Ministerie van Financien

Kamervragen over de BTW-teruggaafprocedures in andere EU-lidstaten

Persbericht

No 01-229

Den Haag 21 augustus 2001



Kamervragen over de BTW-teruggaafprocedures in andere EU-lidstaten


1


Bent u ervan op de hoogte dat het Nederlandse bedrijfsleven ernstige problemen ondervindt bij de indiening en de verwerking van BTW-teruggaafverzoeken op grond van de Achtste BTW-Richtlijn 79/1071/EEG in een aantzl Lidstaten van de Europese Unie?


2


Bent u ervan op de hoogte dat het Nederlandse bedrijfsleven met name deze problemen ondervindt bij teruggaafverzoeken ingediend bij de italiaanse overheid, ondanks het arrest van het Hof van Justitie van 3 juni 1992, zaak C-287/91 (Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen italiaanse Republiek), waarin het Hof van Justitie oordeelde dat Italië zijn verplichtingen op grond van de Achtste BTW-Richtlijn niet nakwam?


3

Wordt van de zijde van de Nederlandse regering bij de Europese Commissie op aangedrongen een nieuwe procedure te starten bij het Hof van Justitie?


4

Deelt u de mening dat bepaalde onderdelen uit het Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (98/C 219/11) COM(1998) 377 def., door de Commissie ingediend op 17 juni 1998, een oplossing voor de hiervooor geschetste problemen zouden kunnen bieden?


5

Welke ontwikkelingen zijn thans gaande ten aanzien van het Voorstel COM(1998) 337 def.?


6

Worden van de zijde van de Nederlandse regering initiatieven ondernomen om de betreffende onderdelen uit het hiervoor aangehaalde Voorstel COM(1998) 377 def. op korte termijn als Richtlijn aan te laten nemen?

Antwoorden


1)


Ja


2, 3)


Het is mij bekend dat problemen zich met name voordoen bij bepaalde lidstaten. Zo verschillen de termijnen waarbinnen de lidstaten overgaan tot teruggaaf van door een ondernemer uit een andere lidstaat betaalde BTW aanzienlijk. Bij sommige lidstaten wordt binnen enkele maanden tot teruggaaf van de betaalde BTW overgegaan, terwijl andere lidstaten pas vele maanden later tot teruggaaf overgaan. Het is moeilijk te accepteren dat het Nederlandse bedrijfsleven in bepaalde gevallen zo lang moet wachten op teruggaaf en de administratieve last dermate groot is, dat soms zelfs wordt afgezien van een verzoek om teruggaaf, omdat de baten niet opwegen tegen de lasten. Tijdens EU-vergaderingen is deze problematiek herhaaldelijk aan de orde geweest, waarbij ook Nederland richting Europese Commissie heeft aangegeven dat zo een situatie niet acceptabel is. Hoewel een oplossing die zich beperkt tot minder lange wachttijden al een stap voorwaarts zou zijn, neemt Nederland het standpunt in dat gestreefd moet worden naar een meer fundamentele oplossing. De inzet is dus primair gericht op een ingrijpende wijziging van de bestaande communautaire regeling, waarmee tevens bereikt wordt dat gecompliceerde procedures tegen lidstaten die zich niet houden aan de teruggaaftermijnen niet nodig zijn.

4)

Het door de Europese Commissie ingediende richtlijnvoorstel (COM (1998) 377 def.) voorziet onder meer in aftrek in de eigen lidstaat van in een andere lidstaat betaalde BTW (de zogenoemde grensoverschrijdende aftrek) in combinatie met een clearingmechanisme (verrekeningssysteem tussen de lidstaten). Nederland heeft zich altijd een duidelijk voorstander getoond van dit onderdeel uit het richtlijnvoorstel, omdat het een fundamentele oplossing biedt voor bestaande problemen in de praktijk. Zo zullen bedrijven bij een systeem van grensoverschrijdende aftrek niet langer problemen ondervinden bij teruggaafverzoeken van in een andere lidstaat betaalde BTW, omdat zij deze BTW in aanmerking kunnen nemen bij de periodieke aangifte in de eigen lidstaat.

5, 6)

Het voorstel bevat twee belangrijke onderdelen: de grensoverschrijdende aftrek en de harmonisatie van het aftrekrecht. Gebleken is dat met name de harmonisatie van het aftrekrecht tot grote problemen leidt bij veel lidstaten. Een wijziging van het aftrekrecht heeft immers grote budgettaire gevolgen voor zowel de lidstaten als het bedrijfsleven. In dit licht is wel gepleit voor het splitsen van het voorstel, maar ook hierover lopen de meningen van de lidstaten uiteen. Aan de ene kant lijkt een koppeling van beide onderdelen voor de hand te liggen, omdat bij grensoverschrijdende aftrek het risico van concurrentieverstoring bestaat als het aftrekrecht in de lidstaten niet geharmoniseerd wordt. Zo zou zich in een lidstaat de situatie kunnen voordoen dat eigen ondernemers het aftrekrecht wordt ontzegd, terwijl het aftrekrecht de facto wel wordt verleend aan ondernemers van andere lidstaten. Daarnaast zou bij grensoverschrijdende aftrek zonder harmonisatie van het aftrekrecht de situatie kunnen ontstaan, dat hoewel het aftrekrecht in de eigen lidstaat is beperkt, de betreffende lidstaat via het clearingmechanisme toch betaalt voor het ruimere aftrekrecht in een andere lidstaat. Ondanks dat heeft Nederland het standpunt ingenomen dat genoemde koppeling weliswaar gewenst is, maar dat dit niet mag leiden tot het vastlopen van dit belangrijke dossier. Met ander woorden: een koppeling van beide onderwerpen zou in het belang van de voortgang van het dossier geen vast gegeven moeten zijn. De problemen rond de teruggaaf van in een andere lidstaat betaalde BTW zijn van dien aard dat een spoedige oplossing nodig is; harmonisatie van het aftrekrecht zou de volgende stap kunnen zijn. In lijn met dit standpunt blijft Nederland bij volgende gelegenheden pleiten voor prioriteit voor het onderdeel grensoverschrijdende aftrek.