Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=416708



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 13 juni 2001 Auteur Drs. S.K. Karwal

Kenmerk DAM-323/01 Telefoon 070-3485193

Blad /1 Fax 070-3486639

Bijlage(n) Notitie E-mail Sk.karwal@minbuza.nl

Betreft Notitie Nederlandse OS-bijdrage aan de Palestijnse Gebieden

Zeer geachte Voorzitter,

Met verwijzing naar het Algemeen Overleg dat u op 30 januari jl. voerde met de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in het Midden-Oosten doe ik u hierbij, mede namens de Minister van Buitenlandse zaken, conform uw verzoek tijdens dit overleg een notitie toekomen over het hulpprogramma in de Palestijnse Gebieden. In deze notitie wordt uiteengezet hoe de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkings-bijdrage aan de Palestijnse Autoriteit naar mijn mening op de meest effectieve wijze zal kunnen bijdragen aan een grotere transparantie van het bestuur, maar ook aan het welslagen van het vredesproces en het creëren van een draagvlak voor een vredesakkoord.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Eveline Herfkens

De Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbijdrage aan de Palestijnse Gebieden


1. Algemeen


Na de ondertekening van de "Declaration of Principles" (Oslo I) in 1993 besloot de internationale gemeenschap tot ondersteuning van het vredesproces. Ook het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma in de Palestijnse Gebieden kreeg momentum na de Oslo-akkoorden. De ratio van het programma was ondersteuning van het vredesproces door het scheppen van draagvlak bij de Palestijnse bevolking en het leggen van een basis voor een levensvatbare Palestijnse samenleving. Uitgangspunt hierbij was dat duurzame economische ontwikkeling in de Palestijnse Gebieden een vereiste is voor het bereiken van duurzame vrede. Dit werd met het oog op de stabiliteit in de regio van groot belang geacht.

In de opbouw van het programma hebben donoren, waaronder Nederland, zich gericht op het opzetten van een tijdelijk hulpprogramma dat ondersteuning moest bieden aan het Palestijnse volk en de economische voorwaarden moest scheppen om het vredesproces een kans van slagen te bieden. Hierbij werd er naar gestreefd de Palestijnse bevolking te laten zien dat de weg van de dialoog tot verbetering van de omstandigheden in het dagelijkse leven leidt. Deze zichtbaarheid was in de beginfase van het programma van groot belang. De tijd werd eind jaren '90 rijp geacht om het programma te consolideren. De Palestijnse Autoriteit (PA) was weliswaar nog in opbouw, maar inmiddels lieten de al aanwezige overheidsstructuren toe daarbij aan te sluiten cq voort te bouwen.


2. Landenkeuze/sectorale concentratie


In 1999 is het aantal landen waaraan Nederland structurele hulp verleent beperkt. In het kader van het algemene Nederlandse beleid ten aanzien van het vredesproces is toen besloten de tijdelijke samenwerkingsrelatie met de Palestijnse Autoriteit te continueren. De veronderstelling was dat na een finale status-regeling de hulpbehoefte geleidelijk zou teruglopen.

In datzelfde jaar werd een begin gemaakt met stroomlijning en concentratie van het programma met het oog op beheersbaarheid ervan. Besloten is de hulp te concentreren op drie sectoren: water, basisonderwijs en landbouw. Deze keuze berustte op de Palestijnse prioriteitstelling zoals neergelegd in het Palestinian Development Plan, ervaringen met het lopende programma, Nederlandse expertise en activiteiten van andere donoren. Daarnaast werd in het programma specifiek aandacht geschonken aan de thema's gender en mensenrechten, goed bestuur, democratisering. Aandacht voor dit laatstgenoemde thema is de laatste jaren geïntensiveerd zowel in de politieke dialoog als in het hulpprogramma.


3. IOB evaluatie van eind 1999

In 1999 werden de hulpinspanningen in de periode 1993-1998 door de IOB geëvalueerd. Het in november van dat jaar verschenen rapport concludeerde dat het Nederlands-Palestijnse programma, bezien in het licht van de vaak moeizame externe randvoorwaarden, waaronder de effecten van het Israëlische optreden op de economie in de Palestijnse Gebieden, in hoofdzaak relevant, effectief, efficiënt en duurzaam is geweest. De projecten en programma's hebben een bijdrage geleverd aan sociaal-economische ontwikkeling, aan de opbouw van een beter functionerend bestuur en een maatschappelijk middenveld, dit alles ondanks complexe omgevingsfactoren. Daarmee werd verondersteld dat het programma een bijdrage heeft geleverd aan het vredesproces. Ik onderschrijf deze veronderstelling. De evaluatie wees voorts uit dat de beoogde doelstellingen van de hulpactiviteiten over het algemeen waren bereikt. Dit gold voor alle sectoren waarop de hulp was gericht. Hierbij wil ik de kanttekening plaatsen dat de Nederlandse hulp jaarlijks gemiddeld circa 5% van het totale hulpvolume aan de Palestijnse Gebieden bedraagt. Een directe relatie tussen de Nederlandse fondsen en het vredesproces is daarom moeilijk te leggen.

De IOB beval aan een duidelijke focus in het programma aan te brengen. Geconstateerd werd dat er nog veel te doen was op het terrein van mensenrechten en goed bestuur, met name op het gebied van de ontwikkeling van het rechtssysteem. Het rapport toonde aan dat hulpcoördinatie, zowel tussen donoren onderling als tussen donoren en de Palestijnse Autoriteit over het algemeen gebrekkig was. Een volwassen beleidsdialoog met de Palestijnse Autoriteit was nog niet voldoende ontwikkeld. In dit verband constateerde de IOB dat het buiten beschouwing laten van de Palestijnse Autoriteit als ontvanger en coördinator van de hulp, de institutionele opbouw van de Palestijnse Autoriteit kon verzwakken, of zelfs ondermijnen. Tenslotte wees de IOB erop dat, hoewel het Nederlands hulpprogramma was opgezet vanuit een politieke doelstelling, de hulpactiviteiten zelden vergezeld gingen van politieke druk. De IOB was van mening dat politieke druk op Israël een positief effect had kunnen hebben op de effectiviteit en doelmatigheid van het hulpprogramma.

Zoals blijkt uit mijn beleidsvoornemens ten aanzien van het hulpprogramma in de Palestijnse Gebieden die ik heb geschetst in mijn brief aan uw Kamer van 6 december 1999 (23 432, nr. 29) heb ik de aanbevelingen van de IOB ter harte genomen.


4. Ontwikkelingen sinds de IOB-evaluatie

Voor de recente politieke ontwikkelingen en de financieel-economische situatie in de Palestijnse Gebieden wil ik graag verwijzen naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in het Midden-Oosten van 24 april jl. (Kamerstuk 23432, nr. 36) en zijn verslag naar aanleiding van zijn recente bezoek aan het Midden-Oosten van 11 mei jl. (Kamerstuk 23432, nr. 37). Zoals blijkt uit deze brieven lijkt het niet waarschijnlijk dat op korte termijn een vredesregeling kan worden bereikt. Het vertrouwen tussen de partijen is tot een dieptepunt gedaald, vrede lijkt verder weg dan ooit. De sociaal-economische situatie in de Palestijnse Gebieden verslechtert momenteel in een snel tempo, met name als gevolg van de Israëlische afsluitingen. Deze ontwikkelingen hebben direct effect op de uitvoering van het hulpprogramma, die sinds het uitbreken van de gewelddadigheden ernstig wordt belemmerd, met name vanwege eerdergenoemde afsluitingen. Het gedelegeerde budget voor de Palestijnse Gebieden voor 2000 bedroeg dfl. 38 miljoen. Hiervan kon vorig jaar slechts dfl. 23 miljoen worden uitgegeven.


5. Missie naar de Palestijnse Gebieden

Van 26 tot en met 29 maart bezocht een ambtelijke missie de Palestijnse Gebieden om te onderzoeken in hoeverre ruimte voor verbetering aanwezig was in de uitvoering van het hulpprogramma in de Palestijnse Gebieden dat behalve op het creëren van een draagvlak voor een vredesakkoord, maar ook gericht was op een grotere transparantie van het bestuur en een betere naleving van de mensenrechten . De missie heeft terzake beleidsaanbevelingen gedaan voor de korte en langere termijn. In dit kader zijn gesprekken gevoerd met de Palestijnse Autoriteit, het Palestijnse maatschappelijk middenveld, de meest relevante multi- en bilaterale donoren en de Nederlandse Vertegenwoording te Ramallah. Ook heeft de missie gesprekken gevoerd met de Israëlische Autoriteiten en de Nederlandse Ambassade te Tel Aviv.

Zoals hierboven reeds kort aangegeven hebben omgevingsfactoren een belangrijke invloed op de uitvoering van het hulpprogramma. Maatregelen ter verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van het hulpprogramma kunnen derhalve slechts effect sorteren indien tevens aandacht is gegeven aan deze omgevingsfactoren.

Voor de politieke context van het hulpprogramma en de beleidsaanbevelingen in dit verband zij mede verwezen naar de reeds eerder genoemde brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken.


6. Interne factoren: De kwaliteit van beleid en bestuur in de Palestijnse Gebieden/de PA als overgangsregime

Het functioneren van de PA, met name op het gebied van goed beleid en bestuur, is bepalend voor de effectiviteit van het hulpprogramma en voor de duurzaamheid van de hulpresultaten.

De PA functioneert sinds augustus 1994 in delen van de Westelijke Jordaanoever en de Gaza Strook (m.u.v. Oost Jeruzalem). De feitelijke bevoegdheden van het PA-bestuur en de geografische reikwijdte daarvan, zijn aan vergaande beperkingen onderhevig, overeenkomstig de deelakkoorden met Israël. De Palestijnen konden niet teruggrijpen naar eerdere bestuurlijke ervaringen: voor 1994 is nimmer sprake geweest van een zelfstandig Palestijnse bestuur in de bezette gebieden. Wel heeft zich tijdens de Israëlische bezetting, met name in de periode 1967-1994, een goed georganiseerd maar politiek gefragmenteerd Palestijnse maatschappelijk middenveld ontwikkeld.

Tijdens de zogenaamde "Interim Periode" (1994-1999) werd de bestuurlijke infrastructuur van de PA uit de grond gestampt. De opbouw van overheidsinstellingen van de PA voltrok zich in het kader van het Oslo-akkoord, en met genereuze steun van de internationale gemeenschap waaronder Nederland.

De prestaties van de PA sinds zijn vestiging in 1994 zijn op sommige punten opmerkelijk, op andere teleurstellend te noemen. Positief is dat de PA in staat is gebleken op adequate wijze sociale basisvoorzieningen (m.n. onderwijs en gezondheidszorg) voor de Palestijnse bevolking te verstrekken. Tevens is het beheer van de Palestijnse overheidsfinanciën, onder druk van WB en IMF, sterk verbeterd. Teleurstellend is dat het democratisch gehalte van het openbaar bestuur ontoereikend is gebleven. Het (in 1995 democratisch gekozen) parlement is vrijwel machteloos; er zijn aanhoudende geruchten over corruptie in de hogere echelons van de PA; essentiële wetsvoorstellen (bijv. Basic law en de wet op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht) blijven onbekrachtigd, plaatselijke verkiezingen zijn nooit gehouden, de rechterlijke macht functioneert uiterst gebrekkig, mensenrechtenschendingen doen zich voor en de controle op uitgavenbeheer (groeiende bureaucratie) is ontoereikend.

In 1999 is een rapport uitgebracht door de Council of Foreign Relations (Rocard rapport), mede gefinancierd door de Europese Commissie, waarin aanbevelingen worden gedaan op het gebied van goed bestuur, versterking van Palestijnse instituties, beheer van overheidsfondsen, versterking van de rechtelijke macht, etc. De PA heeft zich destijds gecommitteerd aan de uitvoering van de aanbevelingen van dit rapport. Er is echter weinig voortgang geboekt met de implementatie van het hervormingsproces.

Het Palestijnse maatschappelijk middenveld spreekt Arafat in kritische zin aan op de kwaliteit van het bestuur, de transparantie van de besluitvorming, rechtszekerheid en respect voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Arafat heeft nota genomen van deze boodschap blijkens zijn toespraak voor het Palestijnse parlement van maart jl. waarin hij hervormingen toezegt. Dat de Palestijnse 'civil society' in de gelegenheid is een dergelijke rol te spelen en ook gehoord wordt door de PA is een belangrijk gegeven. Hiermee steekt de Autoriteit gunstig af bij de gang van zaken in omringende Arabische landen. Dit houdt ongetwijfeld verband met de afhankelijkheid van de internationale donorgemeenschap.

De veelvormigheid van de Palestijnse gemeenschap, waarin gevoelens van solidariteit vaak meer bepaald worden door tribale- of 'extended family'- banden dan door gevoelens voor de 'publieke zaak', is een complicerende factor waarmee rekening moet worden gehouden bij ondersteuning aan de Palestijnse Gebieden. Slechts ten dele is sprake van een door de Palestijnse bevolking als gezaghebbend erkende overheid.

Naast de problemen die de heterogeniteit van de samenleving oplevert bij de opbouw van een solide Palestijns bestuur, speelt ook de vraag in hoeverre de PA, die voor een groot deel bestaat uit voormalige leden van een verzetsbeweging, voldoende is toegerust voor de opbouw van nationaal en lokaal bestuur. De geschetste complicaties maken duidelijk dat nog een lange weg te gaan is waarbij internationale ondersteuning onontbeerlijk is.


7. Externe factoren: het Israëlisch beleid

De Palestijnse Gebieden zijn volledig afhankelijk van Israël voor het vrije verkeer van goederen, diensten en arbeid doordat Israël alle Palestijnse buitengrenzen controleert en de mogelijkheid heeft de Palestijnse Gebieden af te sluiten. Ook de doorgang tussen de Westoever en de Gaza Strook wordt door Israël gecontroleerd. Sinds het uitbreken van de intifadah zijn er maatregelen getroffen die de afhankelijkheid zichtbaarder hebben gemaakt en een verslechtering in de situatie teweeg hebben gebracht. Israël weigert eveneens sinds 20 december jl. de BTW-afdrachten die zij namens de PA int (circa US$ 30m/maand) af te dragen. De huidige langdurige afsluitingen hebben een desastreus effect op de Palestijnse economie en staan werkelijke ontwikkeling in de weg. De aanvankelijk gunstige macro-economische perspectieven voor 2000 e.v. zijn door de afsluitingen teniet gedaan. De Palestijnse Autoriteit kampt met een ernstig begrotingstekort en is aangewezen op internationale steun. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak hier reeds over in zijn brief van 24 april jl. Indien de afsluitingen voortduren en Israël de BTW- afdrachten niet terugbetaalt is de verwachting van het IMF en de Wereldbank dat de Palestijnse Autoriteit tot het einde van dit jaar op basis van de additionele toegezegde financiële steun kan overleven. Daarna zal bij ongewijzigde situatie additionele financiële hulp noodzakelijk zijn. Indien de Palestijnen niet worden ondersteund en de huidige situatie voortduurt, is de verwachting dat de Palestijnse instituties op niet al te lange termijn zullen desintegreren. In zekere mate is dit reeds het geval. De kans op radicalisering neemt daarmee toe. Ministeries en lokale autoriteiten functioneren op het moment nauwelijks.

Het Israëlische beleid bepaalt in belangrijke mate de noodzaak, de doelmatigheid en de effectiviteit van het hulpprogramma. Maatregelen ter verbetering van de effectiviteit van dit programma zijn derhalve slechts zinvol indien zij gepaard gaan met stappen ter bevordering van een gewijzigd Israëlisch beleid dat werkelijke ontwikkeling mogelijk maakt.


8. Beleidsvoornemens


1. Karakter, duur en omvang van het hulpprogramma

In 1999, bij de herstructurering van het OS-beleid, werd besloten op basis van het algemene beleid ten aanzien van het vredesproces de tijdelijke samenwerkingsrelatie met de Palestijnse Autoriteit te continueren. De veronderstelling was dat na een finale status-regeling de hulpbehoefte geleidelijk zou teruglopen. Door het opnieuw oplaaien van het conflict moet thans rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een permanente regeling nog geruime tijd op zich zal laten wachten.

Nederland blijft ook in de huidige moeilijke fase onveranderd gecommitteerd aan de internationale inspanningen om bij te dragen tot een regeling voor het conflict. Steun aan de economische, sociale en bestuurlijke opbouw in de Palestijnse gebieden en leniging van de humanitaire nood in die gebieden blijft hiervan een onontbeerlijk onderdeel. Gezien de huidige situatie kan echter niet langer worden gesproken over een tijdelijk programma. Acceptatie van een langere termijn perspectief doet recht aan het "land in wording karakter" van de Palestijnse Gebieden. Deze constatering brengt zich mee dat ik plaatsing op de "+4-lijst" niet langer juist acht: OS-betrokkenheid over een structureel langere periode is noodzakelijk.

Het bieden van een '18 status' zou tegemoet komen aan de constatering dat een lange termijn commitering onontkoombaar is. De Palestijnse Gebieden komen voor een '18-status' echter niet in aanmerking gezien de tot op heden geleverde prestaties van de Palestijnse Autoriteit op het terrein van goed bestuur en beleid

Een GMV-status lijkt recht te doen aan de feitelijke situatie in de Palestijnse Gebieden, met name omdat deze status een langdurige betrokkenheid waarborgt en meer ruimte laat ook via NGO's activiteiten te ontplooien. Het past bij de algemene doelstelling van het hulpprogramma, namelijk het creëren van een draagvlak onder de Palestijnse bevolking voor een vredesregeling met Israël en het leggen van een basis voor een sociaal-economisch levensvatbare en democratische Palestijnse samenleving. Een Palestijnse samenleving die op democratisch transparante wijze bestuurd wordt en waarbinnen rechtsbeginselen hoog worden gehouden, verhoogt de kans op een duurzame vrede. Voortgang op het terrein van democratisering en goed bestuur is vanzelfsprekend ook een bepalende factor voor de effectiviteit van het hulpprogramma. De GMV-status legt hierop de nadruk en past bij de algemene doelstelling van het hulpprogramma waarbinnen opbouw van een sociaal

-
economische levensvatbare en democratische Palestijnse staat centraal staat.

De consequenties van plaatsing op de GMV-lijst voor het lopende programma zullen nader worden uitgewerkt in het licht van de GMV-criteria, de voorziene institutionele sector analyses, prioriteiten en beleid van de Palestijnse Autoriteit. E.e.a. zal geschieden in dialoog met de PA, het Palestijnse maatschappelijk middenveld en andere donoren. Op basis hiervan zal worden gewerkt aan samenstelling van een gebalanceerd programma met aandacht voor consolidatie van reeds ondernomen GMV- gerelateerde hulpinspanningen binnen de bestaande concentratie sectoren ,
identificatie van nieuwe
,
GMV-gerelateerde activiteiten en geleidelijke uitfasering van overige projecten. Voor wat betreft financiële consequenties van de ombuiging van het programma geldt dat wordt beoogd om in beginsel de allocatie op gelijk niveau te handhaven. De kwaliteit van de uitvoering van het programma blijft hierbij een belangrijke voorwaarde.

Het Nederlandse engagement ten aanzien van het vredesproces en de Palestijnse bevolking blijft hiermee onverminderd gehandhaafd. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse steun aan UNRWA, die thans dfl. 16 miljoen per jaar structureel bedraagt. Indien geen verbetering komt in de huidige situatie, de behoefte aan noodhulp toeneemt en de uitvoering van een hulpprogramma in de Palestijnse Gebieden verder wordt bemoeilijkt, blijf ik bereid verzoeken van UNRWA voor additionele steun in welwillende overweging te nemen.


2. Kanaalkeuze


De PA blijft een belangrijk kanaal gezien de doelstelling van het programma en het karakter van de Palestijnse Gebieden als "land in wording". Beperking van dit kanaal zou bovendien in de huidige krachtsverhoudingen een destabiliserend effect hebben. Derhalve wil ik de PA niet uitsluiten doch concentreren op die onderdelen van de PA zich hebben onderscheiden door hun relatief efficiënte gebruik van de hulp en die voldoende potentieel blijken te bezitten om een voorbeeldfunctie op het gebied van goed bestuur te vervullen. In dit verband wil ik opmerken dat ik in het licht van de algemene appreciatie van de PA niet overweeg algemene budgetsteun aan de PA te verlenen bovenop de Nederlandse bijdrage via de EU. Een meer projectmatige manier van opereren acht ik vooralsnog raadzamer. Bij voorkeur zal deze plaatsvinden via de multilaterale kanalen en NGO's.

Ook ben ik voornemens de constructief kritische dialoog met de PA over goed bestuur, mensenrechten en democratisering te intensiveren. Voorts dient betere donorcoördinatie hogere prioriteit te krijgen en waar mogelijk gezamenlijk optreden met EU-partners en gelijkgezinde donoren, incl. het opstellen van een gezamenlijke agenda voor de dialoog met de Palestijnse Autoriteit. Dit zal bij voorkeur in multidonor kader geschieden.


3. Flankerend beleid

Heroriëntatie van het programma in de Palestijnse Gebieden is alleen zinvol als ook aandacht besteed wordt op interventies gericht op de externe factoren, zowel op de korte als lange termijn.

Parallel aan de uitvoering van het hulpprogramma zal Nederland, al dan niet in EU-verband, met Israël blijven overleggen en er bij Israël op aandringen de beperkende maatregelen op de Palestijnse ontwikkeling op te heffen. Zoals de minister van Buitenlandse Zaken in zijn hogergenoemde brieven aangaf, is een dialoog, zowel bilateraal als in EU-verband, met Israël hierover reeds gaande. In de gesprekken die Minister Van Aartsen tijdens zijn laatste bezoek aan Israël heeft gevoerd, heeft hij verlichting van de economische en humanitaire situatie van de Palestijnen sterk bepleit.

Gelet op de politieke factoren en de invloed daarvan op de effectiviteit van de hulp in de Palestijnse Gebieden is een geïntegreerde benadering van buitenlandspolitiek- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid essentieel.

Kenmerk
Blad /1

===