BELANGRIJK OORLOGSARCHIEF TOEGANKELIJK GEMAAKT
Een leeggeruimde slaapkamer met een tafel en een paar stoelen. Dat was
het justitieel overheidsapparaat in het begin van de oorlogsjaren in
Londen. En er was slechts één persoon die de administratie van dit
ambtelijk apparaat deed, namelijk de secretaris-generaal van Justitie
mr. dr. J. R. M. van Angeren.
Toch moesten ondanks deze mimi-nale bezetting belangrijke taken worden
uitgevoerd, zoals de economische oorlogsvoering.
Het opbouwen van een geordend archief schoot daar vaak bij in. Erg
toegankelijk was het archief van het ministerie van Justitie te Londen
1940-1945 dan ook niet.
Vandaar dat dit opnieuw geïnventariseerd is en een goede toegang met
alfabetische index heeft gekregen. De nieuwe inventaris zal op 7 juni
officieel gepresenteerd worden op het Algemeen Rijksar-chief (ARA),
waar het archief van het ministerie van Justitie in de oorlogsjaren
berust. De zoon van de toenmalige secretaris-generaal en later ook
minister van Justitie mr. dr. J. R. M. van Angeren zal het eerste
exemplaar in ontvangst nemen.
Het is niet zo verwonderlijk dat de toegang op het archief slecht was.
Zoals de ARA-medewerker Sierk Plantinga het in de inleiding van de
inventaris verwoordt: "Het is een wet van Meden en Perzen dat een
gebrekkige organisatie - om welke reden dan ook - altijd een gebrekkig
of slecht geordend archief oplevert. Het archief van het Ministerie
van Justitie in Londen vormt hierop geen uitzondering". Bij de Duitse
inval in mei 1940 was de Nederlandse regering van de ene dag op de
andere naar Londen uitgeweken, waar uit het niets een compleet
overheidsapparaat moest worden opgebouwd.
Van Angeren sprak over deze situatie tijdens de zittingen van de
Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. De
administratie van Justitie deed hij in het begin van de oorlog
helemaal alleen. "Allerlei meest gecompliceerde vraagstukken, o.a. op
het stuk van Scheepvaart, beschikking van goederen enz. deden zich in
den beginne voor en moesten terstond een oplossing vinden", zo
vertelde hij de commissieleden. De omstandigheden waaronder dit moest
gebeuren, waren allesbehalve optimaal: "Hotel Grosvenor House stelde
een leeggeruimde slaapkamer met een tafel en een paar stoelen
beschikbaar.
Het ontbreken van de verzameling wetboeken van Fruin, van
Staatscouranten en Staatsbladen, van litteratuur, van een
schrijfmachine, werd hinderlijk gevoeld", aldus Van Angeren. Toch
slaagde men erin, met de beperkte middelen die beschikbaar waren, een
groot aantal taken ten uitvoer te brengen.
Een belangrijke taak van het Ministerie van Justitie was de
economische oorlogsvoering. Daartoe werden beheerders aangesteld voor
onteigende Nederlandse eigendommen waarvan de eigenaren zich in bezet
gebied bevonden en werd een 'Zwarte Lijst' opgesteld van personen en
bedrijven die handel dreven met de vijand. Daarnaast werd een Centrale
Inlichtingen Dienst (CID) opgericht die onder meer
betrouwbaarheidsonderzoeken verrichtte onder uitgeweken Nederlanders
en Engelandvaarders. Verder hield deze CID zich bezig met infiltratie
en sabotageacties in bezet Nederland.
Voor de periode direct na de bevrijding en de berechting van 'foute'
Nederlanders werden de voorbereidingen eveneens in Londen getroffen.
Nadat het archief na de overbrenging naar Nederland vele jaren zonder
enige bewerking was gebleven, werd het in 1967-1968 door ambtenaren
van het Ministerie van Justitie gereconstrueerd en van een inventaris
voorzien. Deze inventaris kende echter een aantal belangrijke
beperkingen. Daarom is het archief in 1999-2000 door de Centrale
Archief Selectiedienst (CAS) opnieuw geïnventariseerd.