Antwoorden op kamervragen over buitenlandse pensioenverzekeraars
Persbericht
No 01/221
Den Haag
16 augustus 2001
Antwoorden op kamervragen over buitenlandse pensioenverzekeraars
VRAGEN
1
Hoeveel buitenlandse pensioenverzekeraars hebben inmiddels een verzoek
ingediend om aangewezen te worden in de zin van de bepaling van art.
19a, eerste lid, onderdeel f van de Wet Loonbelasting 1965?¹
2
Hoeveel verzoeken zijn afgewezen en hoeveel zijn er ingewilligd?
3
Hoeveel verzoeken worden verwacht voor de rest van dit jaar?
4
Kan op grond van de antwoorden op bovenstaande vragen geconcludeerd
worden dat de regeling een succes is?
5
Indien de regeling geen succes is, kunt u dan meedelen wat daarvan de
belangrijkste oorzaken zijn? Heeft u de intentie deze aan te pakken?
ANTWOORDEN
1 t/m 3
Tot nu toe is slechts namens één buitenlandse verzekeraar bij het
Ministerie van Financiën geïnformeerd naar de mogelijkheid om
aangewezen te worden als toegestane aanbieder. Overigens betrof dit
een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, letter d van
de Wet inkomstenbelasting 2001 (aanbieding van lijfrenteprodukten).
Dit verzoek is nog in behandeling.
Voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel
f van de Wet op de loonbelasting 1964 (aanbieding van
pensioenprodukten), zijn nog geen verzoeken bekend.
Ik beschik niet over aanwijzingen op grond waarvan ik een voorspelling
voor de rest van het jaar kan doen.
4 en 5
Het succes van deze regeling hangt in mijn ogen niet af van het aantal
verzekeraars dat een verzoek indient. Op grond van het EU-recht, dat
discriminatie tussen binnenlandse en buitenlandse verzekeraars
verbiedt was het noodzakelijk deze mogelijkheid in de wet op te nemen.
Woordvoerder: drs. P.A.W. Lamers