Raad voor het Landelijk Gebied

RAAD VOOR HET LANDELIJK GEBIED

Ingrijpend plan nodig om de dierhouderij toekomst te geven

Om een dierhouderij met toekomst op de langere termijn zeker te stellen zal deze ingrijpend moeten veranderen. Er is een plan voor omvorming nodig met concrete doelen op alle aspecten: voedselveiligheid, gezondheid en welzijn van de dieren, milieu, landschap én economie. Een langdurige inzet van alle partijen moet verzekerd zijn. Het plan omschrijft aan welke voorwaarden dierhouderij zal moeten voldoen. Het plan moet ook aangeven wat de verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen zijn: van de sector zelf, van de agro-industrie en van de detailhandel, maar ook wat de politiek, en in het bijzonder de minister van Landbouw, kan en moet bijdragen aan de omvorming van de dierhouderij. De Raad voor het Landelijk Gebied, het belangrijkste adviescollege van de minister van LNV, zegt dit in een advies dat op 5 september aangeboden is aan minister Brinkhorst.

De Raad voor het Landelijk Gebied vindt het belangrijk dat er op langere termijn, zeg over twintig jaar, nog een levensvatbare dierhouderij in Nederland zal zijn. Dierhouderij is nu een belangrijke functie in het landelijk gebied: als producent van betrouwbaar voedsel, als beheerder van het typisch Nederlandse cultuurlandschap zoals wij dat kennen en waarderen en als bestaansbasis van boeren. Maar de continuïteit van deze functies is niet vanzelfsprekend: regelmatig komt de vraag aan de orde of de veiligheid van voedsel van dierlijke oorsprong, de gezondheid en het welzijn van de dieren, respect voor het milieu en het beheren van het cultuurlandschap wel in goede handen zijn en zeker gesteld zijn. Boeren ervaren dit evenzo. Velen zien de noodzaak voor verandering en proberen daaraan op hun eigen manier gestalte te geven, maar hebben niettemin het gevoel dat zij worden miskend. Is de samenleving nog wel in hen geïnteresseerd, is het nog wel de moeite waard? Zij stellen die vraag nadrukkelijk ook aan de minister van Landbouw van wie zij bevestiging verwachten. Het advies heeft als titel 'Vóór het kalf verdronken is...' waarmee de Raad wil aangeven dat het nu de hoogste tijd is voor actie om een ongewenste afloop te voorkómen.

De dierhouderij zal naar de toekomst worden omgevormd om te voldoen aan een aantal strikte voorwaarden. In de keuzen van ondernemers zal de balans tussen aandacht voor de economie meer in evenwicht moeten worden gebracht met de ecologische en de sociaal-culturele aspecten. De Raad geeft geen blauwdruk die precies voorschrijft hoe de dierhouderij er in de toekomst uit zal zien. De voorwaarden geven echter wel aan wat de doelen zijn in het proces van verandering. Die verandering is nodig omdat de maatschappelijke eisen aan de kwaliteit van het voedsel en hoe wordt omgegaan met dieren en met de natuurlijke omgeving (milieu en landschap) veranderen. De Raad gaat hier in het advies op in:

- alle vormen van dierhouderij moeten in overeenstemming zijn met de randvoorwaarden die ten behoeve van bodem, water, natuur en landschap gelden: er komen geen nieuwe milieuschulden bij en er wordt bijgedragen aan het versneld aflossen van de bestaande milieuschuld; zo geeft een code voor Goede Landbouw Praktijk aan wat in een gebied van elke grondgebruiker verwacht wordt aan landschapszorg èn wat betaald wordt voor zorg die daar boven uit gaat; het is verder van belang dat het concentreren van intensieve veehouderij snel op gang wordt gebracht;

- voor welzijn en gezondheid van dieren zijn de 'vijf vrijheden' maatgevend voor fokkerij, huisvesting, handel, transport en slachterij; dat betekent dat deze vijf vrijheden (vrij van dorst, honger en ondervoeding, vrij van fysiek en fysiologisch ongerief, vrij van pijn, verwondingen en ziekten, vrij om het normale gedrag te kunnen uitvoeren, vrij van angst en chronische stress) meer dan tot nu toe beperkingen stellen aan het transport van dieren, en richting geven aan fokkerij en huisvesting;

- veiligheid en traceerbaarheid staan bij productie centraal: niet voor absolute veiligheid, maar voor maximale risicobeheersing door hantering van het voorzorgprincipe; risicomomenten moeten door de hele keten - van boerderij tot bord - worden opgespoord; certificering van logistieke processen en productieprocessen dient de gehele keten te omvatten;

- stofkringlopen in de dierhouderij zijn gesloten, waardoor de gehele dierhouderij - via voer en mestafzet - grondgebonden is; deze grondgebondenheid krijgt gestalte in nieuwe vormen van gemengde bedrijvigheid op bedrijfsniveau, binnen gebieden en door uitwisseling (graan voor mest)tussen gebieden tot een bepaalde afstand (max. 400 km);

- de vraag is bepalend, zowel de algemene vraag van de samenleving aangaande ethiek, milieu en omgevingskwaliteit, als de meer individuele vraag van de consument naar veilig en gezond voedsel, al dan niet in relatie tot de maatschappelijke aspecten; dat betekent dat de consument naast informatie over de samenstelling van het product objectieve informatie moet krijgen over de productiewijze en de herkomst van het product - onder meer hoe de dieren zijn gehouden - om bewuster te kunnen kiezen in de winkel; de overheid moet in de prijsvorming meer prijsprikkels inbouwen ten gunste van producten die op maatschappelijk verantwoorde wijze zijn geproduceerd;
- de bedrijfsvoering is veerkrachtig in het opvangen van bijzondere weers- of marktomstandigheden, de zorg voor de omgeving, dierziekten en andere calamiteiten; dat betekent onder meer dat door middel van compartimentering de risico's van verspreiding van besmettelijke ziekten kunnen worden verminderd.

Er is een plan voor omvorming van de dierhouderij nodig. De term 'plan' moet volgens de Raad niet worden opgevat als een bouwwerk van concrete maatregelen en instrumenten. Wel legt het de doelen en de meerjarige inzet van middelen vast, geeft het inzicht in de marges voor het omvormingsproces en beschrijft het de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen. Doel is dat de dierhouderij over tien jaar voldoet aan de maatschappelijke voorwaarden. Volgens de Raad mag een dergelijke noodzakelijke drastische aanpak niet leiden tot afbraak van de sector. 'Dierhouderij van de toekomst' moet het uitgangspunt zijn voor dit omvormingsproces. De valkuil moet worden vermeden dat de huidige situatie als uitgangspunt en norm voor de toekomst wordt gezien! Het heden is wél de uitgangssituatie bij het uitwerken van concrete maatregelen, het mobiliseren van alle betrokkenen en het aanpassen van het instrumentarium.

In het advies geeft de Raad aan wat in het plan voor de omvorming moet worden geregeld. Daar hoort ook een duidelijke taakverdeling tussen rijk en regionale overheden bij om gebiedsgericht maatwerk mogelijk te maken. Daarvoor dienen uit de positieve en negatieve ervaringen van de Reconstructie lessen te worden getrokken. Verder geeft de Raad een eerste aanzet voor het omvormingsplan: scherpe uitgangspunten en ambitieuze doelen en budgetten moeten zorgen voor een langdurige en gecoördineerde inspanning door achtereenvolgende kabinetten en ook duidelijk aangeven dat de boeren er niet alleen voor staan. Voor de rijksoverheid is de regierol weggelegd.
Het onlangs uitgebrachte advies van de denkgroep Wijffels stelde vast dat de problematiek weerbarstig is, maar dat een fundamentele verandering onontkoombaar is. Deze roep om verandering moet volgens de Raad worden omgezet in een plan om het proces daadwerkelijk en effectief in gang te zetten en alle partijen te betrekken. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij moet hiervoor een procesontwerp voor verandering opstellen en de regie voeren bij de uitwerking en realisatie. De beoogde verandering is een operatie die kan worden vergeleken met het Deltaplan en de revitalisering van Zuid-Limburg na de mijnsluiting. De Raad meent dat dit omvormingsplan voor de dierhouderij in het eerstvolgende regeerakkoord geregeld kan en moet worden.