OPTA

OPTA

BEOORDELING VAN TPG'S MEETSYSTEMATIEK VOOR DE OVERKOMSTDUUR VAN BRIEVEN

OPTA/EGM/2001/201381

31 mei 2001


1. Inleiding


Met de inwerkingtreding van het nieuwe Besluit algemene richtlijnen post (hierna: Barp) per 1 juni 2000 moet TNT Postgroep N.V. (hierna TPG), als houder van de concessie, ervoor zorgen dat losse brieven en partijenpostbrieven tot en met 100 gram per kalenderjaar in tenminste gemiddeld 95% van de gevallen worden besteld op de dag, niet zijnde een zon- of officiële feestdag, volgende op de dag van aanbieding (artikelen 2.18 en 2.19 van het Barp). Dit gemiddelde is een gewogen gemiddelde van beide poststromen. Hierbij moet de concessiehouder, volgens artikel 2.19 van het Barp, over elke maand metingen laten uitvoeren over deze poststromen. Dit dient te gebeuren door een onafhankelijke instantie. In artikel 2.20 van het Barp is bepaald dat TPG voor 1 april van het daarop volgende kalenderjaar de algehele uitkomsten van die onderzoeken aan het college moet overhandigen, vergezeld van een nauwkeurige omschrijving van de toegepaste meetsystematiek. Deze meetsystematiek moet door het college op deugdelijkheid beoordeeld worden.

Teneinde te waarborgen dat de metingen tot betrouwbare resultaten leiden, verdient het de voorkeur de meetsystematiek vooraf op zijn deugdelijkheid te beoordelen. In overleg met TPG heeft het college besloten voor het ingaan van de nieuwe regelgeving (1 januari 2001) de deugdelijkheid van de door TPG gehanteerde meetsystematiek te beoordelen. Deze datum is niet gehaald daar het onderzoek naar de deugdelijkheid meer tijd heeft gevergd en onvoldoende informatie van TPG voorhanden was.

Twee onderzoeksbureaus voeren in opdracht van TPG metingen uit om de overkomstduur van brieven vast te stellen. OPTA heeft IOO bv te Zoetermeer gevraagd de meetsystematiek op deugdelijkheid te beoordelen.

Dit oordeel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 is het relevante wettelijke kader beschreven. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van de meetsystematiek van TPG opgenomen. De resultaten van het onderzoek van IOO bv zijn weergegeven in hoofdstuk 4. Het college heeft TPG gevraagd om een reactie op het rapport van IOO bv en om een reactie op een aantal nadere vragen van het college; deze reacties zijn in hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 geeft het college zijn bevindingen omtrent het onderzoek van IOO bv en de reacties van TPG. Tenslotte volgt in hoofdstuk 7 het oordeel van het college over de deugdelijkheid van de meetsystematiek.


2. Wettelijke kader


Op 1 juni 2000 is het gewijzigde Barp in werking getreden. De aanpassing van dit besluit bracht met zich mee dat de voorschriften omtrent de overkomstduur voor brieven tot en met 100 gram veranderden. In vergelijking met het oude Barp is nieuw dat het college de uitkomsten van de metingen moet




beoordelen en de deugdelijkheid van de meetsystematiek. Relevante bepalingen van het Barp zijn hieronder weergegeven.

Besluit algemene richtlijnen post, paragraaf 2 onderdeel 2.17: Tenzij bijzondere omstandigheden hem zulks verhinderen, zal de houder van de concessie ten minste zes dagen per week, met uitzondering van de feestdagen: eerste kerstdag, eerste paasdag en eerste pinksterdag, eenmaal per dag overal in Nederland postzendingen ophalen uit de voor het publiek bestemde brievenbussen dan wel uit andere daartoe bestemde inrichtingen en op alle dagen, niet zijnde zon- en feestdagen, overal in Nederland één postbestelling uitvoeren.

Besluit algemene richtlijnen post, paragraaf 2 onderdeel 2.18: De houder van de concessie zorgt ervoor dat brieven, die overeenkomstig de daartoe gestelde voorwaarden aan hem worden aangeboden voor postvervoer binnen Nederland met de standaard overnight service, per kalenderjaar in tenminste gemiddeld 95% van de gevallen worden besteld op de dag, niet zijnde een zon- of officiële feestdag, volgende op de dag van aanbieding.

Besluit algemene richtlijnen post, paragraaf 2 onderdeel 2.19: De houder van de concessie voldoet aan de in onderdeel 2.18 omschreven norm voor de kwaliteit van de bestelling van postvervoer van brieven binnen Nederland met de standaard overnight service, indien de kwaliteit van de bestelling van die brieven per kalenderjaar gemeten over: a. losse brieven, gefrankeerd met een postzegel, die op voor het algemene publiek bestemde aanbiedingspunten zijn aangeboden, en b. de partijenpost brieven tot en met 100 gram, die op daartoe bestemde aanbiedingspunten is aangeboden op grond van afzonderlijke overeenkomsten bedoeld in onderdeel 5.3, een naar de onderlinge verhouding in stuksvolume van die verkeersstromen, over het desbetreffende kalenderjaar berekend, gewogen gemiddelde van ten minste 95% heeft. De houder van de concessie is verplicht de vorenbedoelde metingen van de kwaliteit van de bestelling per kalenderjaar over elke maand te laten uitvoeren door een onafhankelijke en daartoe deskundige instelling.

Besluit algemene richtlijnen post, paragraaf 2 onderdeel 2.20: De houder van de concessie legt de algehele uitkomsten van die onderzoeken over het desbetreffende kalenderjaar, voorzien van een motivering en vergezeld van een nauwkeurige omschrijving van de door betrokken instelling toegepaste meetsystematiek, voor 1 april van het daarop volgend jaar aan het college over. Het college controleert aan de hand van de hem overgelegde gegevens de uitvoering door de houder van de concessie van de onderdelen 2.18 en de deugdelijkheid van de ter uitvoering van 2.19 verrichte metingen. Het college maakt elk jaar zijn bevindingen van die controle bekend.


3. De meetsystematiek van TPG

Op 17 november 2000 heeft het college een beschrijving van de meetsystematiek van TPG ontvangen. TPG geeft hierin aan hoe zij twee onafhankelijke instanties metingen laat uitvoeren over de losse brieven en de partijenpostbrieven. Hieronder is de meetsystematiek van TPG op hoofdlijnen beschreven. In verband met de vertrouwelijkheid van de meetsystematiek heeft het college zich hierbij beperkt tot een algemene beschrijving.




Voor de losse post worden zogenaamde proefbrieven verzonden. De verzending van deze brieven is gelijkmatig verspreid over de weken van het jaar en daarbinnen over de dagen van de week. Daartoe wordt het jaar ingedeeld in 13 perioden van 4 weken. Voor een periode van 4 weken wordt door een speciaal daartoe ontwikkeld computerprogramma precies gedefinieerd welke proefbrief door wie verzonden wordt en aan wie deze brief gericht is, en aan welke kenmerken die proefbrief voldoet. Dit houdt in dat proefbrieven via de rode tweelingbrievenbussen worden verstuurd, ruim voldoende verspreid, over het gehele land. Hierbij wordt aandacht besteed aan zaken als het voorkomen van de brief, aanbieden binnen of buiten de postcoderegio, het gewicht, formaat, ontvangst en voorkoming van ruis in het onderzoek.

Voor de partijenpostbrieven worden proefbrieven tussen de partijenpost van grote afzenders gevoegd. De wijze van adresseren van deze proefbrieven dient zoveel mogelijk overeen te komen met de normale brieven van deze afzender. Het tussenvoegen geschiedt voordat aanbieding bij TPG plaatsvindt. Eveneens wordt met een computerprogramma nagegaan welke proefbrief naar wie is gestuurd. Bij deze metingen wordt aandacht besteed aan hoe brieven verzonden worden en wanneer. Kenmerken als het voorkomen van de proefbrief, het gewicht, ontvangst en voorkoming van ruis in het onderzoek worden hierin ook meegenomen.

Voorts heeft TPG de meetsystematiek door een accountant laten beoordelen. In haar accountantsmededeling concludeert PricewaterhouseCoopers NV dat, met inachtneming van een aantal voorbehouden, de meetsystematiek qua opzet in beginsel tot valide resultaten kan leiden.


4. Onderzoek IOO bv inzake de meetsystematiek

Het college heeft IOO bv te Zoetermeer gevraagd de systematiek op deugdelijkheid te beoordelen. IOO bv geeft aan dat de deugdelijkheid van een meetsysteem in termen van representativiteit, betrouwbaarheid en validiteit is weer te geven. Hieronder worden deze termen kort uitgelegd.

Bij de representativiteit gaat het om de vraag of de gemeten proeven van postzendingen op voor de overkomstduur relevante kenmerken een getrouwe afspiegeling zijn van de totale poststroom. Hierbij gaat het om zaken als de wijze van steekproeftrekking, vormgevingskenmerken van de brieven (omvang, gewichtsklassen, adresserings- en frankeringswijze), spreiding en samenstelling van de bestaande soorten aanbiedingspunten (aanbiedingspunten zijn plaatsen waar brieven ter verzending kunnen worden aangeboden, bijvoorbeeld brievenbussen), tijdstippen van verzenden en om spreiding en samenstelling van de bestaande soorten afgiftepunten (afgiftepunten zijn plaatsen waar brieven voor ontvangst kunnen worden afgegeven, bijvoorbeeld woningen).

De betrouwbaarheid van de metingen is afhankelijk van de omvang van de steekproeven. Indien er sprake is van een gebrekkige representativiteit, hangt de betrouwbaarheid ook af van de wijze waarop achteraf weging plaatsvindt om te komen tot een betrouwbaar eindpercentage.

Bij de validiteit gaat het om de vraag of met behulp van het instrument een juiste en volledige weergave van de beoogde werkelijkheid kan worden verkregen. Het beoordelen van de validiteit van het instrument is afhankelijk van de beschikbaarheid van betrouwbare gegevens. Wanneer dit niet mogelijk is, kan de validiteit aannemelijk worden gemaakt door vergelijking van de uitkomsten welke zijn gemeten met andere vergelijkbare meettechnieken.

IOO bv heeft bij brief van 9 april 2001 haar bevindingen overgelegd aan het college. De eindconclusie van IOO bv luidt als volgt: "De meetsystematiek is bijzonder zwak. Dit geldt in de eerste plaats de




representativiteit. Doordat bij de verwerking van resultaten via weging in onvoldoende mate wordt gecorrigeerd voor deze zwakheden is de betrouwbaarheid eveneens zwak. De resultaten geven geen getrouw beeld van de werkelijkheid en zijn daarmee niet valide. Een belangrijke bijdrage aan de oplossing van dit probleem moet van TPG zelf komen. TPG zou ofwel betere informatie moeten verzamelen en verstrekken over gerealiseerde volumina ofwel een aantal controlemetingen moeten laten uitvoeren teneinde een beter zicht te krijgen op de werkelijkheid".

Het rapport van IOO bv is als bijlage bij dit oordeel gevoegd.


5. Reactie van TPG

Op 10 april heeft het college TPG schriftelijk op de hoogte gesteld van de bevindingen van IOO bv en heeft TPG verzocht hierop te reageren. Bij brief van 4 mei 2001 heeft TPG haar reactie gegeven.

TPG geeft in deze brief aan dat de regelgever heeft vastgesteld dat uitsluitend de meest eenvoudige en meest lastig te verwerken stromen gemeten dienen te worden. Daarmee valt volgens TPG een deel van de brieven buiten de metingen. Ook geeft TPG aan dat zij op basis van haar jarenlange ervaring de kenmerken van een brief kent die significant verband met de overkomstduur vertonen en dat welbewust delen van de werkelijkheid buiten de metingen zijn gehouden. Een en ander rechtvaardigt volgens TPG niet de conclusie van IOO bv dat de systematische uitsluiting van onderdelen van het werkelijk postgebruik onbetrouwbare en derhalve niet valide resultaten oplevert. Voorts geeft TPG het volgende aan: "Met een fijnmazige steekproefopbouw naar verzend- en ontvangstkant gebaseerd op aantallen huishoudens en vestigingen verdeeld over binnen en buiten het gebied van het sorteercentrum waarbij binnen die voorwaarden at random proefbrieven worden toegewezen kan deze juiste afspiegeling worden gerealiseerd zonder verder gedetailleerd onderzoek naar de omvang van die deelstromen". Ten slotte geeft TPG aan dat de conclusies van IOO bv omtrent de betrouwbaarheid van de berekening van het eindpercentage onredelijk zijn. TPG geeft in haar brief aan dat zij een andere berekening hanteert met bijbehorende correcties en acht deze berekeningen betrouwbaar.

Voorts is TPG gedurende het onderzoek verzocht aanvullende vragen te beantwoorden over de meetsystematiek. Deze vragen hadden betrekking op (a) het niet in de meetsystematiek meenemen van handgeschreven geadresseerde brieven, (b) de behandeling van reguliere post in december -los van de kerstpost- en (c) het niet in de meetsystematiek meenemen van eenlingbrievenbussen.

Ad (a) In een reactie hierop heeft TPG bij brief van 27 november 2000 aangegeven dat TPG een apart onderzoekstraject zou uitzetten voor de handgeschreven geadresseerde brieven. Hierin zou TPG onderzoeken of het meenemen van handgeschreven geadresseerde brieven een significant verschil in de uiteindelijke meetuitkomsten teweeg zou brengen. Indien dit onderzoek wel een mogelijk verschil in de uitkomst zou veroorzaken, zouden de handgeschreven geadresseerde brieven meegenomen worden in de meetsystematiek. TPG heeft bij brief van 27 april 2001 aangegeven dat zij, naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek, heeft besloten om de handgeschreven geadresseerde brieven op te nemen in de meetsystematiek.

Ad (b) TPG heeft bij brief van 22 maart 2001 aangegeven dat de proefbrieven in december worden aangeboden bij het postkantoor en niet in de rode brievenbussen worden gedaan. In verband met de extra post (kerstpost) kan TPG in december niet garanderen dat brieven die via de rode brievenbussen worden verzonden ook de volgende dag worden bezorgd. Die garantie wordt wel gegeven voor brieven die op het postkantoor ter verzending worden aangeboden. Deze werkwijze is volgens TPG in overeenstemming met onderdeel 2.18 van het Barp. TPG geeft aan dat dit een aanvullende voorwaarde




is en dat deze voorwaarde genoegzaam bekend wordt gemaakt (door middel van een folder aan klanten in december).

Ad (c) TPG geeft bij brief van 22 maart 2001 aan dat eenlingbrievenbussen, welke de postbodes tijdens hun bestelrondes legen, niet als openbare straatbrievenbussen aan te merken zijn, maar als een afzonderlijke faciliteit als bedoeld in artikel 2.15 van het Barp. Deze faciliteit kan volgens TPG qua gebruiksvoorwaarden niet gelijk gesteld worden met een openbare straatbrievenbus. Opneming in de meetsystematiek is volgens TPG dan ook niet goed mogelijk vanwege: (a) onregelmatige lichting per bus en tussen bussen die het onderzoek bemoeilijken -de feitelijk geboden faciliteit is noodzakelijkerwijs teveel afhankelijk van incidentele factoren en leent er zich daarom niet voor om gesystematiseerd te worden-, (b) een eenlingbrievenbus bevat verhoudingsgewijs weinig post -naar schatting minder dan
1% van de losse brieven- en (c) opnemen zou een onevenredige toename van de onderzoekskosten betekenen vanwege de grote afstand van panelleden tot dergelijke bussen.


6. Overwegingen

Jaarlijks dient TPG aan het college te rapporteren over de meetsystematiek en over de algehele uitkomsten van de metingen. Het college is van mening dat een deugdelijke meetsystematiek noodzakelijk is om betekenis te kunnen hechten aan de uitkomsten van de metingen. De wettelijke systematiek brengt met zich mee dat het college pas volgend jaar bevoegd is consequenties te verbinden aan de beoordeling van de meetsystematiek. Het college geeft nu reeds aan dat zonder een deugdelijke meetsystematiek het college volgend jaar niet zal kunnen beoordelen of TPG voldaan heeft aan haar wettelijke verplichtingen inzake de overkomstduur van brieven.

Uit het onderzoek van IOO bv komt naar voren dat de meetsystematiek van TPG wat betreft representativiteit, betrouwbaarheid en validiteit bijzonder zwak is. Het college onderschrijft de bevindingen van IOO bv. Hieronder gaat het college in op de conclusies van IOO bv en op de reacties van TPG.

Representativiteit
IOO bv geeft in haar bevindingen aan dat de metingen van TPG geen afspiegeling zijn van de werkelijkheid en daarom niet representatief zijn. TPG geeft in haar brief van 4 mei aan dat het weglaten van delen van de werkelijkheid niet hoeft te betekenen dat de metingen niet representatief c.q. niet valide zijn. Het college deelt deze opvatting niet. Volgens het college dient de meetsystematiek een afspiegeling te zijn van de werkelijkheid, tenzij statistisch kan worden onderbouwd dat delen van de werkelijkheid buiten beschouwing kunnen worden gelaten. TPG motiveert in de optiek van het college onvoldoende dat haar meetsystematiek statistisch verantwoord is, omdat zij onvoldoende inzicht geeft in de omvang en samenstelling van de brievenstromen. Naar de mening van het college is de representativiteit van de meetsystematiek van TPG op een fors aantal punten onvoldoende gegarandeerd, te weten voor de onderverdeling naar de diverse gewichtsklassen, de verhouding tussen handgeschreven en gedrukte adressering, de verschillende formaten en frankeringswijzen, de verkeersstromen, de verschillende soorten aanbiedingspunten en voor de verschillende soorten afgiftepunten.

Wat betreft de handgeschreven geadresseerde brieven is het college van mening dat deze een onderdeel moeten zijn van de meetsystematiek daar zij een gedeelte van de werkelijke brievenstroom vormen. TPG heeft aangegeven dat zij handgeschreven geadresseerde brieven zal meenemen in de metingen, maar daarbij niet aangegeven op welke wijze dit gaat gebeuren. Het college kan over dit onderdeel van de meetsystematiek derhalve nog geen oordeel geven.




Wat betreft de behandeling van reguliere post in december merkt het college het volgende op. Het niet opnemen in de meetsystematiek van de rode brievenbussen in december acht het college niet juist en wel om twee redenen: (1) er is geen sprake van een juiste afspiegeling van het werkelijk gebruik en (2) uit artikel 2.19 van het Barp blijkt dat de overnight service geldt voor losse brieven die op voor het algemene publiek bestemde aanbiedingspunten zijn aangeboden. Wat betreft het tweede punt geeft het college aan dat hij zich ervan bewust is dat TPG haar klanten in december via een folder verzoekt om reguliere post bij het postkantoor aan te bieden in het geval deze klanten een overnight service wensen. Het college is echter van mening dat, vanwege het bepaalde in artikel 2.19 van het Barp, brieven ook in december voor de overnight service bij de rode brievenbussen aangeboden moeten kunnen worden. Dit betekent dat, nog daargelaten de vraag of een per folder gericht verzoek kan worden aangemerkt als een voorwaarde als bedoeld in onderdeel 2.18 van het Barp, een zodanig verzoek naar het oordeel van het college ongeoorloofd is omdat het in strijd is met het bepaalde in onderdeel 2.19. Overigens merkt het college op dat kerstkaarten/-brieven geen brieven zijn in de zin van de Postwet.

Wat betreft het niet in de meetsystematiek meenemen van eenlingbrievenbussen merkt het college op dat hij een eenlingbrievenbus als een aanbiedingspunt ziet (artikel 2.19 van het Barp). Immers, net zoals bij tweelingbrievenbussen worden ook bij eenlingbrievenbussen brieven ter verzending aangeboden. Volgens het college is het noodzakelijk dat eenlingbrievenbussen in de meetsystematiek worden meegenomen, teneinde een correcte afspiegeling van de werkelijkheid te hebben. Het feit dat er sprake is van onregelmatige lichtingen neemt naar de mening van het college de noodzaak tot opname van eenlingbrievenbussen in de meetsystematiek niet weg.

Betrouwbaarheid
TPG geeft aan dat haar manier van berekenen van het eindpercentage een betrouwbaar en nauwkeurig resultaat oplevert. Volgens TPG schrijft de zogenaamde "CEN-norm" een betrouwbaarheid van 95% met een nauwkeurigheidsmarge van 1% voor en voldoet het meetsysteem van TPG ruimschoots aan deze norm. TPG geeft echter niet aan hoe zij haar berekeningen heeft uitgevoerd. Indien TPG aangeeft hoe zij haar betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsberekeningen uitvoert, zal het college deze beoordelen. Het college merkt op dat hij van opvatting is dat, gezien de hoge norm van tenminste 95%, een betrouwbaarheidspercentage van 99,9% in beginsel noodzakelijk is.

Validiteit
IOO bv geeft aan dat wanneer een meetsysteem niet representatief en niet betrouwbaar is, er geen sprake kan zijn van een valide meetsysteem. TPG geeft aan dat IOO bv haar conclusies onvoldoende heeft onderbouwd. Het college deelt deze opvatting niet. Naar het oordeel van het college heeft IOO bv duidelijk aangegeven dat de betrouwbaarheid van de resultaten een absolute vereiste is om tot valide metingen te kunnen komen. Aangezien de meetsystematiek onvoldoende betrouwbaar is, kan er volgens het college dus geen sprake zijn van een valide meetsystematiek. Volgens het college is de validiteit ook onvoldoende wat betreft de representativiteit, omdat in de metingen systematisch delen van de werkelijkheid worden weggelaten zonder voldoende inzicht in de omvang en samenstelling van de poststromen.

Bovenstaande overwegingen van het college passen overigens binnen de observaties die door PricewaterhouseCoopers NV zijn gedaan. In haar accountantsmededeling is opgenomen dat de meetsystematiek, met inachtneming van een aantal voorbehouden, qua opzet in beginsel tot valide resultaten kan leiden. Gebleken is dat bij de punten waar de accountant een voorbehoud maakt, inderdaad aanpassingen in de systematiek noodzakelijk zijn om tot een valide meetsystematiek te komen.





7. Oordeel

Op grond van de voorgaande overwegingen komt het college tot de conclusie dat de meetsystematiek voor de overkomstduur van brieven ondeugdelijk is. Het college is van mening dat aanpassing van de bestaande meetsystematiek noodzakelijk is om volgend jaar betekenis te kunnen hechten aan de uitkomsten van de metingen. Het college geeft aan dat zonder een deugdelijke meetsystematiek het college volgend jaar niet zal kunnen beoordelen of TPG voldaan heeft aan haar wettelijke verplichtingen inzake de overkomstduur van brieven.

Het college verzoekt TPG dan ook de volgende aanpassingen in de bestaande meetsystematiek door te voeren:

1. TPG dient met betere informatie te komen over de omvang en samenstelling van de poststromen voor losse brieven en partijenpostbrieven met elk een gewicht tot en met 100 gram. Hiertoe kan TPG ofwel informatie verzamelen en verstrekken over gerealiseerde volumina ofwel controlemetingen laten uitvoeren teneinde voldoende zicht te krijgen op de werkelijkheid.
2. Hierbij dient TPG juiste wegingsfactoren voor de verschillende stromen te hanteren om een nauwkeurig gewogen eindresultaat te krijgen, te weten een weging naar gerealiseerde volumina per maand en per jaar alsmede een weging van de resultaten naar gerealiseerde volumina losse post en partijenpost.

3. De meetsystematiek van TPG dient op de volgende punten een afspiegeling van de werkelijkheid te zijn:

* Onderverdeling naar werkelijk gebruik voor de gewichtsklassen voor beide brievenstromen, te weten de gewichtsklassen 0-20 gram, 20-50 gram en 50-100 gram.
* Handgeschreven en gedrukte adressering dienen overeenkomstig het werkelijke gebruik in de metingen meegenomen te worden.

* Brieven moeten in de verschillende formaten (omvang), soorten (brieven, briefkaarten) en frankeringswijzen in de steekproeven naar werkelijk gebruik zijn vertegenwoordigd.
* De verkeersstromen van de te meten brieven moeten een afspiegeling zijn van de werkelijke stromen door het jaar heen. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de totale hoeveelheid brieven die per maand worden verstuurd, waarbij rekening moet worden gehouden met een afspiegeling van de werkelijke hoeveelheid brieven die over de verschillende dagen van de week worden verzonden. In de tweede plaats moet er sprake zijn van een afspiegeling van de werkelijke hoeveelheid brievenstromen door het gehele land heen. Hierbij dient de meetsystematiek een afspiegeling te zijn van de werkelijke hoeveelheid brievenstromen van de diverse mogelijke combinaties van afzenders naar ontvangers, te weten van particuliere aanbieders onderling, van zakelijke aanbieders onderling en van particuliere aanbieders richting zakelijke aanbieders en andersom.
* De verschillende soorten aanbiedingspunten moeten overeenkomstig het werkelijk gebruik worden meegenomen in de metingen.

* De verschillende soorten afgiftepunten dienen overeenkomstig het werkelijk gebruik meegenomen te worden in de metingen.

Het college verzoekt TPG voor 1 augustus 2001 een nauwkeurige omschrijving van de aangepaste meet- systematiek aan het college voor te leggen. Het college verzoekt TPG met ingang van de maand augustus 2001 de aangepaste meetsystematiek te hanteren.

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,

prof. dr. J.C. Arnbak, voorzitter.