Ministerie van Algemene Zaken

Belastingen en Premies

Een verkenning naar nieuwe mogelijkheden
vanuit het belastingstelsel 2001

Samenvatting








1 Inleiding


Belastingherziening
De belastingherziening die op 1 januari van dit jaar is ingevoerd en waarvan de Wet inkomensbelasting 2001 het belangrijkste onderdeel is, beoogt de belastinggrondslag te verbreden en te versterken en een bijdrage te leveren aan de bevordering van de werkgelegenheid, de economische structuur en de concurrentiekracht van Nederland. Opvallende wijzigingen in het belastingstelsel zijn onder meer de introductie van het boxensysteem en van de vermogensrendement- heffing. Andere veranderingen zijn de omzetting van de belastingvrije som in een individueel uit te betalen heffingskorting, de introductie van de arbeidskorting, de verlaging van de marginale tarieven en de verhoging van de BTW en bestaande milieubelastingen.

Verkenning van de gevolgen van het nieuwe stelsel Deze verkenning beschrijft hoe het nieuwe stelsel kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, zoals de relatief lage arbeidsparticipatie. Om te beginnen geeft de verkenning de belangrijkste maatschappelijke trends en de beleidsuitdagingen die daaruit voortvloeien. Ook worden de aspecten geanalyseerd die een adequate reactie op deze beleidsuitdagingen kunnen belemmeren. Tot slot wordt een concrete invulling in een aantal beleidsopties gegeven. Hiermee geeft de verkenning een beeld van hoe met belasting- en premieheffing zo optimaal mogelijk op beleidsuitdagingen kan worden ingespeeld.


2 Trends en beleidsuitdagingen voor de belasting- en premieheffing

2.1 Vergrijzing Grijze druk
Het aandeel van de 65-plussers in de bevolking neemt toe; de beroepsbevolking wordt in de komende decennia ouder. In de periode 2000-2040 zal de zogeheten `grijze druk' bijna verdubbelen, van 22% naar 43%.1 De vergrijzing van de bevolking leidt tot additionele budgettaire lasten. Om deze te kunnen opvangen zijn onder andere een vergroting van de arbeidsparticipatie en terugdringing van de collectief gefinancierde inactiviteit beneden 65 jaar belangrijke beleidsuitdagingen. Daarnaast is de vraag van belang of de huidige vormgeving van de belasting- en premieheffing resulteert in een evenwichtige bijdrage van alle generaties aan de financiering van de additionele budgettaire lasten.2


1 De grijze druk is hier gedefinieerd als het aantal 65-plussers als percentage van het aantal 20-64-jarigen.

2 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Generatiebewust beleid, Den Haag, december 1999.

79




2.2 Individualisering Verminderde afhankelijkheid en welvaartsgroei De welvaartsgroei in de afgelopen decennia heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toenemende individualisering in onze samen- leving. Het Sociaal en Cultureel Planbureau beschrijft individualisering als het nog altijd voortgaande proces van verminderende afhankelijk- heid van het individu en van toenemende keuzevrijheid bij de inrichting van het eigen leven. De welvaartsgroei en de daarmee gepaard gaande individualisering vragen om een nadere afweging van de vraag voor welke voorzieningen of faciliteiten de overheid verantwoordelijkheid moet of wil dragen. Het streven naar behoud van solidariteit hangt hier nauw mee samen. Een andere uitdaging is om het voor mensen mogelijk te maken om hun levensloop zo veel mogelijk naar eigen wens in te richten.

2.3 Technologische Kennisintensieve economie ontwikkeling De technologische ontwikkelingen komen de laatste jaren vooral tot uitdrukking in de hoge vlucht van de informatie- en communicatie- technologie. De ontwikkelingen leiden tot de overgang naar een kennisintensieve economie. Een kennisintensieve economie vraagt onder andere om een omgeving waarin het voor werknemers aantrekkelijk is om `een leven lang te leren'. Vanuit het perspectief van belasting- en premieheffing is een belangrijke vraag hierbij of scholing en training voor werknemers voldoende lonen.

2.4 Internationalise- Meer mobiliteit en concurrentie ring en liberalisering Volgens het Centraal Planbureau betreft internationalisering zowel de van de economie toenemende internationale verwevenheid van markten en markt- partijen als de internationalisering van beleid. Naar verwachting leidt dit in de toekomst tot een (beoogde) grotere mobiliteit van goederen, diensten en productiefactoren en tot meer concurrentie. De toenemende internationalisering en liberalisering van de economie beperken de beleidsruimte om internationaal mobiele activiteiten en grondslagen substantieel hoger te belasten dan in andere landen. Dit vraagt bijvoorbeeld om een adequate vormgeving van collectieve en institutionele arrangementen en een goede werking van de arbeids- markt en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking.

2.5 Thema's in Vier thema's
de verkenning Toegespitst op de belasting- en premieheffing zijn de hiervoor beschreven beleidsuitdagingen geclusterd tot de thema's `arbeidsmarkt en armoedeval' en `inkomenspolitiek'. Het thema `arbeidsmarkt en armoedeval' is relevant met het oog op de gewenste verdere stijging van de arbeidsparticipatie en de overgang naar een kennisintensieve economie. Bij het thema `inkomenspolitiek' komt het vraagstuk van de solidariteit met financieel kwetsbare groepen in de samenleving aan de orde. Daarnaast beziet dit thema het vraagstuk van de evenwichtige bijdrage

80




van alle generaties aan de additionele budgettaire lasten uit hoofde van de vergrijzing.
De concrete beleidsuitdagingen die uit de toenemende internationali- sering en de liberalisering van de economie volgen, zijn deels verweven met de beleidsuitdagingen die uit de vergrijzing en de technologische ontwikkelingen voortvloeien. Deze beleidsuitdagingen zijn daarom bij het thema `Arbeidsmarkt en armoedeval' ondergebracht. Gemeenschappelijk voor deze thema's is het streven om maatregelen te treffen die een bijdrage leveren aan de beoogde stijging van de arbeidsparticipatie, aan een evenwichtig inkomensbeeld, aan het vergemakkelijken van de overgang naar de kenniseconomie en aan de benodigde aanpassingen in institutionele en collectieve arrange- menten. Deze maatregelen zullen mede gefinancierd kunnen worden door middel van grondslagverbreding of grondslagverschuiving. `Grondslagverbreding en -verschuiving' vormt daarom het vierde thema van deze Verkenning.


3 Resultaten van de analyse van de thema's

3.1 Arbeidsmarkt Groei werkgelegenheid
en armoedeval In vergelijking met andere landen is de werkgelegenheid in Nederland de laatste jaren fors gegroeid. Deze positieve ontwikkelingen heeft ook een keerzijde: op deelmarkten treden personeelsknelpunten op, die zichtbaar worden in een groot aantal, in toenemende mate moeilijk vervulbare vacatures. Tegelijkertijd is er nog steeds een omvangrijk onbenut arbeidspotentieel. Dit is geconcentreerd bij enkele specifieke groepen: laaggeschoolden, ouderen, arbeidsongeschikten en niet- werkende partners. De verhoging van de arbeidsparticipatie van deze specifieke groepen vergt een mix van maatregelen op diverse terreinen van het overheidsbeleid. Ook de fiscaliteit kan hier een bijdrage aan leveren.

Aandachtspunten voor aanbod van arbeid Bij de genoemde groepen kunnen zowel aandachtspunten bij het aanbod van arbeid als bij de vraag naar arbeid worden onderscheiden. Bij het aanbod van arbeid van laaggeschoolden, ouderen, arbeids- ongeschikten en niet-werkende partners zijn ten eerste de hoge marginale druk en de replacement-rate aan de onderkant van de arbeidsmarkt (de armoedeval) belangrijke aandachtspunten. Een tweede aandachtspunt is de hoge replacement-rate van oudere werk- nemers en arbeidsongeschikten, veroorzaakt door de vormgeving van socialezekerheidsregelingen. Een derde aandachtspunt is het feit dat bij niet-werkende partners de stijging van het besteedbaar inkomen op huishoudniveau voor een belangrijk deel teniet kan worden gedaan door het verlies aan inkomensafhankelijke regelingen en de kosten voor kinderopvang.

81




Aandachtspunten voor vraag naar arbeid Ook bij de vraag naar arbeid kunnen een aantal aandachtspunten genoemd worden. Ten eerste is daarbij het feit van belang dat de productiviteit van laaggeschoolden vanwege het minimumloon vaak niet in overeenstemming is met de loonkosten. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de ­ ten opzichte van jongeren ­ achterblijvende vraag naar oudere werknemers. Daarbij doelen we met name op de economische veroudering van kennis en vaardigheden als gevolg van de introductie van nieuwe technologieën. Een derde aandachtspunt bij de vraag naar arbeid zijn de relatief hoge loonkosten voor werknemers met een handicap als gevolg van kosten voor aanpassing van de werkplek. Tot slot is het mogelijk dat toekomstige werknemers die op dit moment nog niet werken over onvoldoende vaardigheden beschikken om bijvoorbeeld de huidige ICT-apparatuur op de werkplek te gebruiken. Dit heeft dan een relatief lage productiviteit tot gevolg, waardoor het minder aantrekkelijk is om deze mensen in dienst te nemen.
Het belastingstelsel beïnvloedt overigens niet alleen de omvang van de participatie, maar onder andere ook de vorming van menselijk kapitaal. Ook daarvoor is een aantrekkelijke tariefstructuur van belang.

3.2 Inkomenspolitiek Inkomstenheffing
Uit de analyse van de categorieën die in 2001 nauwelijks of geen inkomstenheffing (belasting en premies volksverzekeringen) meer betalen blijkt onder meer dat er ongeveer 175.000 huishoudens zijn die niets betalen en bijna 410.000 huishoudens die tussen de 1 en 1000 gulden ( tussen 0,45 en ongeveer 453,8) per jaar aan de belasting betalen. Het gaat vooral om AOW-gerechtigden (355.000 huishoudens), werknemers (103.000 huishoudens) en zelfstandigen (90.000 huis- houdens). Daarnaast is er een groep Wajong-gerechtigden die in omvang weliswaar niet zo groot is (10.000 huishoudens) maar die wel een relatief groot deel van de totale groep Wajong-gerechtigden beslaat. Deze situatie is mede het gevolg van het beleid gericht op lastenverlichting en op een verschuiving van directe naar indirecte belastingen. Als dit beleid wordt voortgezet, zullen deze belasting- plichtigen in de toekomst niet of slechts in beperkte mate kunnen worden bereikt met (compenserende) lastenverlichting in de sfeer van de directe belastingen. De vraag rijst hoe dit beoordeeld moet worden. Bij zelfstandigen is een laag verzamelinkomen vaak het gevolg van inkomstenspreiding in combinatie met gebruik van fiscale faciliteiten. De groep werknemers bestaat voor een groot deel uit (jeugdige) parttimers die een perspectief hebben op inkomensverbetering. Dit perspectief is in veel mindere mate aanwezig bij AOW- en Wajong- gerechtigden. Ook werkende alleenstaande ouders met kinderen behoeven hier aandacht, vanwege de combinatie van arbeid en zorg.

82




Aanvullend pensioen
Het aantal mensen met een aanvullend pensioen en de ontwikkeling van de hoogte van dat aanvullend pensioen zijn nader bestudeerd. Hieruit blijkt dat het aandeel van de huishoudens met een aanvullend pensioen zal stijgen van ongeveer 83% in 2000 naar meer dan 90% in 2020. Het gaat dan specifiek om het aandeel huishoudens in het totaal aantal huishoudens waarvan de meestverdiener ouder is dan 65 jaar. Het aandeel van huishoudens met een aanvullend pensioen van meer dan 30.000 gulden per jaar zal naar verwachting stijgen van ongeveer 20% in 2000 naar circa 50% in 2020. Als gevolg hiervan zal de ver- houding tussen het netto-inkomen van AOW-gerechtigden en dat van beneden-65-jarigen veranderen. In de periode 2000-2020 stijgt het netto-inkomen van AOW-gerechtigden van 68% naar 93% van het gemiddelde netto-inkomen van alle huishoudens beneden de 65 jaar.

3.3 Internationalisering Lastenmix
Uit de analyse van het niveau en de samenstelling van de lastenmix in internationaal perspectief komt naar voren dat de totale lastendruk in de EU- en OECD-landen in de periode 1985-2001 licht is gestegen. In Nederland is de totale lastendruk in die periode gedaald. Daarnaast lijkt er zich in de afgelopen decennia geen grote verschuiving te hebben voltrokken van de productiefactor kapitaal naar de grond- slagen voor arbeid en consumptie.

Mobiliteit van productiefactoren De conclusies over de mobiliteit van productiefactoren luiden als volgt. Ten eerste lijken er nauwelijks aanwijzingen te zijn voor een sterke toename van de mobiliteit van de factor arbeid tussen Europese landen en voor een dergelijke toename in de komende jaren. Kanttekening hierbij is dat er wel verschillen kunnen optreden tussen de mobiliteit van bijvoorbeeld hoog- en laagopgeleide werknemers. De tweede conclusie is dat de mobiliteit van kapitaal in de afgelopen jaren fors toegenomen is. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aanzienlijk groei van de directe buitenlandse investeringen. Het gaat daarbij vooral om grens- overschrijdende investeringen waarbij de investerende onderneming meer dan 10% van de aandelen van de andere onderneming bezit. De snelle technologische ontwikkeling en de overgang naar een kenniseconomie nodigen uit tot een verlaging van de effectieve druk in zowel de loon- en inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting. Een internationale trend is de verschuiving van directe naar indirecte (milieu)belastingen.

3.4 Grondslagverbre- Uit de inventarisatie en analyse van belastinguitgaven en aftrekposten ding en -verschuiving is gebleken dat de onderzochte uitgaven en aftrekposten hun eigen bestaansredenen en voor- en nadelen hebben.

83




Financiering van beleidsopties Gelet op het doel van dit thema ­ het vinden van financiële middelen om beleidsopties te financieren voor de voorgaande thema's ­ zijn wel enkele beleidsopties onderzocht. Zo zijn bijvoorbeeld de beleidsopties op het terrein van de werknemersspaarregelingen (spaarloon-, premiespaar- en winstdelingsregelingen) onderzocht. Daarnaast zijn de beleidsopties onderzocht op het terrein van de aftrek van lijfrentepremies, op het terrein van de zelfstandigen- en de investeringsaftrek, op het terrein van diverse kleine regelingen en afdrachtverminderingen en ten slotte op het terrein van fiscale behandeling van de eigen woning.

Accijnzen, BTW en milieubelastingen Bij de inventarisatie van mogelijkheden voor een verdere grondslag- verschuiving is gekeken naar de accijnzen, de BTW en de milieu- belastingen. Hieruit is om te beginnen gebleken dat bijvoorbeeld vanuit gezondheidsredenen een verhoging van de accijnzen alcoholhoudende dranken of sigaretten en shag wenselijk zou zijn. Gegeven de mogelijke risico's voor substantiële grenseffecten en smokkel ligt een verhoging van de accijnzen echter niet voor de hand. Ook wat de BTW betreft zijn de mogelijkheden voor substantiële maatregelen beperkt. Dit onder andere vanwege mogelijke sectorale effecten. Bij de milieubelastingen is een verhoging van de regulerende energiebelasting en een verbreding hiervan naar grootverbruikers een mogelijkheid. Voor de in paragraaf 3.2 genoemde groepen is de ruimte om een ver- dere verhoging van indirecte belastingen te compenseren met een verlaging van de directe belastingen gering. Daarom lijken de mogelijk- heden voor een substantiële verschuiving van directe naar indirecte belastingen relatief beperkt.


4 Synthese: beschrijving van de uit te werken beleidsopties
4.1 Afweging Instrumenten voor invulling van beleidsuitdagingen over de keuze van De geschetste beleidsuitdagingen kunnen met een mix van maat- instrumenten regelen op diverse beleidsterreinen worden aangepakt. Daarbij is de vraag aan de orde of de inzet van fiscale instrumenten daarbij de voorkeur verdient boven de inzet van niet-fiscale instrumenten. Belangrijke criteria bij deze afweging zijn het doel van de instrumenten, de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid en de relatie met de begrotingssystematiek. De concrete invulling van een aantal beleidsopties voor de genoemde beleidsuitdagingen (arbeidsmarkt en armoedeval, inkomenspolitiek en internationalisering) zijn bijeengebracht in vier integrale varianten. Daarnaast zijn modules samengesteld die desgewenst aan de varianten kunnen worden toegevoegd.

84




4.2 Technische Varianten
verkenning integrale De vier integrale varianten waarin maatregelen om de varianten en modules beleidsuitdagingen in te vullen bijeen zijn gebracht, beschrijven we hieronder. Het gaat daarbij om een technische exercitie. Een andere opeenstapeling van bouwstenen is uiteraard ook mogelijk. De varianten zijn doorgerekend zonder lastenverlichting en met een lastenverlichting van 2,5 miljard gulden (ongeveer 1,1 miljard).

Modules
De varianten kunnen worden aangevuld met de modules huursubsidie, wonen, fiscalisering van de premie volksverzekeringen en levensloopbenadering.

Variant 1: accent op lagere marginale tarieven Deze variant is erop gericht de economische dynamiek te bevorderen evenals een goede werking van de arbeidsmarkt door (meer) werken financieel aantrekkelijker te maken dan niet werken. Daarnaast heeft deze variant als doel om betere voorwaarden voor `een leven lang leren' te creëren.

Variant 2: accent op vermindering van de armoedeval Het primaire doel van deze variant is om werken ten opzichten van niet werken financieel aantrekkelijker te maken in het inkomens- traject waar armoedeval een rol speelt. Tevens is het doel van deze variant daarmee de inkomensperspectieven te verbeteren van mensen aan de onderkant van het inkomensgebouw. Daarnaast is het behouden van voldoende sociale cohesie in de samenleving een belangrijke doelstelling.

Variant 3: combinatievariant I Deze variant heeft een combinatie van de doelen van variant 1 en 2. Deze variant is gericht op het bevorderen van economische dynamiek en een goede werking van de arbeidsmarkt. Dat laatste beoogt men met deze variant specifiek te bereiken door de arbeidsparticipatie van bepaalde groepen te bevorderen.

Variant 4: combinatievariant II Deze variant probeert eveneens de doeleinden van variant 1 en 2 te combineren. Deze variant is echter beperkter in omvang dan variant 3 door de keuze voor grondslagverbredende maatregelen.

Effecten van de varianten
De effecten van de bovengenoemde vier integrale varianten zijn samengevat in de volgende twee tabellen. In tabel 1 staan de effecten van de varianten zonder lastenverlichting. In tabel 2 staan de effecten van de varianten met lastenverlichting.

85




Tabel 1 Samenvatting resultaten varianten zonder lastenverlichting

Variant 1: accent Variant 2: accent Variant 3: Variant 4: verlaging margi- vermindering cominatie- combinatie- nale tarieven armoedeval viariant I variant II

Volumina Procentuele veranderingen

Productie 0.61 0.07 0.37 0.35

Werkgelegenheid 0.34 0.04 0.40 0.16

w.v. laaggeschoolden -1.03 0.12 0.32 -0.51

Arbeidsaanbod (uren) 0.47 0.08 0.22 0.21

Scholing 0.12 0.03 0.07 -0.04

Ratio Absolute veranderingen

Replacement-rate 0.08 0.19 -0.25 0.06

w.v. laaggeschoold -0.17 -0.05 -0.42 -0.19

Marginale druk -1.46 0.26 -0.52 -0.31

Tabel 2 Samenvatting resultaten varianten met f 2,5 miljard lastenverlichting

Variant 1: accent Variant 2: accent Variant 3: Variant 4: verlaging margi- vermindering cominatie- combinatie- nale tarieven armoedeval viariant I variant II

Volumina Procentuele veranderingen

Productie 0.95 0.40 0.67 0.87

Werkgelegenheid 0.68 0.43 0.66 0.69

w.v. laaggeschoolden -0.62 1.02 0.56 0.14

Arbeidsaanbod (uren) 0.64 0.16 0.34 0.43

Scholing 0.13 -0.09 0.07 -0.01

Ratio Absolute veranderingen

Replacement-rate 0.01 -0.14 -0.22 -0.38

w.v. laaggeschoold 0.02 -0.63 -0.28 -0.45

Marginale druk -1.85 0.61 -0.81 -0.72

Effect varianten zonder lastenverlichting De macro-economische effecten van de varianten zonder lastenverlichting zijn als volgt. Variant 1 heeft het gunstigste effect op de productie en heeft relatief ook gunstige effecten op de totale werkgelegenheid. De groei van de werkgelegenheid is echter niet evenwichtig gespreid naar scholingsniveau.

86




Variant 2 verlaagt de armoedeval door arbeidskorting om te zetten in een gerichte inkomensafhankelijke arbeidskorting. Door deze omzetting wordt de replacement-rate aan de onderkant van de arbeidsmarkt verlaagd. Voor hogere inkomens neemt de replacement- rate en de marginale druk toe. Op macroniveau is door samenstelling- effecten naar inkomensniveau per saldo gemiddeld sprake van een stijging van de replacement-rate en marginale druk. Variant 3 heeft per saldo de gunstigste werkgelegenheidseffecten, mede dankzij de maatregelen voor specifieke groepen. De werk- gelegenheidseffecten zijn evenwichtig verdeeld naar scholingsgraad. Variant 4 ten slotte is het minst ingrijpend in de omvang van de maatregelen. De uitkomsten van deze variant zijn door deze samen- stelling ook relatief beperkt van aard.

Effect varianten met lastenverlichting Door de inzet van lastenverlichting zijn de effecten voor de productie, de werkgelegenheid, het arbeidsaanbod en de macro replacement-rate in alle vier de varianten gunstiger dan in de varianten zonder lasten- verlichting.

4.3 Beschrijving Aanvullende modules
van de modules De vier varianten kunnen worden aangevuld met de modules huur- subsidie, wonen, fiscalisering van de premies volksverzekeringen en levensloopbenadering. Ook hier geldt dat bij de keuze voor de modules en de maatregelen binnen die modules sprake is van bouwstenen en dat een andere keuze mogelijk is. Hieronder beschrijven we deze modules in meer detail.

Huursubsidie Huursubsidie vormt een belangrijke oorzaak van de armoedeval aan de onderkant van het inkomensgebouw. De huursubsidiemodule bevat maatregelen waardoor de marginale druk uit hoofde van de huursub- sidie (geleidelijk) vermindert. Op die manier wordt betaald werk voor mensen aan de onderkant van het loongebouw financieel aantrek- kelijker en dragen deze maatregelen bij aan een meer adequate vorm- geving van collectieve en institutionele arrangementen. Deze module kent twee submodules:
* Verhoging van de normhuur voor huishoudens met lage inkomens en jonger dan 65 jaar met 400 gulden per jaar (+250 miljoen, (onge- veer 113,5 miljoen)). De opbrengst kan wordt teruggesluisd door middel van een bescheiden verhoging van de algemene heffings- korting en een versteiling en verlenging van het opbouwtraject van de arbeidskorting.

* Bevriezing van de huursubsidie (+85 miljoen, (ongeveer 38,6 mil- joen)). Ook hier is de opbrengst teruggesluisd door een bescheiden verhoging van de heffingskorting. Daarnaast is het tarief van de tweede schijf licht verhoogd om de positieve inkomenseffecten van de midden en hogere inkomens te mitigeren.

87




Effecten van de module:
Inkomenseffecten als gevolg van huursubsidie doen zich vooral voor bij de lage inkomens. Het aantal huishoudens dat door deze maatregel uit de huursubsidie valt bedraagt ongeveer 20.000. Huishoudens die huursubsidie ontvangen worden niet volledig gecompenseerd voor de verhoging van de normhuur en ook niet voor de bevriezing van de huursubsidie. Huishoudens die geen huursubsidie ontvangen onder- vinden alleen de gunstige inkomenseffecten van de compensatie- maatregelen.

Daarnaast bevat deze module een beknopte reactie op de motie- Biesheuvel-Duivesteijn over fiscalisering van de huursubsidie.

Wonen
De woonmodule schetst de mogelijkheden voor een verdere verlaging van de marginale tarieven als de fiscale behandeling van de eigen woning zou worden aangepast. Er zij met nadruk op gewezen dat deze module geen onderdeel is van het kabinetsbeleid maar louter ter illustratie dient. Deze module kent net als de huursubsidiemodule een aantal submodules (die afhankelijk van de vormgeving gefaseerd kunnen worden ingevoerd):

* Omzetting van de eigenwoningregeling in een heffingskorting. De opbrengst daarvan bedraagt ongeveer f 3,1 miljard (ongeveer
1,4 miljard) en wordt aangewend voor verlaging van de marginale tarieven.

* Verplaatsing van de eigen woning naar box 3. De opbrengst bedraagt circa 13,4 miljard (ongeveer 6,1 miljard) en wordt even- eens aangewend voor een verlaging van de marginale tarieven.

Effecten van de module:
De woonmodule zal vooral voor de hogere inkomens en starters tot negatieve inkomenseffecten leiden. Belastingplichtigen die hun hypotheek (nagenoeg) geheel hebben afgelost en die daardoor nu per saldo een bijtelling hebben, ondervinden positieve inkomenseffecten. De effecten van eventuele aanpassingen van de fiscale behandeling van de eigen woning op de huizenprijzen zijn op de lange termijn mede afhankelijk van hoe het aanbod van en de vraag naar huizen reageren op veranderingen in de huizenprijzen.

Fiscalisering van de premies volksverzekeringen
De module fiscalisering van de premies volksverzekeringen is een denkbare optie om een evenwichtige bijdrage van alle generaties aan de financiering van de additionele budgettaire lasten uit hoofde van de vergrijzing te bevorderen. Daarnaast vergroot fiscalisering de mogelijk- heden voor het geven van lastenverlichting via een verlaging van het belastingtarief.

88




Bij de fiscalisering van de premies volksverzekeringen worden twee submodules onderscheiden:

* fiscalisering van alle premies volksverzekeringen, gefaseerd in- gevoerd en met compensatie voor ouderen met een bescheiden aanvullend pensioen;

* fiscalisering van de ANW/AWBZ-premie.

Effecten van de module:
Het effect van de gefaseerde fiscalisering van alle premies volks- verzekeringen voor ouderen is afhankelijk van de manier waarop de compensatie in de tijd wordt vormgegeven. In deze module is van een vormgeving van fiscalisering uitgegaan waarbij het partiële effect op de koopkracht voor ouderen met een aanvullend pensioen vanaf 30.000 gulden gedurende een periode van tien jaar negatief is. Echter, dankzij de jaarlijkse inkomensstijging blijft de koopkrachtontwikkeling ook van deze groep AOW-gerechtigden per saldo positief. Fiscalisering van de ANW/AWBZ-premie heeft geen materiële inkomenseffecten. Het gaat daarbij immers louter om een uitruil tussen de genoemde premies en het belastingtarief.

Levensloopbenadering
De essentie van de levensloopbenadering is dat de overheid in haar beleid rekening houdt met het feit dat de behoeften en wensen van individuen ten aanzien van onder andere werken, zorgen en leren kunnen wisselen naar gelang de levensfase waarin het betrokken in- dividu zich bevindt. Daartoe zal de overheid bij de vormgeving van het sociaal-economisch beleid, en als onderdeel daarvan het fiscale beleid, belemmeringen moeten opheffen die het gevolg zijn van normeringen die nog ontleend zijn aan de vroegere standaard levensloop van mannen en vrouwen.

Combinatie arbeid en zorg
Het kabinet streeft ernaar dat in 2010 65% van de vrouwen op de arbeidsmarkt participeert. Om dat percentage te bereiken moet de overheid om te beginnen de belemmeringen voor vrouwen om te gaan werken opheffen en daarnaast actief randvoorwaarden stellen om deze doelstelling ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Een meer levensloopbewust beleid moet vooral gericht zijn op duurzamere en productievere participatie van zowel mannen als vrouwen over de levensloop. De gedachte achter een meer levensloopbewust vormgegeven beleid is dat gedurende verschillende levensfasen inactiviteit door arbeidsongeschiktheid of door verouderde kennis en vaardigheden kan worden teruggedrongen, door een betere realisatie van persoonlijke voorkeuren.
Het levensloopperspectief is niet alleen van belang in relatie tot de arbeidsmarkt. Het kabinet werkt aan een verkenning over levensloop-

89




bewust beleid, waarin de thema's onderwijs, zorg, wonen, werken en gezondheid worden meegenomen. Deze verkenning is onder meer bedoeld om voor een aantal beleidsterreinen de effecten van overheidsbeleid op de invulling van de levensloop meer integraal te in- ventariseren.

4.4 motie-Reitsma- Inkomensfluctuaties
De Vries-Giskes Vanuit het levensloopperspectief is ten aanzien van het fiscale stelsel een aantal benaderingen denkbaar voor een verdere verkenning. Er kan bijvoorbeeld nagedacht worden over de fluctuatie van het inkomen als gevolg van de afwisseling in levensfasen. Een andere interessante verkenningsroute is de mogelijke omslag van pensioensparen naar andere wenselijke spaardoelen.

Invoering van een vlaktaks
In de motie-Reitsma-De Vries-Giskes is de regering verzocht de mogelijkheden te verkennen om een vlaktaks in de loon- en inkomstenbelasting in te voeren. Naar aanleiding van dit verzoek zijn twee technische varianten van de vlaktaks uitgewerkt, een echte vlaktaks en een belastingstelsel met twee tarieven. Deze varianten zijn alleen op budgettair neutrale wijze doorgerekend. De eerste vlaktaksvariant is erop gericht één proportioneel tarief te realiseren. Deze vlaktaksvariant resulteert voor uitkeringsgerechtigden met een minimumuitkering en voor de hoge inkomens positieve inkomenseffecten. Voor de overige groepen, bijvoorbeeld voor zelfstandigen, resulteren daarentegen negatieve inkomenseffecten. Door deze inkomenseffecten lijkt deze vlaktaksvariant weinig realistisch. Daarom is ook een tweede variant, een belastingstelsel met twee tarieven onderzocht. Bij deze variant is voor een zodanige tariefstructuur gekozen dat sprake is van inkomensneutraliteit voor de alleenstaande minimumloner. De inkomenseffecten van dit stelsel met twee tarieven in vergelijking met de effecten van de vlaktaks zijn voor lage en midden inkomens gunstiger c.q. minder ongunstig. Voor de hoge inkomens zijn de inkomenseffecten daarentegen ongunstiger.


1 De grijze druk is hier gedefinieerd als het aantal 65-plussers als percentage van het aantal 20-64-jarigen.
2 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Generatiebewust beleid, Den Haag, december 1999.

90