European Commission

CES/01/61

Brussel,31 mei 2001

Personenvervoer in de EU: waar ligt het evenwicht tussen openbare dienst en vrije markt?

Op 30 mei heeft het ESC met algemene stemmen vóór een advies aangenomen over een voorstel van de Europese Commissie betreffende het optreden van de lidstaten op het gebied van het personenvervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren.(1)

Het voornemen van de Commissie om in het openbaar personenvervoer een marktordening in te voeren op basis van gereguleerde mededinging, kan op steun van het ESC rekenen. Wel uit het ESC zijn twijfels over de vraag of het beoogde gebruik van de genoemde middelen en instrumenten daadwerkelijk zal zorgen voor een evenwichtige verhouding tussen openbare-dienstverplichtingen en een op concurrentie gebaseerde marktordening.

Volgens het Comité dient de Commissie als voorbeeld dienende minimumcriteria voor geheel Europa aan te bevelen die zowel voor stedelijke agglomeraties gelden als voor landelijke gebieden. Er bestaat ook behoefte aan een duidelijke verplichting dat kwaliteitsvereisten mede uit openbare middelen gefinancierd worden wanneer de inkomsten uit tarieven niet voldoende blijken te zijn.

Het Comité pleit voor exclusieve rechten gedurende een looptijd die lang genoeg is om de exploitanten de kans te geven hun investeringen terug te verdienen; hierbij valt te denken aan een periode van acht tot vijftien jaar naar gelang van de vervoerscategorie. Volgens het Comité moet een passage worden ingevoegd waarin wordt bepaald dat in contracten geen sprake mag zijn van een onbezonnen vermindering van het aanbod.

Zodra lidstaten vervoerdiensten definiëren als dienstverlening van algemeen belang overeenkomstig de mededeling van september 2000, moeten de bevoegde autoriteiten zelf kunnen kiezen voor rechtstreeks beheer van de betrokken diensten. In aanvulling op de criteria "nationale of internationale veiligheidsnormen" dient de mogelijkheid te worden opgenomen om bevoegde instanties "regionale en plaatselijke veiligheids- en kwaliteitscriteria" te laten gebruiken voor een uitzonderingsregeling.

Het Comité plaatst kritische kanttekeningen bij de eis tot onderaanbesteding die door de bevoegde instantie kan worden gesteld, alsook bij het besluit om geen dienst te gunnen aan een exploitant die daardoor meer dan 25% van de markt in handen zou krijgen. Het Comité acht het daarentegen juister meteen vast te leggen dat het personeel bij een exploitantenoverdracht tegen dezelfde voorwaarden moet worden overgenomen.

Gezien de concessies die op het ogenblik in de verschillende lidstaten gelden, de reeds gedane investeringen alsmede het terugverdienen ervan, acht het Comité de voorgestelde overgangstijd van drie jaar veel te kort. Het stelt dan ook een selectieve regeling van overgangstermijnen voor, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende vervoerscategorieën en -wijzen.

(1)
SYMBOL 42 \f "Courier New" \s 12 Rapporteur was de heer García Alonso (Spanje, groep werkgevers; co-rapporteur de heer von Schwerin (Duitsland, groep werknemers)