GEMEENTEFINANCIËN 2001
Kerngegevens gemeentefinanciën 2001
LIMBURGSE GEMEENTEN STAAN ER FINANCIEEL BETER VOOR
De financiële situatie van veel Limburgse gemeenten is verbeterd. Dat
blijkt uit de begrotingen 2001 van de Limburgse gemeenten. Er zijn wel
grote verschillen tussen de gemeenten. De ruimte voor nieuw beleid in
2001 is met
8 miljoen toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Voor nieuw beleid is
dit jaar 61 miljoen beschikbaar. De gemeentelijke belastingen stijgen
minder dan in 2000. In 2000 steeg de belastingdruk met twaalf procent.
In 2001 is nog steeds sprake van een stijging, maar met 7,5 procent is
deze lager dan in 2000.
De belangrijkste oorzaak van de verbeterde financiële situatie is de
gegroeide algemene uitkering uit het gemeentefonds. Vanaf 2000
profiteren ook de gemeenten van de positieve economische
ontwikkelingen. Het kabinet heeft vanaf 2000 besloten tot
beleidsintensiveringen. Via de koppeling van het gemeentefonds aan de
rijksuitgaven is ook de algemene uitkering daardoor toegenomen.
Het heeft lang geduurd voordat de economische voorspoed ook voor de
gemeenten voelbaar werd. Nu de economie wat gas lijkt terug te nemen,
zou de periode van groeiende inkomsten voor de gemeenten wel eens erg
kort kunnen blijken te zijn.
Want niet alleen de algemene uitkering zou dan weer naar een lager
groeipad kunnen terugkeren, ook de bouwgrondexploitatie en de
gemeentelijke bezittingen zouden wel eens minder kunnen gaan
opbrengen.
Reserves en ruimte voor nieuw beleid
De totale reservepositie van de Limburgse gemeenten is ten opzichte
van 2000 met 13,5% toegenomen. In absolute cijfers bedraagt de toename
196,6 miljoen. In 2000 was er met 1,2 % sprake van een veel
bescheidener groei.
Ondanks de forse groei is het opvallend dat slechts bij 25 van de 48
gemeenten in 2001 een groei valt waar te nemen, bij 23 gemeenten daalt
de reservepositie. De groei is bij twee gemeenten geconcentreerd:
Maastricht en Weert. Maastricht ziet de reserves met 130 miljoen
groeien en Weert met 94 miljoen. Bij Weert heeft de groei te maken met
de verkoop van het gemeentelijk nutsbedrijf. Bij Maastricht is de
groei toe te schrijven aan grondtransacties en transacties met
woningbouwverenigingen in het kader van het Grote -Stedenbeleid. De
verkoop van het gemeentelijk nutsbedrijf is nog niet in de cijfers van
Maastricht verwerkt. Verder hebben Roermond en Mook en Middelaar
relatief grote stijgingen te zien gegeven.
Relatief grote dalingen zijn opgetreden bij Margraten, Meerlo-Wanssum,
Roerdalen, Sittard-Geleen, Vaals en Venlo.
De budgettaire ruimte groeit in 2001 met 8 miljoen tot 61,3 miljoen.
Onder deze toename gaat weer een zeer divers beeld schuil. In
vergelijking met 2000 hebben 26 gemeenten meer budgettaire ruimte en
22 minder. Zes gemeenten, tegen vijf in 2000, hebben een
begrotingstekort. Wel kan gesteld worden dat de totale negatieve
ruimte bij deze zes gemeenten een stuk kleiner is, 3,6 miljoen, dan de
negatieve ruimte in 2000 bij de vijf gemeenten, 7 miljoen.
Gemeentelijke belastingen
De druk van de gemeentelijke belastingen stijgt in 2001 met gemiddeld
40,- per inwoner tot 572,- per inwoner. Dit komt neer op een stijging
met 7,5%. De hier bekeken gemeentelijke belastingen zijn de
OZB-woonruimten, rioolrecht en reinigingsheffing.
In 2000 bedroeg de stijging 58,- per inwoner, ofwel twaalf procent. In
de cijfers zijn de effecten van de zogenaamde 'Zalmsnip' (in de meeste
gemeenten 100,- per huishouden, in vier gemeenten 75,- per huishouden;
in 2000 waren er nog zes gemeenten die de 75,- hanteerden) niet
meegenomen. Eén gemeente heeft de Zalmsnip in haar tarieven verwerkt.
Feitelijk zullen de Limburgse huishoudens in 2001 dus 100,- of 75,-
minder betalen. Alle Limburgse gemeenten hebben de randvoorwaarden,
die door het Rijk aan de Zalmsnip zijn verbonden, gevolgd.
In de meerjarenramingen houden de gemeenten rekening met een veel
beperktere toename van de gemiddelde belastingdruk. In hun plannen
zijn ze nu voor de jaren 2002-2004 uitgegaan van een gemiddelde
jaarlijkse stijging met 1,6%. De verwachting is dat de belastingdruk
wel iets sterker zal stijgen dan dit percentage. Diverse gemeenten
hebben in hun meerjarige dekkingsplannen hun toekomstige
belastingstijgingen nog niet vastgelegd. De toekomstige stijgingen
zullen mede afhangen van de groei bij andere belangrijke
inkomstenbronnen, zoals de algemene uitkering en de gemeentelijke
bezittingen.
Belastingdruk
In de gemeente Bergen is de belastingdruk in 2001 niet gewijzigd. Bij
de 47 overige gemeenten is de druk omhoog gegaan. Het
stijgingspercentage ligt tussen 1 en 34.
In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de belastingdruk in
Limburg afgezet tegen de landelijke ontwikkeling.
Ontwikkeling belastingen in guldens per inwoner
Ontwikkeling gemeentelijke belastingen in guldens per inwoner
1998 1999 2000 2001 2001
tov
1998
OZB
(woningen+bedrijven) Heel Nederland 305 323 346 373 +22%
Limburg 287 308 336 360 +25%
Rioolrechten Heel Nederland 80 86 90 94 +18%
Limburg 100 106 116 123 +23%
Reinigingsheffingen Heel Nederland 145 161 171 175 +21%
Limburg 150 159 185 196 +31%
Totaal Heel Nederland 530 570 607 642 +21%
Limburg 537 573 637 678 +26%
Bron cijfers Heel Nederland: CBS
Ook in 2001 ligt de lastendruk in Limburg boven het landelijk
gemiddelde. Dit is al sinds 1998 het geval. De oorzaak ligt bij de
rioolrechten en de reinigingsheffingen. Deze heffingen lagen al ruim
boven het landelijk gemiddelde en stijgen in 2001 in Limburg sneller
dan voor heel Nederland. Bij de OZB is de situatie omgekeerd. De
heffing en de stijging 2001 blijven achter bij de landelijke cijfers.
Voor de drie heffingen bij elkaar ligt de stijging in 2001 in Limburg
net wat hoger dan voor Nederland (NB: OZB betreft hier OZB woningen en
niet-woningen).
Tariefsdifferentiatie
Bij de OZB hebben de gemeenten de mogelijkheid afwijkende tarieven
voor woningen en niet-woningen vast te stellen. Deze mogelijkheid
bestaat al enige tijd, maar in 2000 maakten er maar negentien van de
54 gemeenten gebruik van. Vanaf 2001 zijn de mogelijkheden van
tariefsdifferentiatie aangepast. De reden daarvoor is gelegen in de
sterk verschillende waarde-ontwikkeling van woningen en niet-woningen.
In het algemeen is de waarde-toename in de periode 1995-1999 bij
woningen veel groter geweest dan bij niet-woningen. Vanaf 2001 werken
gemeenten voor hun OZB-aanslagen met de taxatiewaarden van 1 januari
1999. Om gemeenten in staat te stellen het aandeel van de woningen en
van de niet-woningen in de totale OZB-opbrengst constant te houden,
kunnen gemeenten vanaf 2001 de OZB-tarieven sterker differentiëren. Er
zijn ook meer gemeenten van deze mogelijkheid gebruik gaan maken. In
2001 35 van de 48 gemeenten.
Ondanks het groeiend gebruik van deze mogelijkheid is de totale
OZB-aanslag voor de woningen aanzienlijk meer gestegen dan de totale
OZB-aanslag voor niet-woningen: met 9,9% tegenover een stijging met
1,6%. De angst van het bedrijfsleven dat zij door de
tariefsdifferentiatie een groter aandeel in de OZB-opbrengst zouden
moeten gaan dragen, lijkt daarmee gelogenstraft. In 2001 is het
relatieve aandeel van de niet-woningen in de totale OZB-opbrengst
kleiner dan in 2000.
Waarde-ontwikkeling
De hertaxatie van alle woningen en niet-woningen heeft tot gevolg
gehad dat de totale waarde sterk is gestegen. De waarde-ontwikkeling
bij de woningen is het grootst geweest. De waarde van een gemiddelde
woning is in alle Limburgse gemeenten met meer dan 50% gestegen, maar
in enkele gemeenten bedraagt de stijging meer dan 100%.
Deze sterke waardestijging heeft ertoe geleid dat in alle Limburgse
gemeenten de OZB-tarieven 2001 voor woningen zijn verlaagd. De
gemiddelde tariefsdaling bedraagt
4,44 wat neerkomt op een daling met 30%. Ondanks deze
tariefsverlagingen stijgt door de sterke waardetoename de totale
OZB-opbrengst.