Ministerie van Justitie

WODC-rapporten & EWB-rapporten

Trajectvorming in en rond de justitiële jeugdinrichtingen


Inleiding

De zestien justitiële jeugdinrichtingen in Nederland zijn bestemd voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen tegen jeugdigen. De inrichtingen worden onder meer geacht de aan hun zorg toevertrouwde jeugdigen door opvoeding en behandeling voor te bereiden op reïntegratie in de samenleving, en de samenleving tegen het problematische gedrag van deze jeugdigen te beschermen. De dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), een agentschap van het ministerie van Justitie, is verantwoordelijk voor het beleid inzake de jeugdinrichtingen. De DJI is van mening dat het implementeren van trajecten in de justitiële jeugdsector kan bijdragen aan de verwezenlijking van bovengenoemde doelen. Een traject wordt hier gedefinieerd als een proces dat bestaat uit een aantal opeenvolgende, onderling duidelijk afgebakende, fasen van hulpverlening of begeleiding waarin planmatig en stapsgewijs wordt toegewerkt naar de oplossing van de in de beginfase (of in een latere fase) gediagnosticeerde problematiek.
Een verdere ontwikkeling van trajectmatig werken binnen de sector justitiële jeugdinrichtingen zal waarschijnlijk leiden tot meer wisselingen van leefgroep en inrichting dan nu het geval is. In de slotbeschouwing wordt in dit verband betoogd dat deze ontwikkeling niet botst met de pedagogische uitgangspunten van de inrichtingen die gedragstherapeutisch werken. De pedagogische visies van enkele behandelinrichtingen lijken minder goed verenigbaar met de noodzaak van regelmatige groepswisselingen. Dit geldt voor pedagogische visies waarin de continuïteit van sociale relaties tussen jeugdigen en behandelaars of tussen jeugdigen onderling centraal staat.

Doelstelling en onderzoeksvragen

Het onderzoek beoogt, vanuit het perspectief van trajectvorming, inzicht te verschaffen in de huidige werkwijzen en procedures in en rond de sector justitiële jeugdinrichtingen. Daarmee dient de vraag beantwoord te worden in hoeverre er momenteel in de sector trajectmatig gewerkt wordt. Tevens beoogt het om aanbevelingen te formuleren voor het tot stand brengen en verbeteren van trajecten in en rond de sector. Ter verwezenlijking van deze doelen is nagegaan in hoeverre de huidige werkwijze in sector kenmerken vertoont die aan de definitie van een traject voldoen. Daartoe zijn de volgende zes onderzoeksvragen (hier in beknopte vorm) geformuleerd. 1. In hoeverre is er binnen de sector sprake van een planmatige aanpak van verblijf en behandeling?
2. In welke opzichten is er in de sector sprake van differentiatie naar verblijfs- en behandelfase?
3. Welke procedures en criteria worden gehanteerd bij beslissingen over selectie en (over)plaatsing?
4. In hoeverre zijn de justitiële inrichtingen betrokken bij nazorg? 5. Welke sectoroverstijgende trajecten zijn door jeugdinrichtingen ontwikkeld?
6. Welke routes doorlopen jeugdigen binnen de sector?

De eerste vijf onderzoeksvragen zijn beantwoord door middel van vraaggesprekken met vertegenwoordigers van de jeugdinrichtingen (overwegend algemeen directeuren en directeuren behandeling). De laatste vraag naar routes door de sector is beantwoord met behulp van een door de DJI beschikbaar gesteld uittreksel uit het 'bevolkingsregister' van de jeugdinrichtingen. De zes onderzoeksvragen worden hierna successievelijk beantwoord.

Planning

Trajecten vereisen dat er planmatig begeleid en behandeld wordt. Onder planmatig werken wordt verstaan diagnosestelling, planformulering in termen van doelen en middelen, en voortgangsevaluatie.

Bevindingen

Vrijwel alle opvanginrichtingen stellen verblijfsplannen op, en alle behandelinrichtingen behandelplannen. Plannen worden opgesteld door groepsleiders en (behandel)coördinatoren. De doelen zijn vooral in de opvanginrichtingen geformuleerd in termen van concrete te verwerven gedragsvaardigheden. De plannen hebben zelden het karakter van een vooraf volledig uitgestippeld traject. Veeleer vormen zij een schriftelijke weergave van de dagbesteding van de jeugdige en (in de behandelinrichtingen) van het behandelproces, waarbij in periodieke evaluaties beoordeeld wordt in hoeverre eerder gestelde doelen gehaald zijn, en hoe verblijfs- en behandeldoelen voor de komende periode geformuleerd moeten worden.
Vanuit het gezichtspunt van trajectplanning beschouwd betekent dit dat plannen wel de richting van de gewenste verandering aangeven, maar niet de eindbestemming noemen. In overeenstemming hiermee vindt de gedachtevorming over een mogelijk vervolg op de lopende behandeling vaak pas in een laat stadium plaats. Met uitzondering van de in hoofdstuk 6 beschreven sectoroverstijgende trajecten is eigenlijk nergens structureel sprake van een planning die inrichtingsoverstijgend of sectoroverstijgend is.

Aanbevelingen

Er dient gestreefd te worden naar een meer inrichtings- en sectoroverstijgende planning. Een dergelijke planning impliceert tevens dat er meer op lange termijn gepland wordt. Voor een inrichtingsoverstijgende planning is case-management vereist, dat wil zeggen dat de coördinatie van het hele begeleidings- en behandeltraject bij één instantie berust. De Raad voor de Kinderbescherming zou hier, als regievoerder over de uitvoering van jeugdstraffen en civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen, een grotere rol in dienen te spelen dan nu het geval is. De afspraken in het Convenant voor de nazorg betreffen vooralsnog samenwerking op het terrein van nazorg, maar voorzien nog niet in sectoroverstijgend en doorlopend case-management.

Differentiatie

Stapsgewijze probleemoplossing door fasering is, naast planning, een tweede definiërend kenmerk van trajecten. Er kunnen drie niveaus van fasering worden onderscheiden, namelijk, fasering in de leefgroep, fasering in de inrichting, en fasering in de sector als geheel. Fasering in de leefgroep wil zeggen dan een jeugdige binnen een leefgroep verschillende stappen doorloopt die elk een onderscheiden fase van de begeleiding of behandeling markeren. De mate van fasering in leefgroepen is in dit onderzoek niet onderzocht. Op het niveau van de inrichting betekent fasering dat een jeugdige achtereenvolgens verschillende leefgroepen 'doorloopt' , waarbij elke leefgroep een afzonderlijke fase van het begeleidings- of behandelproces in de inrichting vormt. Fasering op het niveau van de sector als geheel houdt in dat een jeugdige in verschillende jeugdinrichtingen verblijft die achtereenvolgens een meer gevorderd onderdeel van de begeleiding of behandeling voor hun rekening nemen. Dit aspect van fasering komt verderop aan de orde bij de bespreking van criteria voor selectie en (over)plaatsing.
Fasering is een vorm van temporele differentiatie, en kan als zodanig worden gecontrasteerd met structurele differentiatie. Een inrichting kent temporele differentiatie wanneer de verschillende leefgroepen naar samenstelling en werkwijze zodanig zijn opgezet dat jeugdigen achtereenvolgens van leefgroep naar leefgroep doorstromen, zodanig dat overplaatsingen 'automatisch' plaatsvinden wanneer de jeugdige bepaalde ontwikkelingstaken met succes heeft doorlopen en aan taken toe is die in een volgende leefgroep centraal staan. Bij structurele differentiatie is het onderscheid tussen leefgroepen niet gericht op een dergelijke fasering, maar op een ander criterium, bijvoorbeeld op de aard van de problematiek van de jeugdigen (bijvoorbeeld seksuele problematiek, drugsverslaving, agressief gedrag), op hun cognitieve vaardigheden, of op hun 'kwetsbaarheid' .

Bevindingen

In de opvanginrichtingen zijn de twee meest voorkomende structurele differentiaties die naar verwachte verblijfsduur en die naar 'kwetsbaarheid' van de jeugdigen. Sommige opvanginrichtingen hebben een aparte afdeling voor het verrichten van multidisciplinair diagnostisch onderzoek (MDO). Omdat het verblijf in deze MDO-afdeling geen deel uitmaakt van een beleidingstraject maar geïndiceerd is ten behoeve van de rapportage over de persoon van de jeugdige aan de rechtbank, is dit ook een vorm van structurele differentiatie. De meest voorkomende vorm van temporele differentiatie (dus fasering) is een aparte inkomstenafdeling voor verblijf gedurende de eerste weken. Alleen in Den Hey-Acker bestaat een aparte langverblijf afdeling voor de laatste fase van de jeugddetentie. Er is in de opvanginrichtingen dus sprake van een beperkte mate van differentiatie, en temporele differentiatie beperkt zich hoofdzakelijk tot aparte inkomstengroepen.

Behalve in De Hunnerberg bestaan er in de behandelinrichtingen geen afzonderlijke inkomstengroepen. Ook anderszins is de mate van temporele differentiatie in de behandelinrichtingen beperkt. Er wordt weliswaar in de meeste behandelinrichtingen gefaseerd gewerkt, maar alleen in De Hunnerberg en in Rentray is binnen een gegeven bestemming (open behandeling of gesloten behandeling) sprake van gestructureerde en geplande wisselingen van leefgroep gedurende de behandeling. Veel behandelinrichtingen beschikken wel over eigen of ingekochte eindfaseplaatsen, maar deze worden nergens systematisch gebruikt als laatste behandelfase voor alle jeugdigen. Ze functioneren vooral als vangnet voor oudere jeugdigen die binnen relatief korte tijd op zelfstandigheid dienen te worden voorbereid omdat zij niet meer naar het ouderlijke huis kunnen of willen terugkeren.

Aanbevelingen

Voor de opvang dient meer dan tot dusverre het geval is een geografische differentiatie naar regio van herkomst gerealiseerd te worden, zowel ten aanzien van jeugdigen die in voorlopige hechtenis geplaatst worden als ten aanzien van afgestrafte jeugdigen. Plaatsing in een inrichting in de herkomstregio vergroot de mogelijkheden om trajectmatig te werken. Nader onderzoek is nodig naar de wijze waarop dit logistiek gerealiseerd kan worden binnen de beperkte capaciteit die voorhanden is.
Regionale plaatsing is ook in de behandelinrichtingen van belang, vooral in de (open) eindfase van de behandeling. Verder dient benadrukt te worden dat structurele differentiatie en temporele differentiatie (fasering) communicerende vaten zijn: naarmate men meer onderscheid maakt in typen jeugdigen (naar geslacht, leeftijd, begaafdheid en aard van de problematiek) des te minder mogelijkheden bestaan er om temporele differentiatie toe te passen. In dat verband verdient het in ieder geval aanbeveling niet alleen nieuwe vormen van structurele differentiatie, maar ook bestaande vormen (bijvoorbeeld naar geslacht) kritisch op hun noodzaak en doelmatigheid te blijven toetsen.

Selectie en plaatsing

Om van trajecten te kunnen spreken is het nodig dat sprake is van een aantal opeenvolgende, onderling duidelijk afgebakende, fasen van hulpverlening of begeleiding. Afbakening van fasen komt tot uitdrukking in de criteria die gehanteerd worden om te bepalen of een fase is afgesloten (waarbij overigens het vaststellen van een vaste duur voor de fase ook een criterium kan zijn).
Criteria spelen een rol aan de 'ontvangstkant' (wat is nodig om te worden opgenomen?) en aan de 'verwijskant' (wat is nodig om te kunnen doorstromen?).

Bevindingen

Omdat de justitiële opvanginrichtingen een opnameplicht hebben stellen zij geen geschiktheidscriteria op: naast de differentiatie naar geslacht is er alleen nog sprake van een aparte Forensische Observatie- en Behandelafdeling (FOBA) in De Hartelborgt, die speciaal bedoeld is voor jeugdigen die psychiatrische zorg nodig hebben. Plaatsing in de regio van herkomst heeft de voorkeur maar is zeker geen hard criterium. Verder wordt er bij de toewijzingen van jeugdigen aan opvanginrichtingen geen enkel onderscheid gemaakt naar delictsoort, leeftijd of aard van de eventuele verdere problematiek. Hoewel er dus zoals hiervoor vermeld binnen opvanginrichtingen wel sprake is van enige differentiatie, is dat tussen de opvanginrichtingen niet het geval.
Uit de toelatingscriteria van de behandelinrichtingen blijkt dat er juist wel sprake is van differentiatie tussen de behandelinrichtingen. Zo zijn enkele inrichtingen en delen van inrichtingen speciaal bestemd voor zwakbegaafde jeugdigen, terwijl zwakbegaafdheid een contra-indicatie is in andere behandelinrichtingen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor zware drugverslaving en voor psychiatrische stoornissen; ze gelden als contra-indicatie voor de meeste inrichtingen en als indicatie voor speciale in deze typen problematiek gespecialiseerde inrichtingsafdelingen (respectievelijk in Harreveld en de Hartelborgt).
Criteria spelen tevens een rol aan de 'verwijskant' , in het bijzonder bij de overgang van gesloten naar open behandeling. De hier gehanteerde criteria hebben betrekking op het gedrag van de jeugdige en de voortgang van het behandelplan, op de vraag of verloven zonder incidenten verlopen en op gepercipieerde delict- en vluchtgevaarlijkheid. Deze criteria spelen bij de beoordeling in alle behandelinrichtingen een rol. Vooral aan het verloop van verlof wordt veel waarde gehecht. Hoewel de resterende duur van civiel- en strafrechtelijke maatregelen in de praktijk een veel gehanteerd criterium is voor doorplaatsing, worden slechts in beperkte mate expliciete termijnen gesteld aan de maximale duur van de behandeling. Daar waar dat wel gebeurt, zijn de marges erg ruim (bijvoorbeeld een maximale duur van vier tot twaalf maanden)
Bij het beantwoorden van de vraag of een jeugdige aan gestelde criteria voldoet wordt in de hele sector nauwelijks gebruik gemaakt van gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten. Alleen in Rentray wordt als aanvulling op het klinisch oordeel een specifiek op recidivegevaar gerichte vragenlijst gebruikt, en in sommige inrichtingen gebruikt men ook de scorelijsten die voor de behandeling gebruikt worden.

Aanbevelingen

Hoewel uiteraard nog te bezien valt of risicotaxatie instrumenten zich wat betreft hun voorspellende waarde met een klinisch oordeel kunnen meten, hebben zij wel als voordeel dat zij meer objectief zijn. De verdere ontwikkeling van gestandaardiseerde instrumenten, als aanvulling op het klinische oordeel, verdient daarom aanbeveling. De mate waarin de resterende duur van straf of maatregel een criterium zou dienen te zijn bij beslissingen over plaatsing blijft moeilijk te beantwoorden. Bij het verbinden van strikte termijnen aan de duur van trajectfasen ontstaat het gevaar dat de feitelijke voortgang van de ontwikkeling te veel wordt losgekoppeld van de beslissing om door te stromen, maar wanneer geen rekening wordt gehouden met het verlopen van rechterlijk vastgestelde termijnen ontstaat het gevaar dat het stapsgewijze karakter van het traject verdwijnt, zodat jeugdigen bijvoorbeeld direct vanuit geslotenheid in de samenleving worden gezet. We kunnen ten aanzien van dit punt dan ook geen specifieke aanbeveling doen.

Nazorg

Onder nazorg vallen alle vormen van residentiële en ambulante zorg, begeleiding en behandeling die aangeboden worden na beëindiging van de straf of maatregel op grond waarvan de jeugdige in een justitiële inrichting verblijft.
Het daadwerkelijk verrichten van nazorg behoort, per definitie, niet tot het takenpakket van de justitiële jeugdinrichtingen.

Bevindingen

Op een enkele uitzondering na is de rol van de jeugdinrichtingen vooral faciliterend: het motiveren van jeugdigen voor nazorg, het formuleren van een nazorgbehoefte, en het bemiddelen bij acceptatie door de potentiële nazorginstantie.
De opvanginrichtingen zijn in beperkte mate betrokken bij nazorg. De behandelinrichtingen spelen daarin een grotere rol. Het leggen van contacten en voeren van overleg met potentiële aanbieders van nazorg kost veel tijd en moeite. Een knelpunt is het slechte imago dat de jeugdigen uit de justitiële jeugdinrichtingen hebben bij potentiële aanbieders van nazorg. Dit maakt het voor de jeugdinrichtingen bijzonder moeilijk om jeugdigen in een nazorgvoorziening geplaatst te krijgen. Een ander knelpunt is het regelen van nazorgvoorzieningen buiten de eigen regio. Veel inrichtingen beschikken lokaal en regionaal over goede contacten en werkafspraken, maar de communicatie en samenwerking met instellingen in andere regio's verloopt moeizaam.
Tien opvang- en behandelinrichtingen zijn betrokken bij het programma Work-wise, dat in samenwerking met uitzendbureau Manpower wordt uitgevoerd. Het programma is een landelijk dekkende voorziening die zich specifiek richt op reïntegratie door deelname aan het arbeidsproces. De rol van de jeugdinrichtingen in het programma is dat zij opleidings- en trainingsactiviteiten verzorgen als voorbereiding op het feitelijke nazorgdeel, waarin jeugdigen onder begeleiding van Manpower werkervaring opdoen.

Aanbevelingen

Het verdient aanbeveling om na te gaan of het mogelijk is om op beperkte schaal terugkeergaranties af te geven aan niet-justitiële nazorginstanties. Hiermee wordt bedoeld dat aan de instelling die nazorg verleent de garantie gegeven wordt dat een jeugdige binnen een bepaalde termijn kan terugkeren naar de justitiële inrichting als zijn of haar nazorg tot onoverkomelijke problemen leidt. Een dergelijke garantie zou het vertrouwen en de medewerking van andere instanties kunnen bevorderen.
Om een betere aansluiting op nazorgfaciliteiten te realiseren dient gestreefd te worden naar regionale plaatsing. De reden daarvoor is in dit geval niet uitsluitend gelegen in het feit dat jeugdigen dan tijdens hun straf of maatregel dicht bij hun toekomstige nazorgvoorziening verblijven, maar vooral ook dat bij regionale plaatsing het aantal samenwerkingspartners van inrichtingen beperkt kan blijven tot een klein aantal instanties in de directe omgeving van de inrichting.
Daar waar landelijke dekkende faciliteiten in principe beschikbaar zijn is van belang om te streven naar een landelijk aanspreekpunt. Zo lijkt het ontbreken van een landelijk aanspreekpunt voor de jeugdreclassering een knelpunt te zijn. Veel inrichtingen werken wel intensief samen met de jeugdreclassering in hun eigen regio maar ervaren samenwerking met de jeugdreclassering in andere delen van het land als moeizaam. Zoals ook bij de bespreking van 'planning' gesteld is, lijkt hier een rol weggelegd voor de Raad voor de Kinderbescherming, die geacht wordt de regie te voeren over de uitvoering van de jeugdreclassering.

Sectoroverstijgende trajecten

Twee justitiële jeugdinrichtingen, De Kolkemate in Zutphen en Teylingereind in Sassenheim, hebben samen met partners zorgprogramma's ontwikkeld voor de vervolgbehandeling en -begeleiding van jeugdigen. Beide programma's kennen de functie van case-manager die de regie voert over individuele trajecten.

Bevindingen

Het programma Het Spoor rond Teylingereind wordt georganiseerd in samenwerking met een lokale gezinsvoogdij-instelling en een lokale instelling voor jeugdhulpverlening. Het loopt sinds eind 1998 en is in de praktijk vooral gericht op het aanbod van vervolgbegeleiding voor jongens in voorlopige hechtenis en jongens met een restant jeugddetentie. De belangrijkste knelpunten zijn dat jongens nog onvoldoende regionaal geplaatst kunnen worden, en het ontbreken van een justitiële open inrichting als tussenstap tussen gesloten opvang en ambulante begeleiding.
Het zorgprogramma rond De Kolkemate is georganiseerd in samenwerking met een gezinsvoogdij-instelling, twee justitiële inrichtingen met open plaatsen en een stichting voor jeugdhulpverlening die met twee residentiële jeugdzorginrichtingen participeert. Het project is onlangs gestart en vooral gericht op de vervolgbehandeling na gesloten behandeling in De Kolkemate. Ook door De Kolkemate wordt er op gewezen dat aanbieden van zorgprogramma's aan jeugdigen sterk afhankelijk is van de mate waarin jongens in de regio van herkomst geplaatst kunnen worden. De reorganisatie van de sector, waartoe de eerste aanzetten zijn gegeven
in het Masterplan JJI (DJI, 2000), lijkt mogelijkheden te bieden om in ieder geval binnen de eigen sector tot (grotere) inrichtingsorganisaties te komen die een volledig en voldoende gedifferentieerd traject kunnen aanbieden. Als zodanig biedt de reorganisatie echter nog geen directe handvaten voor sectoroverstijgende trajecten. Om die te realiseren is het nodig dat afzonderlijke inrichtingen zich oriënteren op samenwerkingspartners buiten het justitiële veld, en dat zij gezamenlijk het vertrouwen van die partners weten te winnen. De beschreven sectoroverstijgende trajecten laten zien dat hiertoe mogelijkheden bestaan, zowel 'aan de voordeur' en in de opvang (rond Teylingereind) als in 'aan de achterdeur' en in de behandeling (rond De Kolkemate).

Aanbevelingen

Het is belangrijk om de ontwikkeling van sectoroverstijgende trajecten aan te moedigen en te ondersteunen. Sectoroverstijgende trajecten zouden zowel gesloten behandelplaatsen, open behandelplaatsen als nazorgfaciliteiten moeten omvatten. Omdat regionale plaatsing een voorwaarde is om jeugdigen een traject te kunnen aanbieden, zou overwogen dienen te worden om inrichtingen die sectoroverstijgende trajecten aanbieden voorrang te geven bij regionale plaatsing.

Routes door de JJI
Bevindingen

Een cijfermatig overzicht van de routes die jeugdigen voorafgaand aan hun invrijheidsstelling binnen de sector doorlopen is in bijlage 4 gepresenteerd. Er bestaan om diverse redenen twijfels over de betrouwbaarheid van deze aan het TULP/JJI informatiesysteem ontleende gegevens. Mochten de cijfers wel betrouwbaar zijn dan geven zij aan dat de feitelijk door jeugdigen afgelegde routes door de sector JJI nauwelijks als trajecten aangeduid kunnen worden: volgens het overzicht wordt er sporadisch doorgeplaatst en doorlopen grote aantallen jeugdigen een route die uitsluitend gesloten behandeling of uitsluitend open behandeling omvat.

Aanbevelingen

Gezien de twijfels over de betrouwbaarheid van de huidige gegevens dient
in eerste instantie een betrouwbare registratie te worden ontwikkeld van de routes die jeugdigen binnen de sector doorlopen. Een overzichtstabel van doorlopen routes, bijvoorbeeld in de vorm van de tabel in bijlage 4, zou opgenomen kunnen worden in de cijfermatige overzichten die de DJI jaarlijks publiceert. Voor een meer actueel beeld zouden daarin ook routes opgenomen dienen te worden die nog niet zijn afgesloten.

WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@best-dep.minjus.nl Redacteur: Hans van Netburg



Laatst gewijzigd: 22-08-2001