Ministerie van Financien

Titel: Wijziging Leidraad Invordering 1990



Wijziging Leidraad Invordering 1990

Directie Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst

Besluit van 27 juni 2001, nr. RTB2001/2379M, Stcrt. Nr. 123

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 1990, resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ90/1990, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 december 2000, nr. RTB2000/3316M, wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijgevoegde bijlage.

Bijlage

Artikel I

A. In hoofdstuk II, artikel 9, § 1, onder 2.5a, wordt na de laatste volzin toegevoegd:
Afwijking van de termijnen, bedoeld in het zesde en zevende lid, die zien op belastingaanslagen inzake voorlopige teruggaven is mogelijk in de volgende gevallen:


a. indien een verzoek om een voorlopige teruggaaf tijdig is gedaan, maar oplegging van de betreffende belastingaanslag bedoeld in die leden meer tijd heeft gevergd dan gebruikelijk is en deze vertraging te wijten is aan een verzuim van de Belastingdienst;


b. indien een verzoek om een voorlopige teruggaaf inzake heffingskortingen op of na 1 juli 2001 is gedaan en belastingschuldige schriftelijk verzocht heeft de verstreken maanden/termijnen bij de eerste termijnbetaling volgend op de dagtekening van de voorlopige teruggaaf in één keer uit te betalen;


c. indien de belastingschuldige in het jaar waarop de voorlopige teruggaaf ziet 65 jaar wordt;


d. indien de belastingschuldige in het jaar waarop de voorlopige teruggaaf ziet overlijdt.

De situatie onder a strekt ertoe rekening te houden met reeds verstreken termijnen/maanden in het geval het verzoek om een voorlopige teruggaaf tijdig is ingediend, maar te laat wordt vastgesteld door een verzuim van de Belastingdienst. Gedacht moet worden aan de volgende situatie. Stel dat een belastingplichtige in begin juli 2001 een verzoek om een voorlopige teruggaaf indient. Volgens het verzoek bestaat recht op een teruggaaf van f 12.000. De voorlopige teruggaaf wordt, door een verzuim van de Belastingdienst pas gedagtekend in november 2001. Volgens de wet zou moeten worden uitbetaald in 2 termijnen van f 6.000 (termijnen november en december). Op grond van het bepaalde onder a kan in november worden overgegaan tot een uitbetaling van f 11.000 ineens en vervolgens in de maand december tot een uitbetaling van f 1.000. De situatie onder b is in zijn uitwerking gelijk aan a. Het moet in de situaties onder b echter gaan om voorlopige teruggaven inzake heffingskortingen al dan niet gecombineerd met aftrekbare kosten en niet om voorlopige teruggaven uitsluitend in verband met aftrekbare kosten. Bovendien moet in deze situaties altijd sprake zijn van een verzoek van de belastingschuldige. De situatie onder c ziet op belastingschuldigen die in de loop van het belastingjaar 65 jaar worden. Stel dat iemand in juli 2001 65 jaar wordt en recht heeft op een voorlopige teruggaaf over januari tot en met juni van f 6.000 (dagtekening voorlopige teruggaaf januari 2001). Volgens de wet zou dit bedrag maandelijks moeten worden uitbetaald, dus in 12 termijnen van f 500. Op grond van het onder c bepaalde kan het betreffende bedrag worden uitbetaald in 6 termijnen van f 1.000 (maanden januari tot en met juni).
Ingeval de belastingschuldige, in het belastingjaar waarop de voorlopige teruggaaf ziet, overlijdt (situatie d) komen de erfgenamen in beginsel in aanmerking voor uitbetaling in één keer van het restant van de voorlopige teruggaaf.
Stel dat een voorlopige teruggaaf over 2001 is verleend van f 12.000 en die teruggaaf wordt uitbetaald in 12 maanden van f 1.000. Indien de belastingschuldige eind juli overlijdt zouden de erfgenamen in augustus in één keer f 5.000 uitbetaald kunnen krijgen. Opgemerkt wordt dat afwijking van de termijnen waar het in de situaties onder a tot en met c om gaat, niet plaatsvindt als een derde aanspraak maakt op een voorlopige teruggaaf ingevolge een gelegd derdenbeslag of indien de voorlopige teruggaaf kan worden verrekend met een te betalen belastingaanslag. De vorige volzin is niet van toepassing in de situatie onder b, indien de derde de gemeentelijke sociale dienst is, die teveel betaalde bijstand terugvordert, welke teveelbetaling het gevolg is van niet op de bijstandsuitkering in mindering gebrachte heffingskortingen al dan niet gecombineerd met aftrekbare kosten.

B. Hoofdstuk III, artikel 14, wordt gewijzigd als volgt.

B.1. In § 1, lid 14, voorlaatste volzin, wordt na benadeelde derden ingevoegd: of anderszins op grond van het burgerlijk recht slachtoffers/benadeelde derden worden tegemoetgekomen.

B.2. In § 2, vijfde lid, vervalt of een door hem aangewezen ambtenaar.

C. In hoofdstuk IV, artikel 22, § 5, vierde lid, achtste volzin, vervalt (Stcrt. 225).

D. Hoofdstuk IV, artikel 25, wordt gewijzigd als volgt.

D.1. In § 4 wordt na het derde lid een lid ingevoegd, dat komt te luiden:
Waarvoor uitstel in geval van een conserverende belastingaanslag

3a. Wanneer een conserverende belastingaanslag is opgelegd die betrekking heeft op meerdere te conserveren inkomensbestanddelen en wanneer voor al deze of enkele bestanddelen uitstel van betaling wordt verzocht, geschiedt uitstelverlening conform de evenredigheidsmethode. Deze methode houdt in dat het uitstel wordt verleend lineair naar evenredigheid van het aandeel van het betreffende te conserveren inkomensbestanddeel in de grondslag van de geconserveerde belasting. Het onderscheid in de verschillende inkomensbestanddelen is gebaseerd op art. 25, vierde, vijfde, zesde en achtste lid, van de wet. Het uitstel wordt per voormeld bestanddeel bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend. Zie voor een nadere uitwerking en enkele voorbeelden bijlage X bij deze leidraad.

D.2. In § 4, vierde lid, wordt na de laatste volzin toegevoegd: Ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarbij de definitieve conserverende aanslag lager is dan de voorlopige conserverende aanslag. In dat geval kan de hoogte van de zekerheid naar beneden worden aangepast.

D.3. Paragraaf 4, tiende lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de derde volzin wordt na worden ingevoegd: van rechtswege.

b. De laatste volzin wordt vervangen door: De ontvanger stelt de belastingschuldige hiervan schriftelijk in kennis. Voor zover de definitieve conserverende aanslag meer bedraagt dan de voorlopige conserverende aanslag verleent de ontvanger, op schriftelijk verzoek, mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden, uitstel van betaling voor het bedrag dat de voorlopige conserverende aanslag te boven gaat. Het uitstel wordt verleend met inachtneming van de voor die conserverende aanslag geldende bepalingen, hetgeen onder meer inhoudt dat voor de duur van dit uitstel wordt uitgegaan van de vervaldag van de definitieve conserverende aanslag.

D.4. In § 5a, vierde lid, eerste volzin, wordt na verzekerd blijven ingevoegd: en zijn ondergebracht bij een verzekeraar die bevoegd is het directe verzekeringsbedrijf, bedoeld in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, uit te oefenen en die de lijfrente- en pensioenverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen, dan wel indien de lijfrente- of pensioenaanspraken in Nederland zijn ondergebracht bij een lichaam dat ingevolge artikel 5, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

D.5. In § 5a, zevende lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. De eerste volzin wordt vervangen door: Wanneer een belastingaanslag is opgelegd die betrekking heeft op meer dan één lijfrentecontract of pensioenregeling en vervolgens worden één of meer van die contracten of regelingen op niet-reguliere wijze afgewikkeld, dan dient het uitstel te worden ingetrokken voor die contracten of regelingen en wordt het uitstel gecontinueerd voor de contracten en regelingen die niet zodanig zijn afgewikkeld. Hierbij wordt gehandeld met inachtneming van het bepaalde in § 4 en met inachtneming van het bepaalde in deze paragraaf.


b. In de tweede volzin (oud) wordt In overleg met de inspecteur zal de vervangen door: De. Voorts wordt naar evenredigheid vervangen door: zal naar evenredigheid.


c. Na de tweede volzin (oud) wordt een volzin toegevoegd, die komt te luiden: Zie voor een nadere uitwerking en enkele voorbeelden bijlage X bij deze leidraad.

D.6. In § 13, eerste lid, wordt na de laatste volzin toegevoegd: Hetzelfde geldt indien sprake is van een belastingaanslag die het gevolg is van een niet of onjuist invullen van een loonbelastingverklaring of een onjuist of onterecht verzoek om een voorlopige teruggaaf, een en ander voor zover het opleggen van die aanslag, noch het onbetaald laten ervan, niet aan opzet van de belastingschuldige is te wijten (zie in dit verband artikel 26, § 1, lid 16, van deze leidraad).

E. Hoofdstuk IV, artikel 26, wordt gewijzigd als volgt.

E.1. In § 1, lid 16, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de opsomming na het zevende gedachtestreepje wordt na onderdeel e ingevoegd:


f. het verzoek is ingediend voor een belastingaanslag voor zover die het gevolg is van het feit dat een loonbelastingverklaring niet of onjuist is ingevuld, dan wel het gevolg is van het feit dat het verzoek om een voorlopige teruggaaf ten onrechte of onjuist is gedaan. Het is daarbij niet van belang of door de belastingschuldige verwijtbaar is gehandeld. Zie overigens ook hetgeen is vermeld in § 8, tweede lid, hierna.


b. In de tekst achter het laatste gedachtestreepje, wordt binnen een jaar na het verzoek een uit te betalen bedrag kan worden verwacht vervangen door: binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling kan worden verwacht. Voorts vervalt in de laatste volzin , waarbij voorlopige teruggaven in aanmerking worden genomen voor zover deze de beslagvrije voet te boven gaan.

E.2. In § 2, vijfde lid, wordt na de laatste volzin toegevoegd:

Aan bejaarden die uitsluitend zak- en kleedgeld ontvangen wordt kwijtschelding verleend, tenzij vermogensbestanddelen, zoals een spaarsaldo, aanwezig zijn die aan kwijtschelding in de weg staan.

E.3. In § 2, zevende lid, vierde volzin, wordt WSF vervangen door: WSF-2000. Voorts wordt na studiekosten ingevoegd: (per 1-8-2001 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten).

E.4. In § 2, dertiende lid, derde gedachtestreepje, wordt na van de AWR ingevoegd: , daaronder begrepen de aanspraak op een zodanige teruggaaf, met uitzondering van de daarin begrepen kinderkorting of aanvullende kinderkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

E.5. In § 2, lid 16, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin wordt WSF en de Wet tegemoetkoming studiekosten VO 18+ vervangen door: WSF-2000 en de Wet tegemoetkoming studiekosten 18+ (per 1-8-2001 de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+).


b. In de tweede volzin wordt basisbeurs vervangen door: basistoelage. Voorts wordt studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten VO 18+ vervangen door: schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten 18+ (per 1-8-2001 de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 18+).


c. In de derde volzin wordt WSF vervangen door: WSF-2000.
E.6. In § 2, lid 17b, eerste en enige volzin, wordt art. 43, tweede lid, onderdelen h, i, l en m vervangen door: art. 43, tweede lid, onderdelen i, j, m, en n.

E.7. In § 2, lid 21, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. De tweede volzin wordt vervangen door: Voor het tijdvak 1 juli 2001
- 1 juli 2002 is dit een bedrag van f 366 per maand.


b. In de vierde volzin wordt f 357 en 1.149 vervangen door onderscheidenlijk: f 366 en f 1.193. Voorts wordt 1 juli 2000 - 1 juli 2001 vervangen door: 1 juli 2001 - 1 juli 2002.


c. In de vijfde volzin wordt f 1.149 - f 357 = f 792 vervangen door: f 1.193 - f 366 = f 827.


d. In de achtste volzin wordt kinder- en koopkrachttoeslagen vervangen door: kindertoeslagen (dit geldt ook voor de eenmalige uitkering via de huursubsidie van f 24 en f 48 die in en over de periode 1 juli 2001
- 31 december 2001 wordt verstrekt aan onderscheidenlijk eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens ter compensatie voor het vervallen van de koopkrachttoeslagen voor die huishoudens).


e. In de negende volzin wordt onderdelen d en e vervangen door: onderdeel d.


f. In de tiende volzin, onderdeel a, wordt f 40 per maand (f 32 kindertoeslag en f 8 koopkrachttoeslag) vervangen door: f 32 kindertoeslag.


g. In de tiende volzin, onderdeel b, wordt f 51 per maand (f 43 kindertoeslag en f 8 koopkrachttoeslag) vervangen door: f 43 kindertoeslag.


h. In de tiende volzin, vervallen, onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel b door een punt, de onderdelen c en d.

E.8. Na § 2, lid 21, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden:

Huursubsidienormen en ouderenhuishoudens

21A. Gelet op het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Huursubsidiewet (Kamerstukken II 2000/2001, nummer 27 752) dient in het vorige lid voor:


a. f 366 in de tweede en de vierde volzin gelezen te worden f 362 voor eenpersoonsouderenhuishoudens en f 358 voor
meerpersoonsouderenhuishoudens;


b. f 1193 - f 366 = f 827 in de vijfde volzin gelezen te worden voor eenpersoonsouderenhuishoudens en meerpersoonsouderenhuishoudens: f 1193 - f 362 = f 831 onderscheidenlijk f 1.193 - f 358 = f 835.

E.9. In § 2, lid 26, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de achttiende volzin wordt 1 januari 2001 vervangen door: 1 juli 2001.


b. In de achttiende volzin, achter het eerste gedachtestreepje, wordt
1.669, 2.087, 2.165 en 2.199 vervangen door onderscheidenlijk: 1.695,
2.118, 2.196 en 2.236.



c. In de achttiende volzin, achter het tweede gedachtestreepje, wordt
1.461, 1.878 en 1.958 vervangen door onderscheidenlijk: 1.483, 1.906 en 1.986.


d. In de achttiende volzin, achter het derde gedachtestreepje, wordt
1.044, 1.461 en 1.541 vervangen door onderscheidenlijk: 1.059, 1.483 en 1.563.


e. In voorbeeld 1 wordt 1.461 telkens vervangen door: 1.483. Vervolgens wordt 39 en 31 vervangen door onderscheidenlijk: 17 en 14.


f. In voorbeeld 2 wordt 1.640 telkens vervangen door: 1.660. Vervolgens wordt 1.476 telkens vervangen door: 1.494. Tevens wordt
1.878 vervangen door: 1.906. Tenslotte wordt 1.461 vervangen door:
1.483.



g. In voorbeeld 3 wordt 1.669 telkens vervangen door: 1.695.
E.10. In § 4, lid 17, derde volzin, wordt verrekend vervangen door: in eerste instantie verrekend met belastingaanslagen en vervolgens met vorderingen van het LISV.

E.11. In § 8 wordt na het eerste lid, een lid ingevoegd, dat komt te luiden:

Niet verder bemoeilijken in relatie tot een loonbelastingverklaring of een verzoek om een voorlopige teruggaaf


2. Als zich een situatie voordoet als bedoeld in § 1, lid 16, zevende gedachtestreepje, letter f, hiervoor, men geen of slechts gedeeltelijke betalingscapaciteit heeft en er geen andere redenen zijn die aan kwijtschelding in de weg staan, kan onder voorwaarden worden toegezegd dat voor (een deel van) de betreffende belastingaanslag geen verdere invorderingsmaatregelen zullen worden getroffen, als in dezen geen sprake is van opzet aan de zijde van de belastingschuldige. Deze voorwaarden zijn:


- de belastingschuldige voldoet gedurende een periode van drie jaar een bedrag dat gelijk is aan zijn betalingscapaciteit, die ieder jaar op grond van de door de belastingschuldige te verstrekken gegevens wordt berekend;


- eventuele belastingteruggaven worden gedurende drie jaren verrekend met het openstaande bedrag.

Van opzet zoals bedoeld in dit lid is sprake als belastingplichtige willens en wetens de invulling van een loonbelastingverklaring achterwege laat, dan wel willens en wetens onjuiste gegevens vermeldt op een loonbelastingverklaring of een verzoek om een voorlopige teruggaaf, één en ander met als gevolg dat minder loonbelasting wordt ingehouden, dan wel een (te hoge) voorlopige teruggaaf wordt verleend. De ontvanger zal er als hoofdregel van uitgaan dat aan de zijde van belanghebbende geen sprake is van opzet. Wanneer de ontvanger opzet aanwezig acht, zal hij feiten en omstandigheden moeten aanvoeren op grond waarvan opzet moet worden aangenomen. Hij zal dan aannemelijk moeten maken dat belanghebbende wist of behoorde te weten dat door zijn handelen of nalaten minder loonbelasting zou worden ingehouden, dan wel een (te hoge) voorlopige teruggaaf zou worden verleend. De bewijslast in dezen rust voor zowel het begaan van het feit als van de aanwezigheid van opzet op de ontvanger.

F. Hoofdstuk V, artikel 30, § 1, derde lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de eerste volzin wordt na belastingzaken ingevoegd: 2000.

b. In de derde volzin wordt § 15b vervangen door: § 15c.

c. De laatste volzin vervalt.

G. In hoofdstuk V, artikel 31a, § 1, wordt na het eerste en enige lid een lid toegevoegd, dat komt te luiden:

Uitstel van betaling


2. Voor de gevallen waarin Nederland het land is dat de in het eerste lid bedoelde correctie aanbrengt, zal op verzoek uitstel van betaling worden verleend voor het deel van de verschuldigde belasting dat verband houdt met de correctie. Het uitstel zal in beginsel worden verleend tot het tijdstip waarop de nationale én internationale procedures ter oplossing van het geschil zijn afgerond. Voor het in dit verband te voeren uitstelbeleid zal aansluiting worden gezocht bij het beleid dat geldt bij bezwaar tegen de belastingaanslag (vgl. artikel 25, § 2, van deze leidraad).

H. Hoofdstuk VI, artikel 34, § 5, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de zesde volzin wordt tweemaal de laagste en éénmaal het middelste percentage van de volgens artikel 20a, juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 geldende tarieven vervangen door: tweemaal het evenredig gemiddelde van de geknipte tarieven in de laagste tariefschijf en eenmaal het percentage van de middelste tariefschijf volgens artikel 20a, juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.


b. Na de zesde volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: Voornoemde berekeningsmethode is uitgewerkt in bijlage VIA bij deze leidraad.

I. Hoofdstuk VI, artikel 35, § 12, derde lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de zevende volzin, wordt tweemaal het laagste en éénmaal het middelste percentage van de volgens artikel 20a, juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 geldende tarieven vervangen door: tweemaal het evenredig gemiddelde van de geknipte tarieven in de laagste tariefschijf en eenmaal het percentage van de middelste tariefschijf volgens artikel 20a, juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.


b. Na de zevende volzin wordt een nieuwe volzin ingevoegd, die komt te luiden: Voornoemde berekeningsmethode is uitgewerkt in bijlage VIA.

J. Hoofdstuk VI, artikel 36, § 5, wordt gewijzigd als volgt.

J.1. In lid 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:


a. Voor de huidige eerste volzin wordt ingevoegd: Bij de melding van de betalingsonmacht worden twee fasen onderscheiden:

Fase 1:


b. Na de laatste volzin worden twee nieuwe alineas toegevoegd, die komen te luiden:

Met de verkregen informatie moet de ontvanger in staat zijn zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht. Het gaat hier derhalve niet om het verstrekken van uiterst gedetailleerde (en met stukken gestaafde) informatie.

Fase 2:

Aan de hand van de in de eerste fase verstrekte informatie moet de ontvanger beoordelen of hij nadere gegevens en inlichtingen en eventueel stukken nodig heeft teneinde een beter inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de betalingsonmacht en in de financiële positie van het lichaam.

J.2. In lid 18 worden de volgende wijzigingen aangebracht:


a. De tweede volzin wordt vervangen door: De ontvanger beoordeelt of een binnengekomen melding tijdig is gedaan en de vereiste informatie bevat waarmee de ontvanger voldoende inzicht wordt verschaft in de oorzaak en de achtergronden die tot de betalingsonmacht hebben geleid.


b. In de tekst onder 1 wordt de tweede volzin vervangen door: Deze beschikking wordt binnen twee maanden na ontvangst van de melding bekendgemaakt onder vermelding van het feit dat de melding niet tijdig is gedaan.


c. De tekst onder 2 wordt vervangen door:


2. De melding is tijdig, maar onvolledig gedaan. De ontvanger kan het lichaam in de gelegenheid stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende informatie te verschaffen. Daarbij dient de ontvanger er altijd op te wijzen dat hij die informatie vraagt in verband met de meldingsregeling als bedoeld in artikel 36 van de wet. Tevens dient hij summier aan te geven wat die regeling inhoudt, ook als hij er van uit mag gaan dat de belastingschuldige voldoende op de hoogte is met de regeling. Daarnaast dient de ontvanger er op te wijzen dat het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de ontbrekende informatie tot de in artikel 36, vierde lid, van de wet bedoelde consequenties voor de bewijslastverdeling leidt. Verstrekt het lichaam de ontbrekende informatie niet tijdig of onvolledig, dan merkt de ontvanger de melding bij beschikking aan als niet rechtsgeldig. De beschikking wordt aan het lichaam binnen twee maanden na ontvangst van de melding bekend gemaakt onder opgaaf van redenen.
Verstrekt het lichaam de ontbrekende informatie wel tijdig en volledig, dan beoordeelt de ontvanger de melding vervolgens als hierna onder 3 vermeld.


d. De tekst onder 3 wordt vervangen door:


3. De melding is tijdig en volledig gedaan. Als sprake is van een tijdige en volledige melding dient de ontvanger te beoordelen of er aanleiding bestaat om op grond van artikel 8 van het besluit, het lichaam te verzoeken nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers te verstrekken omtrent de oorzaken van de betalingsonmacht en/of de financiële positie van het lichaam. Is die aanleiding er niet dan is sprake van een rechtsgeldige melding. In dat geval merkt de ontvanger bij beschikking de melding aan als rechtsgeldig. Deze beschikking wordt aan het lichaam bekendgemaakt binnen twee maanden na ontvangst van de melding of, indien van toepassing, binnen twee maanden na ontvangst van de bij onderdeel 2 bedoelde - aanvankelijke ontbrekende - informatie. Is die aanleiding er wel, dan gaat de zogenaamde tweede fase in (zie lid 19 van deze paragraaf).

J.3. Lid 19 wordt vervangen door:

Opvragen nadere gegevens (2e fase)

19. Indien de ontvanger naar aanleiding van een tijdige en volledige melding nadere gegevens, inlichtingen en/of gegevensdragers wenst te verkrijgen omtrent de oorza(a)k(en) van de betalingsonmacht en/of de financiële positie van het lichaam, zal hij binnen twee maanden na ontvangst van die melding of na ontvangst van de in de eerste fase aanvankelijk ontbrekende gegevens, het lichaam verzoeken hem nadere gegevens, inlichtingen en/of gegevensdragers te verstrekken die voor de vaststelling van de oorza(a)k(en) van de betalingsonmacht of voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam van belang kunnen zijn. Daarbij dient hij er altijd op te wijzen dat hij die gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers vraagt in verband met de meldingsregeling als bedoeld in artikel 36 van de wet. Tevens dient hij summier aan te geven wat die regeling inhoudt, ook als hij er van uit mag gaan dat de belastingschuldige voldoende op de hoogte is met de regeling. Daarnaast dient de ontvanger er op te wijzen dat het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de gevraagde gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers tot de in artikel 36, vierde lid, van de wet bedoelde consequenties voor de bewijslastverdeling leidt.
Bij de beoordeling of al dan niet om nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers wordt gevraagd, kunnen onder meer de navolgende aspecten een rol spelen:


- Bekendheid met de actuele financiële situatie van het lichaam en/of de bestuurder(s).


- Omstandigheden die hebben geleid tot het niet kunnen betalen.

- De aard van het uitgeoefende bedrijf.


- Een melding bij andere uitvoeringsorganen.

- Het bedrag van de schuld waarvoor wordt gemeld en het totaal van de openstaande belasting-/premieschulden.

De ontvanger dient per geval een redelijke termijn te stellen waarbinnen de nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers moeten zijn verstrekt.

J.4. Lid 20 wordt vervangen door:

Beoordeling van de melding (2e fase)

20. De ontvanger controleert of de nadere gegevens en inlichtingen tijdig en volledig zijn verstrekt, dan wel de gevraagde gegevensdragers tijdig en volledig voor raadpleging ter beschikking zijn gesteld, en beoordeelt de gegevens.
Daarbij kunnen zich de volgende situaties voordoen:


1. De nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers worden niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn verstrekt. De melding is dan niet rechtsgeldig.


2. De nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers worden tijdig, maar onvolledig verstrekt. De ontvanger kan het lichaam in de gelegenheid stellen alsnog binnen 14 dagen de ontbrekende nadere gegevens en/of inlichtingen te verstrekken. Daarbij dient hij er altijd op te wijzen dat hij die gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers vraagt in verband met de meldingsregeling als bedoeld in artikel 36 van de wet. Tevens dient hij summier aan te geven wat die regeling inhoudt, ook als hij er van uit mag gaan dat de belastingschuldige voldoende op de hoogte is met de regeling. Daarnaast dient de ontvanger er op te wijzen dat het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de gevraagde gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers tot de in artikel 36, vierde lid, van de wet bedoelde consequenties voor de bewijslastverdeling leidt. Verstrekt het lichaam de ontbrekende nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers niet tijdig of onvolledig, dan merkt de ontvanger de melding bij beschikking aan als niet rechtsgeldig. Verstrekt het lichaam de ontbrekende nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers alsnog binnen de gestelde termijn, dan beoordeelt de ontvanger de melding vervolgens als hierna onder 3 vermeld.


3. De nadere gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers worden tijdig en volledig verstrekt.


a. Als uit de ontvangen gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers blijkt dat deze of de in de 1e fase van de melding verstrekte gegevens en inlichtingen onjuist zijn of de gegevensdragers onjuiste gegevens bevatten (bijvoorbeeld tegenstrijdigheid in de oorza(a)k(en) van de gebleken betalingsonmacht) is de melding niet rechtsgeldig.


b. Als uit de ontvangen gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers niet blijkt dat deze of de in de 1e fase van de melding verstrekte gegevens en inlichtingen onjuist zijn of de gegevensdragers onjuiste gegevens bevatten (bijvoorbeeld tegenstrijdigheid in de oorza(a)k(en) van de gebleken betalingsonmacht) is de melding rechtsgeldig.

Daarbij dient de ontvanger het voorbehoud te maken dat de melding alsnog als niet rechtsgeldig wordt aangemerkt wanneer later blijkt dat onjuiste gegevens en inlichtingen werden verstrekt (in de 1e fase of
2e fase), dan wel gegevensdragers die onjuiste gegevens bevatten.

De ontvanger dient in alle bovenstaande situaties zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de gegevens en inlichtingen en/of gegevensdragers of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn, dan wel nadat later blijkt dat de verstrekte gegevens en inlichtingen onjuist zijn of de gegevensdragers onjuiste gegevens bevatten, bij beschikking de melding al dan niet als rechstgeldig aan te merken. De beschikking wordt aan het lichaam bekendgemaakt.

De wet voorziet niet in de mogelijkheid bezwaar of beroep in te stellen tegen de beslissing dat een melding niet rechtsgeldig is. Deze beslissing kan eventueel wel aan de orde komen bij de burgerlijke rechter in een procedure over de aansprakelijkheid.

K. In hoofdstuk VI, artikel 37, § 1, derde lid, wordt na de laatste volzin toegevoegd:

Als eerste zal aansprakelijk worden gesteld de persoon die of het lichaam dat het meest bij de organisatie is betrokken, tenzij op grond van de voorhanden zijnde gegevens redelijkerwijs moet worden aangenomen dat aansprakelijkstelling niet tot voldoening van de schuld zal leiden. Is dit laatste het geval dan zullen één of meer andere personen of lichamen aansprakelijk worden gesteld. De mate van betrokkenheid bij het evenement en de aanwezige verhaalsmogelijkheden zullen daarbij de keuze bepalen.

L. Hoofdstuk VI, artikel 44, wordt gewijzigd als volgt.

L.1. In § 1, eerste lid, tweede gedachtestreepje, wordt na de laatste volzin een alinea toegevoegd, die komt te luiden:

Op grond van artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt onder het hiervoor genoemde begrip partner verstaan:


- de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot (waaronder mede de geregistreerde partner wordt begrepen);


- de ongehuwde meerderjarige die met de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert (de ongehuwd samenwonende) en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en samen en uitsluitend met de belastingplichtige voor het kalenderjaar kiest voor kwalificatie als partner.

L.2. In § 3, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. De eerste en tweede volzin vervallen.


b. In de derde volzin (oud) wordt Deze aansprakelijkheid vervangen door: De in § 1, eerste lid, vermelde aansprakelijkheid van de derde (partner).

L.3. In § 3, tweede lid, laatste volzin, wordt na echtgenoten ingevoegd: krachtens huwelijksgoederenrecht.

M. Hoofdstuk VI, artikel 44a, § 1, wordt gewijzigd als volgt.

M.1. In het vijfde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht.


a. In de eerste volzin, wordt de inspecteur vervangen door: de competente inspecteur.


b. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: De competente inspecteur is de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de belastingplichtige.


c. Na de derde volzin (oud) wordt toegevoegd: Indien jaarlijks een aangepaste conserverende belastingaanslag aan de belastingplichtige moet worden opgelegd, stelt de competente inspecteur de verzekeraar op de hoogte van de wijziging van de aansprakelijkheid.

M.2. In het achtste lid wordt na de laatste volzin toegevoegd: Aansprakelijkstelling van de verzekeraar blijft tevens achterwege als het bedrag waarvoor de verzekeraar aansprakelijk kan worden gesteld f 2.500 of minder bedraagt, tenzij sprake is van een bijzondere omstandigheid. Van een bijzondere omstandigheid is sprake als de afkoop plaatsvindt op instigatie van de verzekeringsmaatschappij.

N. Hoofdstuk VI, artikel 44b, § 1, zesde lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de eerste volzin wordt de inspecteur vervangen door: de competente inspecteur.


b. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: De competente inspecteur is de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de belastingplichtige.


c. Na de derde volzin (oud) wordt toegevoegd: Indien jaarlijks een aangepaste conserverende belastingaanslag aan de belastingplichtige moet worden opgelegd, stelt de competente inspecteur de verzekeraar op de hoogte van de wijziging van de aansprakelijkheid.

O. Hoofdstuk VI, artikel 44c, § 1, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de eerste volzin wordt de inspecteur vervangen door: de competente inspecteur.


b. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: De competente inspecteur is de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de belastingplichtige.


c. Na de derde volzin (oud) wordt toegevoegd: Indien jaarlijks een aangepaste conserverende belastingaanslag aan de belastingplichtige moet worden opgelegd, stelt de competente inspecteur de verzekeraar op de hoogte van de wijziging van de aansprakelijkheid.

P. Hoofdstuk VI, artikel 49, § 2, negende lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. De zesde volzin wordt vervangen door: Als sprake is van een niet gemotiveerde betwisting, bevestigt de ontvanger de ontvangst daarvan en stelt hij de betrokkene in de gelegenheid de niet gemotiveerde betwisting te vervangen door een gemotiveerde betwisting.


b. Na de zesde volzin wordt een volzin ingevoegd, die komt te luiden: De ontvanger kent de betrokkene voor het vervangen van de niet gemotiveerde betwisting een termijn toe van één maand, te rekenen vanaf de dagtekening van de ontvangstbevestiging.


c. De zevende volzin (oud) wordt vervangen door: Als de betrokkene de niet gemotiveerde betwisting niet binnen de daartoe gestelde termijn vervangt, is het bedrag waarvoor de betrokkene aansprakelijk is gesteld invorderbaar twee maanden na de dagtekening van de kennisgeving van aansprakelijkstelling.

Q. Hoofdstuk XII, § 2, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt.


a. In de eerste volzin wordt na belastingzaken ingevoegd: 2000.

b. In de derde volzin wordt § 15b vervangen door: § 15c.

c. De laatste volzin vervalt.

R. De bijlagen worden gewijzigd als volgt.


a. Bijlage 1a wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1a, die als bijlage A bij dit besluit is gevoegd.


b. Bijlage 1b wordt vervangen door een nieuwe bijlage1b, die als bijlage B bij dit besluit is gevoegd.


c. Bijlage 1c wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1c, die als bijlage C bij dit besluit is gevoegd.


d. In bijlage VA wordt aan het slot de punt vervangen door een puntkomma en wordt aan de opsomming toegevoegd:

Voor het eerste kwartaal 2001: 4,70;
Voor het tweede kwartaal 2001: 4,10;
Voor het derde kwartaal 2001: 4,45.


e. Na bijlage VI wordt een nieuwe bijlage, bijlage VIA, ingevoegd, die als bijlage D bij dit besluit is gevoegd.


f. Na bijlage IX wordt een nieuwe bijlage, bijlage X, ingevoegd, die als bijlage E bij dit besluit is gevoegd.

Artikel II

Dit besluit wordt verwerkt in de Leidraad Invordering 1990, zoals opgenomen in het Boekwerk Invordering 1990, onder nummer 6.00.00.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2001, met dien verstande dat artikel I, onderdelen E.1, onder b, E.4 en E.6, terugwerkt tot en met 1 januari 2001.

Bijlage A

Bijlage 1a: Beslagvrije voet per 1 juli 2001

Gehuwden

partner 1: > 21 jr. en


partner 2: > 21 jr. en


beslagvrije voet:

f 2.117,54

Partner 1:
Partner 2:
Beslagvrije voet:

f 731,81

Partner 1: > 21 jr. en


partner 2:
f 1.424,67

partner 1:
partner 2:

+ ten laste komend(e) kind(eren)

beslagvrije voet: f 1.155,31

Partner 1: > 21 jr. en
Partner 2:

+ ten laste komend(e) kind(eren)

beslagvrije voet: f 1.848,18

partner 1: > 65 jr.

partner 2: > 65 jr.

beslagvrije voet: f 2.195,62

Partner 1: > 65 jr.

Partner 2:
Beslagvrije voet: f 2.235,09

Alleenstaande ouder

@ 21 jr. en
beslagvrije voet:

90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van f 1.482,27 en een maximum van f 1.905,78


beslagvrije voet: f 789,41 1)

.....


1) Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van f 1.482,27 en een maximum van f 1.905,78

> 65 jr.

beslagvrije voet: f 1.985,81

Alleenstaande

@21 jr. en
beslagvrije voet:

90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van f 1.058,77 maximum van f 1.482,27


beslagvrije voet: f 365,90 1)

.....


1) Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van f 1.058,77en een maximum van f 1.482,27

> 65 jr.

beslagvrije voet: f 1562,29

@ = 21/65 jaar of ouder


Bijlage B

Bijlage 1b. Overzicht normen studiefinanciering

hulptabel opbouw maandbudget HO per 1-9-2001 tot 1-1-2002 en BOL per
1-8-2001 tot 1-1-2002


opl.

Woon.

verze-

kering

levens-

onderh.

Boeken

leerm.

Ziekte-

Kosten

col. &

lesgeld

maand-budget

reken-

max. RL

basis-

beurs

max.

aanv.

beurs

max.

studie-

lening

....



......



















HO

Uitw.

part.


1011,08



100,88



72,99



244,17



1429,12



503,76



453,89



471.47



975,23


HO

Uitw.

z.fonds


1011,08



100,88


0,00


244,17



1356,13



503,76



453,89



398,48



902,24


HO

Thuisw.

part.


668,82



100,88



72,99



244,17



1086,86



503,76



147,38



435,72



939,48


HO

Thuisw.

z.fonds


668,82



100,88


0,00


244,17



1013,87



503,76



147,38



362,73



866,49


























BOL

Uitw.

part.


1011,08



88,25



72,99



156,50



1328,82



275,51



417,58



635,73



911,24


BOL

Uitw.

z.fonds


1011,08



88,25


0,00


156,50



1255,83



275,51



417,58



562,74



838,25


BOL

Thuisw.

part.


668,82



88,25



72,99



156,50



986,56



275,51



111,07



599,98



875,49


BOL

Thuisw.

z.fonds


668,82



88,25


0,00


156,50



913,57



275,51



111,07



526,99



802,50


Partnertoeslag per maand f 1.001,06

Eénoudertoeslag per maand f 801,07

Bijlage C

Bijlage 1c. Overzicht normen huursubsidie 1)

.....


1) Op 23 mei 2001 is bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de huursubsidiewet (Kamerstukken II 2000/2001, nummer 27 752). In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de koopkrachttoeslagen uit de huursubsidie te schrappen. Indien dit voorstel tot wet wordt verheven, zal deze wet terugwerken tot 1 juli 2001. Het netto koopkrachtverlies dat door die maatregel optreedt zal voor de periode 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 bij de eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens onder meer worden gecompenseerd via de huursubsidie door een eenmalige uitkering van onderscheidenlijk f 24 en f 48. Voor de eenpersoons- en meerpersoonsouderenhuishoudens zal het vervallen van de koopkrachttoeslag onder meer worden gecompenseerd door de normhuur bij het betreffende minimum-inkomensijkpunt te verlagen met onderscheidenlijk f 4 en f 8. Hoewel woningcorporaties bij de berekening van de huursubsidie met deze wijzigingen reeds rekening houden, dient in fiscalibus vanaf 1 juli tot 31 december 2001 de tot
1 juli 2001 geldende systematiek te worden gevolgd, zoals vermeld in dit overzicht, waarbij nog steeds rekening dient te worden gehouden met de koopkrachttoeslagen. Dit uitgangspunt houdt dus met name in dat het maximumbedrag aan woonlasten waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd, niet wordt verhoogd met de eenmalige uitkering.

De vermelde bedragen zijn op maandbasis

per 1 juli 2001



..



Maximaal subsidiabele huur

f


1.193,00


Maximumbedrag dat in de laagste inkomenscategorie volgens art. 17, tweede lid, Huursubsidiewet voor eigen rekening komt (normhuur)

f


366,00








Maximumbedrag aan woonlasten waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd (zonder rekening te houden met toeslagen) voor:

jongeren tot 23 jaar

f


292,00



1 persoonshuishouden


f


631,00



2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar


f

505,00


2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

f

631,00


3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar


f

556,00


3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten
f

648,00

Deze bedragen worden verhoogd met:


1. f 32 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt met één of twee kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van hemzelf of van een van de medebewoners;


2. f 43 per maand als de huurder de woning op de peildatum deelt met drie of meer kinderen of pleegkinderen, jonger dan 18 jaar, van hemzelf of van een van de medebewoners;


3. f 8 per maand als op de peildatum sprake is van een meerpersoons(ouderen)huishouden;


4. f 4 per maand als op de peildatum sprake is van een eenpersoons(ouderen)huishouden.

Het begrip huurprijs in de zin van de Huursubsidiewet

Onder huurprijs in de zin van de Huursubsidiewet wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (f 50) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, tweede lid, Huursubsidiewet). Deze servicekosten zijn:


1. elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal f 25 per maand;


2. schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke ruimten tot ten hoogste f 25 per maand;


3. kosten van een huismeester tot ten hoogste f 25 per maand;


4. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste f 25 per maand.

De overige in de betaalde brutohuur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.

NB: Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige zo nodig een huurspecificatie te verstrekken, verkrijgbaar bij de verhuurder.

Bijlage A bij bijlage Ic

Huur

in guldens


1193








max. huurgrens

(23 jaar en ouder)


50% huursubsidie



50% huursubsidie








voor 65+ en

voor 65+ en

gehandicapten

Gehandicapten


50% huursubsidie


geen extra huur-

geen extra huur-

subsidie voor 65-

subsidie voor 65-


1010 )








aftoppingsgrens

)

)


942 )






aftoppingsgrens


75% huursubsidie



75% huursubsidie



75% huursubsidie

























658








kortingsgrens/max.

huurgrens voor jongeren

(jonger dan 23 jaar)


100%


huursubsidie


100%


huursubsidie


100%


huursubsidie


366/








niveau normhuren

voor minima = eigen

bijdrage huurder

0


1 persoon



2 personen



3 en meer personen




Bijlage D

Bijlage VIA. Berekeningsmethode marginaal tarief bij matiging anoniementarief

Ingevolge artikel 34, § 5, tweede lid en artikel 35, § 12, derde lid, van de leidraad kan de inlener-/aannemer, wanneer hij op deugdelijke wijze de identiteit van de werknemer kan aantonen en overigens aan de daarbij te stellen eisen voldoet, om matiging van de - met toepassing van het anoniementarief berekende - primaire aansprakelijkheid verzoeken. Deze matiging vindt plaats door het betaalde loon te bruteren met gebruikmaking van een marginaal percentage. Voor de belastingjaren 1998 en eerder kon het marginale percentage worden verkregen door het gemiddelde te berekenen van tweemaal de laagste en éénmaal het middelste percentage van de volgens artikel 20a, juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 geldende tarieven. Met ingang van het belastingjaar 1999 is de laagste tariefschijf geknipt. De gewijzigde berekeningsmethode is opgenomen in artikel 34, § 5, tweede lid en artikel 35, § 12, derde lid, van de leidraad.

Op grond van de hiervoor uiteengezette berekeningsmethode worden de navolgende marginale percentages toegepast:

Jaar 1997:

(2 x 37.30% + 1 x 50%) : 3 = 41.53%

Jaar 1998:

(2 x 36.35% + 1 x 50%) : 3 = 40.90%

Jaar 1999:

(35.75% x 6.807 + 37.05% x 15.054): 21.861 = 36.65%

Marginaal percentage: (2 x 36.65% + 1 x 50%) : 3 = 41.10%

Jaar 2000:

(33.90% x 15.255 + 37.95% x 33.739): 48.994 = 36.69%

Marginaal percentage: (2 x 36.69% + 1 x 50%) : 3 = 41.13%

Jaar 2001:

(32.35% x 32.769 + 37.60% x 26.751): 59.520 = 34.71%

Marginaal percentage: (2 x 34.71% + 1 x 42%) : 3 = 37.14%

Bijlage E

Bijlage X

A. Voorbeelden berekening bedrag conserverende aanslag

Alleen box 1 inkomen

Op basis van art. 2.7 IB 2001 wordt de verschuldigde IB berekend: dit is het gezamenlijke bedrag van de belasting van box 1, 2 en 3. Dit betreft dus belasting over zowel gewoon inkomen als te conserveren inkomen tezamen.

Art. 2.8 IB 2001 geeft vervolgens aan hoe de verschuldigde IB op de gewone aanslag berekend moet worden: dat is de belasting over de belastbare inkomens, verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen.

In art. 2.9 IB 2001 wordt ten slotte aangegeven hoe het verschuldigde bedrag op de conserverende aanslag moet worden berekend: verschuldigde belasting ex art. 2.7 minus verschuldigde belasting ex art. 2.8.

Door deze methode van berekening volgt dat de conserverende aanslag voor een belastingschuldige altijd belast is tegen de voor die persoon geldende hoogste tarieven.

Voorbeeld alleen box 1 inkomen:

gewoon inkomen


80.000


conserverend inkomen


40.000+


totale inkomen


120.000


Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.7 IB 2001 (uitgaande van een totaal inkomen van f 120.000) aan de hand van de tarifering van art.
2.10 IB 2001:


f 21.022 + (52% x (f 120.000 f 102.052)) = f 21.022 + (52% x f 17.948) = f 21.022 + f 9.332 = f 30.354

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.8 IB 2001 (uitgaande van een gewoon inkomen van f 80.000) aan de hand van de tarifering van art.
2.10 IB 2001:


f 3.159 + (42% x (f 80.000 f 59.520)) = f 3.159 + (42% x f 20.480) = f 3.159 + f 8.601 = f 11.760

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.9 IB 2001:

f 30.354 f 11.760 = f 18.594 (dit is het bedrag van de conserverende aanslag)

Zowel box 1 als box 2 inkomen

gewoon inkomen box 1


80.000


gewoon inkomen box 2


20.000


conserverend inkomen box 1


40.000


conserverend inkomen box 2


20.000+


totale inkomen


160.000


Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.7 IB 2001 aan de hand van de tarifering van art. 2.10 IB 2001 (box 1) en art. 2.12 IB 2001 (box
2):


Box 1

f 21.022 + (52% x (f 120.000 f 102.052)) = f 21.022 + (52% x f 17.948) = f 21.022 + f 9.332 = f 30.354

Box 2

f 40.000 x 25% = f 10.000

Totaal

f 40.354

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.8 IB 2001 aan de hand van de tarifering van art. 2.10 IB 2001 en art. 2.12 IB 2001:

Box 1

f 3.159 + (42% x (f 80.000 f 59.520)) = f 3.159 + (42% x f 20.480) = f 3.159 + f 8.601 = f 11.760

Box 2

f 20.000 x 25% = f 5.000

Totaal

f 16.760

Verschuldigde belasting o.g.v. art. 2.9 IB 2001:

f 40.354 f 16.760 = f 23.594 (dit is het bedrag van de conserverende aanslag)

B. Voorbeelden uitstelverlening en intrekking uitstel voor (gedeelte) conserverende aanslag


1. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit één type inkomensbestanddeel

Het conserverend inkomen ad f 40.000 is samengesteld uit de volgende bestanddelen van lijfrenten (box 1):

Lijfrente

A


10.000


Lijfrente

B


10.000


Lijfrente

C


20.000 +


Totaal


40.000


Uitstelverlening

Indien belastingschuldige om uitstel verzoekt, zal de ontvanger hem uitstel verlenen onder door hem te stellen voorwaarden voor een bedrag van f 18.594 (het totaalbedrag van de conserverende aanslag, vergelijk voorbeeld 1 van deze bijlage, onder A). Het uitstel wordt verleend door middel van één beschikking.

Intrekking uitstel

Indien met betrekking tot lijfrente A een zogenaamde verboden handeling heeft plaatsgevonden dient het uitstel ten aanzien van die lijfrente te worden ingetrokken. Dat gedeelte van de aanslag moet alsnog betaald worden.

Lijfrente A vormt in de grondslag van het te conserveren inkomen ¼ deel van het totaal. Het uitstel dient nu ook voor ¼ deel te worden beëindigd. Concreet: belastingschuldige wordt een bedrag van (¼ x f 18.594 =) f 4.648 verschuldigd. Het uitstel wordt gecontinueerd voor een bedrag van f 13.945 (¾ x f 18.594).

De beschreven werkwijze is van overeenkomstige toepassing als de conserverende aanslag slechts uit enkel pensioenaanspraken bestaat of slechts uit enkel winst uit ab-pakketten.


2. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen

Het conserverend inkomen ad f 40.000 is samengesteld uit de volgende bestanddelen:

Lijfrente


10.000


Pensioen


10.000


Eigen woning


20.000 +


Totaal


40.000


Uitstelverlening

Indien belastingschuldige uitstel van betaling wil verkrijgen voor de conserverende aanslag, zal hij per inkomensbestanddeel een verzoek hiertoe moeten indienen. Indien de ontvanger voor elk bestanddeel onder de door hem te stellen voorwaarden uitstel wenst te verlenen, maakt hij per inkomensbestanddeel een afzonderlijke uitstelbeschikking op. In elke beschikking bepaalt hij het bedrag waarvoor hij uitstel verleent. Tevens neemt hij hierin de relevante voorwaarden op waaronder hij uitstel wil verlenen.

Toepassing van de evenredigheidsmethode leidt tot de volgende berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend:

Lijfrente

¼ x f 18.594 = f 4.648

Pensioen

¼ x f 18.594 = f 4.648

Eigen woning

½ x f 18.594 = f 9.297

Intrekking uitstel

Indien nu na de wettelijke periode van 2 jaar het uitstel vervalt dat betrekking heeft op de eigen woning, dient de ontvanger het uitstel hiervoor in te trekken door middel van een bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit betekent dus intrekking van de uitstelbeschikking eigen woning ad f 9.297. Belastingschuldige wordt dit bedrag verschuldigd.


3. Conserverend inkomen box 1 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen, waaronder twee lijfrentepolissen

Het conserverend inkomen ad f 40.000 is samengesteld uit de volgende bestanddelen:

Lijfrente

A


5.000


Lijfrente

B

5.000

Pensioen

10.000

Eigen woning

20.000 +

Totaal

40.000

Uitstelverlening

Toepassing van de evenredigheidsmethode leidt tot de volgende berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend:

Lijfrente

A+B

¼ x f 18.594 = f 4.648

Pensioen

¼ x f 18.594 = f 4.648

Eigen woning

½ x f 18.594 = f 9.297

Intrekking uitstel

Indien nu met betrekking tot lijfrente A een zogenaamde verboden handeling heeft plaatsgevonden dient het uitstel ten aanzien van die lijfrente te worden ingetrokken. Dat gedeelte van de aanslag moet alsnog betaald worden.

Lijfrente A vormt in de grondslag van het te conserveren inkomen 1/8 deel van het totaal. Het uitstel dient nu ook voor 1/8 deel te worden beëindigd. Concreet: belastingschuldige wordt een bedrag van (1/8 x f 18.594 =) f 2.324 verschuldigd. De uitstelbeschikking die betrekking heeft op de lijfrenteaanspraken dient nu beëindigd te worden voor dit bedrag. In zijn totaliteit wordt het uitstel aldus gecontinueerd voor een bedrag van f 16.269 (7/8 x f 18.594).


4. Conserverend inkomen box 1 en box 2 bestaand uit diverse inkomensbestanddelen, waaronder twee lijfrentepolissen

Het conserverend inkomen ad f 60.000 is samengesteld uit de volgende bestanddelen:

Lijfrente A


5.000

Lijfrente B

5.000

Pensioen

10.000

Eigen woning

20.000+

40.000

(box 1)

AB

20.000+

(box 2)

Totale geconserveerd inkomen

60.000

Uitstelverlening

Het totale bedrag van de conserverende aanslag bedraagt f 23.594. Hiervan heeft f 5.000 betrekking op box 2 inkomen. Uitstel voor het geconserveerde aanmerkelijk belanginkomen kan worden verleend voor dit bedrag. Resteert een bedrag van f 18.594. Toepassing van de evenredigheidsmethode binnen box 1leidt tot de volgende berekening van de bedragen waarvoor uitstel kan worden verleend per inkomensbestanddeel:

Lijfrente

A+B

¼ x f 18.594 = f 4.648

Pensioen

¼ x f 18.594 = f 4.648

Eigen woning

½ x f 18.594 = f 9.297

Intrekking uitstel

Indien nu met betrekking tot het aanmerkelijk belang het uitstel moet worden ingetrokken, beëindigt de ontvanger dat uitstel. Belastingschuldige wordt nu f 5.000 verschuldigd. De overige uitstelbeschikkingen blijven in stand.