http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=419419
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Veiligheidsbeleid Afdeling Wapenbeheersing en Wapenexportbeleid Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Datum 16 augustus 2001 Auteur Ir A.J.Meerburg (tgv.DVB) Kenmerk DVB/WW-334/01 Telefoon 070-348 45 53
Blad /9 Fax 070-348 43 52
Bijlage(n) 2 E-mail arend.meerburg@minbuza.nl
Betreft VN Conferentie inzake Kleine Wapens/verslag
Zeer geachte Voorzitter,
Van 9 t/m 21 juli 2001 vond in New York de eerste internationale Conferentie
over kleine wapens plaats ('UN Conference on the Illicit Trade in Small Arms
and Light Weapons in All Its Aspects'). De deelnemende landen slaagden er in
overeenstemming te bereiken over een politiek bindend Actieprogramma (zie
bijlage 1). Voor de achtergronden van de Conferentie verwijs ik U gaarne
naar mijn brief van 15 juni jl. (Kamerstuk 2000-2001, 27400 V, nr. 78,
Tweede Kamer).
Drie leden van de Tweede Kamer namen aan de conferentie deel als Speciale
Adviseur van de Nederlandse delegatie, evenals een vertegenwoordiger van de
NOVIB.
1. Het verloop van de Conferentie
Tijdens de eerste week van de Conferentie vond het zgn. Algemeen Debat
plaats, terwijl in besloten plenaire vergaderingen ook reeds het
ontwerp-Actieprogramma (doc.A/conf.192/L.4/Rev.1) werd besproken. Ook
spraken 44 niet-gouvernementele organisaties (NGO's) de Conferentie toe.
Tijdens het Algemeen Debat onderstreepte ik (zie bijlage 2) het belang van concrete actie, de noodzaak te voorkomen dat kleine wapens in het legale circuit terecht komen, en het grote belang dat illegale kleine wapens (ingezameld of inbeslaggenomen) zoveel mogelijk worden vernietigd, evenals overtollige legale wapens. Aan het Algemeen Debat namen ca. 140 landen deel, vaak op het niveau van minister of staatssecretaris.
Na de eerste bespreking van het ontwerp-Actieprogramma legde conferentievoorzitter Reyes een nieuwe versie van het Actieprogramma voor.
De tweede week van de Conferentie werd gebruikt om het nieuwe
ontwerp-Actieprogramma in besloten plenaire zittingen te bespreken. De soms
moeizame onderhandelingen leidden tot overeenstemming over ruim 80
paragrafen.
Over twee zaken kon in deze fase geen overeenstemming worden bereikt: a) het
aan banden leggen van het privé-bezit van kleine wapens, en b) een verbod op
het leveren van kleine wapens aan niet-statelijke groeperingen ('non-state
actors'). Reeds in een vroeg stadium hadden de Verenigde Staten laten weten
met deze passages in geen geval te kunnen instemmen. Consensus over de tekst
van het Actieprogramma kon slechts worden bereikt door beide ideeën te
schrappen.
2. De inhoud van het Actieprogramma
2.1 Algemeen
De EU ging eensgezind, goed voorbereid en ambitieus de conferentie in (zie
ook de voorbeschouwing). Deze ambities werden echter niet algemeen gedeeld,
gedeeltelijk omdat het onderwerp voor enkele landen - m.n. de Aziatische -
nog te nieuw was en gedeeltelijk omdat sommige landen meenden dat de
EU-tekstvoorstellen teveel zouden ingrijpen in de soevereine
beslissingsbevoegdheid van staten, met name waar het wapen im- en exporten
betreft. Een complicatie vormde daarbij het feit dat het doel van de
Conferentie formeel het aanpakken van de illegale handel betrof. Op basis
daarvan waren sommige landen van mening dat de legale handel niet ter
discussie stond. De EU en gelijkgezinde landen betoogden daarentegen dat, om
te verhinderen dat legale kleine wapens in het illegale circuit zouden
terechtkomen, ook maatregelen moesten worden getroffen ter regulering van de
legale handel. Deze laatste benadering ligt besloten in het tweede deel van
de titel van de Conferentie 'In All Its Aspects'. In de PrepComs noch in de
Conferentie zelf is een bevredigende synthese gevonden van de twee
benaderingen.
Een rol speelde eveneens dat de kleine wapensproblematiek van regio tot
regio verschilt. Op sommige punten ligt derhalve een regionale aanpak meer
voor de hand dan een wereldwijde. De VS wensten daarenboven geen enkele
verplichting aan te gaan om juridisch bindende internationale instrumenten
te ontwikkelen, een positie die door de Arabische landen en China werd
gedeeld. Het eindresultaat van de Conferentie is dan ook zwakker dan dat
waarop Nederland en de EU-partners hadden ingezet.
Anderzijds dient bedacht te worden dat het de eerste keer was dat over deze ingewikkelde problematiek in VN-verband werd onderhandeld. Positief is dat voor een aantal belangrijke facetten overeenstemming werd bereikt. Het Actieprogramma behandelt vrijwel alle elementen (behalve privé-bezit en de kwestie van levering van wapens aan niet-statelijke groeperingen) die relevant zijn voor de aanpak van de kleine wapensproblematiek. Een actieve follow-up van de Conferentie is echter essentieel en het is daarom verheugend dat is afgesproken om uiterlijk in 2006 een Toetsingsconferentie te houden alsmede daarvoor tweejaarlijkse bijeenkomsten te beleggen om de uitvoering van de verschillende elementen van het Actieprogramma te bewaken.
Het Belgische EU-voorzitterschap had de taken verdeeld, zodat verschillende
lidstaten namens de EU verantwoordelijk waren voor de onderhandelingen over
een specifiek onderwerp. Enerzijds leidde deze verdeling van taken tot
effectiever optreden van de EU naar buiten, anderzijds werd hiermee de
coördinerende rol van het voorzitterschap, zeker op het eind van de
Conferentie, enigszins op de proef gesteld. Nederland was verantwoordelijk
voor een belangrijk deel van de paragrafen over assistentie en slaagde erin
een aantal, overigens weinig controversiële, EU-posities terzake in het
Actieprogramma opgenomen te krijgen.
De uiteindelijke tekst van het Actieprogramma bestaat uit vier delen: I
preambule, II actiepunten op nationaal, regionaal en mondiaal niveau, III
samenwerking en assistentie en IV follow-up.
2.2 Preambule
In de Preambule wordt de noodzaak geschetst om actie te voeren tegen de
excessieve accumulatie en ongecontroleerde verspreiding van kleine wapens.
Bij de formuleringen is daarbij vaak gedacht aan de ernstige toestand in
sommige delen van Afrika. Onder druk van onder meer UNICEF, de Heilige Stoel
en een aantal NGO's werden de passages versterkt aangaande de relatie tussen
de verspreiding van kleine wapens en menselijk lijden alsmede de speciale
kwetsbare positie van kinderen en vrouwen en de problematiek van de
kindsoldaten. Ook de relatie van de kleine wapensproblematiek met het
fenomeen van de georganiseerde misdaad wordt in de preambule onderstreept.
Een moeizame discussie werd gevoerd over paragraaf 11, waarin enerzijds het recht op zelfbeschikking van alle volkeren wordt genoemd en anderzijds het recht op territoriale integriteit. De onderhandelingen over deze kwestie, die vooral door de Arabische landen werden gevoerd, konden pas op de laatste dag opgelost worden door middel van overname van de tekst terzake uit de Verklaring van de Weense Mensenrechtenconferentie van 1993.
In de Preambule wordt vervolgens onderstreept dat het de
verantwoordelijkheid van staten is om de problematiek van de kleine wapens
aan te pakken, doch dat de samenleving, inclusief NGO's en industrie,
daaraan een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren. Erkend wordt tevens dat
het recent overeengekomen Vuurwapenprotocol - behorend bij het
Misdaadverdrag - een rol speelt bij de bestrijding van de illegale handel in
kleine wapens.
In eerdere versies van het Actieprogramma was overigens getracht een
definitie van kleine wapens op te nemen. Het bleek echter bijzonder moeilijk
op korte termijn daarover overeenstemming te bereiken. Weliswaar bevat het
rapport van de groep van regeringsexperts, dat aan de basis van deze
Conferentie stond, een definitie van kleine wapens, doch deze was niet voor
alle landen aanvaardbaar. Gezien het feit dat het om een politiek maar niet
juridisch bindend Actieprogramma gaat is, gezien het gebrek aan
overeenstemming, afgezien van het opnemen van een definitie. Onduidelijk is
daarmee bijvoorbeeld of munitie binnen de reikwijdte van het Actieprogramma
valt.
2.3 Actiepunten
Deel II van het Actieprogramma is onderverdeeld in drie delen, waarin
respectievelijk nationale, regionale en mondiale actiepunten worden
opgesomd, waarvan de nationale het meest concreet zijn.
De deelnemende landen verplichten zich onder meer tot het opstellen van
adequate wetgeving of regelgeving inzake de productie van en handel in
kleine wapens, waarbij zij dienen te zorgen voor een adequate
strafbaarstelling bij overtreding. Voorts is vastgelegd dat alle kleine
wapens individueel gemarkeerd dienen te worden, waarmee het land van
oorsprong kan worden vastgesteld. Ook dienen landen een goede registratie
terzake bij te houden en de gegevens 'zo lang mogelijk' te bewaren. Deze
passages moeten als een belangrijk succes van de Conferentie worden gezien,
daar met de uitvoering van deze maatregelen de mogelijkheden tot het
traceren van kleine wapens aanzienlijk kunnen worden verbeterd. De EU -
daarbij gesteund door het overgrote deel van de OVSE-landen, India en
verschillende landen uit Afrika - heeft zich overigens ingezet voor het
ontwikkelen van een internationaal juridisch bindend instrument betreffende
het markeren en traceren van kleine wapens. Dit voorstel bleek echter voor
vele andere landen - met name de Arabische landen, China en de VS - in dit
stadium onaanvaardbaar. Thans is in de follow-up van het Actieprogramma de
passage opgenomen dat de VN een studie zal verrichten naar de haalbaarheid
van een dergelijk instrument.
In deel II is tevens vastgelegd dat elk land goede regelingen en procedures
moet hebben voor wat betreft de export van kleine wapens. Het voornaamste
streven van de EU was het opnemen van expliciete exportcriteria, zoals die
binnen de EU en OVSE zijn afgesproken. Vanwege de weerstand van de Arabische
landen, China, Mexico en Zuid-Afrika heeft dit voorstel het niet gehaald:
slechts één criterium dat moet worden meegewogen bij de beoordeling om
kleine wapens al dan niet te exporteren wordt genoemd, namelijk de kans dat
de betrokken kleine wapens in het illegale circuit terecht komen.
Een belangrijk resultaat van de conferentie is de afspraak dat elk land
wetgeving of regelgeving dient op te stellen die de activiteiten van
wapenhandelaren/makelaars ('brokers') reguleert. De EU drong ook hier aan op
het ontwikkelen van een internationaal juridisch bindend instrument terzake.
Dit bleek, evenals met het instrument voor markering en tracering van kleine
wapens, niet haalbaar. In de follow-up is van deze gedachte slechts
overgebleven dat zal worden bekeken welke stappen kunnen worden genomen om
internationale samenwerking terzake te vergroten.
Een significante afspraak is dat in beslaggenomen kleine wapens in principe
worden vernietigd, al is ander gebruik, in het bijzonder export, niet
uitgesloten. In dat laatste geval dienen de wapens in ieder geval te worden
gemarkeerd.
Voor het eerst zijn er in internationaal verband gedetailleerde afspraken
gemaakt hoe de strijdkrachten en politie maatregelen moeten treffen voor de
beveiliging en registratie van hun wapenvoorraden. Tevens dient regelmatig
te worden bekeken of er niet te veel wapens zijn, en zo ja, dan dienen de
als overtollig geïdentificeerde kleine wapens te worden verwijderd, bij
voorkeur door vernietiging. Welke methodes daarvoor aangewend kunnen worden,
wordt reeds genoemd in een door de VN geproduceerd en door Nederland
gefinancierd Handboek over het vernietigen van kleine wapens, munitie en
explosieven. De EU heeft overigens geijverd voor het opnemen van indicatoren
voor het vaststellen van overtollige voorraden kleine wapens zoals ook in
OVSE-kader is geschied. De meeste landen vonden dit echter een zaak die
alléén nationale regeringen aangaat.
Er is een paragraaf opgenomen waarin wordt opgeroepen op vrijwillige basis
aan relevante regionale of internationale organisaties informatie te
verschaffen over inbeslaggenomen of vernietigde wapens en eventueel andere
informatie die van belang is voor de bestrijding van de illegale handel in
kleine wapens. De EU drong erop aan deze informatie-uitwisseling verplicht
te maken, doch hierover kon geen consensus worden bereikt. De VN wordt
verzocht om deze informatie te verzamelen en te verspreiden.
Landen worden opgeroepen om op regionaal niveau, waar relevant, juridisch
bindende instrumenten te ontwikkelen of andere afspraken te maken, zoals
moratoria op de productie en handel van kleine wapens (vergelijk het
ECOWAS-moratorium in West-Afrika). Ook kunnen regionale of sub-regionale
afspraken worden gemaakt over de samenwerking van bijvoorbeeld de
douaneautoriteiten.
Op alle niveaus wordt de ontwikkeling van programma's voor demobilisatie,
ontwapening en reïntegratie van ex-strijders gestimuleerd, in het bijzonder
in post-conflict situaties. De Veiligheidsraad wordt voorts opgeroepen
dergelijke programma's in te bouwen in vredesoperaties.
Zowel nationaal, regionaal als internationaal dienen 'points of contact' te worden aangewezen of opgezet, ter bevordering van de uitwisseling van informatie over de uitvoering van het Actieprogramma. Het is mijn bedoeling om hiertoe de afdeling Wapenbeheersing en Wapenexportbeleid van de Directie Veiligheidsbeleid (DVB/WW) van mijn departement aan te wijzen.
Ten aanzien van de twee kwesties waarover geen overeenstemming werd bereikt, diene nog het volgende. In eerdere versies van het Actieprogramma was een oproep aan Staten opgenomen om het privé-bezit van kleine wapens (met name met militaire specificaties) te beperken. De VS wensten een dergelijke passage niet te accepteren: de Grondwet van de VS stond privé-bezit van wapens toe en een dergelijke passage paste bovendien in het geheel niet in het kader van deze conferentie over illegale handel, aldus de VS. Vele andere landen, waaronder uit Latijns-Amerika, wezen er op dat het onbeperkte bezit van kleine wapens juist één van de grote problemen vormt. De VS-positie ontving veel kritiek. Met name Mexico trachtte in de eindfase van de onderhandelingen een brug te slaan, waarbij werd voorgesteld in een preambulaire paragraaf vast te leggen dat dit Actieprogramma niet was bedoeld om het wettelijk bezit en gebruik van kleine wapens zoals erkend door staten te ontmoedigen. In een operationele paragraaf zou dan worden opgeroepen wetgeving of regelgeving te ontwikkelen inzake het bezit van kleine wapens, waarbij de toepassing van deze wetgeving of regelgeving consistent zou moeten zijn met het Actieprogramma. Ook deze afgezwakte tekst kon geen steun verkrijgen van de VS. In de slotfase werden de voorgestelde paragrafen verwijderd. Sommige landen spraken daarbij de verwachting uit dat de kwestie van het privé-bezit in discussie zou blijven.
Een groter probleem vormde het voorstel slechts wapens te leveren aan regeringen of aan entiteiten van regeringen die daartoe vergunning hadden gekregen. De VS maakten in een vroeg stadium duidelijk dat een dergelijke regel onaanvaardbaar was. De EU hechtte aan een verbod op levering aan niet-statelijke groeperingen, waartoe de lidstaten reeds gehouden zijn in de EU-Gedragscode, en sloot zich aan bij alle andere landen die, vaak in felle bewoordingen, pleitten voor een dergelijke paragraaf. Vooral Afrikaanse landen trachten duidelijk te maken dat juist de levering van kleine wapens aan niet-statelijke groeperingen de kern vormde van de kleine wapensproblematiek in Afrika. Voorstellen om door de VN gesanctioneerde uitzonderingen op de regel toe te staan en de regel slechts als preambulaire paragraaf op te nemen bleken voor de VS evenmin aanvaardbaar.
2.4 Samenwerking en assistentie
In deel III van het Actieprogramma wordt een aantal oproepen gedaan om
samenwerking te bevorderen en assistentie te verlenen ter uitvoering van het
Actieprogramma. De tekst spreekt grotendeels voor zichzelf. Van belang
hierbij is vooral de opbouw van wetgevingscapaciteit alsmede training van
douane en politie. De regering zal zich nader beraden in hoeverre Nederland
hierbij een rol kan spelen, in aanvulling op de activiteiten die reeds
worden ondernomen.
Daarnaast worden landen opgeroepen steun te verlenen aan onderzoek om de
problematiek van de kleine wapens beter in kaart te brengen. Nederland heeft
reeds bijgedragen aan dergelijk onderzoek, onder meer door het financieren
van de projecten van de in Geneve gevestigde 'Small Arms Survey' en het in
Londen gevestigde 'Biting the Bullet'.
2.5 Follow-up
In deel IV wordt overeengekomen uiterlijk 2006 een conferentie te houden om
de vooruitgang in de uitvoering van de in het Actieprogramma opgenomen
actiepunten te toetsen . De VS voelden in eerste instantie niet voor een
dergelijke conferentie en lieten de opname van een dergelijke passage
afhangen van de vooruitgang ten aanzien van de voor hun moeilijke punten.
Overeenstemming over de follow-up kon pas worden verkregen door een 'deal',
waarbij het Actieprogramma geen melding zou maken van het reguleren van
privé-bezit van kleine wapens en de kwestie van de niet-statelijke
groeperingen.
Het oorspronkelijke EU-idee werd gehonoreerd dat reeds vóór 2006 elke twee
jaar vergaderingen zullen worden gehouden om de nationale, regionale en
mondiale voortgang in de uitvoering van het Actieprogramma te beoordelen.
Vermoed wordt dat een dergelijke 'tussenconferentie' in 2003 of 2004 zal
plaatsvinden. De Algemene Vergadering van de VN zal hierover nader moeten
beslissen.
Canada wilde voor de tussenliggende bijeenkomsten een meer informele opzet
kiezen, waarbij men niet gebonden zou zijn aan de formele regels van
vergaderingen in VN-kader, en waarbij NGO's en andere maatschappelijke
groeperingen, relevante ministeries en uitvoerende diensten zouden kunnen
deelnemen om ervaringen en ideeën uit te wisselen. Een dergelijke praktische
aanpak lijkt vooral voor landen die ernstig lijden onder de aanwezigheid van
kleine wapens de aangewezen weg. Dit bleek echter moeilijk vast te leggen in
het Actieprogramma, onder meer omdat een aantal landen, waaronder de VS,
geen prioriteit toekenden aan het betrekken van maatschappelijke
groeperingen bij de uitvoering van het Actieprogramma.
3. Andere activiteiten
Tijdens de Conferentie vond buiten de vergaderzalen een aantal activiteiten
plaats, waarvan enkele de moeite waard zijn om te vermelden. Tijdens de
derde PrepCom had Nederland, tezamen met Brazilië, Mali en het Verenigd
Koninkrijk, het initiatief genomen 9 juli tot 'Small Arms Destruction Day'
te verklaren (zie ook de voorbeschouwing onder paragraaf 3.6). Ruim 20
landen namen aan deze activiteit deel door op de dag zelf of in de weken
voorafgaand aan de Conferentie kleine wapens te vernietigen. Ook Nederland
vernietigde op 9 juli een aantal kleine wapens. Teneinde maximale bekendheid
te geven aan 'Small Arms Destruction Day' werd met Nederlandse steun een
compilatie gemaakt van beelden van zes vernietigingsactiviteiten in
respectievelijk de Republiek Congo, Mali, Brazilië, Cambodja, Kroatië en
Bosnië (door Nederlandse SFOR-troepen). De film werd op 9 juli jl. op een
groot scherm op het VN-terrein vertoond. De videofilm werd door vele
TV-stations over de wereld in hun berichtgeving over de Conferentie
gebruikt.
Tijdens de Conferentie werd het eerste jaarboek van 'Small Arms Survey'
aangeboden, een boekwerk waarin een grote hoeveelheid informatie is verwerkt
over vele aan kleine wapens gerelateerde aspecten. De studie werd gemaakt
door een in Geneve gevestigde NGO met dezelfde naam die, zoals eerder
vermeld, mede door Nederland financieel wordt ondersteund.
De EU ondersteunt een groot project in Cambodja waarbij onder meer
ontwikkelingsprojecten worden uitgevoerd in gebieden waar na de vele
oorlogen en conflicten achtergebleven kleine wapens worden ingezameld en
vernietigd. Dit project staat onder leiding van de Nederlandse generaal b.d.
Van de Graaf. In opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is
recent van dit project een videofilm gemaakt die tijdens de conferentie werd
vertoond.
Tijdens de Conferentie werden uitvoerige gesprekken met NGO's en andere
organisaties gevoerd om te bekijken welke toekomstige projecten in
aanmerking zouden kunnen komen voor Nederlandse mede-financiering. In de
komende maanden zal een selectie worden gemaakt van de meest belovende
projecten, waarbij vooral gedacht wordt aan het ontplooien van concrete
activiteiten in Afrika, Latijns-Amerika en mogelijk de Balkan.
De Voorzitter van de Eerste Kamer heb ik een gelijkluidende brief gezonden.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Speech by minister Jozias van Aartsen at the UN Conference on Small Arms and
Light Weapons "Small arms control: no magic spell" Speech by the Netherlands
Minister of Foreign Affairs, Mr Jozias van Aartsen
"Small arms control: no magic spell". On the occasion of the UN Conference
on Small Arms and Light Weapons. New York, 9 July 2001 (Introduction)
Ambition. That should be the hallmark of our multilateral action programme
to counter the uncontrolled spread of small arms and light weapons. An
ambitious Action Programme should involve more than their destruction. It
should target the mechanisms and incentives behind their uncontrolled
spread. (Key elements of Action Programme)
Our policy is to fight the illicit arms trade. We must track down and stop
all illegal arms flows. My government strongly supports the elements of the
Action Programme as recommended by the EU. It is my firm conviction that the
illicit trade cannot be tackled without involving the legal arms trade: we
must further regulate the legal trade in arms, small weapons included, in
order to prevent 'spill over' into the illegal arms trade. We can enhance
transparency in legal trade by improving the labelling and registration of
weapons, by implementing stricter export rules and by regulating arms
brokers. This should also involve a prohibition of small arms supply to
'non-state-actors'. Both within the OSCE, the EU and elsewhere instruments
have been developed that should allow us to prevent the illegal arms trade
from benefiting from the legal trade in arms and small weapons. I strongly
support these instruments such as the labelling and registration of weapons,
implementing strict export rules and regulating arms brokers. They must find
a place in our joint Programme of Action. We must reduce the number of small
arms and light weapons. That should involve not only a responsible
management of stockpiles and the destruction of surpluses, but also the
collection of illegally held small arms. In this respect my country strongly
favors that collection schemes be an integral part of post conflict
programs. Cambodia may serve as an example of how efforts to collect and
destroy small arms can be linked to a country's reconstruction and
development. The European Union has started a project whereby civilians hand
in their arms to the government, in exchange for which schools and hospitals
are being built. Typical human security aspects should enter our Action
Programme as well, such as Disarmament Demobilisation and Reintegration,
Economic Development, Good Governance and Security Sector Reform. The fight
against the uncontrolled spread of small arms should be an integral part of
development frameworks. The Netherlands has already made peacebuilding and
human security key elements of its development policy. The extent to which
developing countries implement measures of conflict management and
peacebuilding is crucial in determining our bilateral assistance efforts.
Bilateral and multilateral policies must be complementary. The UN, the EU,
the OSCE and other regional organisations play a vital role in tackling the
uncontrolled spread of small arms and light weapons. (Raise public
awareness)
In parallel to setting up an ambitious Action Programme, we must also raise
public awareness of the problem and possible solutions. People must know of
the destructive effect of an uncontrolled spread of small arms and light
weapons. That means that we will have to repeat our message over and over
again: small arms and light weapons can be a threat to a country's
development. In countries that are struggling with weak political and
economic systems, often enhanced by instability and conflict, the abundance
of small arms and light weapons can be a serious threat. They hamper the
political, social and economic development of those countries that are most
in need of progress, stability and prosperity. Today, we have made one step
further in raising public awareness. Today is Small Arms Destruction Day.
Our call for action in this UN forum is being amplified by the actual
destruction of small arms and light weapons in countries like Brazil, Mali,
Republic of the Congo, Sierra Leone, Cambodia. The fact that small arms are
being voluntarily destroyed in various countries on different continents
proves that our message is being brought home; that our efforts are starting
to bear fruit. (Follow-up crucial)
This two-week conference must be a success. It should conclude the
preparatory phase and give the go-ahead for our Action Programme. But we
cannot leave it at that. An energetic follow-up will be crucial. We must
monitor the effective implementation of the measures to which we have
agreed. The Netherlands therefore wishes to express its strong support for
the proposal made by the Belgian government on behalf of the EU, to organise
a follow-up conference every two years. We must not wait until 2006. We have
to look also how best to involve NGOs and civil society in this
implementation, such as by organising regional and maybe worldwide informal
gatherings with all stakeholders. Between now and then, something must be
done. We cannot afford to lose the momentum created by our bilateral and
multilateral efforts. This conference must lead to a substantive step
forward both in engaging into activities and in raising awareness at
national and at regional levels. The end of this conference is in fact a
beginning. The beginning of renewed efforts by all parties involved in one
way or another in the problem of the spread of small arms, ideally in the
form of legally binding instruments. (Coordination between all parties)
We are making progress. Small arms are being set ablaze as we speak, and we
are starting to coordinate our efforts in international fora. Coordination
between all parties is a precondition for success because the uncontrolled
spread of small arms and light weapons is not a national or a regional
problem; it is a global one. Our coordination should involve developing
countries as well as their donors; intergovernmental organisations as well
as NGOs. In fact, NGOs are crucial if our policies are to become a success.
They have excellent local expertise and awareness of problems. (Conclusion)
We are dealing with a serious and highly destructive matter. Our discussions
and debates should not distract us from the suffering and instability caused
by small arms and light weapons. The ice-cold statistics still bring that
message home unequivocally: half a billion small arms still exist throughout
the world. Their use causes the deaths of some 1,300 people a day. Often, a
child is behind the trigger: more than 300,000 children are involved in the
world's armed conflicts. If for every word we spoke one weapon were to be
destroyed, the world would be a safer place already. But there is no magic
spell. We must therefore all work hard to adopt a firm action programme at
the end of this conference. It must give us the tools we need in our fight
against the uncontrolled spread of small arms and light weapons. We owe that
to all those who suffer because of them.
Kenmerk DVB/WW-334/01
Blad /9
===