Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
http://www.minszw.nl
MIN SZW: Samenvatting Sociale Nota en begroting 2002
Nr. 2001/157 (deel 2 slot)
18 september 2001
Samenvatting Sociale Nota en begroting 2002
Uitvoeringsorganisatie
Begin 2002 gaat de nieuwe uitvoeringsorganisatie voor de sociale
zekerheid en arbeidsbemiddeling van start. Het Wetsvoorstel structuur
uitvoering werk en inkomen (SUWI) ligt momenteel ter behandeling in de
Eerste Kamer. In het wetsvoorstel staat het belang van preventie en
reïntegratie voorop. Taken als de beoordeling van het recht op een
uitkering, handhaving en opsporing mogen niet beïnvloed worden door
commerciële belangen. Deze taken worden door publieke organisaties
verricht. Taken die zich juist goed lenen voor concurrentie (preventie
en reïntegratie), worden uitgevoerd door de private markt.
Verspreid over het hele land komen 131 Centra voor werk en inkomen
(CWI), waar werkzoekenden terecht kunnen voor arbeidsbemiddeling en
voor de aanvraag van een uitkering. De huidige uitvoeringsinstellingen
worden samengevoegd in het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV), dat verantwoordelijk is voor de
premie-inning, de WAO-keuring en de uitkeringsverstrekking. De
gemeenten blijven verantwoordelijk voor de uitvoering van de
bijstandsregelingen. Het toezicht op de uitvoeringsorganisaties wordt
verricht door de Inspectie voor Werk en Inkomen.
De samenwerking tussen de diverse betrokken partijen wordt op
landelijk en op regionaal niveau versterkt. Er komt een Raad voor Werk
en Inkomen met vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en
gemeenten, die meewerkt aan het vormgeven van het gehele beleid op het
terrein van werk en inkomen. Ook komen er regionale
samenwerkingsplatforms. In bedrijfsverzamelgebouwen kunnen CWI, UWV en
gemeentelijke sociale diensten zich gezamenlijk vestigen. Ook private
reïntegratiediensten en arbodiensten kunnen zich hier vestigen, zodat
voor cliënten als het ware een beursplein voor werk ontstaat.
De rechten en plichten van de betrokken partijen (werknemers,
cliënten, het UWV, de gemeente of de werkgever) worden nader ingevuld
en aangescherpt. Zo is de uitkerende instantie verplicht de cliënt te
informeren over alle zaken die voor zijn reïntegratie van belang
kunnen zijn. De cliënt of werknemer kan aanspraak maken op een
adequaat reïntegratieaanbod, bijvoorbeeld in de vorm van
sollicitatietraining, werkplekaanpassing of persoonlijke
voorzieningen.
Voor WW-ers en bijstandsgerechtigden geldt de plicht om in voldoende
mate te solliciteren, mee te werken aan (noodzakelijk geachte)
scholing, passende arbeid te aanvaarden en voorschriften op te volgen
om doelmatige controle mogelijk te maken.
Met ingang van het contractjaar 2000 is voor de huidige
uitvoeringsinstellingen de verplichte inkoop van reïntegratietrajecten
bij Arbeidsvoorziening beëindigd en is de dienstverlening opengesteld
voor de vrije markt. De bewindslieden streven naar het totstandkomen
van een reïntegratiemarkt met gezonde marktverhoudingen. Het kabinet
acht het hierbij met name zijn taak om de juiste voorwaarden te
scheppen, de marktontwikkelingen nauwgezet te volgen en eventueel
ingrijpen tot het uiterste te beperken.
In 2002 gaat de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) van
start. De SIOD is een bijzondere opsporingsdienst met zware
bevoegdheden speciaal voor grote complexe fraudezaken in de sociale
zekerheid. De SIOD moet vanaf 2003 345 arbeidsplaatsen omvatten.
Hiermee kunnen minstens 100 grote opsporingsonderzoeken per jaar
worden uitgevoerd. Voor 2002 zijn vooralsnog 60 grote onderzoeken
voorzien.
Gemeenten
Om de uitvoering van de Algemene bijstandswet efficiënter te maken, is
per 1 januari 2001 het Fonds Werk en Inkomen ingevoerd. Uit dit fonds
worden zowel de bijstandsuitkeringen betaald als de kosten van de
inschakeling van werkzoekenden. Het gemeentelijk aandeel in deze
uitgaven is 25 procent. Het geld dat gemeenten overhouden door veel
bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen, mogen zij naar eigen
inzicht besteden. De invoering van het fonds zal in 2002 worden
geëvalueerd.
Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is in april 2001 de
.gezamenlijke agenda voor de toekomst. vastgelegd. Daarin zijn
afspraken gemaakt over extra maatregelen voor de komende vier jaar die
ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk
gaan of maatschappelijk actief worden. De afspraken moeten leiden tot
een sluitende keten van reïntegratie en een actieve aanpak van fraude.
Er zijn concrete ambities vastgelegd, zoals een daling van het aantal
bijstandsgerechtigden met 10 procent per jaar en een aanzienlijke
terugdringing van het aantal ontheffingen van de
arbeidsverplichting.
In aanvulling op de .gezamenlijke agenda voor de toekomst. worden met
de vier grootste gemeenten (G4) en de 21 grote gemeenten (G21)
aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt. Voor gemeenten die met het
Rijk concrete afspraken hebben gemaakt over uitstroom uit de bijstand
en activering van bijstandsgerechtigden, geldt met ingang van 2002 een
tijdelijke subsidieregeling om de extra inspanningen te kunnen
bekostigen. Bijstandsgerechtigden krijgen een .casemanager., een vast
aanspreekpunt die helpt bij het vinden van werk of bij sociale
activering. De afspraken die de sociale diensten maken met de
bijstandsgerechtigden over werk(ervaring), scholing of sociale
activering worden schriftelijk vastgelegd en ondertekend door de
cliënt. Als de cliënt de gemaakte afspraken niet nakomt, volgen
sancties.
Om een goede uitvoering van de Algemene bijstandswet te garanderen,
zal een aantal gemeenten nader onder de loep worden genomen. Als
vervolg op het medio mei 2001 uitgevoerde onderzoek in Amsterdam zal,
indien daar aanleiding toe bestaat, bij een aantal gemeenten een
zogeheten quick scan worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomst
daarvan kan worden besloten tot een diepgaand onderzoek.
Inkomensbeleid
De gemiddelde koopkrachtstijging zal in 2002 ongeveer 1 procent
bedragen. De koopkrachtontwikkeling (in procenten) voor 2002 wordt
voor verschillende groepen als volgt geraamd:
Inactieven
Sociale minima paar zonder kinderen .65 1 ¼ (1)
Sociale minima paar met kinderen .65 1 ¾ (1)
AOW alleenstaand 1 ½
AOW paar 1 ¼
AOW + 5.000 Euro paar ¾
Actieven
Minimumloon paar met kinderen 2 ¼ (1½)
Modaal paar met kinderen 1 ¼
Paar met kinderen 2 maal modaal 1
tweeverdiener (modaal/ ½modaal) 1 ½
tweeverdiener (2 maal modaal/modaal) 1 ¼
Het cijfer tussen haakjes geldt voor de groep huursubsidie-ontvangers
binnen de genoemde inkomenscategorie, voor wie de kinder- en de
koopkrachttoeslag vervalt.
De koopkrachtontwikkeling voor 2002 wordt met name beïnvloed door de
loonontwikkeling (een gemiddelde verwachte contractloonstijging van 3¾
procent) en de prijsontwikkeling (een verwachte inflatie van 2.
procent). Daarnaast hebben de volgende beleidsmaatregelen positieve
gevolgen voor de koopkracht in 2002:
. Een verhoging van de arbeidskorting met 22 euro (50 gulden) per jaar
(bovenop de normale indexering).
. Een verhoging van de combinatiekorting (voor ouders die arbeid en
zorg voor hun kind(eren) combineren) met 50 euro (110 gulden) per jaar
(bovenop de normale indexering).
. Voor alleenstaande ouders wordt de leeftijdsgrens voor de
aanvullende alleenstaande-ouderkorting verhoogd van 12 jaar naar 16
jaar.
. Per 1 juli 2002 wordt een extra kinderkorting geïntroduceerd voor
huishoudens met een inkomen tot ongeveer 25.500 euro (56.195 gulden).
Deze korting bedraagt 117 euro (258 gulden) per jaar voor gezinnen met
3 of meer kinderen en 87 euro (192 gulden) per jaar voor gezinnen met
1 of 2 kinderen (tot 18 jaar). Deze kinderkorting compenseert de
afschaffing van de kindertoeslagen in de huursubsidie.
. De premie die werknemers betalen voor de werknemersverzekeringen (in
het Algemeen werkloosheidsfonds) wordt in 2002 met 0,3 procentpunt
verlaagd om de overschotten in het Algemeen werkloosheidsfonds te
beperken (de werkgeverspremie wordt verlaagd met 0,05 procentpunt).
De algemene koopkrachtontwikkeling van uitkeringsgerechtigden is in de
periode 1995-2001 vrijwel gelijk aan die van werknemers met een modaal
inkomen. Daarnaast ontvangen veel uitkeringsgerechtigden extra
inkomenssteun zoals huursubsidie en kwijtschelding van lokale
lasten.Werknemers met een inkomen rond het minimumloon hebben
gemiddeld een grotere inkomensstijging ondervonden. Dit hangt samen
met de verhoging van het arbeidskostenforfait en de introductie van de
arbeidskorting in deze periode, bedoeld om de armoedeval te
verminderen door laagbetaald werk financieel aantrekkelijker te maken.
Als rekening wordt gehouden met aanvullende inkomensondersteuning komt
gemiddeld genomen het besteeedbaar inkomen op het niveau van het
sociaal minimum 30 tot 35 procent hoger uit dan in de algemene
koopkrachtontwikkeling.
Het percentage huishoudens met een inkomen tot 105 procent van het
minimum is de laatste jaren afgenomen van 10,3 procent in 1995 tot 9,7
procent in 1999. Het gaat in de helft van de gevallen om
uitkeringsgerechtigden jonger dan 65 jaar en in een kwart van de
gevallen om mensen boven de 65 jaar. Het resterende deel wordt gevormd
door zelfstandigen en werknemers. Het percentage huishoudens dat
langdurig (vier jaar of langer) is aangewezen op een inkomen tot 105
procent van het sociaal minimum is gedaald van 4,1 procent in 1995 tot
3,6 procent in 1999.
Het kabinet zal een aparte regeling uitwerken voor mensen die
langdurig van een minimuminkomen moeten rondkomen. In het kader van de
afspraken die zijn gemaakt in de .gezamenlijke agenda voor de
toekomst. wordt met de VNG gewerkt aan de uitwerking van de
regeling.
De armoedeval - de situatie waarin aanvaarding van betaald werk een
gering of zelfs negatief effect heeft op het besteedbaar inkomen door
het verlies van inkomensafhankelijke vergoedingen - wordt door middel
van een meerjarige aanpak bestreden. Betaald werk is en blijft de
belangrijkste manier om de inkomenssituatie te verbeteren en daarmee
armoede en sociale uitsluiting te voorkomen. In 2001 hebben de
verlaging van de belastingtarieven en de introductie van de
arbeidskorting de armoedeval verminderd, doordat werken ook in lager
betaalde banen hierdoor financieel aantrekkelijk is gemaakt. In 2002
wordt de armoedeval verder bestreden door aanpassingen in de
huursubsidie en een verdere verhoging van de arbeidskorting en de
combinatiekorting. Daarnaast hebben het ministerie van SZW en de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten in april 2001 een
intentieverklaring gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de
reikwijdte van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid. Verder
draagt ook de toetrederskorting ertoe bij dat de overgang naar werk in
de eerste drie jaar financieel aantrekkelijk wordt.
De inkomenspositie van chronisch zieken en gehandicapten wordt
verbeterd. Deze groep heeft soms hoge, met de ziekte samenhangende
uitgaven terwijl in het algemeen hun inkomenspositie niet sterk is,
omdat ze geringere mogelijkheden hebben op de arbeidsmarkt. Het
kabinet heeft de buitengewone uitgavenregeling verruimd en aftrek van
ziektekosten voor inwonende gehandicapte kinderen van 27 jaar en ouder
mogelijk gemaakt. Verder zal de uitvoering van de buitengewone
uitgavenregelingen tegen het licht worden gehouden en zal de
voorlichting worden verbeterd.
Levensloopbeleid
De Nederlandse samenleving was tot de jaren zeventig van de vorige
eeuw in veel opzichten ingericht op een standaard levensloop. Voor
mannen bestond die uit leren, werken en pensioen. Voor vrouwen
betekende de standaardlevensloop leren, eventueel korte tijd werken,
zorgen (huishouden, kinderen en zieken in de omgeving), plus eventueel
een klein eigen pensioen of een weduwenpensioen. De grenzen tussen de
drie levensfasen leren, werken/zorgen en pensioen waren scherp. De
overgang van de ene naar de andere fase vond voor iedereen rond
dezelfde leeftijd plaats. Sinds het begin van de jaren zeventig
vervaagden onder invloed van de emancipatiebeweging en de toenemende
individualisering deze standaarden en ontstonden meer
keuzemogelijkheden. Bij het maken van keuzen kunnen mensen echter
tegen belemmeringen oplopen. Grote delen van het sociaal-economisch
stelsel zijn nog onvoldoende toegesneden op de behoeften en voorkeuren
van mensen in verschillende levensfasen. Het vergroten van deze
keuzemogelijkheden kan bijdragen aan het realiseren van de
kabinetsdoelstellingen om de arbeidsdeelname en economische
zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, mannen meer te laten zorgen
en ouderen langer aan het werk te houden. Aan het eind van het jaar
zal er een verkenning komen over .levensloopbeleid.. Dit betreft niet
alleen het sociale stelsel en werken, maar ook onderwijs, wonen, zorg
en gezondheid. In de verkenning zullen trends in kaart worden
gebracht en mogelijkheden worden aangedragen om knelpunten weg te
nemen.
Europa
Europa coördineert sinds 1997 het arbeidsmarkt- en
werkgelegenheidsbeleid. De ervaringen van de afgelopen jaren geven aan
dat het jaarlijks vastleggen van gezamenlijke doelstellingen in
richtsnoeren (nationale actieplannen) en het vervolgens beoordelen van
de realisering hiervan per EU-lidstaat een belangrijke impuls geeft
aan de hervorming van de arbeidsmarkt en de bestrijding van langdurige
werkloosheid in Europa. De werkloosheid in Europa is sinds 1997
voortdurend gedaald en heeft nu het laagste niveau sinds 1991
bereikt.
Voor 2001 wordt een gemiddelde werkloosheid van minder dan 8 procent
verwacht. Hoewel de langdurige werkloosheid sinds 1997 ook daalt (van
49 procent naar 45 procent van alle werklozen in 1999), is het nog
altijd een knellend probleem. Met de sluitende aanpak worden echter
steeds meer resultaten geboekt. Nederland wil dat die op korte termijn
wordt uitgebreid naar mensen die al langdurig werkloos zijn.
In de komende jaren moeten volgens de Europese regeringsleiders extra
inspanningen worden geleverd voor het vergroten van de arbeidsdeelname
en het bevorderen van een actief ouderenbeleid. Op de Europese top in
Lissabon (voorjaar 2000) is voor de Europese Unie als geheel een
participatiegraad van 70 procent in 2010 als ambitie geformuleerd.
Nederland wil op dit punt behoren tot de kopgroep van de EU.
De vergrijzing in Europa leidt tot hogere sociale lasten. De komende
jaren zal de financiering van de oudedagsvoorziening in veel Europese
landen een probleem worden. Nu zijn er gemiddeld in de Europese Unie
op elke 100 mensen in de werkzame leeftijd 24 mensen die 65 jaar of
ouder zijn, in 2050 zullen dat er 47 zijn.
Europa zal zich langs twee lijnen moeten voorbereiden op de
vergrijzing:
. verbreding van het draagvlak voor sociale bescherming en
pensioenstelsels door een verdere toename van de arbeidsdeelname;
. waarborgen van de houdbaarheid en kwaliteit van nationale stelsels
van sociale bescherming en pensioenen.
Naar de mening van Nederland zijn hervormingen hard nodig om de
pensioenstelsels van de landen van de Europese Unie betaalbaar te
houden. Uitgangspunt daarbij is dat de stijgende pensioenkosten niet
worden gefinancierd door het laten oplopen van de begrotingstekorten
of door hogere belastinginkomsten.
Cijfers
De uitgaven op de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid beslaan in 2002 19,5 miljard euro (43,0 miljard
gulden; 2001 36,1 miljard gulden). Het grootste deel van de begroting
betreft de sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid: 19,2 miljard
euro (42,3 miljard gulden). Daarvan is onder meer 4,2 miljard euro
(9,3 miljard gulden) bestemd voor de bijstand, 3,1 miljard euro (6,9
miljard gulden) voor de kinderbijslag, 2,0 miljard euro (4,4 miljard
gulden) voor de sociale werkvoorziening en 1,5 miljard euro (3,2
miljard gulden) voor de jonggehandicapten. Verder gaat 2,4 miljard
euro (5,3 miljard gulden) als rijksbijdrage
naar het AOW-spaarfonds en 2,8 miljard euro (6,1 miljard gulden) als
rijksbijdrage naar de sociale fondsen( fondsen AOW en Anw). Tenslotte
is 1,0 miljard euro (2,2 miljard gulden) gemoeid met de
WIW-dienstbetrekkingen en sluitende reïntegratie en 1,0 miljard euro
(2,3 miljard gulden) is bestemd voor de in- en doorstroombanen.
---
--
De volledige tekst van de Sociale Nota en de begroting 2002 is te
vinden op de internetsite van het ministerie: www.minszw.nl
Slot
18 sep 01 16:05