De Koningin
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
18 september AFP 2001-631M
2001
Onderwerp
Nader rapport inzake het voorstel van wet
houdende wijziging van enkele sociale
zekerheidswetten (Belastingplan 2002-V Sociale
zekerheidswetgeving)
Blijkens de mededeling van de Directeur van uw
kabinet van 21 augustus 2001, no. 01.003908,
machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovengenoemde voorstel van wet
rechtstreeks aan de Staatssecretaris van
Financiën te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 5 september 2001, no.
WO6.01.0441/IV, bieden wij u hierbij aan.
1. Thematische opzet
In het Belastingplan 2002 I zoals aangeboden aan
de Raad was ook de inhoud van het onderhavige
wetsvoorstel opgenomen. De Raad is tot de
slotsom gekomen dat de maatregelen die
betrekking hebben op de wijziging van de Wet op
de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA)
als uitvloeisel van de evaluatie van die
wetgeving, geen betrekking hebben op de
belastingheffing en dat zij ook zozeer een
zelfstandig karakter dragen dat afsplitsing van
het Belastingplan 2002 geboden zou zijn.
Nader overleg met de Staatssecretaris van
Financiën heeft ertoe geleid dat dit onderdeel
afzonderlijk als voorstel van wet aanhangig zal
worden gemaakt. Gezien de samenhang tussen de
voorstellen in dit voorstel van wet en de
overige voorstellen in het kader van het
Belastingplan 2002 zal dit voorstel van wet wel
gelijktijdig met en als onderdeel van het
Belastingplan 2002 aan de Kamer worden
aangeboden. Reden daarvoor is dat de
voorgestelde wijzigingen in de Wet REA niet
gezien kunnen worden als op zich zelf staande
maatregelen, maar onderdeel uitmaken van een
totaal pakket aan beleidsvoornemens gericht op
een verbetering van de werking van de
arbeidsmarkt. Om die reden zal de
staatssecretaris van Financiën als eerste
ondertekenaar optreden.
Conform het advies van de Raad is, gelet op het
zelfstandig karakter van het wetsvoorstel, de
Memorie van toelichting uitgebreid met de
budgettaire en administratieve lasten alsmede de
Europese en personele aspecten.
2. Tijdelijke referendumwet
De Raad merkt op dat geen aandacht is gegeven
aan de mogelijkheid dat op grond van de
Tijdelijke referendumwet over dit wetsvoorstel
een referendum wordt gehouden. Indien de
Tijdelijke referendumwet voor 1 oktober 2001 in
het Staatsblad wordt geplaatst acht de Raad het,
gelet op de gehanteerde termijnen in de
Tijdelijke referendumwet, onaannemelijk dat als
tijdstip van inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel, 1 januari 2002 gehaald wordt. De
Raad adviseert om indien het in de bedoeling
ligt dit wetsvoorstel op 1 januari 2002 in
werking te laten treden, een regeling op te
nemen als bedoeld in artikel 16 van de
Tijdelijke referendumwet, welke voor wetten
waarvan de inwerkingtreding geen uitstel kan
lijden, voorziet in een inwerkingtreding in
afwijking van de in die wet voorgeschreven
termijnen.
In de brief die de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties op 13 juli 2001, na
aanvaarding van de Tijdelijke referendumwet door
de Eerste Kamer, aan de Voorzitter van de Tweede
en de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft
gezonden (TK vergaderjaar 2000-2001,
27 034, nr. 36 en EK vergaderjaar 2000-2001, 27
034, nr. 216g) is aangegeven dat met het oog op
een goede uitvoering van de wet bevorderd zou
worden dat de wet op 1 januari 2002 in werking
treedt. Inmiddels is de Tijdelijke referendumwet
in het Staatsblad geplaatst en wel op 4
september 2001 (Stb. 388). Artikel 171 van de
Tijdelijke referendumwet bepaalt dat de
inwerkingtreding geschiedt met ingang van de
eerste dag van de vierde kalendermaand na de dag
van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet
wordt geplaatst. Dat betekent dat nu ook
vaststaat dat de datum van inwerkingtreding 1
januari 2002 is. Bij een inwerkingtreding op 1
januari 2002 is de Tijdelijke referendumwet niet
van toepassing op dit wetsvoorstel. Artikel 169
van de Tijdelijke referendumwet bepaalt immers:
"Deze wet is niet van toepassing op wetten die
zijn bekrachtigd (...) voor de inwerkingtreding
van deze wet". Omdat bekrachtiging van dit
wetsvoorstel voorzien is vóór 1 januari 2002 is
in de wettekst en de toelichting geen aandacht
besteed aan de niet van toepassing zijnde
Tijdelijke referendumwet.
3. Aanleiding tot het wetsvoorstel
De Raad is van mening dat gelet op de conclusie
uit de evaluatie van de Wet REA dat nog geen
definitief oordeel mogelijk is over de mate
waarin het beoogde effect, de bevordering van de
reïntegratie wordt bereikt, noodzaakt tot
terughoudendheid bij het trekken van conclusies
en dat het niet zonder risico's is om op basis
van een eerste evaluatie ingrijpende
veranderingen in de systematiek aan te brengen.
De Raad beveelt aan om in de toelichting
aandacht te besteden aan risico's doordat het
nieuwe stelsel door systeemwijziging niet de
kans krijgt zich te stabiliseren en hetgeen
onrust, onvrede en demotivatie kan meebrengen
voor betrokkenen. Statistische informatie is
onvoldoende beschikbaar en de mede in het kader
van de Wet structuur uitvoering werk en inkomen
(SUWI) ingezette reorganisaties zijn nog niet
afgerond. De Raad adviseert om de wijzigingen te
beperken tot die waarvan de noodzaak of het
belang nu reeds vaststaat.
Wij kunnen ons vinden in de conclusie dat nog
geen definitief oordeel gegeven kan worden over
de effectiviteit van de wet. Wel is gebleken dat
er nog belangrijke tekortkomingen zijn bij de
uitvoering van de wet en dat de vormgeving van
de instrumenten leidt tot onnodige rompslomp
voor werkgevers en in de uitvoering. Doel van de
Wet REA was nu juist onder meer om de
beslistermijnen te verkorten door het invoeren
van eenvoudig toepasbare instrumenten en een
heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Dit doel
is onvoldoende bereikt in het huidige systeem.
Geconstateerd kan worden dat de vormgeving van
de instrumenten, te weten de budgetten, het
pakket op maat en de voorziening eigen werk,
alsmede de vrijstelling van en de korting op de
basispremie Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), er niet
toe heeft geleid dat de procedures voor
toekenning vereenvoudigd zijn. Daarnaast is
gebleken dat voor werkgevers de verstrekte
instrumenten niet doorslaggevend waren bij hun
beslissing om arbeidsgehandicapte werknemers in
dienst te nemen of te houden. Wij zijn daarom
van mening dat met maatregelen tot verbetering
van de uitvoering binnen de bestaande
systematiek niet kan worden volstaan en dat
aanpassing van de systematiek en versobering van
het instrumentarium noodzakelijk is. Het
voorstel van wet beoogt nu juist om een verdere
vereenvoudiging aan te brengen en de bestaande
instrumenten van plaatsings- en
herplaatsingsbudget, pakket op maat en
voorziening ten behoeve van het eigen werk samen
te voegen met de bestaande regeling inzake de
vrijstelling van en korting op de basispremie
WAO in een nieuwe premievrijstelling. De
voorstellen brengen een verandering met zich
mee, maar het karakter van de wet is er niet
wezenlijk door veranderd. In de toelichting is
aandacht besteed aan de gevolgen van de
wijzigingen voor de uitvoering.
4. De werklast die voortvloeit uit
administratieve vereenvoudiging
De Raad onderkent de opzet van administratieve
vereenvoudiging door vervanging van de subsidies
door premiereductie maar de vraag is of het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV) wel tijdig in staat zal zijn de op een
laatste moment voorgestelde te implementeren
wijzigingen in organisatorisch opzicht aan te
brengen. De organisatie wordt al in de startfase
belast met een aantal op het laatste moment naar
voren komende nieuwe taken en veranderingen.
Daarbij doet zich ook de vraag voor of het UWV
in staat is de benodigde tijdige controle en
toezicht op de rechtmatigheid te effectueren. De
Raad beveelt aan om de organisatorische
knelpunten die in SUWI kunnen optreden te
beoordelen en in de toelichting te bespreken en
het oordeel van het verandermanagement daarbij
te betrekken.
Wij achten het vanzelfsprekend van essentieel
belang dat de uitvoering van het wetsvoorstel
door de nieuwe organisatie feitelijk mogelijk is
en dat de rechtmatigheid gewaarborgd is. In zijn
uitvoeringstoets heeft het Lisv al aangegeven
dat de relatie met de Invoeringswet SUWI naar
verwachting geen knelpunten zal opleveren.
Implementatie van de wijzigingen in de systemen
is volgens het Lisv en het UWV i.o. echter niet
mogelijk per 1 januari aanstaande. Wel is het
mogelijk om de wijzigingen in de loop van het
jaar 2002 aan te brengen en de
premievrijstelling achteraf bij de
eindafrekening te effectueren. Het UWV i.o. is
bereid om na te gaan of gedurende het jaar 2002
op voorlopige basis het wetsvoorstel kan worden
uitgevoerd, waarbij de voorlopig vastgestelde
bedragen na afloop van het kalenderjaar met de
eindafrekening worden verrekend. Over de
precieze vormgeving van deze voorlopige
uitvoering wordt overleg worden gevoerd met het
UWV i.o. In de toelichting wordt hier nader op
ingegaan.
5. Effectiviteit wetsvoorstel voor reïntegratie
arbeidsgehandicapten
De Raad constateert dat het wetsvoorstel geen
directe financiële prikkels bevat die
arbeidsgehandicapten ertoe stimuleren actiever
op zoek te gaan naar betaald werk. De Raad
constateert verder dat het wetsvoorstel geen
meerwaarde biedt ten opzichte van de Wet REA.
Het wetsvoorstel lijkt dus niet aan te sluiten
bij de verwachtingen die zijn uitgesproken.
Wij merken op dat dit wetsvoorstel in hoofdzaak
wijzigingen bevat in de maatregelen die gericht
zijn op werkgevers. Uit de evaluatie is naar
voren gekomen dat dit instrumentarium
onvoldoende effectief is. Het gebruik van de
subsidies is weliswaar toegenomen, maar dit
heeft niet geleid tot een grotere mate van
reïntegratie van arbeidsgehandicapten. De kern
van de maatregelen is er daarom niet in gelegen
dat de werkgevers er gezamenlijk op vooruit gaan
in die zin dat de subsidies worden uitgebreid.
Integendeel het wetsvoorstel beoogt een
versobering van het instrumentarium. Wij zijn
namelijk op basis van de evaluatie tot de
overtuiging gekomen dat voor werkgevers de
hoogte van de subsidies niet doorslaggevend is
voor de reïntegratie-inspanningen. Het ligt
daarom niet voor de hand om de instrumenten in
financiële zin uit te breiden. Een belangrijke
belemmering bij de reïntegratie is de door
werkgevers ondervonden administratieve
rompslomp, onder meer door meer aanvragen en
lange procedures. Door de verschillende
instrumenten samen te voegen tot één
overzichtelijke premievrijstellingsregeling en
verstrekking door slechts één instelling, het
UWV, wordt die belemmering bij werkgevers
weggenomen. Belangrijk is daarbij dat ten minste
de werkelijk gemaakte kosten worden vergoed door
middel van de aanvullende mogelijkheid om
subsidie aan te vragen voor de kosten voorzover
ze uitstijgen boven het bedrag van de
premievrijstelling. Voor werkgevers die overgaan
tot reïntegratie wordt aldus het bereik en de
toepassing van de reïntegratie-instrumenten
verbeterd.
Voor werkgevers wordt in onderdeel I van het
Belastingplan 2002 daarnaast een nieuwe
afdrachtvermindering voorgesteld indien ze
werknemers in dienst nemen die een
arbeidsongeschiktheidsuitkering genieten dan wel
vanuit een uitkering op grond van de Algemene
bijstandswet dan wel zonder uitkering toetreden
tot de arbeidsmarkt.
De stimulans tot reïntegratie van de
arbeidsgehandicapte zelf wordt bereikt door
verschillende maatregelen. In de eerste plaats
wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid
geopend voor werknemers om zelf "meeneembare
werkvoorzieningen" aan te vragen bij het UWV.
Deze toevoeging komt tegemoet aan een van de
aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet REA,
namelijk om de toepassing van het
REA-instrumentarium meer toe te spitsen op de
wensen en mogelijkheden van de individuele
cliënt.
Daarnaast wordt in onderdeel I van het
Belastingplan 2002 complementair aan de
maatregelen met betrekking tot de Wet REA een
toetrederskorting geïntroduceerd voor
arbeidsongeschikten en personen zonder uitkering
of een Abw-uitkering. Benadrukt wordt nog eens
dat het wetsvoorstel onderdeel is van een totaal
pakket aan beleidsvoornemens, gericht op het
versterken van zowel het aanbod als de vraag
naar arbeid.
In de Wet verbetering poortwachter en de
(Invoeringswet) SUWI is bovendien een
aanzienlijke uitbreiding gegeven aan de rechten
en plichten van de cliënt met betrekking tot
reïntegratie. De cliënt heeft onder meer recht
op informatie, begeleiding en op de inzet van
een traject gericht op werk indien hij niet op
eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt kan
verkrijgen. De vrijblijvendheid van het aanbod
van reïntegratie-activiteiten wordt verminderd
doordat daaraan ook plichten worden verbonden.
Van deze uitbreiding is eveneens een belangrijke
stimulans te verwachten voor de
arbeidsgehandicapte om werk te zoeken en te
aanvaarden.
Naast de wettelijke maatregelen wordt
geïnvesteerd in de verbetering van de
effectiviteit van de reïntegratietrajecten.
Daartoe is in de nieuwe aanbestedingsprocedure
van het Lisv onder meer een belangrijke stap
gezet in de richting van resultaatfinanciering
voor de reïntegratiebedrijven, de meer
doelgroep- en regiospecifieke aanbesteding en de
uitbreiding van de mogelijkheid voor de cliënt
om zelf een keuze te maken uit de
gecontracteerde reïntegratiebedrijven.
In zijn geheel genomen menen wij dat zo
voldoende recht gedaan wordt aan deze aspecten
uit de evaluatie van de Wet REA.
6. Effectiviteit wetsvoorstel voor reïntegratie
oudere werknemers
Door de Raad wordt een aantal kanttekeningen
geplaatst bij de effectiviteit van de in het
Belastingplan 2002 voorgestelde maatregelen om
de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te
bevorderen.
De Raad constateert dat de financiële
aansporingen voor werkgevers met betrekking tot
het aantrekken dan wel in dienst houden van
ouderen doorgaans meer beperkt zijn dan die voor
(potentiële) werkgevers van
REA-arbeidsgehandicapten.
Wij merken op, dat de premiekorting voor
werkgevers bedoeld is om de loonkosten voor
genoemde twee specifieke groepen werknemers te
verminderen. Gegeven het feit dat de (extra)
loonkosten van arbeidsgehandicapte werknemers in
de regel hoger zijn dan die voor oudere
werknemers, ligt het in de rede dat ook de
premiekorting voor het in dienst nemen en houden
van arbeidsgehandicapten hoger is dan die voor
ouderen.
Daarnaast wijst de Raad op de naar verhouding
bescheiden omvang van het voordeel voor
werkgevers om ouderen in dienst te nemen of te
houden. Volgens de Raad hangt de keuze van
ouderen om al dan niet (opnieuw) werk te zoeken,
direct samen met de inkomensperspectieven die
ouderen hebben ingevolge prepensioenen en
lijfrenten en die in veel gevallen reeds voor
het bereiken van de leeftijd van 65 jaar tot
uitkering komen.
Daarover merken wij op dat dit de reden iswaarom
het Belastingplan 2002 een breder pakket
maatregelen omvat gericht op het bevorderen van
de arbeidsdeelname van ouderen. Naast het
verlagen van de loonkosten voor werkgevers die
oudere werknemers in dienst nemen of houden,
wordt ook aan de (potentiële) oudere werknemers
zelf een financieel voordeel gegeven via een
verhoging van de arbeidskorting. Aangezien -
zoals ook de Raad terecht constateert - steeds
meer ouderen hun inkomensperspectieven ingevolge
prepensioen en/of lijfrente zien verbeteren
naarmate zij de leeftijd van 65 jaar naderen, is
tevens gekozen voor een vanaf 58 jaar oplopende
verhoging van de arbeidskorting. Dezelfde
leeftijdsgrens en oploop in bedragen geldt
tevens voor de aan werkgevers geboden
mogelijkheid om een belastingvrije bonus aan
oudere werknemers uit te keren. De keuze voor de
leeftijdsgrens van 58 jaar ligt naar onze mening
in de rede, aangezien dit ook de leeftijdsgrens
is die wordt gehanteerd in het wetsvoorstel
werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere
werknemers. Tevens wordt met deze leeftijdsgrens
aangesloten bij de bestaande ontheffing van de
sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57,5
jaar.
Eind 2001 worden overigens de resultaten
verwacht van een meer uitgebreid onderzoek naar
de positie van ouderen op de arbeidsmarkt.
Concluderend zien wij op grond van het
vorenstaande geen aanleiding om de thans in het
wetsvoorstel Belastingplan 2002 opgenomen
maatregelen voor het stimuleren van de
arbeidsparticipatie van ouderen te heroverwegen.
7. Inpasbaarheid in het stelsel van de sociale
zekerheid
De Raad stelt dat de mogelijkheid om
vrijstelling te bieden van de gedifferentieerde
premie WAO op een aantal punten conflicteert met
de doelstelling van andere sociale
zekerheidswetgeving, in het bijzonder de Wet
premiedifferentiatie en marktwerking bij
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet Pemba).
Het wetsvoorstel verzwakt de prikkel om instroom
in de WAO te beperken door verzachting van de
premieverhoging met behulp van de vrijstelling
voor arbeidsgehandicapten en korting voor
ouderen. De Raad beveelt aan deze werking aan
het wetsvoorstel te ontnemen.
Wij delen het standpunt van de Raad niet.
De gedifferentieerde premie beoogt de werkgever
te confronteren met de lasten van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering die worden
veroorzaakt door instroom van zijn werknemers in
de WAO. Aan een werkgever die onvoldoende
inspanningen pleegt wordt een hogere premie
opgelegd over het loon van zijn werknemers. Het
wetsvoorstel voorziet erin dat de werkgever die
meewerkt aan reïntegratie van een
arbeidsgehandicapte werknemer de
gedifferentieerde premie niet is verschuldigd
over het loon van die werknemer. De
premie-opslag op het loon van de overige
werknemers blijft in stand. Het ligt in de lijn
met de gedachte achter de Pemba dat over het
loon van de arbeidsgehandicapte werknemer de
gedifferentieerde premie niet wordt doorbelast.
Aldus fungeert de nota met de gedifferentieerde
premie van de werkgever als een maandelijkse
vertaling voor de werkgever van zijn
reïntegratie-inspanningen. De omvang van de
premievrijstelling, evenals de hoogte van de
gedifferentieerde WAO premie is door de
werkgever daaruit onmiddellijk af te leiden. De
werkgever heeft daardoor een directer inzicht in
de relatie tussen de inspanningen om
arbeidsgehandicapte werknemers in dienst te
houden, of te nemen, en de instroom van
werknemers in de WAO. Wij verwachten daarom dat
de nieuwe wetgeving zal stimuleren om al in een
vroeg stadium concrete initiatieven te
ontplooien teneinde de instroom in de WAO te
beperken. Het nieuwe wetsvoorstel is daarom
consistent met de doelstelling van de Wet Pemba.
8.
De Raad merkt op dat werkgevers die hebben
getracht de instroom in de WAO te beperken,
worden geconfronteerd met verhoging van de
WAO-premies voor andere werknemers door de
compensatie van de tegemoetkoming in de afdracht
van de WAO-premies. Het wetsvoorstel doet
afbreuk aan de rechtszekerheid van werkgevers
die een gunstig premieregime doorkruist zien
door factoren die ze niet in eigen hand hebben
en de Raad beveelt aan hiermee rekening te
houden bij de wijze van compensatie van de
premieverlagingen.
Wij merken op dat het in het systeem past om de
vermindering van de afdracht van de premies voor
werkgevers die arbeidsgehandicapte werknemers in
dienst nemen of houden over het loon van die
werknemers te compenseren met een verhoging van
de afdracht over het loon van de andere
werknemers. De samenvoeging van de subsidies met
de vrijstelling van en korting op de basispremie
WAO leidt tot een verlaging van de uitgaven voor
het Reïntegratiefonds, de invoering van de
ouderenkorting levert een vermindering van de
afdracht over het loon van deze werknemers op
die door een geringe premieverhoging voor
werkgevers van andere werknemers gedekt moet
worden. De verhoging van de premies voor de
overige werkgevers is echter een zo gering
bedrag dat het minder is dan een tiende
procentpunt. Derhalve zien wij geen reden om te
zoeken naar alternatieve vormen van compensatie.
9.
De Raad is van mening dat het wetsvoorstel
algemene oplossingen voor tegemoetkomingen bij
reïntegratie invoert die haaks lijken te staan
op de strekking van de motie Smits, waarin onder
meer wordt verzocht om het persoonsgebonden
reïntegratiebudget landelijk in te voeren en die
meer lijkt aan te sturen op een individuele
aanpak. De Raad adviseert in de toelichting op
de verhouding tussen beide in te gaan en zo
nodig voor afstemming te zorgen.
Wij zijn van mening dat het doel en karakter van
dit wetsvoorstel zo zeer verschillen van de
strekking van de motie Smits dat nadere
afstemming tussen dit wetsvoorstel en de motie
niet nodig is. Het wetsvoorstel heeft vooral
betrekking op wijzigingen in het instrumentarium
voor werkgevers, terwijl de motie primair ziet
op het versterken van de rechten van de
werknemer bij reïntegratie, in het bijzonder bij
de inzet van trajecten gericht op het verkrijgen
van werk bij een andere werkgever. Met de
invoering van de premievrijstelling voor
werkgevers wordt de werkgever de mogelijkheid
geboden om de daarmee bespaarde premie in te
zetten voor reïntegratie op de wijze die het
beste past bij de behoefte aan reïntegratie van
de werknemer in het bedrijf. Alleen indien de
kosten hoger zijn dan het bedrag van de
premievrijstelling zal hij de noodzaak en de
omvang van de kosten behoeven aan te tonen.
Daarmee wordt tegemoetgekomen aan het eigen
initiatief en de behoefte van de werkgever.
Het persoonsgebonden reïntegratiebudget voor de
werknemer heeft eveneens de strekking de
werknemer de mogelijkheid te bieden eigen
initiatieven te ondernemen voor zijn
reïntegratie. Indien wordt vastgesteld dat
reïntegratie bij een (andere) werkgever is
aangewezen kan de werknemer in aanmerking komen
voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget.
Met beide benaderingen wordt aan de werkgever en
de werknemer bij uitstek een individuele aanpak
geboden. De regeling van het persoonsgebonden
reïntegratiebudget wordt thans nader uitgewerkt
in een algemene maatregel van bestuur. Gelet op
het voorgaande achten wij het niet nodig om in
de Memorie van toelichting op de verhouding
tussen het wetsvoorstel en de motie Smits in te
gaan.
10.
De Raad merkt op dat hetgeen door haar is
opgemerkt onder de punten 7,8 en 9, de Raad
aanleiding geeft te adviseren het wetsvoorstel
te heroverwegen.
Gelet op de beantwoording van de bedoelde
vraagpunten 7,8 en 9, zijn wij van mening dat
het onderhavige wetsvoorstel kan worden
gehandhaafd.
11.
De Raad is van mening dat in de memorie van
toelichting dient te worden uiteengezet waarom
voor de maatregel voor oudere werknemers is
gekozen voor de aanvangsleeftijd van 58 jaar.
Zoals uit de Sociale Nota blijkt, verricht
slechts een op de drie ouderen tussen de 55 en
65 jaar betaald werk. De voorgestelde maatregel
richt zich op werknemers vanaf 57,5 jaar (en die
in een kalenderjaar 58 jaar worden). Bij de
keuze voor 58 jaar is onder andere gekeken naar
het wetsvoorstel werkgeversbijdrage
werkloosheidslasten oudere werknemers. In dit
wetsvoorstel is namelijk geregeld dat de
werkgever een bijdrage is verschuldigd bij
instroom in de WW van een werknemer van 57,5
jaar (of ouder). Ook het feit dat de duur van de
loondervingsuitkering WAO gekoppeld is aan de
leeftijd van 58 jaar heeft bij de keuze een rol
gespeeld. Tot slot is mede gelet op de bestaande
ontheffing van de sollicitatieplicht voor
personen boven 57,5 jaar. Voor de eenvoud en de
uitvoerbaarheid van de regeling is gekozen om de
werkgever voor een premiekorting in aanmerking
te laten komen met ingang van de eerste dag in
het kalenderjaar waarin de werknemer 58 jaar
wordt.
12.
De Raad verzoekt om te motiveren waarom de
premieverlaging voor oudere werknemers pas bij
minder dan 50% van het wettelijk minimumloon
wordt gematigd en daarbij aandacht te schenken
aan de effectiviteit voor bepaalde groepen.
Het wetsvoorstel is op dit punt aangepast. De
werkgever kan onafhankelijk van de verdiensten
van de oudere werknemer, in aanmerking komen
voor een volledige forfaitaire premiekorting.
Het bedrag van de premiekorting kan echter niet
meer bedragen dan de door de werkgever
verschuldigde WAO-premie.
13.
De Raad verzoekt om een meer uitgebreide
toelichting op de budgettaire verschillen tussen
de voorgestelde maatregelen die tot doel hebben
de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten te
bevorderen, en voorstellen die moeten bijdragen
aan de reïntegratie van ouderen.
In de memorie van toelichting wordt hieraan
aandacht besteed.
De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn
verwerkt. Het wetsvoorstel is gecompleteerd met
overgangs- en slotbepalingen en indien dreigt
dat de SUWI-wetgeving niet of niet tijdig in
werking zal treden zal er middels een nota van
wijziging voor de onderdelen II en IV die ook
zonder SUWI van betekenis zijn in het
wetsvoorstel een voorziening worden opgenomen.
In het algemeen gedeelte van de Memorie van
toelichting is een tekst opgenomen in verband
met de maatregel voor oudere werknemers.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op een aantal punten te wijzigen:
· Artikel 79a WAO wordt gewijzigd; geregeld wordt dat de ouderenkorting slechts gematigd wordt, indien de werknemer niet het hele kalenderjaar in dienst is bij de werkgever.
· Aan artikel 16 Wet REA is een zinsnede
toegevoegd, die voorziet in een mogelijkheid
voor de werkgever om ook een vergoeding van
meerkosten aan te vragen wanneer deze kosten
zich voordoen op een later moment.
· Uit artikel 16, derde lid, Wet REA is
de toevoeging: "plan van aanpak"geschrapt. Bij
Amvb zal nader worden bepaald welke bescheiden
een werkgever dient over te leggen bij het
aanvragen van een vergoeding voor meerkosten. De
structuur van dit artikel is hiermee consistent
met artikel 15 Wet REA.
· Aan artikel 79a en 79b WAO, 82, 82a en
97c WW wordt een lid toegevoegd, waarin wordt
vastgesteld dat het begrip "loon" niet tevens
een door tussenkomst van de werkgever betaalde
WAO-uitkering bevat.
· Uit artikel 79b WAO, 82, 82a, en 97c
WW is zinsnede: "plan van aanpak" vervallen. Om
in aanmerking te komen voor premievrijstelling
bij herplaatsing, is het voldoende wanneer de
werkgever aan kan tonen dat de werknemer tijdens
het dienstverband arbeidsgehandicapt geworden
is.
· In de artikelen die zien op het
overgangsrecht is de mogelijkheid gecreëerd om
bij Amvb nadere regels vast te stellen om de
invoering van het wetsvoorstel voorspoedig te
laten verlopen.
· Artikel 76a WAO en art 10 Wet REA zijn
gewijzigd. Het betreft hier technische
wijzigingen.
Wij mogen U verzoeken het hierbij gevoegde
gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.
De staatssecretaris van Financiën,
De staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten
(Belastingplan 2002 V- Sociale
zekerheidswetgeving)
VOORSTEL VAN WET
Hoofdstuk 1 Sociale zekerheidswetgeving
Artikel I
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
wordt gewijzigd als volgt:
A. Aan artikel 23, eerste lid, wordt onder
vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel c door een puntkomma , een nieuw
onderdeel toegevoegd, luidende:
d. degene met betrekking tot wie
premievrijstelling als bedoeld in artikel 79b
wordt toegekend of wordt overwogen te worden
toegekend.
B. Artikel 76a komt te luiden:
Artikel 76a
De premie, die door de werkgever verschuldigd
is, bestaat uit:
a. een basispremie, waarop de artikelen 76b, 77,
77a, 79a en 79b van toepassing zijn;
b. een gedifferentieerde premie, waarop de
artikelen 76b, 78, 79a en 79b van toepassing
zijn.
C. Aan artikel 76d, eerste lid, wordt onder
vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel h door een puntkomma, een nieuw
onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de bedragen die op grond van artikel 79a op
de door werkgevers verschuldigde premies in
mindering wordt gebracht.
D. De artikelen 77b tot en met 77e vervallen.
E. Na artikel 79 wordt een nieuwe paragraaf
ingevoegd, luidende:
§ 4. Premievrijstelling
Artikel 79a
1. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen brengt, op aanvraag van
de werkgever, per werknemer die bij het begin
van het kalenderjaar de leeftijd van 57 jaar
heeft bereikt, een bedrag van ¤ 712 op de door
de werkgever verschuldigde premie over dat
kalenderjaar in mindering, voorzover hij over
dat kalenderjaar premie over het loon van die
werknemer verschuldigd is of verschuldigd zou
zijn indien artikel 79b niet van toepassing zou
zijn geweest.
2. Indien de werknemer niet gedurende het
gehele betreffende kalenderjaar in dienst is,
wordt het in de eerste volzin genoemde bedrag
naar rato vastgesteld.
3. Bij ministeriële regeling kan het bedrag,
bedoeld in het eerste lid, worden gewijzigd.
4. Op een beschikking als gevolg van een
wijziging als bedoeld in het derde lid, zijn de
artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet
bestuursrecht niet van toepassing.
5. Dit artikel is niet van toepassing indien
het loon van de werknemer slechts bestaat uit
een door tussenkomst van de werkgever
uitbetaalde uitkering op grond van de verplichte
verzekering op grond van deze wet en, indien van
toepassing, een toeslag daarop op grond van de
Toeslagenwet.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de
premie over het loon van de persoon die arbeid
verricht als bedoeld in de artikelen 2 of 7 van
de Wet sociale werkvoorziening, de artikelen 4
of 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden of
arbeid waarvoor de werkgever krachtens artikel
3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies een
vergoeding ontvangt als bedoeld in artikel 6 van
het Besluit in- en doorstroombanen, met
uitzondering van arbeid waarvoor de werkgever
krachtens artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet
SZW-subsidies een vergoeding ontvangt als
bedoeld in artikel 2 van de Regeling
schoonmaakdiensten particulieren.
Artikel 79b
1. In afwijking van artikel 76a is de
werkgever, op diens aanvraag, gedurende de
eerste drie jaar vanaf de aanvang van de
dienstbetrekking geen premie verschuldigd over
het loon van zijn werknemer die op de dag van
aanvang van die dienstbetrekking een
arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2
van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten.
2. In afwijking van artikel 76a is de
werkgever, op diens aanvraag, met betrekking tot
zijn werknemer die arbeidsgehandicapte is
geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op
de (re)integratie arbeidsgehandicapten,
gedurende één jaar nadat die werknemer zijn
eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde
werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat
dan wel gedurende één jaar nadat diens
arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel
of ter bevordering van de mogelijkheden tot het
verrichten van arbeid van die werknemer, geen
premie verschuldigd over het loon van die
werknemer.
3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid
wordt slechts in behandeling genomen als de
werkgever gelijktijdig met de aanvraag aantoont
dat de werknemer arbeidsgehandicapt is geworden.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt
onder loon niet verstaan een uitkering krachtens
de verplichte verzekering op grond van deze wet
alsmede de toeslag daarop op grond van de
Toeslagenwet.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere en
zo nodig afwijkende regels gesteld met
betrekking tot de gevallen waarin en de
situaties waaronder bij onderbrekingen van het
dienstverband dan wel bij opeenvolgende
dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere
werkgever, in afwijking van het eerste en tweede
lid wel premie verschuldigd is.
F. Na artikel 91 wordt een hoofdstuk ingevoegd,
luidende:
HOOFDSTUK VIIIA. OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 91a
1. Artikel 79b, eerste lid, is niet van
toepassing indien de dienstbetrekking is
aangegaan voor 1 januari 2002.
2. Artikel 79b, tweede lid is niet van
toepassing indien de werknemer voor 1 januari
2002 zijn eigen arbeid of een andere functie bij
dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft
hervat dan wel indien diens arbeidsplaats voor
die datum is aangepast tot behoud, herstel of
ter bevordering van de mogelijkheden tot het
verrichten van arbeid van die werknemer.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen
met betrekking tot het jaar 2002 nadere en zo
nodig afwijkende regels worden gesteld in
verband met een goede invoering van de artikelen
79a en 79b.
Artikel II
Indien artikel 57 van het bij koninklijke
boodschap van 6 april 2001 ingediende voorstel
van wet Invoering van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)
(Kamerstukken II 2000/2001, 27 665) tot wet is
verheven en in werking is getreden wordt de Wet
op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
gewijzigd als volgt:
A. Van artikel 1 vervalt het tweede lid alsmede
de aanduiding "1" voor het eerste lid.
B. Artikel 3, vierde lid, vervalt.
C. Aan artikel 10, eerste lid, wordt onder
vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel d door een puntkomma, een nieuw
onderdeel toegevoegd, luidende:
e. in dienstbetrekking staat als bedoeld in de
WIW.
D. Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel b en
wordt onderdeel c verletterd tot onderdeel b.
2. In het tweede lid vervalt "en verstrekt hij
aan werkgevers de noodzakelijke instrumenten om
indienstneming van deze personen te bevorderen".
E. Paragraaf 1 van hoofdstuk 3 komt te luiden:
§ 1. Subsidie voor reïntegratie-activiteiten
Artikel 15. Subsidie voor
reïntegratie-activiteiten
1. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kan aan de werkgever,
bedoeld in artikel 8, indien zijn werknemer
arbeidsgehandicapte wordt in de zin van artikel
2, op aanvraag subsidie verstrekken voor
werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, waarmee
de inschakeling in de arbeid van die werknemer
wordt bevorderd buiten het bedrijf van die
werkgever.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden nadere regels gesteld in ieder
geval omtrent de hoogte van de subsidie en de
voorwaarden waaronder de subsidie op grond van
het eerste lid wordt verstrekt.
F. Paragraaf 2 van hoofdstuk 3 komt te luiden:
§ 2. Subsidie voor extra reïntegratiekosten
werkgevers
Artikel 16. Subsidie voor extra
reïntegratiekosten werkgevers
1. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kan op aanvraag van de
werkgever die met een werknemer een
dienstbetrekking van ten minste zes maanden is
aangegaan of waarmee door elkaar opvolgende
dienstbetrekkingen gedurende ten minste zes
maanden een dienstbetrekking blijkt te bestaan,
subsidie vertrekken voor meerkosten indien die
werkgever aantoont dat het totaal van de kosten
die hij heeft gemaakt ten behoeve van het in
dienst nemen of in dienst houden van een
arbeidsgehandicapte werknemer meer bedraagt dan
de som van de premievrijstellingen, bedoeld in
artikel 79b van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 82,
82a of 97c van de Werkloosheidswet, of dat hij,
na ommekomst van de periode van 3
respectievelijk 1 jaar, genoemd in de
aangehaalde wetsartikelen, kosten heeft gemaakt
ten behoeve van het in dienst houden van een
arbeidsgehandicapte werknemer.
2. Onder het totaal van de kosten, bedoeld in
het eerste lid, wordt verstaan het totaal van de
kosten ten behoeve van een arbeidsgehandicapte
werknemer en verband houdende met kosten die
voortvloeien uit scholing, training en
begeleiding van de werknemer, de noodzakelijke
aanpassingen van de samenstelling en toewijzing
van arbeid, de inrichting van de arbeidsplaats,
de productie- en werkmethoden, en de bij de
arbeid te gebruiken hulpmiddelen, alsmede met de
kosten die voortvloeien uit de aanpassing van de
inrichting van het bedrijf, voorzover de
behoefte daaraan wordt opgeroepen door de
deelneming van de arbeidsgehandicapte werknemer
aan de werkzaamheden of het daarmee
samenhangende verblijf in het bedrijf.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de verstrekking van subsidies als
bedoeld in het eerste lid en het bepalen van
kosten als bedoeld in het tweede lid en kunnen
regels worden gesteld omtrent de aan de subsidie
te verbinden verplichtingen. Deze regels kunnen
in elk geval voorschriften bevatten betreffende
de hoogte of het percentage van de kosten
waarvoor een subsidie als bedoeld in het eerste
lid kan worden verstrekt.
Artikel 17. Overgang van onderneming
1. In geval van overgang van een onderneming
als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, waarbij aan de werkgever die
de onderneming overdraagt een subsidie is
verstrekt als bedoeld in de artikelen 15 of 16,
wordt voor de toepassing van deze wet de
subsidie aangemerkt als een subsidie verstrekt
aan de werkgever die de onderneming overneemt.
2. Indien slechts een deel van de onderneming
overgaat als bedoeld in het eerste lid, vindt
het eerste lid uitsluitend toepassing, indien de
werknemers voor wie subsidies zijn verstrekt als
bedoeld in het eerste lid, hun werkzaamheden
uitoefenen bij het deel van de onderneming dat
wordt overgenomen.
G. Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt "een subsidie als
bedoeld in de artikelen 15 tot en met 18"
vervangen door: een subsidie als bedoeld in
artikel 15 of 16.
2. In het tweede lid wordt "een subsidie als
bedoeld in artikel 16 of 17" vervangen door: een
subsidie als bedoeld in artikel 15 of 16.
3. Het derde en vierde lid vervallen.
H. In artikel 21, eerst lid, wordt "Subsidies
als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 18"
vervangen door: Subsidies als bedoeld in de
artikelen 15 en 16.
I. Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging
van de punt aan het slot van onderdeel c door
een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:
d. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de
inrichting van de arbeidsplaats, de productie-
en werkmethoden, en de bij de arbeid te
gebruiken hulpmiddelen die in overwegende mate
op het individu van de werknemer zijn afgestemd.
2. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van
het zesde lid tot het vijfde lid.
J. Artikel 43, eerste lid, onderdeel a, komt te
luiden:
a. subsidies, bedoeld in de artikelen 15, 16,
30, 33 en 33a of overeenkomsten bedoeld in
artikel 33 dan wel 33a, eerste lid, onderdeel
b;.
K. Artikel 49b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en
met zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid,
vervalt het eerste lid.
2. In het tot vierde lid vernummerde lid wordt
"tweede of derde lid" vervangen door: eerste of
tweede lid.
3. In het tot vijfde lid vernummerde lid
wordt "eerste, tweede of derde lid" vervangen
door: eerste of tweede lid.
L. Met ingang van 1 januari 2004 wordt artikel
49b als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en
met vijfde lid tot eerste tot en met vierde lid,
vervalt het eerste lid.
2. In het tot derde lid vernummerde lid wordt
"tweede of derde lid" vervangen door: eerste of
tweede lid.
3. In het tot vierde lid vernummerde lid wordt
"eerste, tweede of derde lid" vervangen door:
eerste of tweede lid.
M. Artikel 77 vervalt.
N. Voor hoofdstuk 12 wordt een artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 87b. Overgangsbepaling artikelen 15 tot
en met 21a
1. De artikelen 15 tot en met 21a en de daarop
berustende bepalingen, met uitzondering van
artikel 16a, zoals deze luidden op het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 57 van de
Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen doch vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I
van de Wet van .. houdende wijziging van sociale
zekerheidswetten (Belastingplan 2002 V- Sociale
zekerheidswetgeving), blijven van toepassing op
dienstbetrekkingen die zijn aangegaan tot en met
31 december 2001 en ingeval een werknemer zijn
eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde
werkgever heeft hervat vóór 1 januari 2002 dan
wel nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot
behoud, herstel of ter bevordering van de
arbeidsgeschiktheid van die werknemer voor de
eigen arbeid voor die datum.
2. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen voert de uit het eerste
lid voortvloeiende werkzaamheden uit.
Artikel III
De Werkloosheidswet wordt gewijzigd als volgt:
A. Artikel 82 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1."
geplaatst.
2. Er worden 4 leden toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid is de
werkgever, op diens aanvraag, ten gunste van het
Algemeen Werkloosheidsfonds gedurende de eerste
drie jaar vanaf de aanvang van de
dienstbetrekking geen premie verschuldigd over
het loon van de werknemer die op de dag van
aanvang van die dienstbetrekking een
arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2
van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten.
3. In afwijking van het eerste lid is de
werkgever, op diens aanvraag, ten aanzien van
zijn werknemer die arbeidsgehandicapte is
geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op
de (re)integratie arbeidsgehandicapten,
gedurende één jaar nadat die werknemer zijn
eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde
werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat
dan wel gedurende één jaar nadat diens
arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel
of ter bevordering van de mogelijkheden tot het
verrichten van arbeid van die werknemer, geen
premie verschuldigd over het loon van die
werknemer ten gunste van het Algemeen
Werkloosheidsfonds.
4. Een aanvraag als bedoeld in het derde lid,
wordt slechts in behandeling genomen als de
werkgever gelijktijdig met de aanvraag aantoont
dat de werknemer arbeidsgehandicapt is geworden.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere en
zo nodig afwijkende regels gesteld met
betrekking tot de gevallen waarin en de
situaties waaronder bij onderbrekingen van het
dienstverband dan wel bij opeenvolgende
dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere
werkgever, in afwijking van het tweede en derde
lid wel premie verschuldigd is.
B. Na artikel 82 wordt een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 82a
1. In afwijking van artikel 81, eerste en
derde lid, is de werkgever, op diens aanvraag,
ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds
gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang
van de dienstbetrekking geen premie verschuldigd
over het loon van de werknemer die op de dag van
aanvang van die dienstbetrekking een
arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2
van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten.
2. In afwijking van artikel 81, eerste en
derde lid, is de werkgever, op diens aanvraag,
ten aanzien van de werknemer die
arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in
artikel 2 van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten, gedurende één jaar nadat
die werknemer zijn eigen arbeid of een andere
functie bij dezelfde werkgever geheel of
gedeeltelijk heeft hervat dan wel gedurende één
jaar nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot
behoud, herstel of ter bevordering van de
mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van
die werknemer, geen premie verschuldigd over het
loon van die werknemer ten gunste van het
Algemeen Werkloosheidsfonds.
3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid,
wordt slechts in behandeling genomen als de
werkgever gelijktijdig met de aanvraag aantoont
dat de werknemer arbeidsgehandicapt is geworden.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt
onder loon niet verstaan een uitkering krachtens
de verplichte verzekering op grond van de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering alsmede de
toeslag daarop op grond van de Toeslagenwet.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere en
zo nodig afwijkende regels gesteld met
betrekking tot de gevallen waarin en de
situaties waaronder bij onderbrekingen van het
dienstverband dan wel bij opeenvolgende
dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere
werkgever, in afwijking van het eerste en tweede
lid wel premie verschuldigd is.
C. Aan artikel 97c worden 5 leden toegevoegd,
luidende:
6. In afwijking van het eerste lid is de
overheidswerkgever, op diens aanvraag, gedurende
de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de
dienstbetrekking geen premie verschuldigd over
het loon van de overheidswerknemer die op de dag
van aanvang van die dienstbetrekking een
arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2
van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten.
7. In afwijking van het eerste lid is de
overheidswerkgever, op diens aanvraag, voor de
overheidswerknemer die arbeidsgehandicapte is
geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op
de (re)integratie arbeidsgehandicapten,
gedurende één jaar nadat die werknemer zijn
eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde
werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat
dan wel gedurende één jaar nadat diens
arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel
of ter bevordering van de mogelijkheden tot het
verrichten van arbeid van die werknemer, geen
premie verschuldigd over het loon van die
werknemer.
8. Een aanvraag als bedoeld in het zevende
lid, wordt slechts in behandeling genomen als de
werkgever gelijktijdig met de aanvraag aantoont
dat de werknemer arbeidsgehandicapt is geworden.
9. Voor de toepassing van het zesde en zevende
lid wordt onder loon niet verstaan een uitkering
krachtens de verplichte verzekering op grond van
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
alsmede de toeslag daarop op grond van de
Toeslagenwet.
10. Bij ministeriële regeling worden nadere en
zo nodig afwijkende regels gesteld met
betrekking tot de gevallen waarin en de
situaties waaronder bij onderbrekingen van het
dienstverband dan wel bij opeenvolgende
dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere
werkgever, in afwijking van het zesde en zevende
lid wel premie verschuldigd is.
D. Artikel 105 komt te luiden:
Artikel 105
Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kan, zo dikwijls het
zulks nodig oordeelt, degene met betrekking tot
wie premievrijstelling als bedoeld in artikel
82, tweede of derde lid, 82a of 97c, zesde of
zevende lid, wordt toegekend of wordt overwogen
te worden toegekend, oproepen of doen oproepen
en op een door of vanwege het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te
bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen.
E. Na artikel 130f wordt een hoofdstuk
ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK XB. OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 130g
1. De artikelen 82, tweede lid, 82a, eerste
lid, en 97c, zesde lid, zijn niet van toepassing
indien de dienstbetrekking is aangegaan voor 1
januari 2002.
2. De artikel 82, derde lid, 82a, tweede lid,
en 97c, zevende lid, zijn niet van toepassing
indien de werknemer voor 1 januari 2002 zijn
eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde
werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat
dan wel indien diens arbeidsplaats voor die
datum is aangepast tot behoud, herstel of ter
bevordering van de mogelijkheden tot het
verrichten van arbeid van die werknemer.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen
met betrekking tot het jaar 2002 nadere en zo
nodig afwijkende regels worden gesteld in
verband met een goede invoering van de artikelen
82, 82a en 97c.
Artikel IV
Indien artikel 81 van het bij koninklijke
boodschap van 6 april 2001 ingediende voorstel
van wet Invoering van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)
(Kamerstukken II, 2000/2001, 27 665) tot wet is
verheven en in werking is getreden wordt de Wet
inschakeling werkzoekenden gewijzigd als volgt:
A. In artikel 8, eerste lid, wordt "de artikelen
3, 3a, 5, 13a en 13b van de wet" vervangen door:
de artikelen 3, 3a en 5 van de wet.
B. Paragraaf 4 van hoofdstuk 2 met de artikelen
13a en 13b vervalt.
C. Artikel 14, tweede lid, wordt gewijzigd als
volgt:
1. In onderdeel a wordt "voorzieningen,
bedoeld in de artikelen 4, 5 en 13b" vervangen
door: voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4
en 5.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. een vast bedrag voor de voorzieningen,
bedoeld in artikel 3 en 3a, en de uit die
artikelen voortvloeiende activiteiten van de
gemeenten ten behoeve van de inschakeling in het
arbeidsproces.
D. In artikel 15, vierde lid, vervalt de
zinsnede: ,dat de gemeente ten gevolge daarvan
loon was verschuldigd,.
E. Indien het bij koninklijke boodschap van ...
2001 ingediende voorstel van Wet houdende
Wijziging van belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002 I- Arbeidsmarkt en
inkomensbeleid) (Kamerstukken II, 2000/2001,
.....) tot wet wordt verheven en inwerking treedt
en deze wet wordt bekrachtigd op of na het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet
houdende wijziging van belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002 I- Arbeidsmarkt en
inkomensbeleid) wordt na artikel 25a een artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 25b Overgang voorzieningen
arbeidsgehandicapten
1. Artikel 13a en de daarop berustende
bepalingen, zoals deze luidden op het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 81 van de
Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen doch vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IV
van de Wet van .. houdende wijziging van enkele
sociale zekerheidswetten (Belastingplan 2002
V-Sociale zekerheidswetgeving), blijft van
toepassing op de arbeidsgehandicapte, die tot en
met 31 december 2001 een arbeidsovereenkomst is
aangegaan of is aangesteld om arbeid te
verrichten als bedoeld in het derde lid van dat
artikel, en die vóór dat tijdstip een aanvraag
voor voorzieningen als bedoeld in artikel 31,
tweede lid, van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten heeft gedaan.
2. Artikel 13b en de daarop berustende
bepalingen, zoals deze luidden op het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 81 van de
Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen doch vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IV
van de Wet van .. houdende wijziging van enkele
sociale zekerheidswetten (Belastingplan 2002
V-Sociale zekerheidswetgeving), blijft van
toepassing op de werkgever, die tot en met dat
tijdstip met een arbeidsgehandicapte een
arbeidsovereenkomst is aangegaan of deze heeft
aangesteld om arbeid te verrichten, en die vóór
dat tijdstip een aanvraag heeft gedaan voor een
subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget als
bedoeld in artikel 17 of een pakket op maat als
bedoeld in artikel 18 van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten, zoals die
artikelen luidden op dat tijdstip.
Hoofdstuk 2 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel V Overgangsrecht structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Indien artikel 38 van het bij koninklijke
boodschap van 6 april 2001 ingediende voorstel
van wet Invoering van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)
(Kamerstukken II, 2000/2001, 27 665) tot wet is
verheven en in werking is getreden wordt in het
eerste lid van dat artikel "op grond van artikel
13a en 13b van de Wet inschakeling
werkzoekenden" vervangen door: op grond van de
Wet inschakeling werkzoekenden.
Artikel VI Bepaling in verband met de Wet
verbetering poortwachter
Indien artikel II, onderdeel C, van het bij
koninklijke boodschap van 17 april 2001
ingediende voorstel van wet tot Verbetering van
de procesgang in het eerste ziektejaar en nieuwe
regels voor de ziekmelding, de reïntegratie en
de wachttijd van werknemers alsmede met
betrekking tot de loondoorbetalingsverplichting
van de werkgever (Wet verbetering poortwachter)
(Kamerstukken II 2000/2001, 27 678) tot wet is
verheven en in werking is getreden wordt in
artikel 23, eerste lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt na "een
arbeidsongeschiktheidsuitkering" ingevoegd: ,
alsmede degene met betrekking tot wie
premievrijstelling als bedoeld in artikel 79b
wordt toegekend of wordt overwogen te worden
toegekend.
Artikel VII Bepaling in verband met de
Verzamelwet SZW-wetten 2001
1. Indien artikel IV van het bij koninklijke
boodschap van 3 september 2001 ingediende
voorstel van wet houdende Enkele wijzigingen in
wetten op het terrein van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet
SZW-wetten 2001) (Kamerstukken II 2000/01, 27
897), nadat het tot wet is verheven, in werking
treedt na het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet, vervalt artikel II, onderdeel L, van
deze wet en komt dat artikel IV als volgt te
luiden:
Artikel IV Wijziging van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten
De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 49b vervalt het derde lid, onder
vernummering van het vierde en vijfde lid tot
het vierde respectievelijk vijfde lid.
B
Met ingang van 1 januari 2004 wordt artikel 49b
als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot
het eerste lid en het vierde en vijfde lid tot
het tweede en derde lid vervallen het eerste en
derde lid.
2. In het tot tweede lid vernummerde lid wordt
de zinsnede "in het tweede of derde lid"
vervangen door: in het eerste lid.
3. In het tot derde lid vernummerde lid wordt
de zinsnede "in het eerste, tweede of derde
lid" vervangen door: in het eerste lid.
C
Na artikel 87 wordt een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 87a. Overgangsbepaling inzake artikel
49b
1. Op aanvragen van subsidie als bedoeld in
artikel 44, tweede lid, ontvangen voor de dag
van inwerkingtreding van artikel IV van de
Verzamelwet SZW-wetten 2001, blijft artikel 49b,
derde lid, zoals dat luidde op de dag voor de
dag van inwerkingtreding van dat artikel IV, van
toepassing.
2. Op aanvragen van voorzieningen als bedoeld
in paragraaf 1 of 3 van hoofdstuk 4, ontvangen
voor 1 januari 2004, blijft artikel 49b, derde
lid, zoals dat luidde op 31 december 2003, van
toepassing.
2. Indien artikel IV van het bij koninklijke
boodschap van 3 september 2001 ingediende
voorstel van wet houdende Enkele wijzigingen in
wetten op het terrein van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet
SZW-wetten 2001) (Kamerstukken II 2000/01,27
897) nadat
het tot wet is verheven in werking treedt vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet,
vervalt onderdeel B van dat artikel IV en komt
artikel II, onderdelen K en L, van deze wet als
volgt te luiden:
K. Artikel 49b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en
met vijfde lid tot eerste tot en met vierde lid,
vervalt het eerste lid.
2. In het tot derde lid vernummerde lid wordt
"tweede of derde lid" vervangen door: eerste of
tweede lid.
3. In het tot vierde lid vernummerde lid wordt
"eerste, tweede of derde lid" vervangen door:
eerste of tweede lid.
L. Met ingang van 1 januari 2004 wordt artikel
49b als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot
het eerste lid en het vierde en vijfde lid tot
het tweede en derde lid vervallen het eerste en
derde lid.
2. In het tot tweede lid vernummerde lid wordt
de zinsnede "in het tweede of derde lid"
vervangen door: in het eerste lid.
In het tot derde lid vernummerde lid wordt de
zinsnede "in het eerste, tweede of derde lid"
vervangen door: in het eerste lid.
Artikel VIII Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking met ingang van 1
januari 2002.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal
worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
Gegeven,
De staatssecretaris van Financiën,
De staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten
(Belastingplan 2002 V- Sociale
zekerheidswetgeving)
Memorie van toelichting
Inhoudsopgave
1 Algemeen 2
2 Sociale zekerheidswetgeving 2
Artikelsgewijze toelichting 21
1. ALGEMEEN
Het kabinet stelt in het kader van de begroting
2002 een aantal belastingmaatregelen voor. Mede
vanwege de in het verleden geuite wens van de
Raad van State, de Tweede Kamer en de Eerste
Kamer zijn de maatregelen ondergebracht in een
vijftal afzonderlijke wetsvoorstellen. Deze
zijn:
Wijziging van enkele belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002 I- Arbeidsmarkt en
inkomensbeleid),
Wijziging van enkele belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002 II- Economische
infrastructuur),
Wijziging van enkele belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002 III- Natuur, milieu en
vervoer),
Wijziging van enkele belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002 IV- Herziening successie- en
schenkingsrecht, BTW-maatregelen, artiesten- en
sportersregeling, alsmede overige aanpassingen),
en
Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten
(Belastingplan 2002 V- Sociale
zekerheidswetgeving).
In het onderhavige wetsvoorstel zijn de volgende
maatregelen opgenomen:
· Invoering van een premiekorting voor
werkgevers van oudere werknemers. Werkgevers
krijgen een forfaitaire premiekorting per
werknemer van 58 jaar of ouder op de door de
werkgever te betalen WAO-premie. De hoogte van
deze korting bedraagt ¤ 712 (f 1.570).
· Vervanging van de
REA-plaatsingssubsidies, pakket op maat en de
voorziening voor behoud van het eigen werk door
· vrijstelling voor werkgevers van
AWF-werkgeverspremie en WAO-basispremie en
WAO-gedifferentieerde premie bij indienstneming
of in dienst houden van arbeidsgehandicapten,
met de aanvullende mogelijkheid een subsidie te
verkrijgen voor de kosten voor zover ze meer
bedragen dan het bedrag van de
premievrijstelling.
· Verruiming van de mogelijkheid om
voorzieningen op de werkplek aan de werknemer te
verstrekken.
· Invoering premievrijstelling voor
werkgevers met werknemers in een
WIW-dienstbetrekking.
2. Sociale zekerheidswetgeving
Algemeen
De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
(Wet REA), in werking getreden op 1 juli 1998,
kent een breed instrumentarium zowel gericht op
werkgevers als op werknemers, om
arbeidsgehandicapten te ondersteunen bij het
(re)integreren in het arbeidsproces. In februari
2001 is de evaluatie van de eerste anderhalf
jaar van de Wet REA aan de Tweede Kamer
aangeboden. Voor dit wetsvoorstel zijn met name
de volgende constateringen omtrent de werking
van de Wet REA van belang:
· het instrumentarium is
onoverzichtelijk;
· de procedures voor toekenning
instrumenten zijn te lang en te gecompliceerd;
· er zijn grote verschillen in
toepassingsbereik en doelgroep van de
instrumenten;
· de instrumenten zijn bij
belanghebbenden onvoldoende bekend;
· een belangrijk deel van de
arbeidsgehandicapten zou ook zonder toepassing
van (her-)plaatsingssubsidie aan het werk zijn
gegaan of gebleven; voor werkgevers is de
beschikbaarheid van deze subsidies niet
doorslaggevend voor het reïntegreren van
werknemers.
De betrokken partijen gaven wel aan de
doelstelling van de wet te onderschrijven en de
instrumenten te beschouwen als een nuttig middel
om een aantal drempels te verlagen.
De resultaten van deze evaluatie en de wens te
komen tot een verdere verbetering van het
arbeidsmarkt- en inkomensbeleid vormen de
aanleiding voor het onderhavige voorstel.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd het onnodig gebruik van reïntegratiemiddelen te verminderen. De evaluatie REA geeft er blijk van dat werkgevers de verstrekking van subsidies niet doorslaggevend te vinden in hun beleid en regelmatig vindt men de subsidies ook niet nodig. Ook zonder de subsidies zouden de meeste reïntegraties wel zijn doorgegaan. Door middel van versobering van het instrumentarium wordt ernaar gestreefd onnodig gebruik te beperken.
De samenhang tussen de verschillende
reïntegratie-instrumenten, en de relatie tussen
de reïntegratie-instrumenten en de
premiedoorbelasting bij instroom van werknemers
in de WAO was onvoldoende helder. In dit
wetsvoorstel wordt daarom de transparantie van
het stelsel verhoogd doordat drie instrumenten
gericht op reïntegratie worden samengebracht op
de premienota. De navolgende instrumenten worden
daartoe samengevoegd:
· de subsidies in de vorm van budgetten,
pakket op maat en vergoeding voor kosten bij
behoud van het eigen werk van de
arbeidsgehandicapte;
· de regeling over de vrijstelling en
korting van de basispremie WAO voor de
werkgevers die ten minste 3%
arbeidsgehandicapten in dienst hadden en
· de opslag van de gedifferentieerde
premie.
Deze drie instrumenten worden op voor de
werkgever overzichtelijke wijze in een
premievrijstelling verwerkt in zijn premienota.
Deze samenvoeging van de instrumenten in een
premievrijstelling zorgt ervoor dat zowel de
tegemoetkoming aan de werkgever in verband met
reïntegratie als zijn extra lasten ten gevolge
van instroom van werknemers in de WAO in de
premieheffing tot uiting worden gebracht.
Daarmee wordt een duidelijk signaal afgegeven en
wordt het reïntegratiebevorderend aspect van de
premieheffing versterkt.
Voorts heeft het wetsvoorstel tot doel te komen
tot een verlichting van de administratieve
lasten voor de werkgevers doordat een nieuwe
eenvoudigere regeling wordt gecreëerd. Daarin
zijn geen afzonderlijke aanvragen bij
reïntegratie nodig, voor enerzijds de budgetten
en anderzijds de toepassing van vrijstelling van
en korting op de basispremie WAO, maar kan in
het algemeen worden volstaan met één aanvraag,
namelijk voor een premievrijstelling. Alleen in
die gevallen waarin de werkgever aantoonbaar
hogere kosten heeft dan de premievrijstelling,
kan nog om een aanvullende vergoeding worden
gevraagd. Deze nieuwe regeling zal daarmee een
bijdrage leveren om belemmeringen die door
werkgevers worden ervaren bij het aanvragen van
reïntegratie-instrumenten weg te nemen en aldus
het in dienst nemen of houden van
arbeidsgehandicapten bevorderen.
De in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen
staan niet op zichzelf, maar maken onderdeel uit
van de in het kader van het Belastingplan 2002
ontwikkelde voorstellen waarin reïntegratie
wordt bevorderd door prikkels tot reïntegratie
te verleggen van werkgevers naar werknemers.
Verwezen wordt hier naar de in het Belastingplan
2002, onderdeel I Arbeidsmarkt- en
inkomensbeleid, opgenomen voorstellen inzake de
toetrederskorting gericht op het stimuleren van
toetreders en de maatregelen gericht op oudere
werknemers. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel
aan de werknemer de mogelijkheid geboden om zelf
meeneembare voorzieningen aan te vragen met
betrekking tot de werkplek.
Ontvangen commentaren
College van toezicht sociale verzekeringen
Het College van toezicht sociale verzekeringen
(Ctsv) constateert dat het toezicht op de
uitvoering door de wijzigingen niet tot
problemen behoeft te leiden. Het is het college
gebleken dat een hoog ambitieniveau wordt
nagestreefd en het is van oordeel dat van
fundamentele wijzigingen in het
uitvoeringsproces (meer) rendement is te
verwachten en acht het daarom van belang dat in
de Memorie van toelichting een duidelijker
verband wordt gelegd tussen de wetswijziging en
hetgeen van de uitvoering wordt verwacht om de
het doel te realiseren. Daarnaast heeft het Ctsv
een technische opmerking met betrekking tot de
premievrijstelling ten gunste van het Algemeen
Werkloosheidsfonds (AWf).
Naar aanleiding van dit commentaar is in de
Memorie van toelichting duidelijker tot
uitdrukking gebracht welke gevolgen de
wijzigingen hebben voor het uitvoeringsproces.
Adviescollege toetsing administratieve lasten
Het adviescollege toetsing administratieve
lasten (Actal) gaat slechts summier in op de
voorstellen die betrekking hebben op dit
wetsvoorstel. De veronderstelling dat de
wetswijziging zal leiden tot een vermindering
van de administratieve lasten voor werkgevers
met ¤ 3,5 miljoen (8 miljoen gulden), wordt door
Actal onderschreven. Het college dringt aan op
een goede voorlichtingscampagne, om onnodige
administratieve lasten te voorkomen.
Het spreekt voor zich dat de invoering van de
wijzigingen gepaard zal gaan met een adequate
voorlichting aan werkgevers. De
voorlichtingsactiviteiten zullen worden
afgestemd op de voorlichting die zal
plaatsvinden naar aanleiding van de overige
belangrijke wijzigingen door invoering van de
Wet verbetering poortwachter en de wet Structuur
uitvoering werk en inkomen (SUWI).
Landelijk instituut sociale verzekeringen
Algemeen
Het Landelijk instituut sociale verzekeringen
(Lisv) is in grote lijnen te spreken over de
eenvoud en de transparantie van het voorstel. De
nieuwe regeling is op zichzelf genomen
eenvoudiger dan de bestaande. Een belangrijk
voordeel is dat werkgevers nog maar één aanvraag
(tot premievrijstelling) hoeven te doen in
plaats van twee (voor subsidie en vrijstelling
en korting basispremie WAO). Vermindering van de
lastendruk is afhankelijk van de invulling en
toepassing van de regeling. Uitvoeringstechnisch
zijn geen knelpunten te verwachten in relatie
tot de Poortwachter en SUWI. Op termijn zal het
voorstel tot vereenvoudiging voor werkgevers en
de uitvoering kunnen leiden. Het Lisv acht de
introductie van voorzieningen die door de
werknemer meegenomen kunnen worden naar een
nieuwe werkkring een welkome verruiming van het
instrumentarium. De wetstechnische opmerkingen
zullen voor zover nodig worden verwerkt in het
wetsvoorstel en het artikelsgewijs gedeelte van
de Memorie van toelichting. Hieronder zal worden
ingegaan op de hoofdpunten uit het commentaar.
Datum van inwerkingtreding van de wijzigingen
Het Lisv adviseert de wijzigingen niet per 1
januari 2002 in werking te laten treden, doch
geeft in overweging als ingangsdatum 1 januari
2003 te kiezen in verband met de onmogelijkheid
aanpassingen door te voeren in de
geautomatiseerde systemen als gevolg van
invoering van de Euro. Invoering halverwege het
kalenderjaar wordt afgeraden in verband met de
dan noodzakelijke afrekening van het
kalenderjaar in twee delen met de daaraan
verbonden (extra) administratieve lasten voor de
werkgever en de uitvoering.
Uit overleg met het Lisv en het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV) i.o. naar aanleiding van het commentaar is
naar voren gekomen dat aanpassing van de
systemen na 1 januari 2002 in verband met de
inwerkingtreding van het wetsvoorstel wel
mogelijk is en dat de afrekening van de in de
wet opgenomen premievrijstelling, eenmalig, na
afloop van het kalenderjaar 2002 wel tot de
mogelijkheden behoort. Daarmee wordt de
werkgever achteraf alsnog in aanmerking gebracht
voor de premievrijstelling en premiekorting over
dat kalenderjaar. Onderzocht wordt thans in
overleg met het Lisv en het UWV i.o. om in de
loop van het jaar werkgevers al tegemoet te
komen door op voorlopige basis een vrijstelling
of korting te verlenen en met de afrekening over
het kalenderjaar de voorlopig verleende
tegemoetkoming te verrekenen. Hiermee wordt het
mogelijk gemaakt de wijzigingen per 1 januari
2002 in werking te laten treden.
Protocollering van de medisch-arbeidskundige
beoordeling door de arbodiensten
Gepleit wordt voor een systeem van
protocollering en monitoring van de uitvoering
van de medisch-arbeidskundige beoordeling door
arbodiensten in die gevallen waarin een
werknemer niet als arbeidsgehandicapte bij het
UWV bekend is. Uit de evaluatie van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten is naar
voren gekomen dat de uitvoering van de
arbeidsgehandicaptetoets door arbodiensten niet
op eenduidige en inzichtelijke wijze heeft
plaatsgevonden. Hierdoor is het voor de
uitvoeringsinstelling niet goed mogelijk om af
te gaan op het oordeel van de arbodienst. Ter
verbetering van de uitvoering is het daarom
gewenst dat de richtlijnen voor de uitvoering
verduidelijkt worden, waarvoor een systeem van
protocollering in het verlengde van een
protocollering in het kader van de Wet
verbetering poortwachter aangewezen kan zijn. In
overleg met de brancheorganisatie arbodiensten
en het Lisv zullen de mogelijkheden daartoe
worden verkend.
Bijzondere doelgroepen
Het Lisv voorziet dat de stimulerende werking op
het in dienst houden of nemen van
arbeidsgehandicapten kan worden verminderd, met
name in die gevallen waarin de kosten relatief
hoog zijn en het voordeel van de
premievrijstelling gering omdat sprake is van
een laag loon. Werkgevers zullen dan eerder
genoodzaakt zijn een beroep te doen op de
aanvullende subsidieregeling, waardoor voor hen
eerder een (administratieve) drempel ontstaat om
van de regeling gebruik te maken. Genoemd worden
in het bijzonder de jonggehandicapte, bij wie
vaak loondispensatie wordt toegepast, en de
herintreder in deeltijd. Het Lisv geeft in
overweging om voor deze gevallen een
minimumbijdrage te introduceren.
Hierover wordt opgemerkt dat de werkgever,
ongeacht de hoogte van het loon en dus de hoogte
van de premievrijstelling, altijd ten minste de
werkelijke extra kosten in verband met de
reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers
vergoed krijgt. Bij een laag loon zal hij eerder
genoodzaakt zijn een aanvullende subsidie voor
de meerkosten aan te vragen. Voor de doelgroep
jonggehandicapten op wie loondispensatie van
toepassing is, zullen kosten in verband met
reïntegratie in het algemeen vooral gelegen zijn
in de extra begeleiding die daarbij noodzakelijk
is. In de vergoeding van kosten van begeleiding
wordt thans al voorzien door middel van de
regeling in de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten inzake de persoonlijke
ondersteuning. In het algemeen zullen daarom
niet veel extra kosten worden gemaakt door de
werkgever. Voor zover daarvan wel sprake is,
zullen de kosten als gevolg van het lage loon
relatief snel boven het bedrag van de
premievrijstelling uitstijgen en zal de
werkgever een aanvullende subsidie daarvoor
kunnen vragen. Een minimumbijdrage voor deze
specifieke doelgroep gebaseerd op een hoger
bedrag dan het werkelijk betaalde loon kan
daaraan tegemoet komen. Over de consequenties
van deze suggestie wordt overleg worden gevoerd
met het Lisv.
Het voorstel om ook voor personen die in
deeltijd werken een minimumbijdrage in te voeren
sluit niet aan bij de intentie van het
wetsvoorstel. Bedoeling is namelijk om de
prikkel voor de werkgever zoveel mogelijk te
laten aansluiten bij de omvang van de
werkzaamheden en de verdiensten van de
werknemer. Een minimumbijdrage voor personen die
in deeltijd werken sluit daar niet bij aan en is
ook in het voorheen bestaande systeem van
budgetten en pakket op maat niet voorzien.
Immers in dat stelsel is het budget gekoppeld
aan het aantal uren waarvoor de werknemer
werkzaam is en de hoogte van de
loonkostensubsidie als onderdeel van het pakket
op maat is afhankelijk van het loon van de
werknemer.
Subsidie voor meerkosten boven de
premievrijstelling
Het Lisv acht het wenselijk dat de
toekenningsbeslissingen werkgevers een zodanige
zekerheid bieden aan de werkgevers dat niet
daarop achteraf in hun nadeel wordt
teruggekomen. De werkgever kan de subsidie voor
de meerkosten voor zover hoger dan het bedrag
van de premievrijstelling aanvragen na afloop
van de periode van de premievrijstelling, maar
de wet biedt hem ook de mogelijkheid om al voor
afloop daarvan een subsidie te vragen.
Afhankelijk van de wijzigingen in de bepalende
factoren (duur en omvang van de
dienstbetrekking, het loon en de geldende
premiepercentages) kan dit leiden tot een
eindafrekening die ten voordele, maar ook ten
nadele van de werkgever kan zijn.
Hieraan kan worden tegemoet gekomen door het
stellen van nadere regels bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur op grond van de
wet in die zin dat met reguliere
loonsverhogingen en wijzigingen in
premiepercentages na de beslissing ten nadele
van de werkgever geen rekening wordt gehouden.
Alleen wijzigingen in de duur en omvang van de
dienstbetrekking kunnen dan nog leiden tot een
aanpassing, hetgeen niet anders is in het
stelsel van de budgetten en pakket op maat.
Statistische informatievoorziening
Het Lisv duidt er expliciet op bij de
voorgenomen ingangsdatum van de wetswijziging
per 1 januari 2002 niet eerder dan oktober 2003
de eerste statistische gegevens bekend zullen
zijn.
Wijziging van de regels zal moeten leiden tot de
ontwikkeling van een nieuwe gegevensuitvraag
waarmee noodzakelijkerwijs enige tijd gemoeid
is. In overleg met het UWV zal gezocht worden
naar mogelijkheden om eerder (voorlopige)
gegevens beschikbaar te krijgen, waaronder door
middel van aanvullend onderzoek.
Internationaalrechtelijke aspecten
Het Lisv vraagt aandacht voor de
internationaalrechtelijke aspecten in het
bijzonder ten aanzien van grensarbeiders. Het
niet van toepassing zijn van de regeling kan een
drempel opwerpen voor terugkeer naar arbeid en
het uitsluiten van de bescherming die het
Europees recht beoogt te bieden aan migrerende
werknemers zal kunnen leiden tot indirect
onderscheid van werknemers op grond van hun
woonplaats. Op dit onderdeel wordt ingegaan in
het hoofdstuk Europeesrechtelijke aspecten.
Premiekorting WAO voor werknemers van 58 jaar en
ouder
Het Lisv heeft uitvoeringstechnisch bezwaar
tegen de evenredige verlaging van de
premiekorting WAO als de oudere werknemer minder
verdient dan 50% van het wettelijk minimumloon
en doet de suggestie aan de hand om geen recht
op premiekorting te geven als het loon minder
bedraagt dan dit bedrag.
De motivatie achter deze keuze is gelegen in het
beleidsvoornemen om werkgevers te stimuleren
ouderen in dienst te nemen voor een wat groter
dienstverband, doch werkgevers niet geheel uit
te sluiten als de werknemer een gering
dienstverband heeft. Omdat slechts 13% van de
oudere werknemers een inkomen heeft van minder
dan 50% van het wettelijk minimumloon is het
aanvankelijk voorgenomen onderscheid vervallen.
Een werkgever krijgt dus altijd de volle
premiekorting, doch niet meer dan het totaal
door de werkgever verschuldigde premiebedrag
WAO.
Vereniging Nederlandse Gemeenten
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt
in haar reactie de uitgangspunten van de
wijzigingen van de Wet Rea te onderschrijven,
maar heeft op twee onderdelen vragen en zorgen.
In de eerste plaats betreft dit de Rea-toets en
de relatie op dit punt met de UWV. Hierbij ging
de VNG er ten onrechte vanuit dat de Rea-toets
geen taak meer van de gemeenten zou zijn, of in
sommige gevallen zou moeten worden overgedaan
door de UWV. In het ambtelijk overleg dat op 30
augustus naar aanleiding van de brief van de VNG
is gevoerd is uitgebreid toelichting gegeven op
dit aspect van de wet en de voorgestelde
uitwerking in de uitvoering. De VNG kon zich
vinden in de uitleg zoals deze is gegeven en de
toezegging dat de VNG bij de verdere uitwerking
op dit terrein betrokken zal blijven.
In de tweede plaats betrof de brief van de VNG
de zorg dat door de lagere premievrijstelling de
stimulerende werking van de premievrijstelling
zal afnemen.
Voorts merkt de VNG in de brief op dat zij bij
de discussie over de toekomst van de
gesubsidieerde arbeid nog terugkomt op de
toepassing van de PEMBA. In het genoemde overleg
met de VNG is er door ambtelijk SZW nog eens op
gewezen dat de discussie over de PEMBA niet los
kan worden gezien van het samenhangende pakket
dat in de onderhavige wetsvoorstellen met
betrekking tot de gemeenten als WIW-werkgever is
opgenomen.
Inhoud van de nieuwe regeling
Concreet ziet de nieuwe regeling er als volgt
uit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
twee situaties, namelijk plaatsing bij een
nieuwe werkgever en herplaatsing bij de oude
werkgever.
Plaatsing bij een nieuwe werkgever
· De werkgever ontvangt in plaats van een
plaatsingsbudget of pakket op maat gedurende
drie jaar recht op volledige vrijstelling van de
basis- en gedifferentieerde premie WAO en het
werkgeversdeel van de premie die ten gunste van
het Algemeen werkloosheidsfonds (AWf) komt over
het loon van elke arbeidsgehandicapte die hij in
dienst neemt. De omvang van de vrijstelling
bedraagt, afhankelijk van het loon van de
werknemer, gemiddeld ¤ 2200 (bijna f 5000) per
werknemer per jaar. Voor de overheidswerkgever
geldt in plaats van een vrijstelling van het
werkgeversdeel van de AWf-premie een
vrijstelling van de premie verschuldigd aan het
Uitvoeringsfonds voor de overheid.
· Indien de werkelijke kosten van
reïntegratie hoger zijn dan het bedrag van de
premievrijstelling, dan ontstaat aanspraak op
een vergoeding van het meerdere uit het
Reïntegratiefonds. De werkgever zal alleen in
dat geval de kosten aan het UWV moeten
specificeren.
· De werkgever dient zijn aanvraag altijd
in bij het UWV, ongeacht de uitkeringssituatie
van de werknemer. Hij behoeft slechts aan te
tonen dat hij een dienstbetrekking is aangegaan
met een arbeidsgehandicapte werknemer. In
tegenstelling tot de huidige situatie bij een
aanvraag van een plaatsingsbudget, is het
daarbij niet meer vereist dat de werkgever
vermeldt voor hoeveel uur de dienstbetrekking is
aangegaan, of, als hij alleen een
premievrijstelling aanvraagt, aantoont dat het
gaat om een overeenkomst voor ten minste 6
maanden.
· De afzonderlijke aanvraag voor de
kwijtschelding van en korting op de basispremie
WAO komt hiermee te vervallen.
Naast deze nieuwe instrumenten blijft de
vrijwaring van kosten bestaan bij uitval door
ziekte en arbeidsongeschiktheid van de
arbeidsgehandicapte werknemer die door de
werkgever in dienst wordt genomen alsmede de
mogelijkheid van proefplaatsing voorafgaande aan
een dienstbetrekking.
De Ziektewet komt de werkgever tegemoet in de
loonkosten gedurende het eerste ziektejaar als
een werknemer die arbeidsgehandicapte was bij
aanvang van de dienstbetrekking binnen vijf jaar
na indiensttreding uitvalt door ziekte (no
riskpolis in artikel 29b Ziektewet). De regeling
in artikel 75e en 76f WAO vrijwaart de werkgever
van verhoging van de gedifferentieerde premie
respectievelijk de werkgever die eigen
risicodrager is van betaling van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering als deze
werknemer vervolgens aansluitend
arbeidsongeschikt wordt (no riskpolis WAO). De
termijn van vijf jaar kan worden verlengd indien
de werknemer lijdt aan ziekte of gebreken die
maken dat hij binnen vijf jaar een aanzienlijk
verhoogd risico heeft op ernstige
gezondheidsklachten (artikel 8
Arbeidsgehandicaptebesluit).
De werkgever kan tot slot met een
arbeidsgehandicapte die een
werkloosheidsuitkering geniet gedurende ten
hoogste zes maanden een overeenkomst tot het
verrichten van onbeloonde arbeid op een
proefplaats aangaan, gedurende welke periode de
werknemer een reïntegratie-uitkering ontvangt
(artikel 23 en volgende Wet REA). Hierdoor kan
de werkgever zonder risico, voorafgaande aan een
dienstbetrekking, bezien of de werknemer
geschikt is voor de beoogde werkzaamheden.
Herplaatsing bij de oude werkgever
· Bij herplaatsing in een andere functie
in hetzelfde bedrijf van een arbeidsgehandicapt
geworden werknemer komt de werkgever gedurende
een jaar in aanmerking voor de
premievrijstelling. Deze vrijstelling geldt voor
de basis- en gedifferentieerde premie WAO en het
werkgeversdeel van de AWf-premie. Voor de
overheidswerkgever geldt in plaats van een
vrijstelling van het werkgeversdeel van de
AWf-premie een vrijstelling van de premie
verschuldigd aan het Uitvoeringsfonds voor de
overheid. Deze premievrijstelling komt in de
plaats van het herplaatsingsbudget of pakket op
maat.
· Voor geheel of gedeeltelijk behoud van
de eigen functie van de tijdens de
dienstbetrekking arbeidsgehandicapt geworden
werknemer geldt eveneens de mogelijkheid van een
jaar premievrijstelling. Deze regeling komt in
de plaats van de vergoeding voor de onkosten van
behoud van de eigen functie.
· Voorzover de kosten die moeten worden
gemaakt voor herplaatsing in een andere functie
of het behoud van de eigen werkplek hoger liggen
dan de premievrijstelling is het mogelijk
subsidie te ontvangen uit het Reïntegratiefonds.
· De nieuwe regeling maakt bij behoud van
de arbeidsgehandicapte geworden werknemer in het
eigen bedrijf dus geen onderscheid meer tussen
behoud van de eigen functie of het aanbieden van
een nieuwe functie.
· De afzonderlijke aanvraag voor de
kwijtschelding van en korting op de basispremie
WAO komt hiermee te vervallen.
De keuze voor de samenvoeging van de budgetten
met de kwijtschelding en korting op de
basispremie WAO is gemaakt op basis van een
zorgvuldige afweging van alternatieven. Een van
de mogelijke oplossingen was het afschaffen van
de bestaande budgetten en de introductie van een
algemene mogelijkheid om een vergoeding van de
werkelijk gemaakte kosten aan te vragen, op
basis van een gespecificeerde begroting. Een
dergelijk alternatief echter zou voor werkgevers
een zware administratieve belasting betekenen,
en geen rekening houden met het feit dat een
aantal risico's en noodzakelijke aanpassingen in
verband met het in dienst nemen van een
arbeidsgehandicapte werknemer zich minder goed
laten vertalen in duidelijk aantoonbare kosten.
Door samenvoeging van de budgetten met de
kwijtschelding van en korting op de basispremie
WAO kan bovendien worden bereikt dat de
werkgever al tijdens het premiebetalingtijdvak
een vermindering van zijn premie ontvangt in
plaats van achteraf.
Gevolgen voor betrokken bedrijven en de
uitvoering
Voorop moet worden gesteld dat deze wijziging
niet tot doel heeft de systematiek van de Wet
REA volledig te wijzigen. Dat betekent dat veel
begrippen en randvoorwaarden zoals die thans
gelden, ook na inwerkingtreding van de
premievrijstellingsregeling gewoon gehandhaafd
zullen blijven.
In dienst nemen van een werknemer
In het voorheen bestaande systeem diende de
werkgever die een arbeidsgehandicapte werknemer
in dienst nam een aanvraag in voor een
plaatsingsbudget bij de uitvoeringsinstelling,
de gemeente dan wel Arbeidsvoorziening, al naar
gelang de uitkeringssituatie van de werknemer.
Daarbij moest onder meer opgave worden gedaan
van het aantal uren waarvoor de dienstbetrekking
was aangegaan en de duur van de
dienstbetrekking. Indien de kosten van
aanpassingen in verband met de arbeidshandicap
van de werknemer hoger waren dan dit budget, kon
hij een pakket op maat aanvragen bij deze
instanties. Voor de kwijtschelding van en
korting op de basispremie WAO waarop aanspraak
bestond als de werkgever ten minste 3% van zijn
totale loonsom betaalde aan arbeidsgehandicapte
werknemers, kon hij na afloop van het jaar een
aanvraag indienen bij de uitvoeringsinstelling
onder opgave van het totale loon, de loonsom en
de WAO-uitkeringen voor arbeidsgehandicapte
werknemers.
Het budget bij plaatsing was f 24.000 verdeeld
over drie jaren, en werd evenredig verminderd
bij deeltijd arbeid. De vrijstelling van de
basispremie WAO gold over het loon van de
arbeidsgehandicapte werknemer en daarnaast was
een korting op de basispremie WAO van toepassing
over het loon van ten hoogste 15 maal de
gemiddelde loonsom. Als een werkgever ten minste
5% arbeidsgehandicapten in dienst had, bedroeg
de vrijstelling over het loon van de
arbeidsgehandicapte werknemer bij een gemiddeld
loon van f 50.000 ongeveer f 3.000 en de
maximale korting over het loon van de overige
werknemers ten hoogste f 11.000. Bij een
geringer aantal arbeidsgehandicapte in dienst
werden de bedragen verminderd. Bij een
percentage van minder dan 3% arbeidsgehandicapte
in dienst werd geen vrijstelling of korting van
de basispremie verleend.
Wanneer een werkgever volgens het nieuwe systeem
voor een premievrijstelling in aanmerking wil
komen in verband met het in dienst nemen van een
arbeidsgehandicapte werknemer, dient hij zijn
aanvraag altijd in bij het UWV, ongeacht de
uitkeringssituatie van de werknemer. Hij behoeft
slechts aan te tonen dat hij een
dienstbetrekking is aangegaan met een
arbeidsgehandicapte werknemer. In tegenstelling
tot de huidige situatie bij een aanvraag van een
plaatsingsbudget, is het daarbij niet meer
vereist dat de werkgever vermeldt voor hoeveel
uur de dienstbetrekking is aangegaan, of
aantoont dat het gaat om een overeenkomst voor
ten minste 6 maanden. Voor de werkgever is ook
niet meer van belang of de werknemer een
uitkering geniet van het UWV, van de gemeente of
geen uitkering geniet dan wel een Anw-uitkering.
Na beoordeling van de gegevens door het UWV
wordt de premievrijstelling automatisch op de
premienota tot uitdrukking gebracht zolang de
werknemer in dienst is, voor de duur van
maximaal drie jaar. Slechts indien de kosten in
verband met de plaatsing hoger zijn dan het
bedrag van de premievrijstelling, dient hij,
evenals voorheen voor het verkrijgen van een
pakket op maat, een gespecificeerde aanvraag in
met opgave van de kosten. Ook die aanvraag wordt
ingediend bij het UWV. De aparte aanvraag voor
de kwijtschelding van en korting op de
basispremie WAO komt hiermee te vervallen. De
premievrijstelling bedraagt bij een gemiddeld
loon van ¤ 22.000 (f 50.000) ongeveer ¤ 2.200 (f
5.000) per jaar en wordt voor drie jaar
verleend.
In dienst houden van een werknemer
De nieuwe regeling maakt bij behoud van de
arbeidsgehandicapt geworden werknemer in het
eigen bedrijf geen onderscheid meer tussen
behoud van de eigen functie of het aanbieden van
een nieuwe functie. Voorheen werden aan deze
beide posities verschillende gevolgen verbonden.
Bij behoud van de eigen functie moest de
werkgever ter verkrijging van vergoeding van de
kosten een gespecificeerde aanvraag indienen.
Bij herplaatsing in een andere functie kon hij
in aanmerking komen voor een herplaatsingsbudget
(f 8.000), waarbij aangetoond diende te worden
dat de werknemer daadwerkelijk in een andere
functie was herplaatst. Daarbij diende
beoordeeld te worden of er sprake was van
wezenlijk andere arbeid. Dit leidde geregeld tot
interpretatiekwesties. Indien de kosten van
herplaatsing hoger waren dan het
herplaatsingsbudget, kon de werkgever een
gespecificeerde aanvraag indienden ter
verkrijging van een pakket op maat. Daarnaast
kon de werkgever kwijtschelding van en korting
op de basispremie WAO aanvragen indien hij
voldeed aan de voorwaarden zoals hiervoor
vermeld.
In het thans voorgestelde systeem heeft de
werkgever recht op premievrijstelling wanneer de
werknemer, die gedurende het dienstverband
arbeidsgehandicapt raakt, en werkzaamheden
hervat binnen het bedrijf. De voorwaarde, dat
het daarbij moet gaan om een aantoonbaar andere
functie, vervalt dus. Wel blijft aan het
toekennen van een aanvraag de voorwaarde
verbonden dat de werkgever aantoont dat de
werknemer "arbeidsgehandicapt" is geworden, en
behoud in de eigen functie dan wel herplaatsing
daadwerkelijk plaatsvindt. Bij het opstellen en
indienen van een plan van aanpak zal de
werkgever ondersteund worden door de arbodienst.
Mocht de vrijstelling van de premie niet voldoende zijn om de noodzakelijke kosten die zijn verbonden aan de reïntegratie van de werknemer te dekken, dan blijft de mogelijkheid bestaan om bij de UWV een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten aan te vragen voor zover hoger dan de premievrijstelling, met behulp van een gespecificeerde aanvraag. Dat is niet anders dan onder het voorheen geldende systeem waarin de werkgever die in aanmerking kwam voor een budget, doch hogere kosten had dan dit budget, vergoeding van die kosten kon vragen door middel van een gespecificeerde begroting, ter verkrijging van een pakket op maat.
Gevolgen voor de werknemer
De arbeidsgehandicapte werknemer die in dienst
treedt bij een werkgever kan ingevolge dit
wetsvoorstel zelf een subsidie ontvangen voor
een eventueel noodzakelijk aanpassing van de
werkplek. Dit is mogelijk indien het gaat om een
meeneembare werkvoorziening. Daarbij moet
gedacht worden aan bijvoorbeeld apparatuur die
niet alleen bruikbaar is bij de werkgever bij
wie de werknemer in dienst treedt, maar die ook
bij een andere werkgever ingezet kan worden. Op
grond van de voorstellen in het Belastingplan
2002, onderdeel I, arbeidsmarkt- en
inkomensbeleid, kan de arbeidsgehandicapte
werknemer die vanuit een
arbeidsongeschiktheidsuitkering werk aanvaardt
in aanmerking komen voor een toetrederskorting.
Gemeenten als uitvoerder REA
Met de voorgestelde invoering van de
premievrijstelling wordt ook de rol van de
gemeenten als uitvoerder van de REA beperkt. De
gemeenten verliezen de mogelijkheid om een
plaatsingsbudget of een pakket op maat te
verstrekken.
Ook de mogelijkheid om werknemersvoorzieningen
te verstrekken aan personen uit de gemeentelijke
doelgroep die een reguliere baan aanvaarden
vervalt voor de gemeenten. De keuze om ook de
inzet van de werknemersvoorzieningen door
gemeenten te laten vervallen is ingegeven
doordat dit instrumentarium een specifieke
deskundigheid vraagt die door de beperkte inzet
van dit instrumentarium nauwelijks aan de
gemeenten kan worden gevraagd. Deze
deskundigheid is wel aanwezig bij de Uvi's,
respectievelijk UWV.
Daarbij betreft het personen die door de
aanvaarding van de reguliere arbeid feitelijk
niet meer tot de doelgroep van de gemeenten
behoren.
De gemeenten blijven wel verantwoordelijk voor
de toeleiding naar de arbeidsmarkt van
arbeidsgehandicapten die tot de gemeentelijke
doelgroep behoren. Op basis van artikel 3 van de
WIW kunnen gemeenten het scholings- en
activeringsbudget voor deze doelgroep inzetten.
Artikel 3 is dermate ruim geformuleerd dat er
geen specifieke bepalingen nodig zijn om ook
arbeidsgehandicapten toe te kunnen leiden naar
de arbeidsmarkt. Ook kunnen gemeenten
dienstbetrekkingen blijven inzetten voor
arbeidsgehandicapten en kunnen
uitvoeringsinstellingen respectievelijk UWV
dienstbetrekkingen blijven inkopen ten behoeve
van arbeidsgehandicapten. Hierin wordt met de
onderhavige wetswijziging geen verandering
gebracht.
Premievrijstelling arbeidsgehandicapten in
WIW-dienstbetrekking
In tegenstelling tot de huidige situatie, waarin
voor de werknemers op de WIW-dienstbetrekkingen
geen (her)plaatsingsbudget of pakket op maat
kunnen worden verstrekt, wordt de
premievrijstelling wel verleend voor
arbeidsgehandicapten op een
WIW-dienstbetrekking. Deze wijziging maakt deel
uit van een meer omvangrijke wijziging van de
wijze waarop gemeenten worden gestimuleerd om
arbeidsgehandicapten op een WIW-dienstbetrekking
te reïntegreren.
Het ziekteverzuim in en de instroom in de WAO
vanuit de WIW-dienstbetrekking is erg hoog.
Naast de omstandigheid dat de WIW zich richt op
de onderkant van de arbeidsmarkt, waar het
risico op uitval vanwege ziekte en
arbeidsongeschiktheid hoger is dan in andere
segmenten van de arbeidsmarkt, bevat de WIW zelf
ook te weinig impulsen om een actief
ziekteverzuimbeleid te voeren. In de WIW geldt
thans met betrekking tot ziekte en
arbeidsongeschiktheid immers de volgende
bepaling:
De WIW-subsidie wordt gestaakt als een werknemer
gedurende een periode langer dan 3 maanden geen
arbeid verricht, omdat hem geen arbeid wordt
aangeboden, tenzij dit wordt veroorzaakt door
ziekte of arbeidsongeschiktheid en de gemeente
ten gevolge daarvan loon was verschuldigd en een
reïntegratieplan heeft opgesteld.
Deze bepaling leidt tot de volgende situatie:
· Gedurende de ziekteperiode van een jaar
ontvangt de gemeente de volledige WIW-subsidie
voor de betrokken werknemer. Hierbij is niet van
belang of de gemeente zich al dan niet tegen dit
risico heeft verzekerd;
· Na het eerste jaar is voortzetting van de
WIW-subsidie afhankelijk van het feit of er
sprake blijft van een
loondoorbetalingsverplichting. Blijft er sprake
van een loondoorbetalingsverplichting (hoe
gering ook) dan blijft de gemeente de volledige
WIW-subsidie ontvangen. Is er geen sprake meer
van een loondoorbetalingsverplichting dan wordt
geen WIW-subsidie ingezet;
· De loondoorbetalingsverplichting wordt in
de praktijk zo uitgelegd dat deze verplichting
na twee jaar ziekte/arbeidsongeschiktheid niet
meer bestaat, omdat de werkgever de mogelijkheid
heeft de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Deze bepaling leidt derhalve tot onvoldoende
financiële prikkels om gemeenten tot een actief
reïntegratiebeleid te stimuleren. Wel bevat de
PEMBA een stimulans om uitval door
ziekte/arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Door
de gemeenten wordt er evenwel op gewezen dat zij
PEMBA als onrechtvaardig ervaren, vanwege de
risicogroep, en pleiten zij er voor om de PEMBA,
overeenkomstig de WSW, niet toe te passen op de
WIW-dienstbetrekkingen.
Om te komen tot een situatie die meer recht doet
aan de bijzondere positie en de reïntegratie van
arbeidsgehandicapten op de
WIW-dienstbetrekkingen komt de
premievrijstelling ook ten goede aan de
gemeenten als WIW-werkgever. De WIW-werkgever
kan ook een vergoeding voor de meerkosten
aanvragen bij de UWV als de premievrijstelling
onvoldoende blijkt te zijn. Het voorgaande laat
onverlet dat ook het scholings- en
activeringsbudget van de WIW nog kan worden
ingezet.
Gelijktijdig wordt geregeld dat de WAO-uitkering
die WIW-werknemers, die arbeidsongeschikt raken,
ontvangen ingevolge de WAO, in mindering wordt
gebracht op de WIW-subsidie. De WIW-werkgevers
behoeven immers ook alleen maar de aanvullende
loonkosten te betalen en komen daarnaast in
aanmerking voor de premievrijstelling.
In de WIW wordt tevens de bepaling omtrent het
verschuldigd zijn van loon geschrapt. Dit biedt
gemeenten, meer dan thans, ook de mogelijkheid
om aan reïntegratie van arbeidsgehandicapten
over langere termijn te kunnen werken. Onverlet
blijft dat de arbeidsovereenkomst na twee jaar
ziekte en arbeidsongeschiktheid kan worden
opgezegd, maar de gemeente kan ook de
arbeidsovereenkomst in stand houden na die
periode zonder dat dit leidt tot beëindiging van
de (resterende) subsidie. Met deze wijzigingen
wordt bewerkstelligd dat de WIW-werkgevers (de
gemeenten) dezelfde
reïntegratieverantwoordelijkheid en middelen
worden geboden als andere werkgevers.
Doordat de gemeenten als werkgever van de
WIW-werknemers in dezelfde situatie komen te
verkeren als andere werkgevers die
arbeidsgehandicapten in dienst nemen of houden
ligt het niet in de rede dat gemeenten zelf
vaststellen of deze werknemers kunnen worden
aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van
de Rea. De vaststelling of een werknemer
ingevolge de WIW kan worden aangemerkt als
arbeidsgehandicapte is nu in alle gevallen een
taak van de UWV. Dit laat onverlet dat gemeenten
de mogelijkheid behouden om vast te stellen of
een persoon uit de gemeentelijke doelgroep kan
worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte, als
dit naar het oordeel van de gemeente
noodzakelijk is voor de vaststelling van het
reïntegratietraject van de betrokkene. Het is in
dit verband echter wel van belang dat de
gemeente dit doet in overleg met de UWV, om te
voorkomen dat de UWV tot een ander oordeel komt
en daardoor geen inzet van specifieke
Rea-instrumenten mogelijk is.
Vervallen van kwijtschelding van en korting op
de basispremie WAO bij uitbesteding aan een
Wsw-bedrijf
In de WAO was tot op heden een regeling
opgenomen op grond waarvan een werkgever een
kwijtschelding van en korting op de basispremie
WAO kon verkrijgen bij uitbesteding van
werkzaamheden aan een Wsw-bedrijf naast de
kwijtschelding en korting bij het in dienst
hebben van arbeidsgehandicapten. In het thans
voorgestelde systeem wordt geen
premievrijstelling verleend bij uitbesteding aan
een Wsw-bedrijf. Reden voor het niet meer
verlenen van een stimulans voor werkgevers om
werk uit te besteden is dat het meer aanbeveling
verdient om het in dienst nemen van werknemers
vanuit een Wsw-dienstbetrekking te bevorderen
dan om werkgevers een extra tegemoetkoming te
verlenen bij het uitbesteden van werk aan een
Wsw-bedrijf. De premievrijstelling bij het in
dienst nemen van arbeidsgehandicapte werknemers
is ook van toepassing op werkgevers als ze een
werknemer aannemen vanuit een
Wsw-dienstbetrekking.
Premiekorting voor oudere werknemers
Mede in het licht van de gewijzigde situatie op
de arbeidsmarkt en het streven naar een houdbare
ontwikkeling van de overheidsfinanciën wil het
kabinet de arbeidsdeelname van ouderen de
komende jaren verhogen. Ten einde de
arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen is
een pakket samengesteld bestaande uit de
volgende maatregelen:
· Invoering van een met de leeftijd
oplopende aanvullende arbeidskorting voor oudere
werkenden, boven op de reguliere arbeidskorting.
Vanaf het jaar dat een oudere werkende 58 jaar
wordt heeft hij recht op deze extra
arbeidskorting.
· Werkgevers wordt de mogelijkheid
geboden om aan oudere werknemers een onbelaste
premie te geven. De (maximale) omvang van deze
premie loopt evenals de aanvullende
arbeidskorting op met de leeftijd en is gelijk
aan de aanvullende arbeidskorting voor ouderen.
· Invoering van een premiekorting voor werkgevers van oudere werknemers. Dit betekent een vermindering van de loonkosten voor oudere werknemers. Hierdoor worden werkgevers gestimuleerd oudere werknemers in dienst te houden dan wel in dienst te nemen. Werkgevers krijgen een forfaitaire premiekorting per werknemer van 58 jaar of ouder op de door de werkgever te betalen WAO-premie. De hoogte van deze korting bedraagt ¤ 712 (f 1570). Deze premiekorting wordt gefinancierd door een verhoging van de WAO-premie voor de overige (jongere) werknemers. Hierdoor wijzigt het kostenverschil tussen oudere en jongere werknemers ten gunste van oudere werknemers.
De eerste twee genoemde maatregelen zijn
opgenomen in het wetsvoorstel Wijziging van
enige belastingwetten, Belastingplan 2002,
onderdeel I, Arbeidsmarkt en inkomensbeleid.
Voor een toelichting op die maatregelen wordt
verwezen naar de Memorie van toelichting op dat
wetsvoorstel. Zoals uit de Sociale Nota blijkt,
verricht slechts een op de drie ouderen tussen
de 55 en 65 jaar betaald werk. De voorgestelde
maatregel richt zich op werknemers vanaf 57,5
jaar (en die in een jaar 58 jaar worden). Bij de
keuze voor 58 jaar is onder andere gelet op de
samenhang met het wetsvoorstel
werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere
werknemers. In dit wetsvoorstel is namelijk
geregeld dat de werkgever een bijdrage is
verschuldigd bij instroom in de WW van een
werknemer van 57,5 jaar (of ouder). Ook het feit
dat de duur van de loondervingsuitkering WAO
gekoppeld is aan 58 jaar heeft bij de keuze een
rol gespeeld. Voor de eenvoud en de
uitvoerbaarheid van de regeling is gekozen om de
werkgever voor een premiekorting in aanmerking
te laten komen in het jaar waarin de werknemer
58 jaar wordt, met ingang van de eerste dag van
dat kalenderjaar. Aldus gaat de maatregel
gemiddeld in op de dag waarop de werknemer de
leeftijd van 57,5 jaar bereikt.
Naleving en misbruik en oneigenlijk gebruik
Uit de artikelen 10 tot en met 15 CSV vloeien
verplichtingen voort die van belang zijn voor de
werkgever bij het voeren van de
loonadministratie, en het doen van loonopgave.
Deze bepalingen zijn van belang omdat het UWV op
grond van deze informatie de hoogte van de te
betalen sociale verzekeringspremies vaststelt en
kan controleren of de werkgever op correcte
wijze aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het
overtreden van de verplichtingen op grond van
artikel 10 wordt strafrechtelijk gesanctioneerd.
Daarnaast geeft artikel 12a tot en met 12e van
de CSV het UWV de mogelijkheid een boete op te
leggen aan de werkgever die geen, een niet
juiste of een onvolledige loonopgave doet.
Voorlichting
Omdat uit de evaluatie is gebleken dat de
huidige (re)integratie instrumenten onvoldoende
bekend zijn worden evenals bij de
inwerkingtreding van de Wet REA de hierbij
voorgestelde wijzigingen door middel van
voorlichting onder de aandacht van de
belanghebbenden gebracht. De voorlichting zal
worden afgestemd op de voorlichting in verband
met de wijzigingen die voortvloeien uit de Wet
verbetering poortwachter en de wet SUWI.
Europese aspecten
Het wetsvoorstel is niet in strijd met enige
bepaling van Europees recht. Het Lisv wijst er
in zijn commentaar op dat het niet mogelijk is
om het reïntegratie-instrumentarium van het
wetsvoorstel toe te kennen aan in het buitenland
gevestigde werkgevers. Naar de mening van het
Lisv is dit in strijd met Artikel 39 EG en
Verordening (EEG) nr. 1612/68, voor zover het
werkgevers betreft die zijn gevestigd in een
andere lid-staat van de EU.
Verordening (EEG) nr. 1612/68, dat is gebaseerd
op artikel 39 EG, bevat regelingen met
betrekking tot het vrije verkeer van werknemers
binnen de EU. Het tweede lid van artikel 7 van
deze verordening bevat een discriminatieverbod
naar nationaliteit door voor te schrijven dat
onderdanen van een lidstaat van de EU die
werkzaam zijn op het grondgebied van een andere
lidstaat, op dezelfde wijze moeten worden
behandeld als de eigen onderdanen van die
lidstaat wat betreft arbeidsvoorwaarden en
beloning. Bovendien moeten zij daar dezelfde
sociale en fiscale voordelen kunnen genieten.
Verordening (EEG) nr. 1612/68 bevat dus geen
bepalingen die voorzien in de export van sociale
voordelen, maar uitsluitend bepalingen over het
toekennen van sociale voordelen op het eigen
grondgebied.
Het Hof van Justitie EG heeft in enkele recente
arresten geoordeeld dat sociale voordelen in
beginsel toch geëxporteerd moeten worden op
grond van deze verordening, omdat anders sprake
zou kunnen zijn van indirecte discriminatie naar
nationaliteit. Deze exportverplichting is niet
absoluut. De desbetreffende lidstaat hoeft zijn
sociale voordelen niet te exporteren als
daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond
aanwezig is en de territoriale beperking
evenredig is ten opzichte van het nagestreefde
doel. Uit deze jurisprudentie kan niet de
conclusie worden getrokken dat ook in het
buitenland gevestigde werkgevers in aanmerking
moeten worden gebracht voor financiële prikkels
als zij personen met een Nederlandse uitkering
in dienst nemen, omdat het in deze
jurisprudentie telkens om aan de werknemer uit
te keren vaste bedragen ging, terwijl het hier
om aan de werkgever uit te keren flexibele
bedragen gaat. Hier is dus geen sprake van een
sociaal voordeel van de desbetreffende werknemer
in de zin van Verordening (EEG) nr. 1612/68.
In dit verband moet ook worden bedacht dat de
financiële stimulansen van het wetsvoorstel voor
de werkgever om een arbeidsgehandicapte in
dienst te nemen moeten worden geplaatst binnen
het totale Nederlandse premies- en
belastingenpakket waarmee de werkgever wordt
geconfronteerd. Het is niet wenselijk binnen dit
pakket een aspect -premieverlaging- uit te
lichten. Dit te meer daar dit voordeel mogelijk
interfereert met financiële incentives die in
het land van de werkgever worden toegekend.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat personen die in
het buitenland wonen met een Nederlandse
arbeidsongeschiktheidsuitkering in beginsel wel
in aanmerking kunnen komen voor het
voorzieningenpakket van de Wet REA dat aan de
uitkeringsgerechtigde zelf wordt toegekend.
Budgettaire effecten, administratieve lasten en
personele effecten
Budgettaire effecten
In het hierna volgende onderdeel Budgettaire
effecten (macro) worden de effecten van de
ouderenkorting en de wijzigingen in REA vermeld.
In tabel I worden de effecten van de invoering
van de ouderenkorting weergegeven, in tabel II
de premie-effecten van de wijzigingen in REA.
Tabel III geeft de effecten op de uitgaven van
de REA wijzigingen weer.
Vervolgens wordt in het onderdeel Budgettaire
effecten nader gespecificeerd (tabellen IV, V en
VI) ingegaan op de wijzigingen in de uitgaven op
grond van REA in de eerste jaren en in de
structurele situatie.
Budgettaire effecten (macro)
Effecten van de korting op de WAO-premie voor
ouderen
Tabel I premiederving ouderenkorting
euro gulden
inkomstenderving door -150 -330
premiekorting voor ouderen
De effecten van de korting op de WAO-premie voor
in dienst zijnde oudere werknemers worden
geraamd op ¤ 150 mln (330 mln gulden). Daarbij
is ervan uitgegaan dat voor 210.000 personen van
deze maatregel gebruik wordt gemaakt. Deze
regeling leidt dus tot een extra
inkomstenderving door de fondsen ter hoogte van
dit bedrag.
Effecten van wijzigingen in REA
Tabel II premiederving door wijzigingen REA
euro gulden
Nieuwe premievrijstelling -113 -250
AWf, UfO, Aof en Aok
Vervallen van oude
premievrijstelling en 59 130
korting Aof op grond van
art 77b WAO
Inkomstenderving SV fondsen -54 -120
door premievrijstelling REA
In de nieuwe premievrijstellingsregeling
(Arbeidsongeschiktheidsfonds,
Arbeidsongeschiktheidskas en werkgeversdeel
Algemeen werkloosheidsfonds (AWf) is de omvang
van de vrijstelling afhankelijk van het
verdiende loon van de arbeidsgehandicapte. Bij
plaatsing bij een nieuwe werkgever geldt de
premievrijstelling gedurende een periode van 3
jaar (gelijk aan de periode van het
plaatsingsbudget en de loonkostensubsidie in het
pakket op maat). Bij een herplaatsing bij de
oude werkgever geldt een premievrijstelling
gedurende een jaar. Uitgaande van een gemiddeld
loon van ¤ 22.689 (50.000 gulden) per jaar
bedraagt de vrijstelling van premies circa ¤
2.269 (5.000 gulden) op jaarbasis . Het totaal
gebruik wordt geschat op ¤ 113 miljoen (250
miljoen gulden).
De bestaande oplopende vrijstelling en korting
op de basispremie WAO als de werkgever ten
minste 3 tot 5% arbeidsgehandicapten in dienst
heeft, komt te vervallen. Met die regeling was
laatstelijk een bedrag van ¤ 59 miljoen (130
miljoen gulden) gemoeid.
Tabel III uitgavenwijziging door wijzigingen REA
euro gulden
Besparingen bij REA-fonds 157 346
door wegvallen subsidies
extra uitgaven REA-fonds
door vergoeding meerkosten -6 -14
voor zover hoger dan
premievrijstelling
Besparingen op REA-subsidies
151 332
De bestaande subsidies op grond van
plaatsingsbudget, herplaatsingsbudget, pakket op
maat en voorziening voor het eigen werk komen te
vervallen. Bij ongewijzigd beleid zou ¤ 157
miljoen (346 miljoen gulden) zijn uitgegeven.
Bovenop de premievrijstelling kan een vergoeding
van meerkosten worden gegeven, de uitgaven
worden geraamd op ¤ 6 miljoen (14 miljoen
gulden).
Totale budgettaire effecten van voorgenomen
maatregelen op de SV-fondsen
De ouderenkorting levert een extra
inkomstenderving op van ¤ 150 miljoen (330
miljoen gulden).
De maatregelen op het gebied van de Wet REA
leiden tot een extra premiederving van ¤ 54
miljoen (120 miljoen gulden) en vanaf 2004 tot
een besparing op de uitgaven voor de SV-fondsen
van ¤ 151 miljoen (332 miljoen gulden). Het
financiële beslag voor de SV-fondsen neemt
derhalve af met ¤ 96 miljoen (212 miljoen
gulden).
Voor de ouderenkorting en de REA maatregelen
samen is sprake van een verschuiving van ¤ 54
miljoen (120 miljoen gulden) premie. Voor de
SV-premies betekent dit een mutatie van minder
dan 0,05 procentpunt. Deze valt weg in de
ramingsmarges van de premievaststelling. Naast
de effecten op de SV-fondsen vindt er een
besparing plaats op de WIW-uitgaven van 23
miljoen gulden vanwege de stopzetting van
werkgeverssubsidies voor WIW-dienstbetrekkingen.
Budgettaire effecten voor de uitgaven nader
gespecificeerd
Als gevolg van dit wetsvoorstel komen de
bestaande subsidies voor voorzieningen voor
behoud van het eigen werk, de plaatsings- en
herplaatsingsbudgetten en het pakket op maat te
vervallen. De genoemde subsidies hebben
betrekking op ruim 56.000 gevallen. Volgens
ramingen van het Lisv zou met deze subsidies in
2002 (bij ongewijzigd beleid) een bedrag zijn
gemoeid van 346 miljoen gulden. Tabel IV geeft
een uitsplitsing van dit bedrag naar soort
plaatsingsbudget.
Tabel IV Rea-subsidies werkgevers in 2002
Soort aantal Gemiddeld totale plaatsingsbudget gevallen bedrag subsidies (gulden) (miljoenen gulden)
herplaatsing 4.240 6.250 27
plaatsing 40.320 6.370 257
pakket op maat 1.830 12.450 23
voorzieningen 10.000 4.000 40
werkplek
totaal 56.390 346
Bron: Lisv. Juninota Financiële ontwikkeling
Lisv-fondsen 2001-2002, juni 2001.
De REA-uitgaven dalen structureel met een bedrag
van 346 miljoen gulden. De lopende subsidies op
31-12-2001 blijven onder de oude voorwaarden van
kracht. Het gaat hierbij om plaatsingssubsidies
en pakketten op maat. Deze subsidies lopen in
2002 en 2003 ten einde. Op grond van
cohortgegevens van de lopende subsidies worden
de Rea-uitgaven in verband met deze doorlopende
subsidies in 2002 op 110 miljoen gulden en in
2003 op 30 miljoen gulden geraamd.
Indien de werkelijke kosten voor een werkgever
uitstijgen boven het bedrag van de
premievrijstelling kunnen in de nieuwe regeling
aanvullende vergoedingen uit het Rea-fonds
worden verstrekt. Deze aanvullende vergoedingen
doen zich naar verwachting met name voor bij de
huidige pakket op maat-situatie en niet of
nauwelijks bij de (her)plaatsingsbudgetten. Op
basis van de gegevens over lopende subsidies is
geraamd dat hiermee een bedrag van circa ¤ 6
miljoen (14 miljoen gulden) structureel gemoeid
is .
Tabel V presenteert de financiële consequenties
van het wetsvoorstel voor de uitgaven (afgezien
van de premiederving) van het Rea-fonds, waarbij
het overgangsrecht voor lopende subsidies in
beeld wordt gebracht.
Tabel V: Financiële effecten stopzetten
werkgeverssubsidies Rea-fonds, met
overgangsrecht voor lopende subsidies op
31-12-2001 (bedragen in miljoen euro/gulden)
2002 2003 2004
Besparing op huidige -¤ 107 -¤ 143 -¤ 157
Rea-subsidies (-f (-f (-f
236) 316) 346)
Vergoeding meerkosten ¤ 6 (f ¤ 6 (f ¤ 6 (f
boven premievrijstelling 14) 14) 14)
totaal besparing op -¤ 101 -¤ 137 -¤ 151
Rea-uitgaven (-f (-f (-f
222) 302) 332)
Het voorstel bespaart in 2002 per saldo ca. ¤
101 mln (f 222 mln) op de uitgaven van het
Rea-fonds. Vanaf 2004 bedraagt de besparing naar
verwachting per saldo ca. ¤ 151 mln (f 332 mln)
structureel. In 2002 en 2003 valt de besparing
lager uit, in verband met betalingen uit het
Rea-fonds aan per 31 december 2001 lopende
subsidies die onder de oude voorwaarden van
kracht blijven.
Tabel VI: Financiële effecten stopzetten
werkgeversubsidies WIW, met overgangsrecht voor
lopende subsidies op 31-12-2001 (bedragen in
miljoen euro/gulden)
2002 2003 2004
Besparing op -¤ 6 -¤ 10 -¤ 10
Rea-uitgaven WIW (-f 14) (-f 22) (-f 23)
Het voorstel bespaart in 2002 per saldo ca. ¤ 6
mln (f 14 mln) op de uitgaven van de WIW. Vanaf
2004 bedraagt de besparing naar verwachting per
saldo ca. ¤ 10 mln (-f 23 mln) structureel.
Wegens het overgangsrecht valt de besparing in
2002 en 2003 lager uit.
Samenvattend bedraagt de besparing op de
Rea-uitgaven (Rea-fonds en WIW samen) in de
structurele situatie dus ca. ¤ 161 miljoen (f
355 miljoen). Dit bestaat uit circa ¤ 151
miljoen (f 332 miljoen) Rea-fonds en circa ¤ 10
miljoen (f 23 miljoen) WIW.
Administratieve lasten en personele effecten
Aanpassingen REA
De huidige situatie levert werkgevers bij een
volume van 50.000 arbeidsgehandicapten een
administratieve kostenpost op van ¤ 15,8 mln (f
35 mln). In de nieuwe situatie bij eenzelfde
raming van het volume bedragen de
administratieve lasten ¤ 12,3 (f 27 mln), een
besparing van circa ¤ 3,5 mln (f 8 mln). Dit is
het gevolg van het vervallen van de aanvragen
voor subsidies voor voorzieningen voor behoud
van de eigen werkplek, de plaatsings- en
herplaatsingsbudgetten en het pakket op maat.
Deze laatste wordt slechts in beschouwing
genomen indien de kosten van reïntegratie hoger
zijn dan de premievrijstelling.
Uitvoeringskosten UWV
De voorgestelde wijzigingen in de Wet REA, de
WAO en de Werkloosheidswet (WW) hebben niet als
intentie het takenpakket van het UWV te
wijzigen. In tegenstelling tot het
plaatsingsbudget en het pakket op maat wordt de
premievrijstelling slechts door één instelling
verleend, te weten het UWV. Het ligt daarom voor
de hand om ook de verstrekking van de
aanvullende kostenvergoeding bij het UWV te
leggen. In de nieuwe situatie is er sprake van
premie-aanpassing door het UWV. Dit betekent
extra handelingen, echter de handelingen met
betrekking tot subsidieverstrekking komen te
vervallen. De financiële gevolgen zullen
kostenneutraal zijn. De extra uitvoeringskosten
die het Uitvoeringsorgaan
Werknemersverzekeringen (UWV) maakt vanwege de
WAO-premiekorting voor ouderen bedragen enkele
miljoenen.
Overgangsrecht
Bij de keuze voor het overgangsrecht zijn de
aard van de te wijzigen regeling, de aard en het
doel van de wijziging, de groep die geraakt
wordt door de wijziging en de uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid in aanmerking genomen. Al deze
factoren tegen elkaar afwegend heeft het kabinet
er voor gekozen de gemaakte afspraken te
eerbiedigen. Dat betekent dat beoogd wordt de
wetswijziging per 1 januari 2002 van kracht te
laten zijn op alle nieuwe aanvragen. Reeds
toegekende aanspraken op een plaatsingsbudget,
herplaatsingsbudget, pakket op maat of subsidie
voor voorzieningen voor behoud van het eigen
werk blijven onverkort gehandhaafd. Dat betekent
dat de geplande budgetverschuiving voor een deel
pas later is te realiseren. Het kabinet is
echter van mening dat deze optie de voorkeur
verdient, gezien de waarde die zij hecht aan het
naleven van de gangbare rechtsbeginselen, en het
feit dat het gaat om een relatief kleine groep
begunstigden en voor een beperkte periode.
TOELICHTING OP DE ARTIKELEN
Hoofdstuk 1 Sociale zekerheidswetgeving
Artikel I (Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering)
Artikel I, onderdeel A (artikel 23 van de WAO)
Op grond van artikel 23 van de WAO, kan het UWV
bepaalde personen voorafgaande aan het nemen van
bepaalde beslissingen oproepen om te ondervragen
of te doen ondervragen.
Deze bevoegdheid wordt ook wenselijk geacht met
betrekking tot arbeidsgehandicapten ten aanzien
waarvan premievrijstelling is verleend of wordt
overwogen. Dit onderdeel voorziet daarin.
Artikel I, onderdeel B (artikel 76a van de WAO)
Artikel 76a van de WAO dient te worden aangepast
in verband met het intrekken van de artikelen
77b tot en met 77e van de WAO (artikel I,
onderdeel D) en in verband met de toevoeging van
de artikelen 79a en 79b.
Artikel I, onderdeel C (artikel 76d van de WAO)
Dit onderdeel zorgt ervoor dat de forfaitaire premiekorting voor elke werknemer die in een kalenderjaar 58 jaar of ouder wordt ten laste komt van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Artikel I, onderdeel D (artikelen 77b tot en met
77e van de WAO)
Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar
het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel I, onderdeel E (artikelen 79a en 79b van
de WAO)
Met het voorgestelde artikel 79a van de WAO
wordt een forfaitaire premiekorting van ¤ 712
per jaar ingevoerd voor elke werknemer die in
het kalenderjaar 58 jaar of ouder wordt. De
werkgever krijgt deze korting over zijn totale
WAO-premienota. Dat wil zeggen op het totaal van
de som van de basispremie en de
gedifferentieerde premie die hij in totaliteit
voor zijn werknemers verschuldigd is. Indien de
werkgever een eigen risicodrager is en derhalve
alleen de basispremie verschuldigd is wordt de
korting in mindering gebracht op die
basispremie.
De zinsnede "voor zover hij over dat
kalenderjaar premie over het loon van die
werknemer verschuldigd is" beoogt er voor te
zorgen dat de korting niet meer kan bedragen dan
het totaal van de premienota.
Het tweede lid beoogt te voorzien in situaties
dat de werknemer niet gedurende het hele
kalenderjaar in dienst is bij de werkgever.
Het vijfde lid ziet op de situatie dat het UWV
de uitkering op grond van de WAO betaalt aan de
werkgever teneinde het door diens tussenkomst te
doen uitbetalen. Het ligt niet in de rede om de
werkgever in aanmerking te brengen voor een
premiekorting als bedoeld in het eerste lid van
het voorgestelde artikel 79a van de WAO, als hij
slechts dient als doorgeefluik voor de hier
bedoelde uitkering.
In het zesde lid wordt bepaald dat de
premiekorting voor oudere werknemers niet van
toepassing is op werknemers op gesubsidieerde
arbeidsplaatsen op grond van de WSW, de WIW als
de ID-banen. Het betreft immers een maatregel
die er op is gericht om de arbeidsparticipatie
van oudere werknemers aan reguliere arbeid te
stimuleren. Daarbij komt dat de genoemde
arbeidsplaatsen reeds worden gesubsidieerd en er
derhalve van de premiekorting geen stimulerende
werking uit gaat.
Deze lijn komt overeen met de lijn zoals die ook
is gekozen voor de toetrederskorting.
Als gesubsidieerde arbeid wordt niet beschouwd
de arbeid, als bedoeld in de Regeling
schoonmaakdiensten particulieren. Voor deze
regeling is een uitzondering gemaakt, vanwege de
tweeledige doelstelling daarvan, te weten de
verruiming van de markt van schoonmaakdiensten
en de inschakeling daarbij van met name laag
opgeleide werkzoekenden in het arbeidsproces.
Dit betekent derhalve, dat werkgevers die op
grond van de onderhavige regeling subsidie
ontvangen eveneens in aanmerking kunnen komen
voor de premiekorting voor oudere werknemers.
Het nieuwe artikel 79b van de WAO voorziet in
een vrijstelling voor de basispremie en de
gedifferentieerde premie voor de werkgever voor
een werknemer die arbeidsgehandicapt is in de
zin van artikel 2 van de Wet REA. Deze
vrijstelling wordt op grond van het eerste lid
voor een periode van drie jaar verleend wanneer
een werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst
neemt. Daarbij is bepalend of iemand op de dag
van de aanvang van de dienstbetrekking
arbeidsgehandicapt is, en niet of hij dat
gedurende die hele periode blijft.
Indien een werknemer arbeidsgehandicapt wordt en
bij zijn eigen werkgever (en in dezelfde of een
andere functie) gaat werken, wordt de
vrijstelling voor een periode van een jaar
verleend. Dat is geregeld in artikel 79b, tweede
lid.
Deze premievrijstellingsregeling is niet van
toepassing op personen die werkzaam zijn als
werknemer in de zin van de Wsw of werkzaam zijn
op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in
artikel 7 van de Wsw, maar wel op personen
werkzaam ingevolge het Besluit Instroom en
Doorstroombanen en op werkervaringsplaatsen
ingevolge de WIW. Ook is de premievrijstelling
van toepassing op de dienstbetrekkingen
ingevolge de WIW. Dit laatste wijkt af van de
situatie die tot nu toe gold, waarbij voor
WIW-dienstbetrekkingen geen
(her)plaatsingsbudget of pakket op maat kon
worden. In de algemene toelichting worden de
achtergronden voor deze wijziging toegelicht.
Het vierde lid ziet op de situatie dat het UWV
de uitkering op grond van de WAO betaalt aan de
werkgever teneinde die door diens tussenkomst te
doen uitbetalen. Deze werkgever, die alsdan voor
de betaling van de premies
werknemersverzekeringen de werknemersdelen dient
in te houden en samen met de werkgeversdelen
dient af te dragen, ontvangt van het UWV
hiervoor de te betalen uitkering alsmede de door
de werkgever verschuldigde premies
werknemersverzekeringen (waaronder de door hem
verschuldigde WAO-premie). In de situatie dat
die werkgever op grond van het hier voorgestelde
artikel 79b van de WAO geen WAO-premie
verschuldigd zou zijn over die uitkering, zou
het derhalve in de rede liggen dat het UWV die
WAO-premie niet met de uitkering aan die
werkgever betaalt. Het is administratief evenwel
eenvoudiger als het UWV die premie wel aan die
werkgever betaalt en de werkgever die dan - met
de door hem in te houden werknemersdelen -
afdraagt aan het UWV.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt
dat de premiekorting en de premievrijstelling
van artikel 79a en 79b kunnen samenlopen doch er
kan niet meer premievermindering worden verleend
dan de som van de premienota van een werkgever.
Naast de premievrijstelling voor de basispremie
en gedifferentieerde premie in de WAO, wordt in
dit wetsvoorstel tevens voorzien in een
premievrijstelling met betrekking tot de premie
die de werkgever verschuldigd is aan het
Algemeen Werkloosheidsfonds. Dit wordt geregeld
in artikel 82a van de WW (zie de toelichting
hierna bij artikel III).
De premievrijstellingsregeling geeft een
volledige vrijstelling en de omvang van de
vrijstelling is alleen afhankelijk van het loon
dat de arbeidsgehandicapte verdient en de hoogte
van de premiepercentages. Uitgaande van een
gemiddeld loon van ¤ 22.689 (f 50.000) per jaar
bedraagt de vrijstelling van pre-mies gemiddeld
ca. ¤ 2.269 (f 5.000) op jaarbasis, wat kan
oplopen tot ca. maximaal ¤ 4.084 (f 9.000) voor
een persoon die werkzaam is tegen het
maximumdagloon.
Artikel I, onderdeel F (artikel 91a van de WAO)
In artikel I, onderdeel F, zijn
overgangsbepalingen getroffen voor personen die
op het moment van inwerkingtreding van deze wet,
aanspraak hebben op voorzieningen op basis van
de Wet REA zoals deze luidde op de dag voor
inwerkingtreding van deze wet. Op grond van het
voorgestelde artikel 87b van de Wet REA blijven
toegezegde voorzieningen gehandhaafd.
Daar staat tegenover dat de werkgever zolang hij
deze voorzieningen geniet voor die periode geen
vrijstelling kan aanvragen voor de WAO-premies
met betrekking tot deze werknemers. Het nieuwe
artikel 91a voorziet daarin. Voor de
volledigheid wordt hier nog wel opgemerkt dat er
in de bedoelde situatie wel aanspraak kan
bestaan op de forfaitaire premiekorting van ¤
712 per jaar voor deze werknemers wanneer deze
in het kalenderjaar 58 jaar of ouder zijn.
Artikel II Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten
Bij de in dit artikel voorgestelde wijzigingen
in de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten is er vanuit gegaan dat
artikel 57 van het bij koninklijke boodschap van
6 april 2001 ingediende voorstel van wet
Invoering van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)
(Kamerstukken II 2000/2001, 27 665) (hierna te
noemen: ISUWI) tot wet is verheven en in werking
is getreden. In dat artikel zijn wijzigingen van
de Wet REA opgenomen die op een aantal, met name
wetgevingstechnische, punten niet geheel stroken
met dit wetsvoorstel. Door de hier voorgestelde
werkwijze worden deze bepalingen nadat ze door
ISUWI in de Wet REA zijn opgenomen direct daarna
vervangen door de in dit wetsvoorstel opgenomen
bepalingen. Naar verwachting zal ISUWI, net als
dit wetsvoorstel, met ingang van 1 januari 2002,
in werking treden.
Artikel II, onderdelen A en B (artikelen 1 en 3
van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten)
Het schrappen van het tweede lid van artikel 1
respectievelijk het vierde lid van artikel 3 van
de Wet REA vloeit voort uit het feit dat het
rea-instrumentarium open komt te staan voor
werkgevers als bedoeld in de WIW. Voor een
verdere toelichting wordt verwezen naar het
algemeen gedeelte van deze toelichting.
Artikel II, onderdeel C (artikel 10 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten)
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt
verwezen naar het algemeen gedeelte van deze
toelichting.
Artikel II, onderdeel D (artikel 12 van de Wet
op de (re)integratie arbeidsgehandicapten)
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt
verwezen naar het algemeen gedeelte van deze
toelichting.
Artikel II, onderdeel E (artikel 15 van de Wet
op de (re)integratie arbeidsgehandicapten)
Het hier voorgestelde artikel 15 van de Wet REA
(ter vervanging van het artikel 15 van de Wet
REA dat betrekking had op subsidie voor kosten
van voorzieningen voor behoud van het eigen
werk) is identiek aan het in de ISUWI ingevoegde
artikel 16a van de Wet REA.
Artikel II, onderdeel F (artikelen 16 en 17 van
de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten)
De paragrafen 1 en 2 van hoofdstuk 3 van de
huidige Wet REA bevat de regeling van het
reïntegratie-instrumentarium ten behoeve van
werkgevers. Zoals gezegd, komen deze te
vervallen. Nu wordt voorgesteld om, gelet op de
vervanging van deze budgetten door
premievrijstellingen in de WAO en WW, in de
plaats van dit instrumentarium aan werkgevers de
mogelijkheid te bieden om een subsidie te vragen
voor de gemaakte kosten voorzover die uitgaan
boven het voordeel voor een werkgever uit hoofde
van de premievrijstellingsregeling.
Daartoe wordt voorgesteld een nieuw artikel 16
op te nemen met betrekking tot de subsidie voor
de gemaakte kosten. In het tweede lid van dat
artikel is aangegeven welke kosten voor
subsidieverstrekking in aanmerking komen. Deze
omschrijving is gebaseerd op de huidige
artikelen 15 en 18, derde lid, onderdeel d, van
de Wet REA.
De tekst van artikel 16 voorziet ook in de
mogelijkheid tot vergoeding van meerkosten op
een later moment. Dit kan zich voordoen indien
de door een werkgever aangeschafte apparatuur na
een aantal jaren moet worden vervangen. Op dat
moment maakt de werkgever geen aanspraak meer op
de premievrijstellingen maar kan hij wel
vergoeding vragen van de meerkosten in verband
met de vervanging van apparatuur.
Artikel 17 is alleen technisch aangepast aan de
nieuwe regeling maar komt inhoudelijk overeen
met het huidige artikel 19 van de Wet REA.
Artikel II, onderdelen G en H (artikelen 20 en
21 van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten)
Deze onderdelen betreffen aanpassingswetgeving
in artikel 20 en 21 van de Wet REA in verband
met wijzigingen in de artikelen 15 tot en met
19.
Artikel II, onderdeel I (artikel 31 van de Wet
op de (re)integratie arbeidsgehandicapten)
Artikel 31 van de Wet REA ziet op instrumenten
die aan arbeidsgehandicapte werknemers op hun
aanvraag kunnen worden verstrekt. Naast de
huidige in het tweede lid genoemde
voorzieningen, zoals voor vervoer, voor
noodzakelijke persoonlijke ondersteuning en voor
communicatie, is het wenselijk dat die
mogelijkheid tot verstrekking aan de werknemer
wordt geregeld met betrekking tot bepaalde
meeneembare voorzieningen op de werkplek. Het
gaat daarbij met name om zaken die op de
individuele werknemer zijn afgestemd. Bij de
aanbieding van het eindrapport van de evaluatie
van de Wet REA is opgemerkt dat gezien de wens
tot versterking van de positie van de werknemer
onderzocht moet worden of bijvoorbeeld subsidies
voor meeneembare voorzieningen rechtstreeks aan
de werknemer verstrekt zouden kunnen worden. Met
het hier voorgestelde onderdeel wordt beoogd
tegemoet te komen aan deze wens.
Het vijfde lid van artikel 31 kan vervallen nu
artikel 13a van de WIW komt te vervallen.
Artikel II, onderdelen J , K, L en
M(artikelen 43, 49b en 77 van de Wet op de
(re)integratie arbeidsgehandicapten)
De artikelen 43, 49b en 77 van de Wet REA dienen
in verband met de wijzigingen in de artikelen 15
tot en met 19 van de Wet REA te worden
aangepast. Genoemde onderdelen voorzien daarin.
Artikel II, onderdeel N (artikel 87b van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten)
Op basis van de Wet REA zoals deze luidt voor
inwerkingtreding van deze wet bestaat op grond
van artikel 17 de mogelijkheid tot het toekennen
van een plaatsingsbudget en op grond van artikel
18, derde lid, onderdeel a, van een
loonkostensubsidie die betrekking kunnen hebben
op een periode van maximaal drie jaar. Met deze
overgangsbepaling is beoogd dat deze
voorzieningen, voorzover zij betrekking hebben
op dienstbetrekkingen die zijn aangegaan voor de
inwerkingtreding van deze wet, tot het einde van
die periode kunnen worden voortgezet. Tevens
kunnen nog voorzieningen worden toegekend
ingeval die werknemer zijn eigen arbeid of een
andere functie bij dezelfde werkgever heeft
hervat voor 1 januari 2002 dan wel nadat diens
arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel
of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid
van die werknemer voor de eigen arbeid, geen
premie verschuldigd over het loon van die
werknemer, voor die datum.
De afhandeling van de reeds lopende
plaatsingsbudgetten en loonkostensubsidies zal
door het UWV van het LISV moeten worden
overgenomen. Het tweede lid voorziet daarin.
In het bij koninklijke boodschap van 3 september
2001 ingediende voorstel van wet houdende enkele
wijzigingen in wetten op het terrein van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Verzamelwet SZW-wetten 2001) (Kamerstukken II
2000/01, 27 897) wordt een artikel 87a in
hoofdstuk 11 van de Wet REA wordt ingevoegd,
daarom wordt de hier bedoelde overgangsbepaling
ingevoegd als artikel 87b van de Wet REA.
Artikel III Werkloosheidswet
Artikel III, onderdeel A en B (artikelen 82 en
82a van de Werkloosheidswet)
In aanvulling op hetgeen hierover is opgemerkt
in het algemeen gedeelte van deze toelichting
wordt hier nog het volgende opgemerkt.
Het hier voorgestelde artikel 82a van de WW
voorziet in een premievrijstelling voor de
werkgever over het loon van een
arbeidsgehandicapte met betrekking tot de premie
die de werkgever verschuldigd is aan het
Algemeen Werkloosheidsfonds. Evenals bij de
premievrijstelling in het kader van de WAO (zie
het in artikel I, onderdeel E, voorgestelde
artikel 79b van de WAO) wordt daarbij een
onderscheid gemaakt tussen een werkgever die een
arbeidsgehandicapte in dienst neemt en een
werkgever wiens werknemer arbeidsgehandicapt
wordt. Op grond van het voorgestelde artikel
82a, eerste lid, geldt de premievrijstelling
voor een periode van 3 jaar wanneer een
werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst
neemt.
Op grond van het voorgestelde artikel 82a,
tweede lid, geldt de premievrijstelling voor een
periode van één jaar wanneer een werknemer
arbeidsgehandicapte wordt en bij zijn werkgever
in dienst blijft. Voor een toelichting op het
vierde lid van artikel 82a verwijzen wij naar de
toelichting op het vierde lid van het
voorgestelde artikel 79b van de WAO.
De wijzigingen in artikel 82 hebben betrekking
op de situatie dat het loon geheel in natura
wordt betaald.
Artikel III, onderdeel C (artikel 97c van de
Werkloosheidswet)
Artikel 97c van de WW heeft betrekking op de
door de overheidswerkgever verschuldigde premie
aan het Uitvoeringsfonds van de overheid. De
premievrijstellingsregeling die geldt ten
aanzien van het Algemeen Werkloosheidsfonds,
moet ook gelden voor de aan het Uitvoeringsfonds
van de overheid verschuldigde premie.
Artikel III, onderdeel D (artikel 105 van de
Werkloosheidswet)
Op grond van artikel 23 van de WAO, kan het UWV
bepaalde personen voorafgaande aan het nemen van
bepaalde beslissingen oproepen om te ondervragen
of te doen ondervragen.
Deze bevoegdheid wordt ook wenselijk geacht
indien premievrijstelling op grond van de WW
voor arbeidsgehandicapten is verleend of wordt
overwogen. Dit onderdeel voorziet daarin.
Artikel III, onderdeel E (artikel 130g van de
Werkloosheidswet)
In artikel III, onderdeel E, zijn
overgangsbepalingen getroffen voor personen die
op het moment van inwerkingtreding van deze wet,
aanspraak hebben op voorzieningen op basis van
de Wet REA zoals deze luidde op de dag voor
inwerkingtreding van deze wet. Op grond van het
voorgestelde artikel 87b van de Wet REA blijven
toegezegde voorzieningen gehandhaafd.
Daar staat tegenover dat de werkgever zolang hij
deze voorzieningen geniet in die periode geen
vrijstelling van premiebetaling kan aanvragen
voor WW-premies met betrekking tot deze
werknemers. Het nieuwe artikel 130g WW voorziet
daarin.
Artikel IV Wet inschakeling werkzoekenden
Bij de in dit artikel voorgestelde wijzigingen
in de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) is er
vanuit gegaan dat artikel 81 van ISUWI tot wet
is verheven en in werking is getreden. In dat
artikel zijn wijzigingen van de WIW opgenomen
die op een aantal, met name
wetgevingstechnische, punten niet geheel stroken
met dit wetsvoorstel. Door de hier voorgestelde
werkwijze worden deze bepalingen nadat ze door
ISUWI in de WIW zijn opgenomen direct daarna
vervangen door de in dit wetsvoorstel opgenomen
bepalingen. Naar verwachting zal ISUWI, net als
dit wetsvoorstel, met ingang van 1 januari 2002,
in werking treden.
Artikel IV, onderdeel B (artikelen 13a en 13b
van de Wet inschakeling werkzoekenden)
In dit onderdeel worden de artikelen 13a en 13b
van de WIW ingetrokken.
Tot op heden kan een gemeente op grond van
artikel 13a van de WIW aan iemand die arbeid in
dienstbetrekking verricht en aan een werkgever
op grond van artikel 13b van die wet,
voorzieningen verstrekken wanneer die werknemer
vóór zijn indiensttreding behoorde tot de
doelgroep van de WIW. De in deze wet
voorgestelde premievrijstellingsregelingen zijn
in alle gevallen van toepassing is indien een
arbeidsgehandicapte in dienstbetrekking arbeid
gaat verrichten. Deze premievrijstellingen
worden door het UWV verleend op de totale
premienota van een werkgever. Afhankelijk van de
omvang van de kosten van aanpassing van werkplek
van betrokkene kan de werkgever ook nog
aanspraak maken op een vergoeding van deze extra
kosten (voorgestelde nieuwe artikel 15 van de
Wet REA). Gelet op het voorgaande blijft in
dezen geen taak meer over voor de gemeenten.
Artikel IV, onderdeel C (artikel 14 van de Wet
inschakeling werkzoekenden)
Dit onderdeel past artikel 14 van de WIW aan in
verband met het intrekken van artikel 13a en
13b.
Artikel IV, onderdeel D (artikel 15 van de Wet
inschakeling werkzoekenden)
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt
verwezen naar het algemeen gedeelte van deze
toelichting.
Artikel IV, onderdeel E (artikel 25b van de Wet
inschakeling werkzoekenden)
Artikel 25b regelt het overgangsrecht in verband
met het intrekken van de artikelen 13a en 13b.
Met het overgangsrecht van artikel 13a wordt
bewerkstelligd dat voor arbeidsgehandicapten die
arbeid hebben aanvaard en voor het uitoefenen
van de bijbehorende werkzaamheden
werknemersvoorzieningen bij de gemeente hebben
aangevraagd vóór 1 januari 2002 deze aanvraag
wordt afgehandeld door de betreffende gemeente.
De gemeente is tevens verantwoordelijk voor de
afhandeling van de overeenkomstige aanvragen die
vóór 1 januari 2002 door arbeidsgehandicapten
zijn ingediend bij arbeidsvoorziening, maar voor
wie de reïntegratieverantwoordelijkheid, op
grond van de Invoeringswet Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Invoeringswet SUWI), met ingang van 1 januari
2002 bij de gemeenten is komen te liggen.
Met het overgangsrecht van artikel 13b wordt
bewerkstelligd dat voor werkgevers die een
arbeidsgehandicapte in dienst hebben genomen en
vóór 1 januari 2002 een plaatsingsbudget of
pakket op maat hebben aangevraagd bij de
gemeente, deze aanvraag wordt afgehandeld door
de betreffende gemeente. De gemeente is tevens
verantwoordelijk voor de afhandeling van de
aanvragen voor een subsidie voor een
plaatsingsbudget of een pakket op maat die vóór
1 januari 2002 door werkgevers zijn ingediend
bij de voormalige
Arbeidsvoorzieningsorganisatie, maar waarvoor
de reïntegratieverantwoordelijkheid voor
geplaatste arbeidsgehandicapten, op grond van
bovengenoemde Invoeringswet SUWI, met ingang 1
januari 2002 eveneens aan gemeenten is
toegedeeld.
Hoofdstuk 2 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel V
Als gevolg van de bij dit wetsvoorstel geregelde
intrekking van de artikelen 13a en 13b van de
WIW zoals toegelicht bij artikel IV van dit
voorstel, dient artikel 38, eerste lid, van het
meergenoemde voorstel van wet invoering Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, dat eveneens op 1 januari 2002 in
werking treedt, dienovereenkomstig te worden
aangepast. Het betreft hier een uitsluitend
technische wijziging.
Artikel VI Bepaling in verband met de Wet
verbetering poortwachter
In artikel II, onderdeel C, van het bij
koninklijke boodschap van 17 april 2001
ingediende voorstel van wet tot Verbetering van
de procesgang in het eerste ziektejaar en nieuwe
regels voor de ziekmelding, de reïntegratie en
de wachttijd van werknemers alsmede met
betrekking tot de loondoorbetalingsverplichting
van de werkgever (Wet verbetering poortwachter)
(Kamerstukken II 2000/2001, 27 678) wordt
artikel 23, eerste lid, van de WAO vervangen.
Het onderhavige artikel regelt een aanpassing
van dat nieuwe eerste lid in verband met hetgeen
wordt voorgesteld in artikel IV, onderdeel A,
van het onderhavige wetsvoorstel.
Artikel VII Bepaling in verband met de
Verzamelwet SZW-wetten 2001
In artikel IV van het bij koninklijke boodschap
van 3 september 2001 ingediende voorstel van wet
houdende Enkele wijzigingen in wetten op het
terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW-wetten 2001)
(Kamerstukken II 2000/01, 27 897), wordt een
wijziging voorgesteld in artikel 49b van de Wet
REA alsmede de invoering van een nieuw artikel
87a in die wet. Afhankelijk van welk
wetsvoorstel eerder in werking treedt moeten dat
wetsvoorstel en artikel II van het onderhavige
wetsvoorstel op een andere wijze technisch
worden aangepast. Het onderhavige artikel
voorziet daarin.
De staatssecretaris van Financiën,
De staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
---
Voor een persoon werkzaam tegen het
minimumloon bedraagt de premievrijstelling op
jaarbasis ca. 3.000 gulden, voor een persoon
werkzaam tegen het maximum dagloon (ca. 87.000
gulden) bedraagt de premievrijstelling bijna
9.000 gulden op jaarbasis.
Uitgaande van 1.830 situaties waarbij
volgens de huidige regelgeving in 2002 een
pakket op maat zou worden verstrektmet
gemiddelde kosten van 12.450 gulden per geval
zijn de meerkosten (dus boven de gemiddelde
premievrijstelling van 5.000 gulden) te ramen
op: 1.830 * 7.450 gulden = 14 miljoen gulden.