damascus via zijn inlichtingenapparaat voldoende zicht heeft op de gebeurtenissen in (Zuid-)Libanon en goed contact onderhoudt met de Hezbollah-leiding. Overigens heeft Syrië onmiddellijk laten blijken dat deze kwestie geen rechtstreekse militaire confrontatie met Israël waard is. Damascus lijkt zich ervan bewust dat het een dergelijke krachtmeting zal verliezen.
De activiteiten van Hezbollah hebben duidelijk gemaakt dat er aan de Israëlische noordgrens nog steeds speldenprikken kunnen worden uitgedeeld. Syrië en Libanon willen Israël in onzekerheid laten in de hoop op een goede uitgangspositie bij de vredesonderhandelingen. Daarom ligt een omvangrijkere inzet van Libanese strijdkrachten in Zuid-Libanon niet voor de hand en zal het betrokken gebied instabiel blijven. De MID gaat ervan uit dat een soort 'low intensity conflict' zal voortduren met als brandpunt de omstreden Shebaa-boerderijen. Syrië
Het overlijden van president Hafez al-Assad, die drie decennia aan de macht is geweest, heeft een nieuw tijdperk ingeluid. Na de soepele machtsovername door zijn zoon Bashar al-Assad, is een voorzichtig begin gemaakt met economische veranderingen. Ook zijn er tekenen dat de nieuwe president op binnenlands-politiek niveau hervormingen nastreeft. Als eerste stap zijn in het afgelopen jaar economische hervormingsmaatregelen aangekondigd. Verwacht wordt dat deze hervormingen op behoedzame wijze door Bashar al-Assad zullen worden doorgevoerd om niet al te zeer in botsing te komen met de gevestigde belangen. Het belangrijkste politieke uitgangspunt voor president Bashar al-Assad blijft het voortbestaan van het bewind. Veiligheid, orde en stabiliteit zijn de sleutelwoorden. Dit vormt ongetwijfeld de primaire beweegreden voor de Syrische elite om zich zonder mankeren achter de nieuwe president te scharen. De steun van de oude garde voor Bashar is gegrond op de aanname dat hij, als erfgenaam van Hafez, de continuïteit kan waarborgen. Niettemin zijn er aanwijzingen dat de oude elite zich realiseert dat hervormingen onvermijdelijk zijn omdat de economie is vastgelopen in een inefficiënt planmodel dat aan particulier initiatief nauwelijks plaats biedt. Immers, verdere verslechtering van de economische situatie heeft ook consequenties voor hun inkomsten..11
Op buitenlands-politiek terrein zijn op korte termijn geen wezenlijke wijzigingen te verwachten. Twee punten domineren de Syrische agenda: een (vredes)regeling met Israël en de relatie met Libanon. De bewegingsruimte van Bashar al-Assad ten aanzien van een vredesregeling met Israël is uiterst beperkt door de compromisloze opstelling van zijn vader. Met minder dan een volledige teruggave van de Golan lijkt Bashar al-Assad niet te kunnen instemmen als hij zich in zijn huidige positie wil handhaven.
Van groot belang is de verhouding met Libanon, waar Syrië zijn machtspositie wil behouden. In Syrische ogen is de nauwe band met Libanon zelfs essentieel voor het bewaren van een zeker machtsevenwicht tegenover Israël. Van betekenis zijn de protestgeluiden in Libanon over de aanhoudende aanwezigheid van Syrische eenheden op Libanees grondgebied (ongeveer 25.000). Klaarblijkelijk hebben de protesten in Damascus een gevoelige snaar geraakt. Op sommige locaties in Libanon (onder meer in Beiroet) hebben de Syrische strijdkrachten hun posities ontruimd en verplaatst om minder zichtbaar te zijn. Niettemin zal Syrië niet toestaan dat getornd wordt aan het primaat van Damascus in de Libanese politiek. Omdat de aandacht van Bashar al-Assad in de eerste plaats gericht zal zijn op zijn eigen positie, zal hij in deze fase minder oog hebben voor de betrekkingen met andere landen in de regio. De band met Iran wordt weliswaar als "strategisch" betiteld, maar kan beter omschreven worden als een "verstandsrelatie" waarin sprake is van gemeenschappelijke gespreksthema's, zoals hun invloed in Libanon en hun aversie jegens Irak. Overigens belet dit laatste Syrië niet uit voornamelijk financiële overwegingen economische banden met Irak aan te gaan. Het Syrische conventionele militaire potentieel is door veroudering en slecht onderhoud hooguit middelmatig van kwaliteit. Daarentegen tracht Syrië zijn non-conventionele arsenaal, in de vorm van ballistische raketten, mogelijk voorzien van chemische strijdmiddelen, uit te breiden. Syrië kan met de in de afgelopen jaren door Noord-Korea geleverde productiemiddelen, naast assemblage van SCUD-B en SCUD-C raketten, een aantal SCUD-onderdelen zelfstandig produceren. Deze Syrische afschrikking is primair tegen Israël gericht. Een mogelijke vredesregeling tussen Israël en Syrië kan tot een vermindering van het militaire potentieel van Syrië leiden.
Libië
De situatie in Libië is relatief stabiel. De positie van de Libische leider Kadhafi is niet in gevaar gekomen ondanks de, soms gewapende, oppositie van islamitische extremisten. Het veiligheidsapparaat is tot dusver in staat gebleken het voortbestaan van het huidige regime te verzekeren. De MID heeft zich vooral gericht op de Libische inspanningen op het gebied van non-conventionele wapenprogramma's. Libië heeft een beperkt programma voor drachtvergroting van zijn ballistische raketten, dat echter tot nu toe niet erg succesvol is. Vast staat wel dat Libië er naar streeft op termijn ballistische raketten met massavernietigingswapens in te kunnen zetten..12
1.3. AFRIKA, TEN ZUIDEN VAN DE SAHARA
In het afgelopen jaar hebben conflicten in Afrika, ten zuiden van de Sahara, zich uitgebreid of zich verscherpt. In het middelpunt van de belangstelling stonden Ethiopië en Eritrea in de aanloop naar de Nederlandse deelname aan UNMEE (United Nations Mission to Eritrea and Ethiopia) Daarnaast is onder meer het zich voortslepende conflict in Kongo van belang, de conflicten in West-Afrika en, tegen de achtergrond van de watersnoodramp aldaar, Mozambique.
Ethiopië en Eritrea
In 1952 werd Eritrea door de VN aan Ethiopië toegewezen. Het autocratische bewind van Haile Selassi leidde echter tot het oprichten van het Eritrean Liberation Front (en later het Eritrean People's Liberation Front) dat in 1961 de gewapende strijd tegen Ethiopië opnam. In 1974 werd Haile Selassi terzijde geschoven door het leger en opgevolgd door de dictator Mengistu Haile Mariam. Er ontstond verzet tegen Mengistu door het Tigrean People's Liberation Front (TPLF) onder leiding van Meles Zenawi. In samenwerking slaagden het Eritrean People's Liberation Front en het Tigrean People's Liberation Front er in 1991 in het bewind van dictator Mengistu omver te werpen. Na deze machtsovername volgde in 1993 de "broederlijke" afscheiding van Eritrea.
Het grensverloop tussen de beide staten is nooit goed uitgewerkt. Eén van de aanleidingen van het grensconflict tussen Eritrea en Ethiopië is de beschuldiging van Eritrea dat lokale Ethiopische autoriteiten gebieden claimen op Eritrees grondgebied. Het conflict escaleerde in mei 1998, toen Ethiopische milities opnieuw Eritrese boeren dwongen uit het gebied te vertrekken en grensmarkeringen aanbrachten op Eritrees territorium. Eritrea mobiliseerde duizenden manschappen en bezette vervolgens de gehele Badme-regio, met inbegrip van het Ethiopische deel. Na twee maanden bekoelde de strijd tot in februari 1999 Ethiopië startte met offensieve acties, die eind februari leiden tot het innemen van de Yirga-driehoek. In maart volgde dan een Ethiopisch offensief op twee fronten nabij Zela Ambesa en Bure. Het regenseizoen zorgde ervoor dat de gevechten feitelijk goeddeels werden gestaakt. Voortdurende internationale bemiddelingspogingen, in hoofdzaak geleid door de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE) onder voorzitterschap van de Algerijnse president Abdelaziz Bouteflika, leidden uiteindelijk tot een vredesplan. De uitvoering daarvan leverde echter zo veel bezwaren op van beide partijen dat een patstelling ontstond. In Ethiopië kwamen inmiddels de algemene verkiezingen van mei 2000 in zicht. Het werd duidelijk dat Zenawi geen andere keus had dan zich hierop voor te bereiden door een uiterst onverzoenlijke houding jegens Eritrea aan te nemen. Op 12 mei zette Ethiopië de aanval in die leidde tot een doorbraak van het Ethiopische leger. Sinds 1 juni 2000 hebben Ethiopische troepen zich grotendeels achter de grens van 6 mei 1998 teruggetrokken.
Onder druk van de Ethiopische successen en met een intensieve diplomatieke inzet, is het de OAE gelukt om de partijen een 'staakt-het-vuren' overeen te laten komen, die op 18 juni 2000 te Algiers is ondertekend. Het akkoord omvat:
· een onmiddellijk staakt-het-vuren;
· terugtrekking van de Eritrese troepen tot op een lijn, gelegen 25 km ten noorden van de grenslijn zoals deze op 6 mei 1998 bestond (dus op Eritrees grondgebied); · inzet van een VN-missie in deze bufferzone, onder auspiciën van de OAE; · ontmijnings-activiteiten;.13
· terugtrekking van de Ethiopische troepen tot de lijn van 6 mei 1998, instellen van civiel Eritrees gezag in de door de Ethiopische troepen verlaten gebieden; · een demarcatiemissie die een definitief grensverloop moet vaststellen. Als gevolg van het 'staakt het vuren' is UNMEE opgericht. Onder leiding van de Nederlandse force commander zijn Nederlandse, Canadese en Jordaanse eenheden gestationeerd op de voorziene 25 kilometer brede bufferzone langs de duizend kilometer lange grens tussen Ethiopië en Eritrea. Het Nederlandse contingent heeft zijn operatiegebied in het centrale gedeelte van het grensgebied.
Tot het Nederlandse contingent behoren ook MID-medewerkers. Naast het waken over de militaire veiligheidsaspecten heeft de MID in samenwerking met de Chef Defensiestaf een inlichtingenstructuur opgezet die de CDS in staat stelt de ontwikkelingen in het operatiegebied van dag tot dag nauwgezet te volgen. Centraal hierin staat een Nationale Inlichtingencel (NIC) bij het Nederlandse contingentscommando in Eritrea. Hier worden inlichtingen uit alle in het operatiegebied beschikbare bronnen bijeengebracht, voorzien van een voorlopige analyse en vervolgens gerapporteerd aan Nederland.
In de aanloop tot de Nederlandse deelname aan UNMEE en het besluit Apache helikopters in Djibouti te stationeren, heeft de MID politieke en militaire analyses gemaakt van de omgevingsfactoren en risico's van deze missie. Daarbij moet worden gedacht aan aanwezigheid van milities en landmijnen, de vluchtelingenproblematiek en kans op hervatting van de vijandelijkheden. Ook zijn klimaat- en terreinstudies verricht en is informatie aangeleverd ter voorbereiding en ondersteuning van de uitgezonden eenheden UNMEE
Het Grote Meren gebied
In het Grote Meren gebied (Democratische Republiek Kongo, Rwanda, Burundi, Oeganda) kwam in 2000 geen wezenlijke uitvoering tot stand van de akkoorden die een zekere mate van rust moesten bewerkstelligen. De in het gebied aanwezige VN-waarnemingsmissie MONUC bleef een moeizaam bestaan leiden.
Sierra Leone en Liberia
In West-Afrika bleef de toestand in Sierra Leone en het buurland Liberia ronduit zorgelijk. De VN-missie UNAMSIL in Sierra Leone kwam in mei met de gijzelneming van enige honderden blauwhelmen in een ernstige crisis te verkeren. Vanuit defensie werd per KDC-10 een Jordanees bataljon ten behoeve van UNAMSIL ingevlogen. Hierbij werd ondersteuning door de MID verleend.
Mozambique
In Mozambique deed zich in het begin van het jaar een ernstige watersnood voor. Ter leniging van de nood werd voor korte tijd Nederlands defensiepersoneel ingezet, waarbij door de MID ondersteuning werd verleend.
Zimbabwe
Het jaar 2000 kenmerkte zich in Zimbabwe door politiek geweld en problematiek rondom landhervormingen. Vanwege de mogelijkheid dat gewelddadigheden zouden kunnen leiden tot een evacuatie van Europese staatsburgers, werden de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd. Naar verwachting zal deze situatie in 2001 voortduren..14 1.4. RUSSISCHE FEDERATIE
De ontwikkelingen in de Russische Federatie zijn nog steeds van belang voor de stabiliteit en de veiligheid in Europa. Aandacht werd besteed aan de politieke en economische ontwikkelingen en de politieke stabiliteit in Rusland en eveneens aan de situatie in de Russische krijgsmacht. De verkiezing van Vladimir Poetin tot president is voor de RF de belangrijkste politieke gebeurtenis van het jaar 2000 geweest. Poetin had van meet af aan de wind mee. Hij ondervindt niet of nauwelijks oppositie in eigen land en economisch lijkt het Rusland redelijk goed te gaan. Weliswaar zijn kapitaalvlucht en corruptie nog steeds een bron van zorg, maar het Bruto Binnenlands Product is het afgelopen jaar met 7,6 procent gestegen, en de handelsbalans was positief. De positieve effecten van de roebeldevaluatie van 1998 zijn nog steeds voelbaar en de hoge olie- en gasprijzen leveren Rusland veel inkomsten op. Deze relatief comfortabele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat minder haast wordt gemaakt met noodzakelijke economische hervormingen. Poetin afficheert zichzelf als een energieke, no-nonsense politicus. Hij wil de erosie van de centrale macht, die onder Jeltsin steeds verder voort ging, een halt toeroepen. Kort na zijn aantreden heeft hij daarom een aantal maatregelen genomen dat het centrale, federale gezag moet versterken, ten koste van de lokale gezagdragers. Verder is Poetin begonnen de onder Jeltsin machtig geworden groep van bevoorrechten hun grote invloed op de politiek te ontnemen. Poetin lijkt voorlopig niet machtig genoeg schoon schip te maken. Critici verwijten Poetin een autoritaire en ondemocratische bestuursstijl. Zij zijn bang dat hij de verworvenheden van de afgelopen tien jaar, zoals persvrijheid, ondergeschikt maakt aan zijn streven het staatsgezag te herstellen.
Eén van de problemen die Poetin van Jeltsin heeft geërfd, is de staat waarin de strijdkrachten verkeren. Gedurende zijn presidentschap heeft Jeltsin weinig gedaan aan de militaire hervormingen. De voortdurende onderfinanciering leidde tot een steeds verdergaande uitholling van de militaire capaciteiten van Rusland. Om het verval van de conventionele capaciteiten te compenseren, werd een steeds sterkere nadruk op het nucleaire potentieel gelegd. Poetin, die zijn verkiezingssucces deels te danken heeft aan het feit dat de strijdkrachten voor hem Tsjetsjenië moet pacificeren, heeft er geen twijfel over laten bestaan de behoeften van de strijdkrachten te onderkennen. Meer geld voor defensie zou soelaas bieden. Inderdaad is Poetin erin geslaagd de defensiebegroting enigszins te verhogen, achterstallig salaris uit te betalen en schulden aan het militair-industrieel complex deels af te betalen. Om de Russische strijdkrachten in hun huidige omvang te kunnen moderniseren, moet echter een enorm beslag op het overheidsbudget worden gelegd. Poetin ziet in dat een dergelijke stap niet mogelijk is. Drastische inkrimping en hervorming van de krijgsmacht is daarom geboden. Hiertoe is een geïntegreerd, breed gedragen en financieel goed onderbouwd hervormingsplan onontbeerlijk. In Rusland bestaan al jaren tegenstellingen binnen de gevestigde militaire orde over de vraag of men moet blijven investeren in instandhouding van de strategisch nucleaire strijdkrachten (met name de intercontinentale ballistische raketten) of zijn schaarse middelen moet besteden aan modernisering van de conventionele strijdkrachten. Deze tegenstellingen lijken onder Poetin alleen maar aan scherpte te hebben gewonnen. Het is twijfelachtig of Poetin zal besluiten het Russische, strategisch nucleaire potentieel (het laatste attribuut van de supermacht die Sovjetunie ooit was) op te offeren. Op zijn minst zal Rusland de strategische gelijkheid met de Verenigde Staten in kwalitatief opzicht willen handhaven. In het najaar van 2000 lijkt het principebesluit te zijn genomen tot een forse personele inkrimping van de strijdkrachten. Zo zou de krijgsmacht over enkele jaren van 1,2 miljoen man moeten zijn teruggebracht tot circa.15 850.000 man. Voor een groot deel zal het echter gaan om het schrappen van openstaande functies. Het is niet te verwachten dat Rusland erin zal slagen zijn militair potentieel de komende jaren drastisch te versterken. De groei van de defensie-uitgaven is onvoldoende om de Russische (conventionele) strijdkrachten om te vormen tot een leger dat kwalitatief in de buurt komt van de NAVO-strijdkrachten.
Poetin heeft kort na zijn aantreden wel een aantal beleidsdaden verricht op veiligheids- en defensieterrein. Zo heeft hij een nieuw Nationaal Veiligheidsconcept goedgekeurd, dat zich van het vorige onderscheidt door een uitgesproken anti-westerse (anti-Amerikaanse, anti-NAVO) toonzetting. Rusland beschouwt uitbreiding van de NAVO en ingrijpen zonder VN-mandaat als een bedreiging van de nationale veiligheid. De nieuwe militaire doctrine bevat zinsneden van dezelfde strekking. De passage in de doctrine over inzetcriteria voor kernwapens heeft sommigen doen concluderen dat Rusland de inzetdrempel voor kernwapens heeft verlaagd. Dit is echter nog maar de vraag. Rusland heeft slechts in vagere bewoordingen een al langer bekend standpunt uiteengezet, namelijk dat het niet zal schromen als eerste kernwapens in te zetten als het voortbestaan van het land op het spel staat. Tactische kernwapens nemen een steeds prominentere plaats in het Russische defensiedenken: zij dienen als afschrikkingfactor in regionale conflicten en zouden kunnen worden ingezet om een eenmaal ontbrand conflict te stoppen.
Wapenbeheersing
De ratificatie van START II door de Doema was een politiek succes voor Poetin. Ratificatie had al veel eerder kunnen plaatsvinden (het verdrag compenseert immers het natuurlijke verval van het strategisch nucleaire potentieel van Rusland door gedwongen reducties aan Amerikaanse zijde), ware het niet dat de Doema niet-ratificatie jarenlang heeft gehanteerd als instrument om Jeltsin dwars te zitten. Bij ontstentenis van serieuze oppositie in de nieuwe Doema bleek START II niet meer dan een hamerstuk. Verder is vorig jaar het Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT) geratificeerd.
Poetin wil graag, na START II, een opvolgend verdrag sluiten in de vorm van START III. Onder Jeltsin waren al informele besprekingen met de VS over nieuwe, verlaagde aantallen kernkoppen begonnen. De Verenigde Staten lieten weten bereid te zijn hun arsenaal in te krimpen van 3000-3500 (START II) tot 2000-2500 kernkoppen. Poetin heeft verklaard bereid te zijn tot 1500 koppen te reduceren, in de wetenschap dat Rusland daar op termijn vanzelf op uit zou komen. Groot struikelbok op weg naar START III vormt het Amerikaanse plan voor een National Missile Defense (NMD) systeem. Rusland is mordicus tegen de invoering van een dergelijk rakettenschild omdat dit de strategische stabiliteit zou ondermijnen en in strijd is met het Anti Ballistische Raketverdrag van 1972. Rusland dreigt 'asymmetrische maatregelen' te nemen bij invoering van NMD en zoekt bij westerse landen steun voor zijn afwijzing. Rusland en de NAVO
Moskou heeft vorig jaar de betrekkingen met de NAVO, die door het ingrijpen in Kosovo ernstig waren bekoeld, hersteld maar de samenwerking lijkt nog niet van harte te gaan. Rusland blijft argwaan koesteren tegen verdere uitbreiding van de NAVO en humanitaire interventie door het Bondgenootschap. De samenwerking met individuele NAVO-landen verloopt minder moeizaam. Rusland heeft, kennelijk hopend dat aldus een alternatief voor de NAVO kan worden gecreëerd, positief gereageerd op het Europese initiatief een eigen, snelle reactiemacht op te richten. Buitenlandbeleid.16
Het buitenlandbeleid van Poetin kan worden gekarakteriseerd als nationalistisch en assertief. Alles lijkt erop gericht de onafhankelijke positie van Rusland tegenover de Verenigde Staten te onderstrepen en de verloren positie als prominent speler op het wereldtoneel te herwinnen. Het aanhalen van banden met risicolanden als Noord-Korea, Cuba en Iran moet in dit licht worden gezien. Rusland zal verder alles in het werk stellen de wapenexport, een van de weinige winstgevende productiesectoren, te vergroten. Het zal daarbij minder rekening houden met gevoeligheden van derden.
Proliferatie
Door falende exportcontrole, corruptie en slechte carrièreperspectieven voor wetenschappelijk en technisch personeel, is Rusland een bron van zorg waar het de proliferatie betreft van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen, gerelateerde kennis, technologieën en materialen. Of Poetin verbetering in deze situatie zal weten te brengen, staat nog te bezien. Tsjetsjenië
Het conflict in Tsjetsjenië is door Poetin publicitair gebruikt om de Russische bevolking een beeld voor te kunnen houden van een daadkrachtig leider. Hoewel in Tsjetsjenië geen sprake meer is van grootschalige militaire activiteit, is het gezag van Moskou in de republiek nog niet hersteld en zijn de Russische troepen stelselmatig doelwit van guerrilla-aanvallen door Tsjetsjeense strijders. Moskou is er niet in geslaagd de harde kern van veelal in Afghanistan opgeleide mujaheddin te elimineren. Om de schijn van pacificatie op te houden heeft Moskou een marionettenbestuur ingesteld en doet het nu voorkomen alsof de wederopbouw van de republiek ter hand is genomen. Moskou zegt naar een politieke oplossing te zoeken, maar hanteert vooralsnog vrijwel uitsluitend militaire middelen. Rusland en de rest van de voormalige Sovjetunie
Rusland maakt zich enerzijds zorgen over de in zijn ogen toenemende dreiging van islamitisch extremisme in de Kaukasus en Centraal-Azië, anderzijds buit het deze dreiging uit om verloren invloed in de regio te herwinnen, onder meer door het bieden van hulp aan de Centraal-Aziatische landen op het gebied van terrorismebestrijding en militaire samenwerking. Onder Poetin wordt een intensivering verwacht van de samenwerking met de landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), al zal deze samenwerking niet met alle landen in hetzelfde tempo verlopen. Veel landen in de regio kijken met argwaan naar de pogingen van Moskou om zijn invloedssfeer te herstellen.
De exploitatie en export van de energievoorraden in de regio van de Kaspische Zee vormt de inzet van een strategisch steekspel waarin Moskou tegenover andere betrokken partijen (het Westen, China, Turkije, India, Pakistan en Iran) probeert de Russische economische en politieke belangen in het gebied zeker te stellen. Vooral de keuze van te bouwen pijpleidingen voor het transport van olie en gas naar met name westerse afnemers is voor Moskou van groot belang, aangezien momenteel nog bijna alle transportroutes over Russisch grondgebied lopen..17 1.5. OVERIGE LANDEN VAN DE VOORMALIGE SOVJETUNIE
Oekraïne
Ook de komende jaren balanceert Oekraïne politiek gezien tussen Rusland en het Westen. Gezien de afhankelijkheid van Rusland op het gebied van energie blijft Oekraïne gevoelig voor Russische pressie. Oekraïne is economisch kwetsbaar en heeft nog een lange weg te gaan naar een meer volwaardige democratie.
Wit-Rusland
Wit-Rusland en Rusland zeggen te streven naar vergaande samenwerking. Naar mate verdere uitbreiding van de NAVO naderbij komt, zal Moskou met name de militaire samenwerking met Wit-Rusland intensiveren. Volledige politieke en economische integratie lijkt onder Poetin echter nog verder weg dan onder Jeltsin Als gevolg van het beleid van president Loekasjenko raakt het land politiek en economisch steeds verder geïsoleerd. Moldavië
De problemen over de status van de in Moldavië gelegen enclave Trans-Dnjestrië zijn afgelopen jaar niet opgelost. In het gebied bevinden zich nog steeds Russische eenheden en een grote voorraad militair materieel. Afspraken om het materieel naar Rusland af te voeren worden gedeeltelijk nagekomen.
Centraal-Azië en Trans-Kaukasus
Voor de landen in Centraal-Azië vormen de oorlog in Afghanistan en de grensoverschrijdende activiteiten van islamitisch extremistische groeperingen de belangrijkste dreigingen. Uiteenlopende nationale belangen en onderling wantrouwen belemmeren een gezamenlijke aanpak van de dreigingen. Ondanks initiatieven van internationale organisaties als de VN en de OVSE is een oplossing voor de problemen in de Trans-Kaukasus het afgelopen jaar nog niet in zicht gekomen. De relaties tussen Armenië en Azerbeidzjan blijven slecht door het conflict over de door Armeniërs bewoonde enclave Nagorno-Karabach en het feit dat Armenië een deel van het Azerbeidzjaanse grondgebied bezet houdt. Georgië heeft te maken met een aantal opstandige regio's (Abchazië en Zuid-Ossetië) dat zich aan het centrale gezag heeft onttrokken. Om aan de verplichtingen op grond van het CSE-verdrag te voldoen heeft Rusland het afgelopen jaar een deel van het militair materieel uit Georgië teruggetrokken. Over de status van de achtergebleven Russische bases is tussen beide landen nog geen overeenstemming bereikt. Voortdurende beschuldigingen van Moskou dat Tsjetsjeense rebellen het Georgische grondgebied gebruiken als uitvalsbasis of voor de aanvoer van militair materieel, hebben de onderlinge relatie tussen beide landen ernstig verslechterd..18 1.6. ZUIDOOST-AZIË
De Aziatische regio werd ook in 2000 gekenmerkt door grote politieke en economische tegenstellingen. Terwijl een aantal Aziatische landen na de economische crisis een voorzichtig herstel vertoonde, bleef dit voor andere landen uit. Hierdoor verscherpten de politieke en sociaal-economische tegenstellingen. Deze tegenstellingen vormen risico's voor de escalatie van sluimerende conflicten.
Opvallend was de voorzichtige toenadering tussen de beide Korea's. Enige terughoudendheid lijkt echter op zijn plaats. Deze terughoudendheid vloeit niet alleen voort uit bezorgdheid over het nog altijd aanwezige Noord-Koreaanse proliferatiepotentieel, dat zowel conventionele bewapening als rakettechnologie omvat, maar ook uit de onduidelijke beweegredenen van vooral de Noord-Koreaanse regering. De Zuid-Koreaanse regering stelt eenvoudig dat de toenaderingspolitiek van president Kim Dae-jung eindelijk vruchten begint af te werpen. Twee andere factoren kunnen van belang zijn geweest voor het Noord-Koreaanse belang bij de huidige dooi in de betrekkingen: de voortdurende voedselschaarste en de slechte economische omstandigheden die vooral zijn ontstaan door het wegvallen van de steun van de voormalige Oostbloklanden.
Pakistan / India / Afghanistan.
Gedurende het voorjaar van 2000 laaide het conflict tussen Pakistan en India om Kasjmir weer op. Het aantal geweldsincidenten nam toe. Het ging hierbij om Pakistaanse beschietingen en verzetsactiviteiten in het Indiase deel van Kasjmir. Ook nam het aantal gemelde confrontaties tussen het Indiase leger en de infiltranten toe. In november kondigde India echter een eenzijdig staakt-het-vuren af in het gebied. Zowel Pakistan als India lijken militaire escalatie te willen voorkomen.
De situatie in Pakistan na de gewelddadige machtswisseling en de standpunten van het land op het gebied van non-proliferatie zijn onderwerp van aandacht van de MID geweest. Dit laatste geldt ook voor India.
Bij de rapportages over Afghanistan ging het vooral om de strijd van de Taliban tegen de zogenaamde Noordelijke Alliantie.
Indonesië
Gedurende het afgelopen jaar stond de positie van president Wahid door verschillende factoren onder druk. De economische situatie in Indonesië was zorgelijk. Hoewel sprake was van een voorzichtige economisch herstel, was er nauwelijks een terugkeer van buitenlandse investeerders merkbaar. Dit betekende dat de economische groei afhankelijk was van de uitgaven en het vertrouwen van consumenten. Het vertrouwen van zowel buitenlandse investeerders als consumenten werd echter zwaar op de proef gesteld, onder meer door de stagnatie van de strijd tegen corruptie.
Ook bij de problemen in andere delen van de archipel waarmee President Wahid bij zijn aantreden werd geconfronteerd, is nog altijd geen echte vooruitgang te constateren. De sociaal-etnische onrust en separatistische tendensen hielden in 2000 aan. De situatie in de Molukse archipel verslechterde. Het instellen van de burgerlijke noodtoestand in juni heeft geen duidelijke verbetering in de situatie op de Molukken opgeleverd. Integendeel, het geweld op de Molukken is, afgezien van enkele gevechtspauzes, onverminderd doorgegaan. Het opnieuw oplaaien van het geweld maakte verder duidelijk dat het Indonesische leger (TNI) niet in staat is
- en dat delen van het TNI zelfs niet bereid bleken - de situatie op de Molukken te stabiliseren..19 In de kwestie Atjeh werd, na gesprekken met de afscheidingsbeweging GAM, een staakt-het-vuren bereikt. Dit heeft echter niet geleid tot een vermindering van de gewelddadigheden. Integendeel, sinds het afkondigen van het staakt-het-vuren was er een toename van het geweld in Atjeh te constateren. Eind november werden in Irian Jaya (Papoea) een viertal leiders van de Vrij Papoea beweging (OPM), net voor de viering van de herbevestiging van de onafhankelijkheid van 1961, gearresteerd op verdenking van staatsondermijnende activiteiten. De stabiliserende kracht van de strijdkrachten in Indonesië stond onder druk. Dit was niet alleen het gevolg van hervormingen binnen de strijdkrachten en daaruit voortvloeiende interne onrust, maar ook van de onderzoeken naar mensenrechtenschendingen door het Indonesische leger en de zware belasting voor de strijdkrachten als gevolg van hun inzet bij de onrustbestrijding in de gehele archipel.
Het gevolg van dit alles is dat de politieke spanningen verder opliepen. Met name vanuit moslimkringen klinkt steeds sterker de roep om het aftreden van president Wahid. Vriendjespolitiek en vermeende betrokkenheid van president Wahid bij enkele politiek-financiële schandalen hebben afbreuk gedaan aan zijn geloofwaardigheid. Dat president Wahid tot nu toe nog niet het veld heeft hoeven ruimen lijkt niet zozeer het gevolg van zijn eigen politieke verdiensten, maar meer van de gecompliceerde Indonesische politieke verhoudingen. Die kenmerken zich door voortdurende onrust binnen de regeringscoalitie als gevolg van aanhoudende verdeeldheid binnen de diverse politieke partijen. Inmiddels lijkt het niet langer uitgesloten dat een afzettingsprocedure tegen president Wahid in gang wordt gezet die gepaard kan gaan met onrust. Er moet dan ook terdege rekening worden gehouden met een voortduren van de instabiele situatie in Indonesië..20
1.7 CARIBISCH GEBIED EN LATIJNS AMERIKA
De veiligheidssituatie van de overzeese delen van het Koninkrijk en de daar aanwezige onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht waren ook het afgelopen jaar aanleiding de veiligheidspolitieke en militaire ontwikkelingen in het Caribisch Gebied en aangrenzende delen van Latijns Amerika te volgen. Voor zover zich spanningen tussen staten voordoen, houden deze veelal verband met economische problemen, politiek gemotiveerde asielaanvragen, grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Van tijd tot tijd doen zich problemen voor in relatie tot de afbakening van de grenzen tussen landen, maar meestal worden deze vreedzaam opgelost.
De interne ontwikkelingen in een aantal landen in de regio en de rol van de georganiseerde criminaliteit vormen een potentiële bedreiging van de Koninkrijksbelangen. Vanuit dit perspectief zijn ook de politieke ontwikkelingen in Venezuela en het verloop van het in 1999 ingezette vredesproces in Colombia van belang. Diverse (maritieme) territoriale geschillen tussen Suriname en Guyana, Guyana en Venezuela, en tussen diverse Midden-Amerikaanse landen kregen extra aandacht evenals de situatie in Haïti. Door de slechte economische omstandigheden en het nog steeds slecht functionerende politieapparaat, zal dat land naar verwachting een belangrijke schakel in de sterk toegenomen internationale drugshandel èn een belangrijk herkomstland van regionale (illegale) migratie blijven. Venezuela
De politieke ontwikkelingen in Venezuela stonden in 2000 in het teken van de implementatie van de nieuwe grondwet. In dat kader vonden opnieuw verkiezingen plaats voor onder meer de functie van president. Bij de verkiezingen werd Chávez, zoals verwacht, herkozen als president van Venezuela voor een ambtstermijn van zes jaar, met de mogelijkheid van herverkiezing in 2006. De regeringscoalitie Polo Patriotico verwierf een meerderheid (hoewel geen tweederde meerderheid) van de zetels in de Nationale Assemblee. In november besloot de nieuwe Nationale Assemblee president Chávez uitgebreide volmachten te verlenen om gedurende een jaar een reeks nieuwe wetten uit te vaardigen zonder dat deze eerst door het parlement hoeven te worden goedgekeurd. Verder werd een soort economische noodtoestand (Economia de Guerra) afgekondigd om de economische problemen van het land het hoofd te bieden. Hierdoor beschikt de president zonder enig onafhankelijk toezicht over vergaande bevoegdheden. In 2000 vergrootte president Chavéz zijn macht dus aanzienlijk. Daardoor kan hij de ingeslagen weg van radicale hervormingen, waaronder de 'Bolivariaanse integratie', financieel gesteund door extra opbrengsten uit de hoge olieprijzen, voortzetten. Deze ontwikkeling kan in de regio destabiliserende effecten hebben.
Colombia
Hoewel in de eerste maanden van 2000 positieve signalen te vernemen waren in het

vredesproces, dat een eind moet maken aan de meer dan dertig jaar durende guerrillaoorlog in Colombia, is sinds medio 2000 opnieuw sprake van een impasse. Dit ging gepaard met een opleving van gewelddadigheden van zowel linkse guerrillabewegingen als rechtse paramilitaire groeperingen, terwijl ook het leger zich niet onbetuigd liet. Het Amerikaanse Congres gaf medio 2000 het groene licht voor financiële steun (circa 1,3 miljard dollar) voor het zogenoemde 'Colombia Plan'. Dit plan behelst een brede strategie voor de aanpak van vooral de drugssector. Suriname
Bij de op 25 mei 2000 gehouden vervroegde algemene verkiezingen in Suriname is de partijcombinatie Nieuw Front (NF) als overwinnaar uit de bus gekomen. Dit leidde in augustus tot.21 de installatie van een tweede regering Venetiaan. Deze werd geconfronteerd met een excessief overheidstekort, een hoge staatsschuld, instabiele wisselkoersen, hoge inflatie, hoge rentetarieven, hoge werkloosheid, stagnatie in de directe investeringen en een negatieve betalingsbalans. Tot de problemen die de regering Venetiaan direct wil aanpakken behoren de (drugsgerelateerde) criminaliteit, corruptie, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. President Venetiaan is sterk voorstander voor regionale integratie en herstel van betrekkingen met traditionele partners wat inmiddels geleid heeft tot een voorzichtige hervatting van de samenwerkingsrelatie met Nederland.
De politieke status en populariteit onder de Surinaamse bevolking van voormalig legerleider Bouterse zijn inmiddels aanmerkelijk afgenomen. Dit was mede het gevolg van de slechte prestaties van de vorige, door zijn toedoen gevormde, regering, zijn strafrechtelijke veroordeling in Nederland vanwege drugshandel en de door Suriname èn Nederland ingezette strafrechtelijke vervolging van de daders van de Decembermoorden..22 1.8 PROLIFERATIE
Door de proliferatie van ballistische raketten en kruisvluchtwapens, al dan niet voorzien van massavernietigingswapens (chemische, biologische en mogelijk op termijn nucleaire wapens), moet in de toekomst rekening worden gehouden met een rechtstreekse militaire dreiging voor de NAVO-lidstaten. Deze wapens bieden leiders van "risicolanden" de mogelijkheid een politiek doel met militaire middelen te bereiken zonder een rechtstreekse confrontatie met landstrijdkrachten te hoeven aangaan. Er is sprake van een viertal "risicolanden" ten opzichte van de NAVO: Iran, Syrië, Libië en Irak. De constatering is dat de militaire politiek van vooral Iran en Syrië in toenemende mate wordt gebaseerd op non-conventioneel militair vermogen. Strategische afschrikking met behulp van non-conventionele middelen staat centraal in de militaire doctrine van deze landen. De genoemde "risicolanden" beschikken over een scala van programma's voor massavernietigingswapens.
De MID houdt zich bezig met het verzamelen en analyseren van gegevens over de technische capaciteiten en ontwikkelingen op het gebied van wapensystemen en militaire techniek van landen, die een dreiging kunnen vormen voor de Nederlandse krijgsmacht. Dit gebeurt ook ten aanzien van de intenties en de capaciteit van landen op het gebied van massa-vernietigingswapens. Conventioneel
Landen die in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor proliferatie van conventionele wapensystemen zijn onder meer de Russische Federatie, Oekraïne, China, Zuid-Afrika en Brazilië. Ontvangers van het bijbehorende materieel zijn onder andere Joegoslavië, Libanon, Syrië, Iran, Irak, Cyprus, Ethiopië en Eritrea. De aanwezigheid van dit wapenmaterieel vormt bij oplopende spanningen een extra risico.
Een voorbeeld van een conventionele dreiging is de verspreiding van anti-personeelmijnen. Sinds de ratificatie van het verdrag van Ottawa per 1 maart 1999 door een grote groep landen is de algehele proliferatie aanzienlijk afgenomen. Toch vindt nog steeds verspreiding plaats (zij het in veel mindere mate) door de landen die het verdrag niet hebben geratificeerd. Internationaal is de inspanning erop gericht deze verspreiding tot staan te brengen. Ter ondersteuning hiervan levert de MID waar mogelijk informatie over de verspreiding van anti-personeelmijnen. Niet-conventioneel
De ontwikkeling van massavernietigingswapens en bijbehorende overbrengingsmiddelen in een steeds groter aantal landen heeft sinds het begin van de jaren negentig geleid tot een toegenomen belangstelling voor dit onderwerp. Landen die in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de proliferatie van non-conventionele wapensystemen zijn onder meer Rusland en China (zowel wat betreft raket-technologie als kennis op het gebied van nucleaire, biologische en chemische wapens). Daarnaast verspreiden Noord-Korea en Iran raket-technologie. Deze wapens worden verspreid ondanks een reeks internationale verdragen, zoals het Non-Proliferatie Verdrag (NPV), het Biologische Wapenverdrag (BWV) en het Chemische Wapenverdrag (CWV), die het tegendeel willen bewerkstelligen. Nu al kunnen delen van het bondgenootschappelijke grondgebied, alsmede troepen, met deze wapens worden geconfronteerd. In de toekomst zal dit nog meer het geval zijn. In het bijzonder baart de vervaardiging en verspreiding van massavernietigingswapens, tezamen met ballistische raketsystemen en kruisvluchtwapens die als overbrengingsmiddelen hiervoor kunnen dienen, zorgen. Er is sprake van een viertal 'risicolanden', te weten Iran, Syrië, Libië en Irak.23 Nucleaire wapens
Een aantal landen, zoals Irak, Noord-Korea en Iran, heeft in de laatste jaren voldoende kennis verzameld om op relatief korte termijn nucleaire wapens te kunnen ontwikkelen en in productie te nemen. Irak is op nucleair gebied jarenlang onderschat. Na de Golfoorlog van 1991 werd duidelijk waar Irak zich allemaal mee heeft beziggehouden. Het Irakese nucleaire programma was zuiver militair van aard; het civiele programma diende als dekmantel voor verwervingsactiviteiten en voor het opdoen van kennis en ervaring. De nucleaire capaciteit van het land is, als gevolg van de sancties die na de Golfoorlog werden ingesteld, slechts 'slapend' geworden. Iran en Noord-Korea hebben een omvangrijk nucleair programma gerealiseerd en zullen dit mogelijk uitbreiden. De ontwikkelingen op nucleair gebied in deze landen worden nauwlettend gevolgd.
Chemische wapens
Het beeld van activiteiten rond de ontwikkeling en productie van chemische wapens is het afgelopen jaar nauwelijks gewijzigd. Dit betekent overigens niet dat het risico minder is geworden. Wel zijn de meest vooraanstaande risicolanden zich er nu van bewust dat het gebruik van deze wapens niet meer door de wereldgemeenschap wordt getolereerd. Dit is ook de reden waarom geen wezenlijke productie van thans bekende chemische strijdmiddelen meer plaatsvindt. De productie van deze strijdmiddelen wordt tevens verboden door het verdrag over chemische wapens dat in 1993 werd ondertekend en sinds 1997 van kracht is. Nagenoeg de gehele wereldgemeenschap heeft zich inmiddels bij dit verdrag aangesloten. Het verdrag kent een streng inspectieregime. Dit houdt onder meer in dat de chemische industrie van de lidstaten regelmatig moet rapporteren over productie, opslag en handel van in dit verband riskant geachte chemische stoffen. Dit moet de kans op eventuele verrassingen verregaand reduceren. Toch dekt het verdrag niet alle risico's af. Zo hebben de primaire risicolanden, Irak, Syrië, Libië en Noord-Korea, het verdrag niet ondertekend. Ook moet rekening worden gehouden met voortgezet onderzoek naar nieuwe chemische strijdmiddelen. Biologische wapens
Op het gebied van de biologische wapens wordt nog steeds onderhandeld om te komen tot een verbeterd verdrag over biologische wapens. Dit geactualiseerde verdrag moet, in navolging van het verdrag over chemische wapens, zijn voorzien van een goed en betrouwbaar inspectieregime. Dat de zich nog steeds explosief ontwikkelende biotechnologische industrie weinig belang heeft bij een dergelijk inspectieregime zal duidelijk zijn. De uitdaging in dit verband is om industriële en staatsbelangen wereldwijd in een veilige balans te brengen. Deze onderhandelingen zullen veel tijd en energie kosten. Ook leidt het zich zeer snel ontwikkelende kennisniveau op microbiologisch en biotechnologisch gebied tot nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van wapens voor risicolanden of niet staatgebonden groeperingen..24
2. Contra-inlichtingen- en veiligheidstaak MID
Naast een inlichtingentaak heeft de MID ook een contra-inlichtingen- en een veiligheidstaak. Dit betekent dat de MID activiteiten ontplooit om daarmee de veiligheid en paraatheid van de krijgsmacht te bevorderen. Deze taak bestaat uit het verrichten van veiligheidsonderzoeken, het verzamelen van gegevens die nodig zijn om schade aan de veiligheid en paraatheid van de krijgsmacht te voorkomen en het adviseren van militaire commandanten over beveiligingsmaatregelen.
De MID voert deze activiteiten ook uit voor de Nederlandse eenheden die zijn gestationeerd in andere NAVO-landen en voor eenheden die zijn ingezet bij internationale crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire missies.
2.1 Militaire veiligheid
Ter bescherming van de veiligheid van de krijgsmacht heeft de MID bij crisisbeheersings- en vredesmissies (zoals bijvoorbeeld UNMEE), dreigingsanalyses gemaakt. Daarbij zijn onder meer activiteiten van regionale inlichtingendiensten, terroristische of criminele groeperingen in kaart gebracht en aanbevelingen gedaan voor de bescherming hiertegen. Het personeel is voorafgaande aan de uitzending voorgelicht over de mogelijke risico's en na afloop gedebriefd. Commandanten zijn geïnformeerd over mogelijke gevaren en geadviseerd over de beveiligingsmaatregelen die daartegen kunnen worden genomen. Daarnaast heeft de MID ook binnen de rest van de Defensie-organisatie onderzoek verricht naar veiligheidsincidenten en voorvallen die Defensie kunnen schaden. Er is geadviseerd over de beveiliging van personeel, materieel en gegevens. Ook heeft de MID adviezen gegeven over beveiligingsmaatregelen bij grote evenementen, zoals Open Dagen en daar personele steun aan verleend.
Informatiebeveiliging is een permanent aandachtspunt voor de MID. Criminele of vijandige personen kunnen grote schade aanrichten bij bedrijven, instellingen of zelfs de samenleving als geheel door inbraak in computers en ontwrichting van informatiesystemen. Ook het ministerie van Defensie is afhankelijk van een betrouwbare informatievoorziening en moet zichzelf tegen inbreuken beschermen. Deze beveiliging van de informatiestructuur is onderdeel van een defensie-brede studie naar information operations. Evenals in voorafgaande jaren is ook het afgelopen jaar een aantal onderzoeken uitgevoerd naar de beveiliging van geautomatiseerde informatievoorzieningen door het zogenoemde ICT-team van de MID. Hoewel het afgelopen jaar binnen defensie een aantal verbeteringen op het gebied van informatie-beveiliging zijn doorgevoerd (bijvoorbeeld softwarematige beveiliging van lap-top-computers) blijkt uit onderzoeken van het ICT-team dat de beveiliging van de geautomatiseerde informatievoorziening blijvende aandacht verdient. Op verzoek van de Koninklijke marine heeft het ICT-team het afgelopen jaar een inventariserend onderzoek gehouden naar de informatiebeveiliging op de Nederlandse Antillen. Het onderzoek heeft zich beperkt tot systemen op Curaçao. Er zijn aanbevelingen gedaan over het veiligheidsbeleid, -plan, verbetering van het beheer, garanderen van beschikbaarheid en fysieke beveiliging. Er zal een vervolgonderzoek plaatsvinden en ook een inventarisatie van de situatie op Aruba en Sint Maarten.
Onderdeel van de veiligheidstaak vormen de elektronische veiligheidsonderzoeken. Een team van de MID onderzoekt met behulp van apparatuur of bepaalde ruimten elektronisch kunnen worden afgeluisterd. Ruimten kunnen onopzettelijk onveilig zijn, bijvoorbeeld door misconfiguratie van de telecommunicatie apparatuur, verkeerde bekabeling, het gebruik van.25 ongeschikte apparatuur en gebreken in de beveiliging. Ruimten kunnen ook opzettelijk onveilig zijn gemaakt door de manipulatie van apparatuur en verbindingen, het heimelijk plaatsen van afluisterapparatuur en het opvangen van de elektromagnetische straling. Het afgelopen jaar zijn elektronische veiligheidsonderzoeken uitgevoerd in Nederland, op de Nederlandse Antillen & Aruba, in Duitsland, in Bosnië en in Kroatië. Er is een groeiend aantal verzoeken voor een elektronisch veiligheidsonderzoek in het buitenland ten behoeve van vredesmissies.
2.2 Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten Buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vormen een risico voor Nederland en zijn defensiebelangen. Afgelopen jaar heeft de MID opnieuw vastgesteld dat buitenlandse inlichtingendiensten in Nederland actief zijn. Deze diensten richten zich naast het verzamelen van economische, militaire en technologische informatie, vooral op het verwerven van politieke gegevens. Bij het verzamelen van informatie werd gebruik gemaakt van heimelijke methoden. Voor zover activiteiten van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich richten op de krijgsmacht, zullen zij een punt van aandacht blijven voor de MID. Op dit terrein is sprake van een nauwe samenwerking met de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) en met buitenlandse zusterdiensten.
2.3 Terrorisme
In 2000 deden zich als gevolg van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten en in Indonesië, enkele terroristische dreigingen voor die de defensiebelangen konden schaden. Deze gevallen hebben de aandacht gekregen van de MID.
In beginsel valt terrorismebestrijding in Nederland buiten het takenpakket van de MID. In gevallen waarbij defensiebelangen kunnen worden bedreigd, wordt dan ook samengewerkt met de BVD en de buitenlandse zusterdiensten.
2.4 Anti-militarisme
Afgelopen jaar zijn 105 anti-militaristische acties geregistreerd. Dit aantal blijft achter bij het aantal anti-militaristische acties in 1999 (142), maar is gelijk aan het aantal acties in 1998. De methoden die de actievoerders doorgaans hanteerden waren: het knippen in hekken, bezetten van militaire terreinen, bekladden en vernielen van militair materieel zoals het omver halen van een militaire zendmast. Soms probeert men informatie te ontvreemden om die later openbaar te maken.
Ook in het afgelopen jaar lag de nadruk bij de acties op het thema kernwapens. Meermalen is door actievoerders geprobeerd de aanwezigheid van kernwapens in Nederland aan te tonen. Daarbij werden ook politici gevraagd om aan een vooraf aangekondigde "burgerinspectie" op de vliegbasis Volkel deel te nemen. Daarnaast waren ook de banenwinkels van Defensie doelwit van anti-militaristische acties.
2.5 Rechts-extremisme
Afgelopen jaar hebben uitingen van rechts-extremisme binnen de krijgsmacht in de publieke belangstelling gestaan. Dit was aanleiding voor de MID haar taak en activiteiten op dit punt te evalueren.
Een wettelijke taak van de MID is het verzamelen van gegevens over activiteiten die tot doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden. Tot een dergelijke activiteit wordt rechts-extremisme gerekend dat politiek of ideologisch geïnspireerd is (en dus te herleiden tot organisaties of stromingen). Niet alle gedragingen die soms onder die noemer worden gebracht, kunnen als rechts-extremisme in politieke of ideologische zin worden aangemerkt. Soms is sprake van ongewenst gedrag (misplaatste humor, ruwe.26 opleidingsmethoden, machogedrag, wangedrag). Als deze ongewenste gedragingen mogelijk strafbare feiten opleveren, wordt in alle gevallen de Koninklijke Marechaussee of het Openbaar Ministerie geïnformeerd.
Bij onderzoek naar de betrokkenheid van defensiepersoneel bij rechtsextremisme worden drie categorieën onderscheiden: gevallen waarin lidmaatschap of steunverlening aan rechts-extremistische organisaties (of rechts-extremistische gedrag) is vastgesteld, gevallen waarin hiervoor slechts aanwijzingen bestaan, en gevallen waarin betrokkenheid in het verleden is vastgesteld maar de personen niet meer actief zijn. In alle gevallen worden de gedragingen van betrokkenen onderzocht door de MID. Als er voldoende harde feiten worden vastgesteld, wordt negatief geadviseerd over de aanstelling van een militair of wordt de verklaring van geen bezwaar tegen het vervullen van een vertrouwensfunctie ingetrokken. Op het terrein van rechts-extremisme intensiveerden de MID en de BVD in 2000 hun samenwerking.
2.6 Industrieveiligheid
De MID stelt beleid vast voor de beveiliging van gerubriceerde en risico-gevoelige informatie die door Defensie aan het bedrijfsleven wordt verstrekt bij de inschakeling van deze bedrijven voor gerubriceerde opdrachten. Daarnaast worden adviezen gegeven over beveiligingsmaatregelen en wordt controle uitgeoefend op de naleving ervan. Het betreft ongeveer 500 bedrijven in Nederland. Naast opdrachten van het Nederlandse ministerie van Defensie krijgen Nederlandse bedrijven steeds vaker gerubriceerde opdrachten van buitenlandse Defensie-instellingen. Ook in deze gevallen voert de MID de controle uit. Bij het opstellen van nationale beveiligingsregelgeving wordt daarbij zo veel mogelijk aangesloten bij de ontwikkelingen in vooral Europees verband.
In verband met de voorgenomen toetreding van Nederland tot het Europese wapenagentschap OCCAR (Organisme Conjoint de Coopération en Matière d'Armement) was de MID betrokken bij het opstellen van specifiek beveiligingsbeleid voor deze nieuwe organisatie. Tevens overweegt Defensie het lidmaatschap aan te gaan van de Letter of Intent (LoI) landen. Doel van dit Europese initiatief is de defensie-industrieën doelmatiger laten samenwerken waarbij het beveiligingstoezicht van de overheden zo gering mogelijk moet blijven. Eén van de belangrijkste onderwerpen daarbij is de toepassing van een internationale bezoekersregeling. Deze procedure zal binnenkort niet langer door tussenkomst van de zogenoemde National Security Authorities plaatsvinden, maar zich direct voltrekken tussen de belanghebbende overheidsinstanties en bedrijven.
De internationalisering van de defensie-industrie wordt nauwlettend gevolgd door de Multinational Industrial Security Working Group (MISWG). Tot voor kort bestond deze werkgroep uitsluitend uit industrieveiligheidsexperts van de NAVO-landen. De groep is inmiddels uitgebreid met vertegenwoordigers uit Zweden, Oostenrijk en Zwitserland. Het wordt niet uitgesloten dat meer landen zich zullen aansluiten.
2.7 Veiligheidsonderzoeken
Veiligheidsonderzoeken worden ingesteld naar (aspirant) vertrouwensfunctionarissen bij defensie. Aanvragen van veiligheidsonderzoeken in het kader van werving van nieuw defensie-personeel hebben de hoogste prioriteit en worden daarom met voorrang uitgevoerd. De administratieve veiligheidsonderzoeken hebben een looptijd van circa twee weken. Deze doorlooptijd wordt langer als sprake is van veiligheidsrelevante of (ernstige) justitiële.27 antecedenten (fors strafblad). Naar deze antecedenten wordt in de regel nader onderzoek uitgevoerd. Het betreft hier ongeveer 750 onderzoeken per jaar. Met de Directie Werving en Selectie (DWS), de grootste behoeftesteller op het gebied van veiligheidsonderzoeken, wordt nauw en voortdurend overleg gepleegd over een doelgerichte en doeltreffende uitvoering van veiligheidsonderzoeken. De DWS heeft afgelopen jaar ongeveer 15.000 veiligheidsonderzoeken aangevraagd.
Afgelopen jaar is een aantal verbeteringsprojecten uitgevoerd. Dit betrof het bedrijfsproces veiligheidsonderzoeken, nieuwbouw van de ICT-omgeving veiligheidsonderzoeken en het verbeteren van de geautomatiseerde koppelingen met externe instanties zoals de Gemeentelijke Basis-Administratie. Voor een snellere uitvoering van de veiligheidsonderzoeken is met behulp van een gespecialiseerd bedrijf een nieuw ondersteunend administratief productiesysteem ontworpen en in gebruik genomen.
Afgelopen jaar voerde de MID in totaal 23.244 veiligheidsonderzoeken uit (zie tabel en grafiek). De stijging van het aantal onderzoeken in de laatste jaren wordt veroorzaakt door de toegenomen wervingsinspanningen voor BBT (beroeps voor bepaalde tijd ) militairen voor de Koninklijke Marechaussee en de Koninklijke Landmacht..28 Overzicht veiligheidsonderzoeken in aantallen
Jaar 1995 1996 1997 1998 1999 2000
39011 18922 17817 20364 21324 23244
In 134 gevallen werd een procedure gestart om de Verklaring van geen bezwaar niet af te geven of in te trekken. Na bezwaarschriftenprocedures werd in 57 gevallen alsnog de verklaring van geen bezwaar afgegeven. Uiteindelijk werd aan 73 sollicitanten naar een militaire functie en 4 sollicitanten naar een burgerfunctie de verklaring geweigerd. Vertrouwensfuncties
Op dit moment is iedere militaire functie een vertrouwensfunctie. Voor burgerfuncties bij Defensie geldt dat per functie (of cluster van functies) wordt vastgesteld of het om een vertrouwensfunctie gaat. In totaal is bij het ministerie van Defensie ongeveer 80 procent van het aantal burgerfuncties aangewezen als vertrouwensfunctie. Een werkgroep studeert (samen met de BVD) op de mogelijkheid de uitvoering en beoordeling van veiligheidsonderzoeken te vereenvoudigen en te verbeteren. Ook wordt onderzocht of het totale aantal vertrouwensfuncties kan worden teruggebracht. Het eindrapport van deze werkgroep, wordt naar verwachting dit jaar uitgebracht. 0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
1995 1996 1997 1998 1999 2000.29
Overzicht vertrouwensfuncties in aantallen
Jaar 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Militairen 67930 56987 56166 54853 54636 54142
Burgers
(80%)
17468 14550 16164 16376 16207 16134.30
3. Bedrijfsvoering
3.1 Personeel en organisatie
Met ingang van 1 augustus 2000 werkt de MID in een nieuwe organisatiestructuur. Op die datum zijn de afdelingen van de MID bij de krijgsmachtdelen opgeheven. Toch is ook de nieuwe MID, als "paarse" organisatie, een afspiegeling van de krijgsmacht. De nieuwe organisatie bestaat uit 704,5 functies (333 militair en 371,5 burger), waarbij de militaire functies vanuit de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht worden gevuld. De hoofdafdeling Productie, waar de primaire inlichtingen- en veiligheidstaken worden uitgevoerd, bestaat uit ruim 600 functies. Binnen de hoofdafdeling Bedrijfsvoering, waar alle ondersteunende taken worden verricht, zijn ruim 90 functies ondergebracht. De resterende functies hebben betrekking op de afdeling Strategische Projecten en de dienstleiding.
----------Organogrammen uit flyer MID plaatsen-------------------- 3.2 Financiën
In 2000 waren de uitgaven ten behoeve van de MID als volgt verdeeld (in miljoenen guldens): Salarissen ` 60,6
Overige personele kosten 5,5
Materiële kosten 30,7
Totaal 96,8
De reorganisatie van de MID en een aantal hiermee samenhangende beleidsintensiveringen hebben vorig jaar geleid tot een beleidsmatige bijstelling van de begroting van de MID ten opzichte van de periode vóór 2000. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de begroting voor 2001 (Tweede Kamer, 2000-2001, 27400, hoofdstuk X, nr.2) gaat het om een herschikking van gelden tussen de beleidsterreinen als gevolg van defensiebrede prioriteitsstellingen. Daarmee zijn aan de MID middelen toegevoegd voor onder meer een verdere stabilisering van de informatievoorziening en het continueren van de projecten op het gebied van verbetering van archiefbeheer.
Binnen de MID is het afgelopen jaar veel aandacht besteed aan het inrichten van de planning en control-cyclus in combinatie met het verbeteren van het financieel beheer. Daarmee is de transparantie van de bedrijfsvoering vergroot en is toetsing van rechtmatigheid en doelmatigheid van uitgaven van de MID gewaarborgd.
3.3 Informatiemanagement en automatisering
Op het gebied van geautomatiseerde ondersteuning van werkprocessen heeft de MID een achterstand in te lopen. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat de samenstellende delen van de MID elk hun eigen ontstaansgeschiedenis kennen en vanuit die situatie hun eigen systemen hebben ingebracht. Deze systemen zijn deels verouderd en deels op verschillende standaarden gebaseerd. Daarnaast is sprake van uitgestelde investeringen uit de periode tot en met 1999. Het afgelopen jaar zijn in deze richting belangrijke stappen gezet en projecten gerealiseerd. Voorbeelden hiervan zijn: de ingebruikname van een MID-breed en beveiligd netwerk voor kantoorautomatisering en informatievoorziening; de invoering van een uniform systeem voor.31 postregistratie en de oplevering van een nieuw systeem voor het ondersteunen van veiligheidsonderzoeken.
Een aandachtsgebied dat eveneens de komende jaren tot nieuwe investeringen zal leiden is de documentaire informatievoorziening. Zowel vanuit de problematiek rondom het archiefbeheer binnen de MID in het verleden als met het oog op de herziening van de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten (Wiv) worden hieraan hoge eisen gesteld. De hiervoor benodigde voorzieningen worden projectmatig uitgevoerd .
Als vervolg op de reorganisatie heeft de MID in 2000 een begin gemaakt met het herinrichten en optimaliseren van werkprocessen. Enerzijds is dit nodig om de nieuwe organisatie daadwerkelijk als een geïntegreerde dienst te laten functioneren. Anderzijds stelt de invoering van de herziene Wiv hoge eisen aan de transparantie en toetsbaarheid van processen, zeker waar het gaat om de procedures rondom toepassing van bijzondere bevoegdheden. De uitwerking van de consequenties van de Wiv op het gebied van procesinrichting wordt in 2001 projectmatig en met prioriteit voortgezet..32
4. Reorganisatie MID
Vorig jaar zijn de in 1999 opgestelde interne reorganisatieplannen uitgevoerd. In de eerste helft van 2000 zijn de orgaanbeschrijvingen vastgesteld en zijn alle functies opnieuw beschreven en gewaardeerd. Bij de beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden per functie is uitgegaan van de beoogde werkwijze van de dienst (van aanbodgestuurd naar vraaggeoriënteerd en klantgericht) .
De departementsleiding heeft het reorganisatieplan in juli 2000 vastgesteld en is vanaf 1 augustus begonnen met de uitvoering. Alle afdelingen, met uitzondering van de Afdeling Verbindingsinlichtingen (AVI) hebben dit proces inmiddels afgerond. De veranderingen bij AVI beginnen in 2001 en doorlopen een langer traject (tot 2006), mede in verband met de noodzakelijke investeringen die daarvoor benodigd zijn. Bij de reorganisatie is geen sprake van kwantitatieve overtolligheid. Wel is een aanzienlijk aantal functies gewijzigd (ongeveer 250). Dit bracht een aanmerkelijke herplaatsingsinspanning met zich mee waarmee (kwalitatieve) overtolligheid werd voorkomen. Ultimo 2000 waren voor de MID (zonder AVI) de herplaatsingsactiviteiten en daaraan gekoppelde functietoewijzingen voltooid. De gereorganiseerde afdelingen hadden per december 2000 een gemiddelde vullingsgraad van 80 procent.
In augustus 2000 is een deel van de nieuwe huisvesting op het complex Frederikkazerne in Den Haag beschikbaar gekomen. Tegelijk met de omvorming van de organisatie zijn enkele Haagse afdelingen van de MID verhuisd. De renovatie van de overige huisvesting is in september gestart en is bestemd voor andere Haagse onderdelen van de MID, die overigens al wel volgens de nieuwe organisatiestructuur zijn ingericht. In de eindsituatie zullen alle Haagse afdelingen zijn geconcentreerd in één gebouw, waardoor de samenhang verder verbetert. Met de vaststelling van de nieuwe organisatie van de MID zijn de afdelingen bij de krijgsmachtdelen opgeheven. Een aantal taken die de MID voor de bevelhebbers uitvoerde, zijn met het bijbehorende personeel (33 functies) ontvlochten. De reorganisatie is niet alleen gericht op een andere structuur, maar vooral ook op een andere werkwijze en cultuur. Voor de gewenste veranderingen is gedurende 2000 een extern adviseur aan de directie toegevoegd.
Bij het verder verbeteren van de dienst wordt het binnen Defensie gehanteerde INK (Instituut Nederlandse Kwaliteit)-model voor kwaliteitsverbetering toegepast. De gewenste verbeteringen worden per kwartaal in MID-brede doelstellingen vastgelegd. De noodzakelijke inspanningen om deze te realiseren worden zoveel mogelijk projectmatig aangepakt..33 5. Medezeggenschap
In het kader van de medezeggenschap voert de directeur MID gezamenlijk overleg met het onderdeelsoverlegorgaan (OOO) voor militairen en de dienstcommissie (DC) voor burgerambtenaren. Vanwege de invoering van nieuwe regelgeving was 2000 het laatste jaar dat sprake was van een twee afzonderlijke overlegorganen. Vanaf 1 januari 2001 is bij de MID sprake van één nieuw gekozen medezeggenschapcommissie (MC). In 2000 heeft het overleg tussen de directeur MID en het medezeggenschapsorgaan vooral in het teken gestaan van de uitvoering van het beleidsvoornemen reorganisatie MID. Naast het formele overleg hebben de leden van het medezeggenschapsorgaan geparticipeerd in verschillende projecten die in het kader van het verander- en reorganisatieproces MID zijn gedefinieerd.
Het medezeggenschapsorgaan is het eerste half jaar, met het accent in de maanden mei en juni, intensief bezig geweest met het Voorlopig plan tot reorganisatie. Het OOO-DC adviseerde over een reorganisatie die over een lange periode (2000/2001) zou worden geïmplementeerd. Dit heeft op 21 juni 2000 geleid tot een positief advies, zij het met een aantal kanttekeningen, aan de directeur. Vervolgens is door de secretaris-generaal op 23 juli de formatie van de nieuwe MID vastgesteld.
Het medezeggenschapsorgaan heeft verder in 2000 overleg gevoerd met de dienstleiding over de uitkomsten van een door TNO-arbeid uitgevoerd werkbelastingonderzoek bij de afdeling Verbindingsinlichtingen. Besloten is een aanvullend audiometrisch onderzoek te laten uitvoeren. Daarnaast heeft overleg geresulteerd in de invoering van een uniform dienstrooster voor de volcontinudiensten bij de afdeling Verbindingsinlichtingen. Tevens is overleg gevoerd over een scala aan onderwerpen betreffende de structuur en werkwijze van de MID, algemene personeelsaangelegenheden en de arbeidsomstandigheden bij de MID. Naast de formele overlegvergaderingen is ook in 2000 regelmatig informeel overleg gevoerd tussen directie en de leden van het OOO/DC. Zowel de formele als informele contacten vonden plaats op een open en prettige wijze en werd door beiden partijen als nuttig en constructief ervaren"..34 6 Archieven MID
De Rijksarchiefinspectie heeft in het afgelopen jaar de voortgangsinspectie inzake het archiefbeheer van de Militaire Inlichtingendienst over 1999 afgerond. In haar rapport constateert de inspectie dat de MID zich serieus inspant voor een integrale verbetering van het archiefbeheer en dat een groot deel van de knelpunten al zijn aangepakt. De aanbevelingen van de Rijksarchiefinspectie zijn door de Militaire Inlichtingendienst ter harte genomen. De eerste stappen zijn inmiddels gezet om de verbetertrajecten te doorlopen en waar nodig de activiteiten te intensiveren.
De Centrale Archief Selectiedienst (CAS) heeft bijna alle archieven van de MID van vóór medio 1996, voorlopig beschreven. In het eerste kwartaal van 2001 zal deze voorlopige beschrijving zijn afgerond.
In december 2000 is aan de CAS gevraagd een offerte op te stellen voor de bewerking van de archieven die zijn gevormd in de periode medio 1996 tot medio 2000, het moment van de reorganisatie en verhuizing. De CAS is gestart met de bewerking van de verfilmde archieven van de inmiddels opgeheven afdeling MID Koninklijke Landmacht (AMIDKL). Nadat ongeveer drie procent van het bestand van een beschrijving was voorzien, is de bewerking voorlopig stopgezet. De gekozen werkwijze bleek namelijk te arbeidsintensief. In het begin van 2001 zal een onderzoek naar bewerkingsalternatieven zijn afgerond. In 2000 heeft de Stuurgroep Archieven MID, die sinds eind 1997 de verbeteractiviteiten coördineert, besloten de verdere totstandkoming van de selectielijst hoofdstuksgewijs aan te pakken. Daarbij wordt aansluiting worden gezocht bij de veranderingen in de primaire werkprocessen die zullen worden ingevoerd als gevolg van de nieuwe Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten. Het intern overleg over het eerste concepthoofdstuk is afgerond. Na overleg met de Rijksarchiefdienst wordt de contextbeschrijving aangepast. ..35
7. Verzoeken om informatie en klachtbehandeling
De Militaire Inlichtingendienst heeft in 2000 een aantal verzoeken ontvangen om inzage in het eigen persoonsdossier. De inzage-verzoeken werden behandeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Een aantal verzoeken werd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst voor verdere behandeling doorgezonden naar de MID. Dit gebeurde als een persoon zijn inzage-verzoek had ingediend bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst maar de BVD vermoedde (al dan niet op aangeven van betrokkene) dat er bij de Militaire Inlichtingendienst mogelijk gegevens over die persoon aanwezig waren.
Daarnaast werden verzoeken ingediend (met name door journalisten) om inzage te krijgen in documenten over bepaalde thema's, zoals bijvoorbeeld de (vermeende) rechts-extremistische gedragingen van enkele militairen en de problematiek van het grootschalig afluisteren. Ook was de MID regelmatig betrokken bij de interdepartementale afhandeling van verzoeken die bij andere ministeries waren ingediend maar raakvlakken hadden met de MID. In 2000 is één bezwaarschrift tegen een initiële beschikking behandeld. Hiertegen is betrokkene niet in beroep gegaan.
Randvoorwaarden bij een verzoek
Bij de afhandeling van verzoeken om inzage worden geen documenten of passages uit documenten verstrekt, die zicht geven op de bronnen, de werkwijze en het actueel kennisniveau van de MID. Door het openbaar maken van dergelijke informatie zou het functioneren van de Militaire Inlichtingendienst en daarmee de veiligheid van de Staat kunnen worden geschaad. Dit impliceert dat bij een beslissing over een verzoek om inzage van het eigen persoonsdossier, door de MID geen mededelingen worden gedaan over het al dan niet geregistreerd zijn van personen met betrekking tot actuele dreigingen.
Klachten
In 2000 is overleg gevoerd met de Nationale ombudsman. Daarbij zijn de bestaande afspraken geëvalueerd en bevestigd. Deze afspraken houden onder meer in dat de directeur van de MID er voor zorgt dat de Nationale ombudsman, op zijn verzoek en onder voorwaarde van geheimhouding, in de gelegenheid wordt gesteld alle relevante MID-dossiers ter plekke in te zien in het kader van een onderzoek als bedoeld in de Wet Nationale ombudsman. In 2000 is met een beroep op de Algemene Wet bestuursrecht één klacht ingediend bij de MID. Na belanghebbenden te hebben gehoord werd deze klacht ongegrond verklaard. De klager heeft géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vervolgens de klacht voor te leggen aan de Nationale ombudsman..36
8 Sturing en Controle
De minister van Defensie is politiek verantwoordelijk voor de activiteiten van de Militaire Inlichtingendienst. De Minister stelt de Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie vast en wordt door de directeur van de Militaire Inlichtingendienst geïnformeerd over de wijze waarop de dienst zijn taken uitvoert.
De Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) Op ministerieel niveau vindt overleg plaats in de zogeheten Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (MICIV) over het beleid van de Militaire Inlichtingendienst en de Binnenlandse Veiligheidsdienst en over de coördinatie van dat beleid. De MICIV wordt voorgezeten door de minister-president, tevens minister van Algemene Zaken. In de MICIV hebben zitting: de ministers van Defensie (verantwoordelijk voor de MID), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (verantwoordelijk voor de BVD), Buitenlandse Zaken, Justitie, Economische Zaken, en Financiën. Daarnaast hebben de voorzitter en de leden van Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN, zie hieronder) zitting. Een belangrijke rol bij de voorbereiding van het overleg in de MICIV is weggelegd voor de coördinator van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten.
Deze coördinator wordt op gemeenschappelijke voordracht van de minister-president, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de minister van Defensie benoemd. De coördinator is functioneel ondergeschikt aan de minister-president en heeft onder meer tot taak het overleg in de MICIV voor te bereiden. De functie van coördinator wordt op dit moment vervuld door de secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken. De MICIV is afgelopen jaar éénmaal bijeengekomen. Tijdens deze vergadering is onder meer gesproken over het voorstel van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de problematiek van het grootschalig afluisteren van moderne telecommunicatiesystemen. Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland
De voorbereiding van het overleg in de MICIV vindt plaats in het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN); dit comité geldt als ambtelijk voorportaal van de MICIV. In dit comité dat onder voorzitterschap staat van de coördinator voor de inlichtingen en veiligheidsdiensten van het ministerie van Algemene Zaken, hebben als ambtelijke vertegenwoordigers zitting de directeur MID, het Hoofd BVD, en vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook andere departementen kunnen, als hun belangen in het geding zijn, voor het (voorbereidend) overleg worden uitgenodigd. Het CVIN is afgelopen jaar tien maal bijeengekomen. Naast de voorbereiding van de MICIV en de daarin te behandelen onderwerpen is onder meer gesproken over nationale en internationale dreigingen, bijzonderheden over vredesoperaties en de crypto-problematiek..37 Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten De Tweede Kamer oefent parlementaire controle uit op het werk van de MID voor zover dit openbare aangelegenheden betreft. Als het operationele aangelegenheden betreft, wordt vertrouwelijk overlegd of gecorrespondeerd met de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze commissie bestaat uit de fractievoorzitters van de vier grootste politieke partijen. Met de commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten is afgelopen jaar éénmaal gesproken. Daarbij kwamen onder meer de reorganisatie van de MID en het geheime jaarverslag dat ieder jaar aan de commissie wordt aangeboden, aan de orde. De nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten is sinds 1988 de juridische grondslag voor de activiteiten van de MID en de BVD. Deze wet wordt echter vervangen door een nieuwe wet die beter dan voorheen aangeeft onder welke omstandigheden inlichtingen mogen worden verzameld, over welke categorieën van personen inlichtingen mogen worden verzameld en welke middelen daarbij mogen worden gebruikt. Naar verwachting wordt de nieuwe wet eind 2001 of begin 2002 van kracht. De MID bereidt zich hier op voor door aanpassing van de interne procedures die garanderen dat de uitoefening van bijzondere bevoegdheden volgens de wettelijke voorschriften verloopt .