Gemeente Amsterdam



Geen onaanvaardbare veiligheidsrisico's voor passagiers van metro

Uit een onderzoek van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) naar de veiligheid van het ondergrondse deel van het metrosysteem blijkt dat 'vrijwel alle risico's voor de passagiers gering zijn en in ieder geval aanvaardbaar zijn. Ten aanzien van brandrisico's zijn verbeteringen mogelijk hetgeen echter niet wil zeggen dat de huidige situatie onaanvaardbaar is.'

Het onderzoek werd verricht op verzoek van het college van B&W. Aan de IVW (de voormalige Rijksverkeersinspectie) werd verzocht een beoordeling te geven van de veiligheid van het ondergrondse metrosysteem van de Oostlijn en van het Plan van Aanpak van het GVB om de veiligheid te verbeteren. Het GVB heeft inmiddels een groot aantal maatregelen uit dat plan doorgevoerd.

Op grond van bovenstaande rapportages en activiteiten is verantwoordelijk wethouder Bea Irik van mening dat de risico's voor passagiers en werknemers aanvaardbaar zijn en dat de huidige exploitatie in het metrosysteem kan worden gehandhaafd. "De veiligheid van passagiers en werknemers moet wel voortdurend onze volle aandacht hebben", aldus de wethouder.

De IVW heeft in haar onderzoek als norm gesteld dat risico's aanvaardbaar zijn wanneer alle bekende of denkbare technische mogelijkheden zijn toegepast om de kans op een bepaald type ongeval te verkleinen. Daarnaast geven het Metroreglement op basis van de spoorwegwetgeving en de dienstreglementen een aantal regels hoe met de veiligheid van het metrosysteem moet worden omgegaan. In het IVW-rapport worden de mogelijke risico's geschetst die zich kunnen voordoen tijdens de exploitatie van het systeem. Van deze calamiteiten wordt brand beschouwd als een calamiteit met de grootste gevolgen voor passagiers en personeel. Dit geldt vooral in het ondergrondse gedeelte van het systeem.

Er worden dan ook aanbevelingen gedaan om de veiligheid van de passagiers en het personeel te vergroten. Het gaat om maatregelen die:
* de kans op het ontstaan van brand in het voertuig en de tunnel kleiner maken;

* het ontstaan van een brand zo vroeg mogelijk signaleren;
* voorkomen dat voertuigen in de tunnel, tussen twee stations, tot stilstand komen.

Ideaal zou zijn als bij een calamiteit de treinen kunnen doorrijden tot het volgende station en in geen geval in de tunnel stoppen. De passagiers kunnen dan het metrosysteem via het station verlaten. Dit 'safe haven' principe zal bij de Noord/Zuidlijn worden toegepast. Wanneer ook bij de Oostlijn voor dit principe wordt gekozen, dan zijn er globaal gesproken twee mogelijkheden:

* De eenvoudigste methode is het verwijderen van alle stopseinen vlak voor de stations, zodat er geen twee treinen in de tunnel stilstaan en de al vertrokken trein altijd kan doorrijden tot het volgende perron. Deze oplossing leidt tot grote ingrepen in de exploitatie, omdat het aantal treinen dat gelijktijdig in de metrobuis rijdt moet worden verminderd.

* Een oplossing die de capaciteit op peil houdt is het uitbreiden van de voorzieningen voor de 'safe haven' tot in het tunnelgedeelte bij de stations, zodat de evacuatiemogelijkheden bij de stations worden verbeterd. Deze oplossing moet wel technisch inpasbaar zijn in de bestaande tunnel, en zal waarschijnlijk erg duur zijn.

Indien niet kan worden gekozen voor de ingrijpende maatregel om alle inrijseinen weg te halen, dan moet aanzienlijk meer aandacht worden besteed aan brandpreventie en aan de veiligheid van de inzittenden van een trein die in de tunnel vlak voor een station tot stilstand is gekomen, aldus het rapport. Het GVB zal de problemen rond het realiseren van de 'safe havens' in de tunnel verder inventariseren. Voor het eind van het jaar zal het GVB een integraal advies over de te nemen maatregelen aan het college en de gemeenteraad voorleggen. Op deze wijze kan door het gemeentebestuur een goede afweging van alle belangen, kosten en risico's worden gemaakt.

Het onderzoek wordt ter kennisneming aan de leden van de raadscommissie gezonden.

Huub Winthagen


-

© gemeente Amsterdam - 5-09-2001