Toespraak minister Van Boxtel bij de presentatie van het Jaarboek
Grote Stedenbeleid 2000
Een toespraak bij het onderwerp Grotestedenbeleid
23 mei 2001
Inleiding
Op 20 december 1999 hebben de gemeenten zich verbonden aan
meerjarige afspraken om aan de integrale verbetering van hun
steden te werken. Het begin van de programmatische aanpak. Zij
hebben zich drie vragen gesteld: hoe staan we ervoor, waar willen
we over vijf jaar zijn en hoe gaan we daar komen? De antwoorden op
die vragen vinden we in de meerjarige ontwikkelingsplannen. Het
vandaag gepresenteerde Jaarboek GSB 2000 geeft onder meer de
ontwikkelingen van het al langer lopende grote stedenbeleid aan.
Dames en heren,
Vandaag presenteren we het Jaarboek Grote Stedenbeleid 2000. Deze
zesde editie van het Jaarboek geeft de stand van zaken weer op 1
januari 2000. Dat was twaalf dagen nadat ik met de steden de
meerjarige ontwikkelingsprogrammas afsloot. Díe dag, 20 december
1999, vormde de culminatie van de ontwikkelingen die we in 1998 in
gang hebben gezet. Alle betrokken steden hebben maatregelen
geformuleerd, op grond van de doelstellingen die we in november
1998 hebben vastgelegd in de Doorstartconvenanten.
Op die 20ste december 1999 hebben de gemeenten zich verbonden aan
meerjarige afspraken om aan de integrale verbetering van hun
steden te werken. Het was het begin van wat we aanduiden als de
programmatische aanpak, in tegenstelling tot de projectmatige
aanpak van de jaren daarvóór. De steden hebben plannen voor de
langere termijn gemaakt. Zij hebben zich drie vragen gesteld: hoe
staan we ervoor, waar willen we over vijf jaar zijn en hoe gaan we
daar komen? De antwoorden op die vragen vinden we in de meerjarige
ontwikkelingsplannen.
20 December 1999 vormde de bevestiging van een geheel nieuwe
filosofie in het GSB. We hebben het
probleemcumulatiegebiedenbeleid in de jaren tachtig gehad, de
sociale vernieuwing van begin jaren negentig en het GSB in de
vorige regeerperiode. We hebben in die jaren veel geleerd. Op
grond daarvan hebben we besloten de steden de regie over hun eigen
ontwikkeling te geven en ze ook zelf verantwoordelijk te maken
voor de ontwikkeling van de stad. En dat is ook volstrekt logisch,
want wie weet beter hoe het moet dan de stad zelf? Dat kunnen we
niet in Den Haag bepalen en dat willen we ook helemaal niet. Wat
we wel doen is de steden optimaal bijstaan, zodat zij zelf hun
ontwikkeling in eigen hand kunnen nemen. We maken ernst met de
ontkokering op rijksniveau, om de steden niet in de weg te zitten
met onnodige regels. We snoeien in het woud van regelingen voor de
verantwoording en de budgettering, zodat de steden daar hun tijd
en energie niet aan verliezen. En we verzamelen kennis over
succes- en faalfactoren van projecten, zodat andere steden daar
hun voordeel mee kunnen doen: daarvoor hebben we het Kenniscentrum
Grote Stedenbeleid opgezet, dat deze zomer van start gaat.
Aan plannen heb je niets als je niet controleert of ze ook worden
uitgevoerd, beleid is weinig zinvol als je het resultaat niet
meet. Door de convenanten is het mogelijk om resultaatgericht en
systematisch te werken en bovendien tussentijds de vinger aan de
pols te houden. Aan het eind van de convenantsperiode, in 2004,
maken we de balans op. We zullen dan beoordelen of de steden zich
aan hun voornemens hebben gehouden en ze daar ook op afrekenen.
De Algemene Rekenkamer heeft onlangs nog eens gewezen op het
belang van resultaatgerichtheid in het GSB. Daarvoor hebben we in
de eerste plaats betrouwbare beleidsinformatie nodig. Tot mijn
genoegen stelt de Rekenkamer vast dat het vergaren van
beleidsinformatie een gestructureerde plaats in het beleid heeft
gekregen. Het Jaarboek GSB is daarvan een tastbaar product.
Ik constateer dat de meerjarige ontwikkelingsplannen ervoor hebben
gezorgd dat de steden anders zijn gaan denken en handelen.
Integraliteit is niet alleen maar een mooi woord; het betekent ook
werkelijk iets. Het betekent dat we niet meer in hokjes denken.
Dat het beleid van de steden bestaat uit een mix van sociale,
economische en fysieke overwegingen. Dat zij ook hun organisatie
gaan aanpassen aan het GSB, zodat GSB geen leuk extraatje is, maar
in de hele organisatie doorwerkt. De ene stad is hiermee verder
dan de andere, maar grosso modo zie ik dat de steden doordesemd
raken van de "GSB-manier van denken". Hier zie ik een belangrijke
rol weggelegd voor de gemeenteraden.
De regierol bij de steden maakt het voor burgers ook gemakkelijker
om controle uit te oefenen. Burgers kunnen en moeten hun
stadsbestuur aanspreken op de resultaten. Ik noem een voorbeeld.
Vorige week was ik op bezoek in Lelystad. Daar sprak ik met een
groep jongeren die buurtwerk en sportactiviteiten in de Bos- en de
Waterwijk organiseerden. Dat zijn buurten met veel problemen, waar
de bewoners zich beklagen over criminaliteit en drugsoverlast. Wat
blijkt nu? Het buurthuis trekt elke dag wel honderd jonge
bezoekers. Er is nog niet genoeg geld om het centrum iedere dag te
openen. Maar iedereen in de Bos- en de Waterwijk weet hoeveel meer
rottigheid er op straat wordt uitgehaald op dagen dat het
buurthuis is gesloten. De bewoners hebben dat aan de gemeente
kenbaar gemaakt; die is het met hen eens dat ze ernaar moeten
streven om het buurthuis dagelijks open te stellen. We zien hier
hoe nuttig het is wanneer de mensen zelf laten weten welke
maatregelen effect hebben in hun wijk.
Ook hier ligt dus in het algemeen ook een taak voor gemeenteraden:
ook zij moeten zich actief bemoeien met het GSB in hun stad. Ik
herhaal: steden zijn zélf verantwoordelijk; dat geldt dus ook voor
gemeenteraden.
Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa neemt de stad een
steeds centralere positie in. In het verleden lag het zwaartepunt
van de Unie sterk op agrarisch beleid. Nu zien we dat zwaartepunt
verschuiven naar de stad. In het tweede Cohesierapport, dat in
januari verscheen, staat dat de sociaal-economische verschillen
tussen regios afgenomen zijn. Maar de verschillen binnen
stedelijke gebieden zijn juist groter geworden.
Daarom heb ik kort geleden in Zweden bij de Europese trojka
gepleit voor een verdragswijziging. Ik wil dat in het verdrag
wordt opgenomen dat stedelijk beleid prioriteit krijgt in het
Europese cohesiebeleid. Gisteren heb ik dat pleidooi in Brussel op
het Cohesieforum herhaald. Ik ben er bovendien vóór dat de functie
van Europees Commissaris voor Regionaal Beleid wordt uitgebreid
tot Commissaris voor Regionaal en Stedelijk Beleid. Dat zou
onderstrepen dat Europa doordrongen is van het belang van goed
stedelijk beleid.
Dát Europa daarvan doordrongen is, staat inmiddels wel vast.
Nederland staat bepaald niet alleen. Ook de volgende voorzitter,
België, is een warm voorstander van een integraal GSB. Afgezien
daarvan zijn er naast Nederland al zes landen die integraal
stedelijk beleid voeren - en dat zullen er waarschijnlijk snel
meer worden. In alle bescheidenheid kan ik u zeggen dat het
huidige Nederlandse GSB voor die landen een voorbeeld is.
Binnenkort wordt het aantal lidstaten van de Unie uitgebreid. We
moeten goed nadenken over de gevolgen van die uitbreiding, want
die heeft consequenties voor de besteding van de Europese
structuur- en cohesiefondsen. Het is nog te vroeg om te zeggen wat
er gaat veranderen. Maar wat ik belangrijk vind, is dat we een
debat voeren over de inhoud van het beleid. We moeten dus niet
alleen maar praten over inwonertal en bruto binnenlands product.
We moeten inzoomen op de echte problemen. Pas dán kunnen we
beoordelen hoe we de fondsen optimaal kunnen verdelen.
Dames en heren,
De cijfers uit het Jaarboek GSB 2000 zeggen nog onvoldoende over
het succes van de ontwikkelingsplannen van de steden; ze geven wel
de ontwikkelingen van het al langer lopende grote stedenbeleid
aan. Begin volgend jaar zal ik de Tussenstand presenteren. Die zal
nadere resultaten bevatten over de uitvoering van de meerjarige
plannen door de steden. Die werken intussen door aan de uitvoering
daarvan.
Problemen die in tientallen jaren gegroeid zijn, zijn niet in
dagen, weken of maanden op te lossen. Grote stedenbeleid is een
zaak van lange adem; een andere weg is er niet. Alleen al daarom
moet deze portefeuille in het volgende kabinet worden doorgezet.
Veel plannen die nu worden uitgevoerd, zullen pas in de toekomst
tot resultaat leiden. Maar de toekomst wordt vandaag gemaakt.
Ik dank u voor uw aandacht.
NB: alleen het gesproken woord geldt.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties