Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=416238



Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 Den Haag Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Europa Bureau West-Europa Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 31 mei 2001 Auteur Daniël Prins

Kenmerk DEU-224/01 Telefoon 3485351

Blad /1 Fax 3485329

Bijlage(n) 1 E-mail dc.menheere@minbuza.nl

Betreft Beantwoording van vragen van het lid Jurgens

Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar Uw brief d.d. 16 mei 2001, waarbij gevoegd waren de door het lid Jurgens overeenkomstig artikel 140 van het reglement van Orde van de Eerste Kamer bij U ingediende vragen, heb ik de eer U als bijlage dezes mijn antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Antwoord van de heer Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van het lid Jurgens

Vraag 1

Waarom heeft de regering in haar brief van 22 maart 2001 aan de Tweede Kamer inzake "Nederlands beleid ten aanzien van Turkije" (25206 nr. 4) en opnieuw in haar vervolgbrief d.d. 3 mei 2001 (25206 nr. 5) wel een paragraaf opgenomen over "Turkije in de Europese Unie", maar niet een paragraaf over "Turkije en de Raad van Europa", hoewel Turkije wel lid is van de Raad van Europa maar niet van de EU?

Antwoord

De in de vraag genoemde brieven aan de Tweede Kamer zijn gestuurd respectievelijk ter voorbereiding op en als verslag van het staatsbezoek van de Turkse president Ahmet Necdet Sezer aan Nederland.

Zij geven derhalve geen uitputtend overzicht van de stand van zaken, maar zijn toegespitst op de onderwerpen die tijdens genoemd bezoek ter tafel zouden kunnen komen.

Met name de Turkse kandidatuur voor EU-lidmaatschap rechtvaardigde behandeling daarvan in een aparte paragraaf.

Vraag 2

Welk beleid voert de regering in het Comité van Ministers van de Raad van Europa nu Turkije zich ten aanzien van een veelsoortigheid van schendingen van mensenrechten in het kader van de Raad van Europa moet verantwoorden, omdat deze schendingen strijden met de verplichtingen op het gebied van democratie en rechtsstaat die Turkije op zich heeft genomen als lid van de Raad van Europa?

Antwoord

Zoals bekend acht de regering uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bindend. Turkije wordt er dan ook op aangesproken, onder andere in het Comité van Ministers van de Raad van Europa, aan die uitspraken gevolg te geven.

Vraag 3

Beschikt de regering over een overzicht van de gevallen waarin Turkije beslissingen van het Europees Hof van de rechten van de mens in Straatsburg, waarbij Turkije is veroordeeld, niet ten uitvoer heeft gelegd?

Antwoord

Volgens gegevens van de sectie die binnen het secretariaat van de Raad van Europa verantwoordelijk is voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van uitspraken van het Hof voor de Rechten van de Mens, heeft Turkije sinds 1995 in 14 zaken geheel voldaan aan een uitspraak van het Hof.

Zoals bekend kan een Hofuitspraak noodzaken niet alleen tot maatregelen ten guste van de individuele klager, maar ook tot algemene maatregelen ter voorkoming van soortgelijke schendingen in de toekomst. Naast genoemde 14 Hofuitspraken waaraan door Turkije is voldaan, zijn er nog ruim 80 Hofuitspraken waaraan Turkije niet of ten dele heeft voldaan, aldus het Raad van Europa-secretariaat. In tweederde daarvan gaat het in het bijzonder om het treffen van eerdergenoemde algemene maatregelen.

Deze algemene maatregelen bestrijken zes aandachtsgebieden:


- Vrijheid van meningsuiting, vanaf 1998;


- Verbod op politieke partijen, vanaf 1996;


- Controle op politie-optreden, met name voor wat
betreft marteling, vanaf 1996;


- Het strafprocesrecht, vanaf 1997;


- Het ontbreken van de mogelijkheid van heropenen
van een proces, vanaf 1998;


- Diverse zaken in verband met de situatie op Noord-
Cyprus, vanaf 1996.

Het Comité van Ministers beziet thans hoe door middel van gerichte Aanbevelingen de tenuitvoerlegging door Turkije van de Hofuitspraken kan worden bevorderd.

Genoemde aandachtsgebieden maken ook deel uit van de partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije en zijn ook in dat kader prioritair.

Vraag 4

Is de regering bereid om, gezien het hiervoor gevraagde, een aanvullende brief te sturen, thans aan de Eerste Kamer, waarin het in vraag 1 gesignaleerde tekort wordt aangevuld?

Antwoord

De positie van Turkije als lidstaat van de Raad van Europa is niet een wezenlijk andere dan die van andere lidstaten. Ook op het gebied van naleving van Hofuitspraken staat Turkije niet alleen binnen de Raad van Europa.

Dat laat de noodzaak onverlet om Turkije er op te wijzen dat uitspraken van het Hof dienen te worden uitgevoerd, en te bevorderen dat in de Turkse wet- en regelgeving meer structurele maatregelen worden getroffen. Geslaagd voorbeeld van een dergelijke maatregel is overigens de inmiddels doorgevoerde Turkse grondwetswijziging tot afschaffing van militaire rechters bij de Staatsveiligheidsgerechtshoven.

Kenmerk
DEU-224/01
Blad /1

===