Arcares


Euthanasie beter uitleggen

Door Hans van Dartel (ethicus bij het Landelijk Bureau Ethiek in de Zorg) en Niek de Jong (voorzitter van Arcares).

Dat in Nederland zorgvuldig wordt omgesprongen met vragen rond het levenseinde, gelooft niet iedereen. In het buitenland wordt de Nederlandse Toetsingswet Euthanasie gezien als een gevaarlijke miskleun. Nederland moet meer moeite doen zijn ethisch beleid uit te leggen.

In Nederland is euthanasie op pubers de gewoonste zaak van de wereld. Dat is althans de opvatting van een gerespecteerde Amerikaanse psychiater. De medicus ventileerde deze opvatting tijdens een internationaal congres van verpleeg- en verzorgingshuizen in Vancouver dat deze zomer plaatsvond. Het congres was door Arcares, de branchevereniging van de verpleeg- en verzorgingshuizen, nu juist aangegrepen om uitleg te geven over het Nederlandse euthanasiebeleid.

Net als deze misvatting maakt ook de kritiek van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties op onze Toetsingswet Euthanasie nog eens duidelijk hoe eenzijdig men in het buitenland over onze ethische wetgeving denkt. Het bijzondere van de wet zit hem daarin, dat de wetgever geen oordeel geeft over de principiële toelaatbaarheid van euthanasie: Het is aan patiënt en arts overgelaten om, met inachtneming van een aantal criteria, te bepalen wat principieel is toegestaan.

Daarmee heeft Nederland gekozen voor openheid en het bespreekbaar maken van vragen rondom het levenseinde, waarbij de verantwoordelijkheid daarvoor wordt neergelegd bij betrokkenen zelf en de overheid een toezichthoudende rol vervult. In feite is er met betrekking tot een vraagstuk als euthanasie maar één andere optie mogelijk: euthanasie verbieden, waardoor het verborgen blijft in de sfeer van het medisch beroepsgeheim. Die optie werd tot voor kort ook in Nederland volgens het recht gevolgd en is in het buitenland gemeengoed.

Het bespreekbaar maken is de keus die in Nederland al lang geleden is gemaakt. Die keus heeft, na een breed gevoerde discussie en op basis van uitgebreide jurisprudentie, geleid tot de toetsingswet.

De uitvoering van de wet moet ertoe leiden dat medisch-ethische vragen niet langer uitsluitend vraagstukken voor artsen zijn. Hoewel elke individuele vraag over het levenseinde natuurlijk een zaak van patiënt en arts is en blijft, zal de wijze waarop binnen een instelling met deze vraag wordt omgegaan, een onderdeel van het zorgbeleid moeten worden.

Het voordeel voor de arts is dat hij op dit beleid kan terugvallen bij de behandeling van individuele vragen. Het gevolg hiervan is ook dat medische ethiek en bedrijfsethiek steeds meer verweven raken.

Uit een recent onderzoek blijkt dat instellingen deze verantwoordelijkheid lijken te nemen. Bijna driekwart van alle zorginstellingen heeft in ethische documenten duidelijke gedragsregels voor de medewerkers geformuleerd.

Bovendien wordt het ethiekbeleid in de overgrote meerderheid van de instellingen ook in werkoverleg, tijdens speciale bijeenkomsten en in personeelsbladen besproken. Verder blijkt dat de vragen rondom het levenseinde binnen de instellingen tot de drie belangrijkste morele kwesties behoren.

Binnen de sector verpleeghuizen is te merken dat een publieke toetsing van een medisch-ethische praktijk weliswaar een pijnlijk proces kan zijn, maar ook positief kan uitwerken. Kenmerkend is de beroering die enige tijd geleden ontstond rondom versterven. Het niet meer kustmatig toedienen van voedsel en vocht aan patiënten in het allerlaatste stadium van het dementieproces werd afgeschilderd als een daad van verwaarlozing. Hoe negatief ook gestart, uiteindelijk is de discussie die ontstond zeer heilzaam geweest. De medische praktijk werd als het ware publiekelijk getoetst. Dat kwam niet alleen het begrip bij het algemeen publiek ten goede, maar ook de kwaliteit van de voorlichting en de besluitvorming in de instellingen.

De discussie over de beëindiging van het leven zal, na de aanvaarding van de wet, in Nederland niet verstommen. Zeker binnen de instellingen maar ook daarbuiten zal deze voortgaan en dat is goed en noodzakelijk. Maar hoe zit dat eigenlijk met het debat tussen Nederland en het buitenland? Formeel is het uiteraard aan de regering voorbehouden om het Nederlandse beleid uit te leggen aan andere landen. Onze ervaring in Vancouver en de reactie van het Mensenrechtencomité van de VN geven aan dat dit met het euthanasievraagstuk nog niet zo geweldig lukt. Het onbegrip over onze euthanasiewet gevoegd bij een al even groot onbegrip over bijvoorbeeld het drugsbeleid, zorgen voor een negatieve beeldvorming in het buitenland. En we weten hoe het met slechte imagos gaat: ze komen te paard en verlaten je weer te voet.

Het bestrijden van die beeldvorming is natuurlijk in de eerste plaats een taak van de Nederlandse overheid. Maar daarnaast is er ook een taak weggelegd voor de professionals, zorginstellingen en brancheorganisaties zelf. Onze inzet daarbij moet in ieder geval een debat zijn dat met respect voor elkaars standpunten wordt gevoerd. Daarbij kan de uitkomst zijn dat we agree to disagree, maar daarmee wordt in ieder geval ook duidelijk dat in Nederland zeker zo zorgvuldig met vragen rondom het levenseinde wordt omgegaan als in het buitenland. Bron: Trouw, 16-08-2001

Datum: 16/08/2001