Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

`s-Gravenhage, 28 mei 2001

Directie Bijstandszaken
Nr. BZ/AB/2001/33975

Nader rapport inzake het voorstel van
wet tot wijziging van de Abw in
verband met het vrijlaten van de individuele
uitkeringen in het kader van de tegoeden
Tweede Wereldoorlog, alsmede wijziging
van de Abw, de IOAW, de IOAZ en de WIK
in verband met een aantal andere technische aanpassingen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 april 2001, nr. 01.002041, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 mei 2001, nr. W12.01.0190/IV, bied ik U hierbij aan.
De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten- Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(W. A. Vermeend)

Aan de Koningin









Wijziging van de Abw in verband met het
vrijlaten van de individuele uitkeringen in
het kader van de tegoeden Tweede Wereldoorlog,
alsmede wijziging van de Abw, de IOAW,
de IOAZ en de WIK in verband met een
aantal andere technische aanpassingen

Voorstel van wet

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Abw te wijzigen om zo het vrijlaten van de individuele uitkeringen op grond van de tegoeden Tweede Wereldoorlog te regelen, alsmede dat het wenselijk is de Abw, de IOAW, de IOAZ en de WIK te wijzigen in verband met een aantal andere technische aanpassingen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene bijstandswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 31, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij een verblijf in een inrichting is de bijstandsnorm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder: f 509,38; b. gehuwden: f 792,37.




4

B

In artikel 39, eerste lid, wordt "deze niet beschikt" vervangen door: de alleenstaande of het gezin niet beschikt.

C

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:


1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: a. de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon;
b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen;
c. de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
d. huursubsidie ontvangen op grond van de Huursubsidiewet, of een bijzondere bijdrage in de huurlasten ontvangen op grond van artikel 26b van die wet;
e. vergoedingen en tegemoetkomingen voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
f. vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen als bedoeld in Hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand wordt verleend;
g. inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen; h. rente ontvangen over op grond van artikel 52, eerste lid, onderdelen b, c en d, niet in aanmerking genomen vermogen en spaargelden; i. een eenmalige premie voor het voltooien van een scholing of opleiding als bedoeld in artikel 114, voor zover een bedrag van f 2.670,- niet wordt overschreden;
j. premies die al dan niet eenmalig boven het rechtens geldende loon worden verstrekt voor het aanvaarden of behouden van arbeid, voor zover deze premies binnen een tijdvak van een jaar te zamen minder bedragen dan f
3.970,-;
k. een uitkering in verband met geleden immateriële schade voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is;
l. de eenmalige uitkering toegekend aan oud-mijnwerkers in verband met silicose;
m. inkomsten uit arbeid tot f 181,- per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 332,- per maand, beide voor zover




5

hij algemene bijstand ontvangt en behoort tot een categorie van personen voor wie een of meer van de verplichtingen bedoeld in artikel 113, eerste lid, niet gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 107, tweede lid, of 113, vierde lid;
n. inkomsten uit arbeid tot f 181,- per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 332,- per maand, beide voor zover hij algemene bijstand ontvangt en hij behoort tot een categorie van personen die overeenkomstig een verordening van het gemeentebestuur om redenen van medische of sociale aard is aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd;
o. de eenmalige uitkering ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;
p. subsidies die op grond van artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden worden verstrekt voor het onverplicht, in georganiseerd verband, verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten, voorzover deze subsidies:

1º. binnen een tijdvak van een kalendermaand minder bedragen dan f 165,-; en,

2º. worden verstrekt aan een langdurig werkloze als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet inschakeling werkzoekenden, dan wel aan een belanghebbende, die behoort tot een categorie van personen voor wie een of meer van de verplichtingen, bedoeld in artikel 113, eerste lid, niet gelden op grond van de artikelen 107, eerste en tweede lid, 113, vierde lid, of 114a; q. eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de Wet bevordering eigenwoningbezit;
r. individuele uitkeringen in het kader van tegoeden Tweede Wereldoorlog aan leden van de Joodse, Sinti, Roma en Indische gemeenschappen.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Onze Minister kan regels stellen omtrent de gevallen waarin: a. het tweede lid, onderdeel j of n, niet van toepassing is; b. een uitkering als bedoeld in het tweede lid, onderdeel k, niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend wordt.

D

In artikel 56, tweede lid, wordt "onderdelen h, i, l, m en o" vervangen door: onderdelen i, j, m, n en p.

E

De artikelen 141, 142 en 143 komen te vervallen.

F

In hoofdstuk XII, Strafbepalingen, wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 141

1. Degene die niet voldoet aan de verplichting omschreven in artikel 101 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie.




6


2. Het in het eerste lid omschreven feit is een overtreding.
G

In artikel 144, eerste lid, wordt "onderdelen h en i" vervangen door: onderdelen i en j.

ARTIKEL II

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, eerste lid, onderdeel f, wordt na "de Huursubsidiewet" ingevoegd: en de Wet bevordering eigenwoningbezit.

B

In artikel 48, eerste lid, wordt "artikel 104 van de Vreemdelingenwet 2000" vervangen door: artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000.

ARTIKEL III

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt "artikel 3.16, vierde lid, of artikel 3.99" vervangen door: artikel 3.78.

B
In artikel 45, eerste lid, onderdeel f, "de Huursubsidiewet" ingevoegd: en de Wet bevordering eigenwoningbezit.

ARTIKEL IV

In artikel 10a, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars wordt "de artikelen 4, 9 en 10" vervangen door: de artikelen 9 en 10.

ARTIKEL V


1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van




7

artikel I, onderdeel A, artikel I, onderdeel C, artikel 43, tweede lid, onderdeel r, artikel II, onderdelen A en B, en artikel III.
2. Artikel I, onderdeel A, treedt in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2001.

3. Artikel I, onderdeel C, artikel 43, tweede lid, onderdeel r, treedt in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 december 2000.
4. Artikel II, onderdeel A en artikel III treden in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2001.

5. Artikel II, onderdeel B, treedt in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2001.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(W.A. Vermeend)




MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemene toelichting

In maart 2000 heeft de regering gelden ter beschikking gesteld als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in de bejegening van de betrokken oorlogsslachtoffers in het rechtsherstel en als erkenning van morele aanspraken (Kamerstukken II, 1999-2000, 25839, nr. 13). De regering heeft besloten deze middelen bij de toepassing van de Algemene bijstandswet (Abw) en andere op het inkomen van rechthebbende afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen of verstrekkingen buiten beschouwing te laten. De eerste uitkeringen zijn inmiddels betaalbaar gesteld. De wijziging van de Abw voorziet in de daartoe noodzakelijke aanpassing van artikel 43, tweede lid. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer zijn bij brief van 30 januari 2001 (SZW 0000069, BZ/IW/01/3691B en BZ/IW/01/3691C) hiervan in kennis gesteld. Deze brieven zijn in de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zowel de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer voor kennisgeving aangenomen.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om een aantal andere wetstechnische en redactionele wijzigingen in de Abw, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) aan te brengen. Het gaat hierbij onder andere over het verhogen van de bedragen genoemd in artikel 31 van de Abw, het corrigeren van een aantal verwijzingen in de Abw, het laten vervallen van de artikelen 141, 142 en 143 van de Abw en invoegen van een nieuw artikel 141 Abw en het laten vervallen van de abusievelijk in artikel 10a, eerste lid, van de WIK opgenomen verwijzing naar artikel 4 van de WIK. De voorgestelde wijzigingen zullen gelet op de aard en de strekking ervan niet allemaal op hetzelfde tijdstip in werking treden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

De bedragen voor het zak- en kleedgeld in artikel 31 van de Abw worden verhoogd overeenkomstig de daartoe strekkende toezegging aan de Tweede Kamer van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens de begrotingsbehandeling 2001 (Handelingen II, 2000/01, blz. 33-2794). De verhogingen vloeien voort uit een aanpassing van het zak- en kleedgeld aan de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehanteerde bedragen voor de eigen bijdrage van personen die in een AWBZ-inrichting verblijven. De gewijzigde bedragen zijn vastgesteld op het niveau van 1 januari 2001. Bij de aanpassing van het nettominimumloon per 1 juli 2001 worden deze bedragen bij ministeriële regeling opnieuw vastgesteld.




2

Artikel I, onderdeel B

In de redactie van artikel 39, eerste lid, Abw, doet het woord "deze" vermoeden dat wordt terugverwezen alleen naar de alleenstaande. Beleidsmatig is altijd uitgedragen dat het zowel op de alleenstaande als het gezin betrekking heeft. Deze wijziging strekt ertoe dit ondubbelzinnig in de wettekst tot uitdrukking te brengen.

Artikel I, onderdeel C

De tekst van artikel 43, tweede lid, Abw, is met ingang van 1 januari 2001 aangepast. Artikel 43, tweede lid, wordt in zijn geheel opnieuw vastgesteld om zo volledige duidelijkheid te scheppen over de verlettering in het tweede lid. Enerzijds gaat het om aanpassingen op grond van de aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2000, 571), waarbij een bepaling is ingevoegd over het niet tot de middelen rekenen van heffingskortingen. Met deze invoeging is de lettering van onderdelen van het tweede lid van artikel 43 van de Abw tevens gewijzigd. Anderzijds is via een bepaling in de Wet bevordering eigenwoningbezit (BEW) aan artikel 43, tweede lid, Abw een onderdeel toegevoegd, waarin is bepaald dat de eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de BEW, niet tot de middelen van de belanghebbende wordt gerekend. Hierdoor is naast het al bestaande onderdeel o abusievelijk nog een onderdeel o toegevoegd.
In maart 2000 heeft de regering gelden ter beschikking gesteld als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in de bejegening van de betrokken oorlogsslachtoffers in het rechtsherstel en als erkenning van morele aanspraken (Kamerstukken II, 1999-2000, 25839, nr. 13). Besloten is dat deze uitkeringen, niet alleen bij de huursubsidie en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, buiten beschouwing blijven, maar ook bij de middelentoets van de Abw niet in aanmerking worden genomen. Dit laatste wordt bewerkstelligd door de toevoeging van het nieuwe onderdeel r.

Artikel I, onderdelen D en G

De onderhavige wijzigingen strekken ertoe de verwijzing in artikel 56, tweede lid, Abw, en artikel 144, eerste lid, Abw, naar bepaalde onderdelen van artikel 43, tweede lid, Abw, in overeenstemming te brengen met het gewijzigde tweede lid van artikel 43 van de Abw.

Artikel I, onderdeel E

In het Besluit van 31 mei 2000 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enige artikelen en onderdelen van artikelen van de Wet van 20 januari 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen, Stb. 2000, 40) is abusievelijk artikel XXVIII van die wet betreffende wijziging van de Abw niet in werking getreden. Hierdoor zijn de artikelen 141, 142 en 143 van laatstgenoemde wet, zoals de bedoeling was, niet per 1 juli 2000 komen te vervallen. Bij de Wet van 9 april 1998, houdende wijziging van de Abw en enige andere wetten met betrekking tot terugvordering en verhaal (terugvordering en verhaal in verband met herziening van het debiteurenbeleid) (Stb. 1998, 278) is evenwel op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 20 januari 2000, te weten 1 juli 2000, een nieuw artikel





3




141 in de Abw ingevoegd. Overeenkomstig de inhoud en de strekking van vorenbedoelde wetten wordt bij het onderhavige wetsvoorstel alsnog voorzien in het laten vervallen van de artikelen 141, 142 en 143 van de Abw en het opnemen van een nieuw artikel 141 Abw. Dit betekent dat Hoofdstuk XII betreffende strafbepalingen van de Abw twee bepalingen zal omvatten: het nieuwe artikel 141 en het reeds bestaande artikel 142a.

Artikel II, onderdeel A en artikel III, onderdeel B

De verwijzing naar de BEW is per 1 januari 2001 wel aan artikel 122, eerste lid, van de Abw toegevoegd, maar abusievelijk niet aan de IOAW en de IOAZ. Deze omissie wordt thans hersteld.

Artikel II, onderdeel B

In artikel 48, eerste lid, Abw, wordt abusievelijk verwezen naar artikel 104 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit moet artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn.

Artikel III, onderdeel A

De verwijzingen in de aanpassingswet Inkomstenbelasting 2001 die zijn opgenomen in de IOAZ zoals die luidt per 1 januari 2001 zijn niet correct. In de plaats van een verwijzing naar de artikelen 3.16, vierde lid, of artikel 3.99 van de Wet inkomstenbelasting 2001 dient verwezen te worden naar artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze verwijzing komt overeen met de verwijzing naar de meewerkende partner zoals bedoeld wordt in de IOAZ.

Artikel IV

In het kader van de wetswijziging van de WIK, waarmee het mogelijk werd om aan kunstenaars die in het bezit zijn van een eigen woning ook een WIK-uitkering toe te kennen (Krediethypotheek WIK, 11-10-2000, Stb 409), is er een aantal noodzakelijke aanpassingen in de systematiek van de inkomens- en vermogensvaststelling in de WIK aangebracht. In artikel 10a, eerste lid, van de WIK is toen abusievelijk een verwijzing opgenomen naar artikel 4 van de WIK.
Met het laten vervallen van de verwijzing naar artikel 4 in het eerste lid van artikel 10a van de WIK wordt de tekst van de wet weer in overeenstemming gebracht met de wettekst zoals deze gold voor de wetswijziging van 11 oktober 2000. Voor de beoordeling van de vraag of een kunstenaar recht heeft op een WIK-uitkering wordt daarmee wederom overeenkomstig de uitgangspunten van de WIK, aansluiting gezocht bij het "bijstandsportaal". Een kunstenaar heeft recht op een WIK-uitkering als het eigen inkomen, eventueel verminderd met de werkelijke beroepskosten, minder is dan het voor deze kunstenaar van toepassing zijnde sociaal minimum.





4


Artikel V

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van een aantal artikelen. De wijziging van de bedragen in artikel 31 van de Abw treden in werking per 1 juli 2001. Hiermee wordt aangesloten bij de indexeringssystematiek waarbij twee keer per jaar, namelijk per 1 januari en per 1 juli, de bedragen worden geïndexeerd. Aangezien er al vanaf 1 december 2000 uitkeringen in het kader van de tegoeden Tweede Wereldoorlog worden uitbetaald, zal de wijziging van artikel 43, tweede lid, onderdeel r, Abw, die het voor gemeenten mogelijk maakt een uitkering in het kader van de tegoeden Tweede Wereldoorlog niet tot de middelen van de belanghebbende te rekenen, met terugwerkende kracht tot 1 december 2000 inwerking treden. De verwijzing naar de BEW in de IOAW en de IOAZ en de aanpassing van de verwijzing naar de Wet inkomstenbelasting 2001 in artikel 2, tweede lid, van de IOAZ, werken terug tot 1 januari 2001, zijnde de datum van inwerkingtreding van de BEW. De verwijzing naar artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000 treedt om dezelfde reden met terugwerkende kracht in werking op 1 april 2001, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(W.A. Vermeend)