Ministerie van Financien

Titel: Behandeling van werknemersopties



Behandeling van werknemersopties voor de vennootschaps-belasting, dividendbelasting, kapitaalsbelasting en surtax

Directie Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst

Besluit van 30 mei 2001, RTB2001/1738M

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Inleiding

Op 21 februari 2001 heeft de Hoge Raad twee arresten (nrs. 35 074 en 35 639) gewezen over de behandeling van werknemersoptierechten in de vennootschapsbelasting. Dit besluit behandelt de gevolgen van deze arresten voor de heffing van vennootschapsbelasting op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VpB), de heffing van dividendbelasting op grond van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DivBel), de heffing van kapitaalsbelasting op grond van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en de heffing van vennootschapsbelasting wegens excessieve winstuitdelingen (hierna: surtax) zoals geregeld in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.

In dit besluit wordt gesproken van opties, optierechten, werknemersoptierechten of optieregelingen. Daarmee worden steeds bedoeld regelingen waarbij aan werknemers van een vennootschap, door die vennootschap, of door een daarmee verbonden vennootschap, koopopties op aandelen in die vennootschap, of in een daarmee verbonden vennootschap, worden toegekend.

Ik zal eerst aangeven welke algemene regels uit de arresten blijken. Vervolgens geef ik aan tot welke conclusies dit voor de verschillende belastingmiddelen moet leiden. Daarbij besteed ik aandacht aan tegemoetkomingen in verband met in het verleden bij belastingplichtigen mogelijk gewekt vertrouwen zulks mede ter voorkoming van verstoringen in lopende werknemersoptieplannen. Dergelijke verstoringen kunnen bijvoorbeeld optreden indien een belastingplichtige wordt geconfronteerd met extra kosten in verband met niet verrekenbare dividendbelasting, waarmee bij het treffen van de optieregeling geen rekening is gehouden. Tenslotte besteed ik aandacht aan de toekenning van koopopties in concernverband en aan een beloningsinstrument dat aan optieregelingen verwant is.

Zoals aangekondigd in de beantwoording van 23 maart 2001 van vragen van het lid Reitsma van de Tweede Kamer (Kamervragen met antwoord 2000-2001, nr. 925, Tweede Kamer) denk ik nog na over een wettelijke oplossing voor de toekomst om de gevolgen van de arresten voor de dividend- en de kapitaalsbelasting zoveel mogelijk te beperken. Ik verwacht daartoe nog in de zomer van dit jaar met voorstellen te komen. Dit besluit beoogt dan ook slechts duidelijkheid te geven voor de overgangsperiode. Een en ander moet worden gezien als een samenhangend geheel. Belastingplichtigen kunnen zich uitsluitend op deze goedkeuringen beroepen indien zij voor alle middelen de uitleg en de goedkeuringen van dit besluit uitdrukkelijk aanvaarden (zie onderdeel 9).

Algemeen

Uit de arresten vallen voor de vennootschapsbelasting drie belangrijke uitgangspunten af te leiden.


- De houder van een optie op aandelen in de vennootschap die het optierecht heeft verleend, staat tot die vennootschap in een rechtsbetrekking die zodanig overeenkomt met die van aandeelhouder, dat alle transacties tussen hem en die vennootschap op gelijke voet, als geldt voor de aandeelhouder, buiten de winstsfeer worden afgewikkeld.


- Aandelen die zijn ingekocht om aan een optieverplichting te voldoen, dienen als ingetrokken te worden beschouwd.


- Ten tijde van het toekennen van een optierecht vindt tot het bedrag van de waarde van de optie in de vennootschap een informele kapitaalstorting plaats.

Vanwege de onderlinge samenhang tussen de verschillende belastingmiddelen stel ik mij op het standpunt dat deze uitgangspunten ook gelden voor de dividendbelasting, de kapitaalsbelasting en de surtax.

Deze uitgangspunten leiden dan voor de verschillende middelen tot het volgende.

Vennootschapsbelasting


a. Uitleg

Het toekennen van een optierecht aan een werknemer speelt zich af in de winstsfeer (HR 16 oktober 1996, nr. 31 589, BNB1997/47). Het waardeverloop van de uit dat optierecht voortvloeiende verplichting, de inkoop van eigen aandelen ter dekking van die verplichting, het waardeverloop van de ingekochte aandelen en de overdracht van aandelen ter voldoening aan de optieverplichting, spelen zich echter af in de kapitaalsfeer en raken de winst dus niet.

Artikel 9, derde lid, Wet VpB stelt de bedrijfslast ter zake van het toekennen van het optierecht op het in dat lid aangegeven bedrag.

Met het toekennen van het optierecht vindt tot het bedrag van de waarde van de optie een informele kapitaalstorting plaats, waarmee bij het opstellen van een vermogensvergelijking zoals die op het aangiftebiljet vennootschapsbelasting wordt gevraagd, rekening gehouden dient te worden.

Indien de werkgever de loonbelasting ter zake van de toekenning van het optierecht voor zijn rekening neemt, heeft dit geen invloed op de omvang van de informele kapitaalstorting; wel verhoogt dit de omvang van de loonkosten.

Indien de werknemer voor het verkrijgen van het optierecht een betaling verricht, beïnvloedt ook dit de omvang van het ingebrachte informele kapitaal niet; wel vermindert dit de omvang van de loonkosten.

Indien de waarde van het optierecht bedraagt, de loonbelasting die de werkgever voor zijn rekening neemt en de betaling van de werknemer , luidt de betreffende journaalpost:

Kas

Loonkosten

Aan Informeel kapitaal

Aan LB-schuld

Terzake van de toekenning van een optierecht kan bij de vennootschap geen verplichting gepassiveerd worden.

Aandelen die in het kader van een optieplan zijn ingekocht, worden geacht op het tijdstip van inkoop te zijn ingetrokken. Deze aandelen kunnen dus niet als activum op de balans worden opgenomen.


b. Goedkeuring

Met het gelijk behandelen van de uitgifte van nieuwe aandelen en de (her)uitgifte van ingekochte aandelen wordt naar mijn oordeel voor de vennootschapsbelasting een evenwichtig resultaat bereikt.

Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel van wet dat heeft geleid tot de Wet van 24 juni 1998, Stb. 370, zijn in de nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 721, nr. 5, blz. 15) uitlatingen gedaan die tot de conclusie kunnen leiden dat inkoop ter tijdelijke belegging mogelijk is en voorts dat het verschil tussen de inkoopprijs van de aandelen en de uitoefenprijs van de optie, voorzover dit verschil uitgaat boven het bedrag dat volgt uit artikel 9, derde lid, Wet VpB, ook als verlies ten laste van het resultaat gebracht kan worden. Uit de hiervoor genoemde arresten blijkt dat deze benadering niet juist is. Terzake van het toekennen van een optie en de afwikkeling ervan kan geen andere last genomen worden dan die genoemd in artikel 9, derde lid, Wet VpB.

Om aan het mogelijk door, of op basis van, de hiervoor genoemde uitlatingen gewekte vertrouwen tegemoet te komen, keur ik goed dat indien vóór 1 september 2001, ter dekking van werknemersoptierechten, eigen aandelen zijn ingekocht, deze inkoop wordt aangemerkt als een inkoop ter tijdelijke belegging en de aandelen derhalve niet als ingetrokken worden beschouwd.

Hieraan verbind ik de volgende voorwaarden:


- De aandelen zijn ingekocht in nauwe samenhang met de toegekende optierechten.


- Het waardeverloop van de ingekochte aandelen beïnvloedt het resultaat van de vennootschap niet.


- Dividend genoten op de ingekochte aandelen maakt deel uit van de belastbare winst.


- Terzake van het toekennen van de optierechten en het waardeverloop van de eruit volgende verplichting is en wordt geen groter bedrag ten laste van het resultaat gebracht dan het bedrag genoemd in artikel 9, derde lid, Wet VpB.


- Indien is ingekocht vóór 22 februari 2001 en de inkoopprijs van de ingekochte aandelen uitgaat boven de uitoefenprijs van de opties, kan in bepaalde gevallen nog een additioneel bedrag ten laste van het resultaat worden gebracht. Dit is in de gevallen waarin het verschil tussen de inkoopprijs van de aandelen en de uitoefenprijs van de opties groter is dan het bedrag dat voortvloeit uit artikel 9, derde lid, Wet VpB. De additionele last is het bedrag waarmee de inkoopprijs uitgaat boven de uitoefenprijs, nadat de uitoefenprijs is vermeerderd met het bedrag dat voortvloeit uit artikel 9, derde lid, Wet VpB.


- Indien is ingekocht ná 21 februari 2001 kan geen additioneel bedrag ten laste van het resultaat worden gebracht.


- Indien op verschillende momenten optierechten zijn toegekend en op verschillende momenten aandelen zijn ingekocht ter dekking van de optieverplichtingen wordt een fifo-benadering gevolgd voor de bepaling welke ingekochte aandelen bij welke optieverplichting behoort.

Dividendbelasting


a. Uitleg

Uit de arresten leid ik af dat ook voor de dividendbelasting als uitgangspunt heeft te gelden dat aandelen, die zijn ingekocht om aan een werknemersoptieverplichting te voldoen, als ingetrokken dienen te worden beschouwd. Over hetgeen hierbij wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal is daarbij dividendbelasting verschuldigd.


b. Goedkeuring

Gelet op het feit dat in het verleden mogelijk het vertrouwen is gewekt dat een inkoop van eigen aandelen in het kader van werknemersoptieplannen wordt behandeld als een inkoop ter tijdelijke belegging en ter voorkoming van verstoringen keur ik, tot 1 september 2001, het volgende goed.

Indien een vennootschap eigen aandelen inkoopt ter dekking van werknemersoptieplannen wordt deze inkoop aangemerkt als een inkoop ter tijdelijke belegging zodat heffing van dividendbelasting niet aan de orde is. Ik verbind hieraan de volgende voorwaarden:


- De aandelen zijn of worden ingekocht vóór 1 september 2001.

- De aandelen zijn of worden ingekocht in nauwe samenhang met werknemersopties die zijn toegekend voor 1 september 2001 en een uiterste uitoefendatum hebben welke ligt voor 2007.


- Indien de optierechten niet worden uitgeoefend, worden de in verband met de optierechten ingekochte aandelen beschouwd te worden ingetrokken op het moment dat komt vast te staan dat de optierechten niet worden uitgeoefend. Voor de heffing van dividendbelasting wordt daarbij aangesloten bij de werkelijke inkoopprijs van de aandelen.

Kapitaalsbelasting


a. Uitleg

Bij het toekennen van optierechten aan werknemers vindt, tot de waarde van die rechten, in de vennootschap een inbreng van informeel kapitaal plaats. Daarover is naar mijn mening kapitaalsbelasting verschuldigd.

Indien vervolgens de werknemer gebruik maakt van zijn optierecht, met gevolg dat de vennootschap eigen aandelen uitreikt, vindt een formele kapitaalstorting plaats tot het bedrag dat de werknemer betaalt voor de uitgereikte aandelen. Ook over deze formele kapitaalstorting is kapitaalsbelasting verschuldigd.


b. Goedkeuring

Gelet op het feit dat in het verleden het vertrouwen kan zijn gewekt dat de toekenning van werknemersopties, gevolgd door een inkoop van eigen aandelen en vervolgens door een uitreiking van deze aandelen wanneer de werknemer gebruik maakt van zijn opties, geen gevolgen heeft voor de kapitaalsbelasting, keur ik, tot 1 september 2001, het volgende goed:


- Ter zake van het toekennen van werknemersopties is geen kapitaalsbelasting verschuldigd.


- Indien een vennootschap vóór 1 september 2001 eigen aandelen heeft ingekocht of inkoopt, ter dekking van werknemersoptieplannen van voor die datum, wordt deze inkoop aangemerkt als een inkoop ter tijdelijke belegging.

Ik verbind hieraan de volgende voorwaarden:


- De aandelen zijn of worden ingekocht vóór 1 september 2001.

- De aandelen zijn of worden ingekocht in nauwe samenhang met werknemersopties die zijn toegekend voor 1 september 2001 en een uiterste uitoefendatum hebben welke ligt voor 2007.


- De vennootschap zal zich niet beroepen op de stelling dat terzake van de toekenning van het optierecht informeel kapitaal is ingebracht.


- Indien de optierechten niet worden uitgeoefend, worden de in verband met de optierechten ingekochte aandelen beschouwd te zijn ingetrokken op het moment dat komt vast te staan dat de optierechten niet worden uitgeoefend.

Surtax


a. Uitleg

In hoofdstuk 2, artikel IV, onderdeel B, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 is een regeling vastgelegd waardoor excessieve winstuitdelingen worden belast met 20% extra vennootschapsbelasting, de zogenaamde surtax. Ook voor deze bepaling moet de inkoop van aandelen ter dekking van werknemersoptierechten, voorzover bij de inkoop meer wordt betaald dan het gemiddeld op de aandelen gestort kapitaal, worden beschouwd als een winstuitdeling.


b. Goedkeuring

Daar het in het verleden gewekte vertrouwen, dat er sprake is van een inkoop ter tijdelijke belegging, door kan werken naar de regeling voor de surtax wordt, onder de hiervoor bij de dividendbelasting weergegeven voorwaarden een aldaar bedoelde inkoop voor de surtax aangemerkt als een inkoop ter tijdelijke belegging.

Concerns

Het komt regelmatig voor dat optierechten in concernverband worden toegekend. Daarbij zijn in hoofdlijnen twee varianten denkbaar. In de eerste variant kent een moedervennootschap opties op eigen aandelen toe aan werknemers van een dochtervennootschap. In de tweede variant kent een dochtervennootschap aan zijn eigen werknemers optierechten toe op aandelen in de moedervennootschap.


a. Uitleg

Indien de twee vennootschappen zijn opgegaan in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 Wet VpB, geldt onverkort hetgeen hiervoor is weergegeven, zowel voor de vennootschapsbelasting, als voor de dividendbelasting, de kapitaalsbelasting en de surtax.

Indien geen sprake is van een fiscale eenheid, zijn bij de eerste variant (de moeder kent de opties toe) de gevolgen dezelfde als die ik onder punt 2 tot en met 5 beschreef, behoudens het volgende. Niet de moeder, maar de dochter heeft recht op de aftrekpost die voortvloeit uit artikel 9, derde lid, Wet VpB.

Zoals in de hiervoor aangehaalde nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 721, nr. 5, blz. 16), dient de moedermaatschappij de kosten ter zake van de optieverlening namelijk door te berekenen aan de dochtermaatschappij. Bij de moeder wordt de winst dus in het geheel niet beïnvloed door de toekenning noch door de uitoefening van de optierechten. Bij de dochter blijft de bedrijfslast beperkt tot hetgeen voortvloeit uit artikel 9, derde lid, Wet VpB.

Ook in de tweede variant (de dochter kent de opties toe) blijven naar mijn oordeel de kosten bij de dochter beperkt tot hetgeen voortvloeit uit artikel 9, derde lid, Wet VpB.

In beide varianten vindt ter zake van de toekenning van de optierechten een inbreng van informeel kapitaal plaats in de moeder.


b. Goedkeuring

Bij deze varianten zijn de goedkeuringen die hierboven zijn opgenomen van overeenkomstige toepassing.

Andere beloningsinstrumenten

Mijn aandacht is gevraagd voor een beloningsinstrument dat enige verwantschap heeft met werknemersoptierechten: Stock Appreciation Rights (SAR's).

SARs geven werknemers het recht op een bepaalde datum of gedurende een zekere periode een betaling in contanten te vorderen. De omvang van de betaling is gerelateerd aan de waarde of koersontwikkeling van een bepaald aantal aandelen. Indien bij de SAR de waarde of de koersontwikkeling slechts dient als rekeneenheid voor de door de werkgever aan de werknemer uit te betalen bonus in geld, is deze bonus, zoals elke loonbetaling in geld, ten volle aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting op het moment van uitbetaling. Voor de dividendbelasting en de kapitaalsbelasting heeft de uitbetaling geen gevolgen.

Er bestaan ook regelingen waarbij aan de werknemer een optierecht wordt toegekend waaraan is gekoppeld de plicht om direct na uitoefening van de optie de aandelen terug te leveren aan de werkgever. De feiten en omstandigheden zullen bij dit soort regelingen per geval antwoord moeten geven op de vraag of materieel sprake is van een optieregeling of van een SAR. In een aantal gevallen zijn tussen belastingplichtigen en de inspecteur, meestal met het oog op de gevolgen voor de loonbelasting, afspraken gemaakt over de duiding van dit soort regelingen. Deze afspraken over de duiding blijven gelden voor alle belastingmiddelen.

Indien materieel, of op grond van een vaststellingsovereenkomst, sprake is van een optieregeling zijn de fiscale gevolgen tot en met het moment van uitoefening van de optie zoals hiervoor omschreven.

De terugkoop van de aandelen door de vennootschap wordt in dit geval, in overeenstemming met de lijn van de Hoge Raad, behandeld als een inkoop ter amortisatie van eigen aandelen.

Aanvaarding voorwaarden

Zoals in de inleiding reeds is opgemerkt, moeten de tegemoetkomingen in dit besluit worden gezien als een samenhangend geheel. Belastingplichtigen kunnen zich uitsluitend op deze goedkeuringen beroepen indien zij voor alle beschreven belastingmiddelen de uitleg en de voorwaarden van dit besluit uitdrukkelijk aanvaarden.

Het uitdrukkelijk aanvaarden van de in dit besluit genoemde voorwaarden kan uitsluitend plaatsvinden door een daartoe strekkende schriftelijke verklaring te zenden aan de inspecteur. In de gevallen beschreven in onderdeel 7 dienen zowel de moeder- als de dochtermaatschappij de voorwaarden te aanvaarden.