Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Datum 18 september 2001

Ons kenmerk FO2001/U86300

Onderdeel Afd. Financiële Organisatie Binnenlands Bestuur

Inlichtingen zie onder

Aantal bijlagen CIRCULAIRE GEMEENTEFONDS 4 van 18 september 2001 Bezoekadres Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag

Aan de gemeentebesturen Postadres Postbus 20011 Onderwerp gemeentefonds 2500 EA Den Haag

Doelstelling bekendmaking van beleid en
het geven van informatie

Relatie met andere septembercirculaire van 2000 circulaires (FO2000/U86785),
decembercirculaire van 2000
(FO2000/U102484),
maartcirculaire van 2001 (FO2001/U58241), meicirculaire van 2001 (FO2001/U69817)

Geldig tot uiterlijk 1 juli 2002

Inlichtingen 9-11 uur: R.L.J. de Neef (070) 426 6208 N.P. Passchier (070) 426 6259 13.30-15 uur: A. Doeves (070) 426 6255 b.g.g. Y. Drese (070) 426 6277

E-mail Dienstpostbus.BFO@minbzk.nl

Internet http://www.minbzk.nl/
http://www.minfin.nl/Prinsjesdag/ Gemnet http://www.minfin.gemnet.nl/
*zie leeswijzer (bijlage 1)




1













Voorwoord

Deze circulaire brengt u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen bij het gemeentefonds, zoals deze voortkomen uit de besluitvorming over de Miljoenennota 2002. Opvallend zijn wederom de hoge accressen.
Er zijn enkele dossiers op het terrein van het gemeentefonds, waarover deze circulaire helaas geen definitief uitsluitsel kan geven, omdat de verdere besluitvorming pas in de loop van het komend najaar kan plaatsvinden. Het zijn belangrijke onderwerpen die door hun programmatische karakter grote maatschappelijke effecten hebben. Het betreft met name de middelen voor de onderwijshuisvesting, de aanwending van het accres en het BTW- compensatiefonds. Over deze onderwerpen vindt intensief overleg plaats met de VNG en de Tweede Kamer.
Hoewel het bij elk van de onderwerpen om complexe zaken gaat, vertrouw ik er op dat de beoogde beleidsintenties tot uitvoering kunnen komen. Indien de besluitvorming daartoe aanleiding geeft, zal ik u daar zo nodig apart over informeren.

Mede namens de staatssecretaris van Financiën,

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

K.G. de Vries




2





3

1. Samenvatting



1.1 Bestuurlijke aspecten


De Tweede Kamer heeft op 6 juni 2001 een motie Noorman-Den Uyl c.s. aangenomen, waarin het kabinet wordt uitgenodigd in afstemming met de gemeenten te komen tot een extra investeringsimpuls voor de onderwijshuisvesting (zie voor de tekst van de motie Kamerstukken, II, 2000-2001, 27 400 B, 14).
Naar aanleiding hiervan heeft op 13 september jl. bestuurlijk overleg plaats gevonden met de VNG. De resultaten van dit overleg zullen neergelegd worden in een brief aan de Tweede Kamer, die één deze dagen wordt verzonden. Bij de afsluiting van deze circulaire was de inhoud van deze brief nog niet beschikbaar. Wij verwijzen naar het internet voor nadere informatie.


1.2 Financiële ontwikkelingen


Accressen

Tabel 1.2.1 geeft de accressen voor de periode 2000-2005. Bij de raming van de accressen voor 2001 en volgende jaren is rekening gehouden met de besluitvorming bij de Miljoenennota
2002.


Tabel 1.2.1 Accressen 2000-2005

uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005

accres in procenten 6,74% 7,78% 3,67% 5,31% 2,64% 2,95%

accres in miljoenen guldens 1.617,9 2.007,9 994,4 1.499,9 792,5 909,4 accres in miljoenen euro * 911,1 451,2 680,6 359,6 412,7

verschil met de 0,0 271,0 267,6 674,5 -64,2 26,7 meicirculaire * 123,0 121,4 306,1 -29,1 12,1

Ten opzichte van de ramingen die zijn meegedeeld in de meicirculaire is het accres van het gemeentefonds voor de jaren 2001 tot en met 2004 aanzienlijk toegenomen. De ontwikkelingen op de Rijksbegroting die relevant zijn voor de normeringssystematiek zijn hiervan de oorzaak. Omdat de septembercirculaire voor de accressen geen bijstellingsmoment is, werken deze indicatieve ramingen niet door in de bevoorschotting.

Uitkeringsfactoren

Tabel 1.2.2 geeft de uitkeringsfactoren voor de jaren 2000-2005. Bij de raming van de uitkeringsfactor voor 2001 en volgende jaren is uitgegaan van de accressen, zoals die zijn vermeld in de meicirculaire (dus niet van de indicatieve accressen van dit moment).




4





Tabel 1.2.2 Uitkeringsfactoren 2000-2005

uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005

uitkeringsfactor 'oude stijl' 1,262
uitkeringsfactor 'nieuwe stijl' 1,193 1,212 1,242 1,266 1,300 verschil met de
meicirculaire 0,000 0,000 0,001 0,003 0,003 0,004

De mutatie ten opzichte van de meicirculaire komt voort uit ramingen die zijn bijgesteld op grond van meer recente cijfers.




5








2. Uitkeringsjaar 1999



2.1 Definitieve vaststelling uitkeringsfactor

Wij stellen de uitkeringsfactor voor het jaar 1999 definitief vast op 1,198. Dat is vijf punten hoger dan de stand die gold vanaf de meicirculaire van 2000.

Deze vijf punten zijn grotendeels te herleiden tot twee ontwikkelingen. Ongeveer de helft is toe te schrijven aan de resultaten van de definitieve vaststelling van de OZB-capaciteit, die deze maand is afgerond. De andere helft komt voort uit de verdeelreserve voor 1999, die nu geheel komt te vervallen.


2.2 Voorschotbetalingen


De bevoorschotting over het jaar 1999 zal met ingang van de betaalmaand november van dit jaar aangepast worden in verband met de definitieve gegevens over de belastingcapaciteit
1999.
Tevens worden dan de aantallen eenheden op de maatstaf leerlingen SO/VO herzien in verband met de leerlingen van zogenoemde verticale scholengemeenschappen (zie voor deze correctie § 5.7 van deze circulaire).


2.3 Beschikkingen algemene uitkering


Eind december 2001 zullen wij in beginsel de beschikkingen opmaken tot vaststelling van de algemene uitkering 1999. Gemeenten waarvoor nog niet alle basisgegevens definitief zijn vastgesteld, ontvangen de beschikking op een later tijdstip. Wij verzoeken u eventuele bedenkingen tegen de vaststelling van de basisgegevens binnen twee maanden na de ontvangst van deze circulaire door te geven aan het ministerie van Financiën, Directie Fipuli, ter attentie van de heren J.S. Metten of C.J.H. Sträter, (tel. 070­3427238 respectievelijk 070­
3427231).





6






3. Uitkeringsjaar 2000



3.1 Ontwikkeling uitkeringsbasis, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid

De recente ontwikkeling van de uitkeringsbasis geeft geen aanleiding tot bijstelling van de uitkeringsfactor. Deze blijft voor het uitkeringsjaar 2000 voorlopig gehandhaafd op 1,262 (zie de maartcirculaire van 2001, § 2.4). In verband met mogelijke ontwikkelingen op het gebied van de aanvullende uitkeringen houden wij op dit moment een verdeelreserve aan van vier à vijf punten.

Over de bedragen per eenheid hebben wij u geïnformeerd in de septembercirculaire van 2000, bijlage 2, tabel 1. Inmiddels zijn deze definitief vastgesteld conform die tabel. De voorgeschreven procedure, waarbij het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen voor de belanghebbenden, heeft geen aanleiding gegeven tot herziening. Inmiddels is de betreffende ministeriële regeling van 14 augustus 2001 gepubliceerd (zie Stcrt. 2001, 171).


3.2 Voorschotbetalingen


Met ingang van de betaalmaand november zal de bevoorschotting over het jaar 2000 worden aangepast op grond van de correctie van het aantal eenheden op de maatstaf leerlingen SO/VO in verband met de leerlingen van de zogenoemde verticale scholengemeenschappen (zie § 5.7 van deze circulaire).




7








4. Uitkeringsjaar 2001



4.1 Opbouw uitkeringen 2001


Tabel 4.1 geeft de opbouw van de uitkeringen 2001. De tabel is geactualiseerd ten opzichte van de stand van de laatste meicirculaire. De tabel is, afgezien van de informatie over de accressen en de behoedzaamheidsreserve, gecomprimeerd tot totaalbedragen voor de desbetreffende clusters of onderdelen daarvan.

Tabel 4.1 Opbouw uitkeringen 2001

Raming deze Mei- Raming deze circulaire circulaire circulaire in guldens van 2001 1 in euro 2
* * Uitkeringen 2000 25.622,4 25.622,4 11.626,9 algemene mutaties

- accres 1736,9 788,2
- behoedzaamheidsreserve 2001, inhouding -460,0 -208,7
- behoedzaamheidsreserve 2001, uitkering pm pm
- overige algemene mutaties 3 44,5 20,2
1.321,4 599,6

cluster sociale dienst/bijstand 3 -858,1 -389,4

cluster zorg

- asielzoekers/GBA 8,2 14,8 3,7
- overige mutaties zorg 3 42,6 19,3
50,8 23,1

cluster kunst en ontspanning 0,0
- afschaffing omroepbijdragen 0,2 -4,0 0,2

cluster bestuursorganen 3 26,1 11,8 cluster overig/algemene ondersteuning 3 -4,1 -1,9

Uitkeringen 2001 26.158,7 26.161,2 11.870,2 waarvan

- algemene uitkering/aanvullende uitkeringen 25.775,7 25.778,2 11.696,4
- suppletie-uitkering Fvw (tweede tranche) 4,9 2,2
- integratie-uitkeringen 3 378,1 171,6
383,0 173,8
1 De vergelijking met de meicirculaire is alleen opgenomen als de raming van het betreffende onderdeel is gewijzigd. Is dat niet het geval, dan vermeldt de kolom meicirculaire van 2001 geen bedrag.
2 Eventueel afrondingsverschillen vanwege de weergave in * 0,1 miljoen. Zie de leeswijzer (bijlage 1).
3 Zie de meicirculaire van 2001, § 2.1, voor de afzonderlijke onderdelen.




8





Algemene uitkering


4.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis


De ontwikkeling van de uitkeringsbasis voor het jaar 2001 geeft op dit moment geen aanleiding tot bijstelling van de uitkeringsfactor. Deze blijft vooralsnog gehandhaafd op 1,193. Hetzelfde geldt voor de verdeelreserve, die nog steeds op circa vier punten staat. Naar huidig inzicht komt één punt uitkeringsfactor in 2001 overeen met f 24,6 miljoen (* 11,2 miljoen).


4.3 Accressen


Accres 2001

Tabel 4.3.1 geeft de accressen zoals die zijn geraamd in de meicirculaire van 2001, tabel 2.3. Het accres 2001 bedroeg volgens die raming 1736,9 miljoen (* 788,2 miljoen). Dit bedrag is vanaf juli jl. verwerkt in de bevoorschotting over het lopende jaar. Hoewel de meest recente raming van deze waarde afwijkt, wordt de bevoorschotting conform de normeringssystematiek nu niet aangepast. Zodoende blijft het accres 2001 vooralsnog gehandhaafd op 1736,9 miljoen (* 788,2 miljoen). Dit bedrag is dan ook ongewijzigd opgenomen in de Opbouwtabel
2001.




Tabel 4.3.1 Accressen 2000-2005, stand meicirculaire van 2001

uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005

accres in procenten 6,74% 6,73% 2,71% 2,98% 2,98% 2,98%

accres in miljoenen guldens 1.617,9 1.736,9 726,8 825,4 856,7 882,7 accres in miljoenen euro * 788,2 329,8 374,6 388,8 400,6

Indicatieve accressen 2002-2005

Ter informatie geeft tabel 4.3.2 de raming van de accressen voor de uitkeringsjaren 2000 tot en met 2005 op grond van de cijfers van de Miljoenennota 2002. De indicatieve raming voor het jaar 2006 bedraagt * 935,6 miljoen op basis van een accrespercentage van 2,95%.

Tabel 4.3.2 Accressen 2000-2005, stand Miljoenennota 2002

uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005

accres in procenten 6,74% 7,78% 3,67% 5,31% 2,64% 2,95%

accres in miljoenen guldens 1.617,9 2.007,9 994,4 1.499,9 792,5 909,4 accres in miljoenen euro * 911,1 451,2 680,6 359,6 412,7

verschil met de 0,0 271,0 267,6 674,5 -64,2 26,7 meicirculaire * 123,0 121,4 306,1 -29,1 12,1

De onderste regels van de tabel geven het verschil met de raming van de meicirculaire. Het indicatief accres 2001 komt volgens de huidige raming 271 miljoen (* 123 miljoen) hoger




9





uit. Dit is het gevolg van de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven tussen de Voorjaarsnota 2001 en de Miljoenennota 2002. In 2001 is sprake van circa 600 miljoen (circa * 272 miljoen) aan extra netto rijksuitgaven, onder meer voor de financiering van additionele uitgaven naar aanleiding van de behandeling van de Voorjaarsnota 2001 in de Tweede Kamer. Tevens is de financiering van een tegenvaller inzake dividend KPN van invloed geweest. De begrotingsgefinancierde uitgaven voor de zorg komen in 2001 circa 200 miljoen (circa * 91 miljoen) hoger uit dan bij Voorjaarsnota 2001 is geraamd. Deze extra uitgaven hebben eveneens een doorwerking naar het gemeentefonds. Deze accresraming geeft een indicatie van de ontwikkeling van de behoedzaamheidsreserve
2001. Op basis van deze uitkomst mag verwacht worden dat de behoedzaamheidsreserve volledig tot uitkering zal komen. Wij benadrukken dat het hierbij gaat om een zeer voorlopige indicatie, gebaseerd op een tussenstand in de budgettaire besluitvorming. De definitieve berekening van het accres 2001 zal zoals gebruikelijk plaatsvinden op basis van de Voorlopige Rekening, die het kabinet zal vaststellen in februari 2002.

Nominaal en reëel accres 1999-2002

Het indicatief accres 2002 komt volgens de huidige raming uit op * 451,2 miljoen, ruim * 121 miljoen boven de raming van de meicirculaire (zie tabel 4.3.2). De stijging wordt met name veroorzaakt door nominale ontwikkelingen. Deze leiden tot hogere uitgaven op de Rijksbegroting in verband met hogere lonen en prijzen ter grootte van circa * 450 miljoen. Daarnaast leidt de doorwerking van de mutaties in 2001 tot een aanpassing van het accres
2002. Tabel 4.3.3 geeft de nominale en de reële accressen voor de periode 1999 tot en met
2002.


Tabel 4.3.3 Nominale en reële accressen 1999-2002

raming / uitkeringsjaar 1999 2000 2001 2002

meicirculaire van 2001

- nominaal accrespercentage 5,69% 6,74% 6,73% 2,71%
- ontwikkeling prijs BBP (CEP 2001) 1,70% 3,10% 4,90% 1,90%
- reëel accrespercentage 3,92% 3,53% 1,74% 0,79%
- nominaal accres in miljoenen guldens 1278,5 1617,9 1736,9 726,8
- reëel accres in miljoenen guldens 881,5 847,5 450,2 213,2
- reëel accres in miljoenen euro * 204,3 96,7
septembercirculaire van 2001

- nominaal accrespercentage 5,69% 6,74% 7,78% 3,67%
- ontwikkeling prijs BBP (MEV 2002) 1,70% 3,70% 5,40% 3,20%
- reëel accrespercentage 3,92% 2,93% 2,26% 0,46%

- nominaal accres in miljoenen guldens 1278,5 1617,9 2007,9 994,4
- reëel accres in miljoenen guldens 881,5 703,7 582,8 123,4
- reëel accres in miljoenen euro * 264,5 56,0
Per saldo wordt het reële accres over 2001 en 2002 weer iets hoger geraamd dan bij de meicirculaire (totale toename ruim * 19 miljoen). Weliswaar valt de reële ontwikkeling 2002 iets lager uit dan eerder werd gedacht, maar daar staat een reëel sterkere groei in 2001 tegenover.




10






4.4 Asielzoekers/GBA


De toevoeging aan de algemene uitkering voor het jaar 2001 in verband met de vervroegde inschrijving van asielzoekers stellen wij 6,6 miljoen (* 3,0 miljoen) lager vast dan aanvankelijk voorzien. Op grond van nadere gegevens wordt de toevoeging voor 2001 nu bepaald op 8,2 miljoen (* 3,7 miljoen) in plaats van 14,8 miljoen (* 6,7 miljoen). De bedragen voor de volgende jaren zullen op een later tijdstip aangepast worden.

Asielzoekers in opvangcentra kunnen vanaf 1 juni 2000 na zes maanden ingeschreven worden in de GBA in plaats van na twaalf maanden. Daardoor valt de algemene uitkering voor de betreffende gemeenten hoger uit (toename van het inwonertal). In verband hiermee is de specifieke uitkering die zij ontvangen op grond van het Faciliteitenbesluit opvangcentra verlaagd. De middelen die daardoor vrijvallen op de begroting van Justitie worden aan het gemeentefonds toegevoegd (zie de meicirculaire van 2001, § 2.11). De omvang van deze vrijvallende middelen is aanvankelijk globaal geraamd op grond van voorlopige inzichten. Inmiddels zijn realisatiecijfers beschikbaar gekomen over de vervroegde inschrijving, die een meer nauwkeurige raming mogelijk maken. Zij worden momenteel verwerkt tot een verbeterde reeks van mutaties op het gemeentefonds. De gegevens tonen aan dat het aantal vervroegde inschrijvingen aanzienlijk lager ligt dan werd aangenomen, omdat veel asielzoekers de inschrijving uitstellen tot het moment waarop beslist is over hun status. Voor het eerste jaar is het aantal bijna 45% lager dan aanvankelijk werd geschat. Op grond van deze duidelijke indicatie wordt de toevoeging aan het gemeentefonds voor het jaar 2001 nu reeds verlaagd. Dit in afwachting van de definitieve bijstelling, die zal worden doorgevoerd bij tweede suppletore begroting gemeentefonds 2001. Over deze definitieve bijstelling en daarbij behorende meerjarentraject zullen wij u in volgende circulaires informeren.


4.5 Afschaffing omroepbijdragen


Wij verhogen de compensatie in verband met het wegvallen van de lokale opslagen op de omroepbijdragen met 4,2 miljoen (* 1,9 miljoen).

Bij de behandeling van de eerste suppletore begroting gemeentefonds 2001 heeft de Tweede Kamer het amendement Bakker c.s. aangenomen (Kamerstukken II 2000/01, 27 763, nr. 4). Door dit amendement is de compensatie voor de afschaffing van de lokale opslagen op de omroepbijdrage voor het uitkeringsjaar 2001 verhoogd met 4,2 miljoen (* 1,9 miljoen) verhoogd tot 14,2 miljoen (* 6,4 miljoen).
Bij genoemd amendement wordt tevens opgemerkt dat de indieners ervan uitgaan dat de extra compensatie meerjarig wordt gegeven. In verband hiermee heeft het kabinet besloten om de komende periode nader te bezien in hoeverre de gemeenten, gelet op hun feitelijke uitgaven voor lokale omroepen, tekort komen aan de reeds eerder verwerkte compensatie en of het derhalve noodzakelijk is de meerjarige doorwerking van het amendement te realiseren. Het kabinet is voornemens hierover te beslissen bij Voorjaarsnota 2002. Vooralsnog wordt de compensatie vanaf het uitkeringsjaar 2002 op het structurele niveau gebracht van 10,0 miljoen (* 4,5 miljoen), het bedrag dat de VNG en het Rijk zijn overeengekomen.


4.6 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid

Inclusief de aanvullende uitkering bedraagt de algemene uitkering over het jaar 2001 naar




11





huidig inzicht 25775,7 miljoen (* 11870,2 miljoen). De uitkeringsfactor handhaven wij voorlopig op 1,193 (zie de meicirculaire van 2001, § 2.13). Hierbij is rekening gehouden met de onderwerpen die zijn behandeld in de voorafgaande paragrafen. De bedragen per eenheid op de diverse verdeelmaatstaven treft u aan in de Verdeeltabel 2001 in bijlage 2.

Voorschotbetalingen


4.7 Voorschotbetalingen


De gegevens uit deze circulaire leiden tot aanpassing van de voorschotbetalingen op de algemene uitkering over 2001. Het betreft de bijstelling van de bedragen per eenheid (zie bijlage 2), die met ingang van de betaalmaand november geëffectueerd zal worden. Tegelijkertijd zal correctie plaats vinden van het aantal eenheden op de maatstaf leerlingen SO/VO in verband met de leerlingen van de zogenoemde verticale scholengemeenschappen (zie § 5.7 van deze circulaire).




12








5. Uitkeringsjaar 2002



5.1 Opbouw uitkeringen 2002


In tabel 5.1 geven wij een geactualiseerde Opbouwtabel 2002. In de volgende paragrafen worden de mutaties toegelicht, die nieuw zijn of gewijzigd ten opzichte van de meicirculaire van dit jaar.

Tabel 5.1 Opbouw uitkeringen 2002 (in miljoenen euro) 1

Raming deze Mei circulaire circulaire in euro van 2001 2 Uitkeringen 2001 11.870,2 11.871,4

algemene mutaties

- accres 329,8
- behoedzaamheidsreserve 2002, inhouding pm
- behoedzaamheidsreserve 2002, uitkering pm
- wachtgelden herindelingen -0,3
- A + O fonds -0,1
329,5 cluster sociale dienst/bijstand

- fonds werk en inkomen/toeslagenbudget pm
- inkomensvoorziening kunstenaars 0,9
- stimulering swi -0,5
- swi, taakstelling en efficiency -5,0
- bijzondere bijstand, middelen RA 11,3
- RBH, vangnetregeling huursubsidie 2,1
- vreemdelingenwet 2,9
11,7 cluster zorg

- voorzieningen gehandicapten

* sociaal vervoer AWBZ-instellingen -
* middelen Regeerakkoord 22,7
- decentralisatie onderwijshuisvesting -0,9
- klassenverkleining 22,7
- asielzoekers/GBA -1,2
- leerlingenvervoer SBO 1,5
- verlaging leerplichtige leeftijd 1,0 #
- verticale scholengemeenschappen pm #
45,7 cluster fysiek milieu

- milieu-apparaatskosten 0,2
- bouwstoffenbesluit -
cluster kunst en ontspanning

- afschaffing omroepbijdragen -1,9 #
-1,9 (voortzetting op de volgende bladzijde)

1 Eventueel afrondingsverschillen vanwege de weergave in * 0,1 miljoen. Zie de leeswijzer (bijlage 1).
2 De vergelijking met de meicirculaire is alleen opgenomen als de raming van het betreffende onderdeel is gewijzigd. Is dat niet het geval, dan vermeldt de kolom meicirculaire van 2001 geen bedrag. Het teken # geeft een onderdeel aan dat niet werd geraamd in de meicirculaire.




13









Tabel 5.1 Opbouw uitkeringen 2002 (vervolg)

Raming deze Mei- circulaire circulaire in euro van 2001 cluster bestuursorganen

- dualisering lokaal bestuur 11,3
- bezoldiging wethouders 6,8 #
18,1 cluster overig/algemene ondersteuning

- afloop verfijning monumenten -3,3
- VBS Waterweggebied pm
- WTS/compensatie Waddengemeenten pm
- grenswijziging randgemeenten Den Haag -8,0
-11,3

Uitkeringen 2002 12.262,1 12.257,6 waarvan

- algemene uitkering/aanvullende uitkeringen 12.162,9 12.155,5
- overige uitkeringen

* suppletie-uitkering Fvw (tweede tranche) 2,2
* i.u. WUW-middelen 53,1
* i.u. Verdi 2,6
* i.u. precariobelasting 41,3 44,2
99,2 102,2





Algemene uitkering


5.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis


Nadere gegevens over de ontwikkeling van de uitkeringsbasis zijn voor ons aanleiding om de uitkeringsfactor voor het jaar 2002 met één punt te verhogen ten opzichte van de stand van de meicirculaire. Eén punt uitkeringsfactor komt naar huidig inzicht voor het jaar 2002 overeen met * 11,4 miljoen.

De belangrijkste reden van de bijstelling is een verbeterde raming van de ontwikkeling van de maatstaf omgevingsadressendichtheid. De gegevens die beschikbaar komen over de eerdere jaren rechtvaardigen deze bijstelling. De verdeelreserve blijft voorlopig nog gehandhaafd op circa vijf punten.


5.3 Accres


In § 4.3 is melding gemaakt van een indicatief accres voor het jaar 2002 van * 451,2 miljoen. Dat is * 121,4 miljoen hoger dan de raming in de meicirculaire, die uitkwam op * 329,8 miljoen (zie tabel 4.3.2 van deze circulaire).
Omdat de septembercirculaire geen bijstellingsmoment kent voor de accressen zal bij de bevoorschotting voor het jaar 2002 conform de normeringssystematiek vooralsnog uitgegaan worden van dit laatste bedrag van * 329,8 miljoen. Dit is ook opgenomen in de Opbouwtabel
2002 (tabel 5.1). Zodoende heeft de geactualiseerde raming van het accres nu geen concrete gevolgen. Na de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2002 zal de accresraming 2002




14





opnieuw aangepast worden. Het resultaat daarvan zal wél leiden tot herziening van de bevoorschotting. Wij zullen u daarover informeren in de meicirculaire van 2002.


5.4 Bezoldiging wethouders


Met ingang van het jaar 2002 verhogen wij de algemene uitkering structureel met * 6,8 miljoen in verband met het nieuwe bezoldigingsstelsel voor wethouders. Het betreft hier een gedeeltelijke compensatie van de extra uitgaven die de gemeenten in dit kader zullen moeten doen.

Het kabinet is van mening dat de beloningsstructuur van wethouders gewijzigd moet worden. De nadruk dient daarbij te liggen op een verhoging van de bedragen geldend voor de wethouders van kleine en middelgrote gemeenten. Het kabinetsvoorstel is opgenomen in een brief aan de Tweede Kamer van 2 juli 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 263, nr. 3). De kosten van het voorstel zijn geraamd op * 13,6 miljoen. In de genoemde brief is de Tweede Kamer gemeld dat het kabinet bereid is om voor een deel van de extra uitgaven, die zijn gemoeid met het nieuwe bezoldigingsstelsel van wethouders, generieke compensatie te bieden, indien daar een daadwerkelijke bijdrage van de gemeenten tegenover staat. Als uitwerking van dit standpunt neemt het kabinet nu de helft van het genoemde bedrag structureel voor zijn rekening. De toevoeging wordt verdeeld met enkele maatstaven van het uitgavencluster bestuursorganen.


5.5 Leerlingenvervoer SBO


De verhoging van de algemene uitkering samenhangend met het schoolvervoer van leerlingen van het speciaal basisonderwijs (SBO) blijft gehandhaafd op het eerder aangegeven niveau van * 3,6 miljoen structureel.

De bekostiging van het schoolvervoer van SBO-leerlingen is per 1 augustus 1998 overgegaan van de gemeenten naar het GAK. Het voornemen bestaat om deze taak per 1 augustus 2002 weer terug te brengen bij de gemeenten. In verband met enige wijzigingen bij de vergoedingen wordt daartoe structureel * 3,6 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds (zie de meicirculaire van 2001, § 3.5).
Omdat de algemene uitkering in verband met het vervallen van de genoemde gemeentelijke taak nooit is verlaagd, hebben de gemeenten een financieel voordeel genoten in de periode
1998-2002. In overleg met de VNG is besloten dit niet te verrekenen met de algemene uitkering van latere jaren. De VNG heeft namelijk ingestemd met het voorstel van de minister van Financiën om de extra kosten die de sociale diensten hebben ondervonden van de invoering van het nieuwe belastingstelsel weg te strepen tegen het genoemde voordeel. De minister heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat de onderhavige taakoverheveling daadwerkelijk per 1 augustus 2002 moet zijn gerealiseerd. De VNG van haar kant heeft als voorwaarde gesteld dat zij het kostenniveau van het leerlingenvervoer in zijn algemeenheid kan agenderen voor bestuurlijk overleg.

Intussen zijn de financiële aspecten in kaart gebracht van het voornemen om ook het school- vervoer van gehandicapte leerlingen, die regulier onderwijs volgen, per 1 augustus 2002 naar de gemeenten over te brengen. Bij realisatie van dit voornemen wordt het schoolvervoer van alle uiteenlopende categorieën leerlingen via de gemeenten bekostigd ("één loket"). Naar het




15





zich laat aanzien zal de besluitvorming hierover in de komende maanden worden afgerond. Over de financiële consequenties zullen wij u informeren in de meicirculaire van 2002.


5.6 Verlaging leerplichtige leeftijd


Met ingang van het jaar 2002 verhogen wij de algemene uitkering structureel met * 1,0 miljoen in verband met de stijging van de kosten van de onderwijshuisvesting, die zal voortvloeien uit de voorgenomen verlaging van de leerplichtige leeftijd. In aanvulling daarop wordt met ingang van 2003 structureel een bedrag van * 1,3 miljoen toegevoegd, waardoor de totale toevoeging komt op * 2,3 miljoen.

Het voornemen bestaat om met ingang van het schooljaar 2002/2003 de leerplichtige leeftijd te verlagen van vijf naar vier jaar. Deze verlaging zal leiden tot een toename van het aantal scholieren en derhalve tot een stijging van de kosten van de onderwijshuisvesting. Het gaat naar schatting om 3175 leerlingen extra, waarvan circa 300 in het Speciaal Basisonderwijs (SBO) en circa 2875 in het reguliere Basisonderwijs (BO). Uitgaande van een groepsgrootte van 20 in het BO en van 10 in het SBO en van een gemiddelde jaarlast per klaslokaal van *
12 706 worden de extra huisvestingskosten voor de gemeenten geraamd op structureel * 2,3 miljoen. Voor het jaar 2002 bedraagt het tijdsevenredige deel vanaf 1 augustus van dat jaar *
1,0 miljoen. Deze middelen worden verdeeld met de maatstaf jongeren 0-19 jaar.


5.7 Verticale scholengemeenschappen


Wij zullen het gemeentefonds medio 2002 verlagen met een nader te bepalen bedrag met het oog op de huisvesting van zogenoemde "verticale scholengemeenschappen". Tegelijkertijd zullen wij de algemene uitkering eenmalig corrigeren voor de onjuiste vaststelling van het aantal VO-leerlingen bij een aantal gemeenten in de jaren 1997 tot en met 2001, samenhangend met het ontstaan van zulke scholen.

Een "verticale scholengemeenschap" komt voort uit de samenvoeging van een Regionaal Opleidingencentrum (ROC) of een Agrarisch Opleidingencentrum (AOC) met een school voor regulier voortgezet onderwijs (VO). De nieuwe scholengemeenschap krijgt dan te maken met twee uiteenlopende huisvestingsregimes. Wat betreft het ROC-gedeelte is zij verantwoordelijk voor zowel de "binnenkant" als de "buitenkant" van de gebouwen, wat betreft het VO-gedeelte alleen voor de binnenkant. De gemeente draagt in de huidige situatie de zorg voor de buitenkant van de VO-huisvesting.
Bij het ministerie van OCW is een wetswijziging in voorbereiding aangaande de bekostiging van verticale scholengemeenschappen. Het gevolg zal zijn dat bij de fusie de gemeentelijke taak voor het VO-gedeelte vervalt en wordt overgedragen aan de nieuwe schoolorganisatie. Die regelt vervolgens de huisvesting van de verticale school in zijn totaliteit, zowel wat betreft de binnenkant als de buitenkant.
De wetswijziging rechtvaardigt een uitname uit het gemeentefonds ten gunste van de ministeries op wie de financiële verantwoordelijkheid overgaat (ROC: ministerie van OCW, AOC: ministerie van LNV). Omdat het gaat om een niet al te groot aantal scholen zal de omvang van deze uitlichting beperkt blijven. De maatregel zal definitief uitgewerkt worden, zodra meer duidelijkheid bestaat over het tijdstip waarop de wetswijziging van kracht wordt en over het aantal VO-leerlingen dat sinds 1997 is opgenomen in verticale scholengemeenschappen. Het is de bedoeling dat nieuwe fusies eens per vier jaren




16





verrekend worden tussen het gemeentefonds en de ministeries van OCW en LNV. Bij majeure fusies kan deze verrekening vaker plaatsvinden.

De verdeling van de uitname over de gemeenten zal verlopen via de daling van het aantal gewogen leerlingen SO/VO. De leerlingen van de verticale scholengemeenschappen tellen immers niet mee voor deze verdeelmaatstaf. Het aantal VO-leerlingen in gemeenten, waar een fusie plaats vindt, neemt automatisch af .
Bij het onderzoek naar het relevante aantal VO-leerlingen is duidelijk geworden dat deze automatische verlaging van de leerlingmaatstaf zich reeds vanaf 1997 voordoet in gemeenten, waar verticale scholengemeenschappen zijn ontstaan. Dat is niet terecht, omdat de gemeenten tot aan de inwerkingtreding van de wetswijziging nog wel verantwoordelijk zijn voor het VO-gedeelte. Daarom is besloten de fusieleerlingen in de betreffende gemeenten alsnog in de leerlingmaatstaf op te nemen voor de jaren 1997 tot en met 2001. De algemene uitkering zal voor deze jaren gecorrigeerd worden. Het betreft ongeveer 15 gemeenten, die hierover binnenkort worden geïnfomeerd.


5.8 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid

Inclusief de aanvullende uitkering bedraagt de algemene uitkering over het jaar 2002 naar huidig inzicht * 12162,9 miljoen). De uitkeringsfactor stellen wij voorlopig vast op 1,212. Hierbij is rekening gehouden met de onderwerpen die zijn behandeld in de voorafgaande paragrafen. De bedragen per eenheid op de diverse verdeelmaatstaven treft u aan in de Verdeeltabel 2002 in bijlage 2.

Overige uitkeringen


5.9 Integratie-uitkering precariobelasting

Wij verlagen de integratie-uitkering precario-belasting voor het jaar 2002 met * 3,0 miljoen ten opzichte van het oorspronkelijke niveau van * 44,2 miljoen. Dit bedrag valt vrij ten gunste van de uitkeringsfactor. Deze verlaging is de eerste tranche van een overgangstraject van zes jaren, waarbij deze middelen in de algemene uitkering zullen worden opgenomen.

Eerder dit jaar bracht de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) advies uit over dit onderwerp. De Raad stelde voor de integratie geheel te laten verlopen via de uitkeringsfactor met een overgangstermijn van vier jaren, te beginnen in 2002. Voor enkele gemeenten zou dit structureel een aanzienlijk herverdeeleffect met zich meebrengen (zie de meicirculaire van
2001, § 4.5). Tegen die achtergrond hebben wij gekozen hebben voor een aanpassing van het integratie-voorstel, waarbij ­ met behoud van de uitgangspunten van het Rfv-advies ­ de zwaarste herverdeeleffecten worden vermeden.
In een eerste periode van drie jaren (2002-2004) wordt de integratie-uitkering afgebouwd met een maximaal herverdeeleffect per gemeente van 2,- per inwoner per jaar. De vrijvallende middelen worden verdeeld via de uitkeringsfactor. In een tweede periode van drie jaren (2005-
2007) wordt de integratie-uitkering verwerkt, die in 2004 nog resteert voor 14 gemeenten. Bij de grote steden gebeurt dit via een structurele toevoeging aan hun vaste bedrag, bij de overige gemeenten via een afkoopsom. In beide gevallen komen de middelen in drie gelijke tranches ter beschikking van de betreffende gemeenten.




17









Tabel 5.9 geeft het effect weer van deze regeling voor het gemeentefonds in totaliteit. De 29 gemeenten, die momenteel middelen ontvangen op grond van de integratie-uitkering, zullen afzonderlijk geïnformeerd worden over de details van het overgangstraject.

Tabel 5.9 Overgangstraject integratie-uitkering precariobelasting 2002-2008 (in miljoenen euro)

uitkeringsjaar 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

integratie-uitkering 44,2 41,3 38,8 36,9 36,1 24,5 12,8 0,0
- waarvan afkoopsommen 12,8 12,8 12,8
integratie per jaar 3,0 2,5 1,9 0,8 11,7 11,7 12,8 daarvan

- vrijval t.g.v. uitkeringsfactor 3,0 2,5 1,9 -10,1 0,8 0,8 12,8
- integratie via vaste bedragen 10,9 10,9 10,9
Voorschotbetalingen


5.10 Voorschotbetalingen


De voorschotbetalingen op de algemene uitkering over 2002 zullen in beginsel gebaseerd worden op de voorlopige uitkeringsfactor en de voorlopige bedragen per eenheid, zoals die in deze septembercirculaire zijn vermeld in § 5.8 en in bijlage 2.




18








6. Meerjarenperspectief



6.1 Opbouw uitkeringen 2003-2006


Tabel 6.1 geeft een geactualiseerde meerjarenraming. In de volgende paragrafen worden de mutaties nader toegelicht voorzover dat nog niet eerder is gedaan.

Tabel 6.1 Opbouw uitkeringen 2003-2006 (in miljoenen euro) 1


2003 2004 2005 2006
* * * *
Uitkeringen voorafgaand jaar 12.262,1 12.660,8 13.056,6 13.541,4 algemene mutaties

- accres 374,6 388,8 400,6 424,6
- behoedzaamheidsreserve pm pm pm pm
- wachtgelden herindelingen 0,4 0,2 -0,1 0,1
- A+O fonds pm pm pm pm
- BTW-compensatiefonds 16,3 pm - - cluster sociale dienst/bijstand

- inkomensvoorziening kunstenaars 3,1 - - -
- vreemdelingenwet 1,0 -0,6 -1,8 pm cluster zorg

- kinderopvang, middelen RA pm - - -
- algemeen maatschappelijk werk - 11,3 - -
- asielzoekers/GBA -1,4 -1,3 pm pm
- leerlingenvervoer SBO 2,1 - - -
- verlaging leerplichtige leeftijd 1,3 cluster fysiek milieu

- bouwstoffenbesluit pm - - - cluster bestuursorganen

- dualisering lokaal bestuur 3,7 - - - cluster overig/algemene ondersteuning

- afloop verfijning monumenten -2,5 -2,6 -4,3 -5,2
- VBS Waterweggebied pm - - -
- WTS/compensatie Waddengemeenten pm - - -
- slot voorfinanciering art.12-steun Den Haag - - 82,5 -
- grenswijziging Den Haag e.o. - - 8,0 -
Uitkeringen 12.660,8 13.056,6 13.541,4 13.960,9 waarvan

- algemene /aanvullende uitkeringen 12.568,1 12.966,4 13.462,9 13.898,2
- suppletie-uitkering Fvw (tweede tranche) 2,1 5,8 - -
- integratie-uitkering WUW-middelen 49,2 44,9 39,8 35,6
- i.u. Verdi 2,6 2,6 2,6 2,6
- i.u. precariobelasting 38,8 36,9 36,1 24,5
1 Eventueel afrondingsverschillen vanwege de weergave van mutaties in * 0,1 miljoen.




19





Algemene uitkering


6.2 Accressen


De accressen voor de jaren 2003 tot en met 2006, die zijn vermeld in de Opbouwtabel 2003-
2006, komen overeen met de accressen vermeld in de meicirculaire van 2001. Er heeft conform de gebruikelijke werkwijze geen bijstelling plaatsgevonden. De pro memorie raming van het accres 2006 uit de meicirculaire van 2001 is hier vervangen door het accres dat wordt verwacht op grond van de Miljoenennota 2002.
In tabel 4.3.2 is aangegeven op welke wijze de indicatieve accressen zich op grond van de Miljoenennota 2002 ontwikkelen ten opzichte van de stand van de meicirculaire van 2001. Deze indicatieve accressen wijken af van de hier gepubliceerde. Bijstelling van de accressen van de accressen voor de jaren 2003 en volgende en verwerking daarvan in de relevante Opbouwtabellen zal plaatsvinden in de meicirculaire van 2002.


6.3 BTW-compensatiefonds


Met de VNG en het IPO is bestuurlijke overeenstemming bereikt over de invoering van het BTW-compensatiefonds. Na verwerking van de resultaten hiervan is het wetsvoorstel voor de Wet op het BTW-compensatiefonds nu gereed voor plenaire behandeling door de Tweede Kamer. Naar verwachting zal de Tweede Kamer de behandeling van het wetsvoorstel nog dit najaar afronden. De invoering van het fonds is voorzien per 1 januari 2003.

Tijdens het bestuurlijk overleg van 21 juni 2001 hebben de bewindslieden van Financiën en de minister van BZK overeenstemming bereikt met de VNG en het IPO over de invoering van het BTW-compensatiefonds. Daarbij heeft het VNG-bestuur aangetekend dat zij de leden zal raadplegen over deze aangelegenheid. De Tweede Kamer is op 9 juli jl. geïnformeerd over de gemaakte afspraken (Kamerstukken II 2000/2001, 27 293, 10). De bewindslieden hebben de Kamer daarbij in overweging gegeven de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden tot na de ledenraadpleging. Vervolgens is deze maand een tweede nota van wijziging aan de Tweede Kamer aangeboden, waarin de gemaakte afspraken zijn verwerkt in het wetsvoorstel en tevens het overgangsrecht is aangepast (Kamerstukken II 2000/2001, 27 293, 11). Inmiddels heeft de VNG de ledenraadpleging gehouden. Naar verluidt zal het bestuur van de VNG het definitieve standpunt begin oktober bepalen.

De bestuurlijke overeenstemming met de VNG en het IPO omvat onder meer het volgende:
- Toepassing van de netto-methode met een vertraagde uitbetaling van de BTW- compensatie en een vertraagde uitname uit de algemene uitkering. Voor de collectiviteit van de gemeenten levert de vertraagde uitname een positief financieel effect op ter grootte van één jaarschijf uitname uit het gemeentefonds. Geschat wordt dat het daarbij gaat om een bedrag van ruim * 800 miljoen (circa 1,8 miljard). De eerste uitname uit het gemeentefonds vindt feitelijk plaats met ingang van het jaar 2004. De genoemde omvang van circa * 800 miljoen is gebaseerd op een onderzoek van Cebeon over 1997, dat zal worden geactualiseerd. Over de omvang en de verdeling van de uitname zult u nader geïnformeerd worden in volgende circulaires.
- Rekening houdend met de inzet van de BTW begrepen in de bestemmingsreserves en voorzieningen, geschat op zo'n * 500 miljoen (circa 1,1 miljard), zou daarmee het dekkingsprobleem voor de collectiviteit van de gemeenten de facto worden opgelost.




20






- Toepassing van een garantienorm. Deze norm beoogt te waarborgen dat - over een reeks van jaren bezien - de totale omvang van de middelen, die beschikbaar zijn voor de collectiviteit van de gemeenten na de invoering van het BTW-compensatiefonds, ten minste gelijk is aan de omvang van het gemeentefonds zonder de invoering van het BTW- compensatiefonds.

- Aan het BTW-compensatiefonds wordt de verwachte groei van de BTW-opbrengst van het eerste jaar toegevoegd. Deze groei wordt gesteld op twee procent van de uitname, d.w.z. ongeveer * 16 miljoen (circa 36 miljoen). Aangezien het BTW-compensatiefonds nu nog geen begrotingshoofdstuk is, worden deze extra BTW-opbrengsten van het Rijk tijdelijk gereserveerd op het gemeentefonds.


6.4 Kinderopvang


Het kabinet is teruggekomen op het voornemen om de extra gelden, die bij het Regeerakkoord 1998 zijn uitgetrokken voor de kinderopvang, vanaf 2003 toe te voegen aan het gemeentefonds. Naar verwachting zal het bedrag van * 113,4 miljoen op een andere wijze ingezet worden ter bekostiging van de kinderopvang.

Het Regeerakkoord 1998 heeft prioriteit gegeven aan de kinderopvang door extra middelen uit te trekken voor dit doel. Deze lopen op tot * 113,4 miljoen in 2002 (zie de septembercirculaire van 1998, § 5.11). In 1999 werd besloten deze middelen tot en met 2002 ter beschikking te stellen van de gemeenten via een tijdelijke stimuleringsregeling van het ministerie van VWS. In het jaar 2003 zouden zij vervolgens aan het gemeentefonds toegevoegd worden (zie de meicirculaire van 1999, § 4.9).
Via de genoemde regeling is een forse uitbreiding van de kinderopvangcapaciteit door het Rijk gefinancierd. Het kabinet legt op dit moment in samenwerking met de VNG de laatste hand aan een wetsvoorstel voor de Wet Basisvoorziening Kinderopvang. Kern van dit voorstel is een systeem waarin de vraag van de ouders naar kinderopvang centraal staat. In dit vraaggestuurd systeem wordt de kinderopvang gezamenlijk bekostigd door de ouders, de werkgevers en het Rijk.
Bij realisatie van deze wet zullen de middelen voor de kinderopvang op andere wijze ingezet worden voor hetzelfde doel. De taak van de gemeenten ten aanzien van de kinderopvang wordt gewijzigd. De * 113,4 miljoen zal dan niet aan het gemeentefonds toegevoegd worden. Vooralsnog wordt er van uit gegaan dat de nieuwe wet per 1 januari 2003 ingevoerd zal worden. De definitieve besluitvorming over dat laatste zal eind 2001 of begin 2002 plaatsvinden. Over de resultaten van deze besluitvorming zult u in de meicirculaire 2002 worden geïnformeerd.


6.5 Meerjarige ontwikkeling uitkeringsfactor

In tabel 6.5.1 wordt de ontwikkeling van de uitkeringsfactor geanalyseerd voor de jaren 2002 tot en met 2006. De berekening gaat uit van de uitkeringsfactor van 1,212 zoals die nu wordt geraamd voor 2002. De algemene mutaties (voornamelijk accressen) zijn ontleend aan de Opbouwtabel 2003-2006.
De toename van de uitkeringsfactor over de jaren wordt allereerst bepaald door een opwaarts effect als gevolg van de accressen en de overige algemene mutaties. In tabel 6.5.1 wordt voor
2005 een piek geraamd, omdat in dat jaar de voorfinanciering van de artikel 12-steun aan Den Haag wordt beëindigd. Tegenover het opwaartse effect van de accressen staat een kleiner




21





neerwaarts effect, dat vooral wordt bepaald door de autonome groei van de uitkeringsbasis (meer inwoners, meer woonruimten, enz.). Over het algemeen beloopt dit effect circa zes punten. Dit laatste effect wordt gematigd door mutaties bij onderdelen van de algemene uitkering, die niet onder de uitkeringsfactor vallen (aanvullende uitkeringen, uitkeringen samenhangend met gemeentelijke herindelingen, enz). Deze lopen van jaar tot jaar uiteen.

Tabel 6.5.1 Uitkeringsfactoren 2002-2006


2002 2003 2004 2005 2006

voorlopige uitkeringsfactor, jaar t 1,212 1,242 1,266 1,300 1,328 verschil t.o.v. jaar t-1 0,030 0,024 0,034 0,028 waarvan

- algemene mutaties 0,034 0,033 0,041 0,036
- verdeelreserve -0,001 -0,001 -0,001 -0,001
- overige ontwikkelingen (uitkeringsbasis, etc) -0,003 -0,008 -0,006 -0,007
Het meerjarenperspectief van de uitkeringsfactor (tabel 6.5.1 bovenste regel) is gebaseerd op ramingen van de rijksbegroting die luiden in lopende prijzen. Gemeenten die hun meerjarenraming opstellen in constante prijzen moeten de uitkeringsfactor defleren voor de nominale ontwikkeling, zoals die is verwerkt in het meerjarenperspectief van het Rijk. Bij wijze van handreiking is eerder een methode uiteengezet, waarmee zo'n omrekening naar constante prijzen eventueel kan worden verricht (zie de septembercirculaire van 1999, § 7.3). Centraal in deze methode staat het percentage voor de meerjarige nominale ontwikkeling dat is verwerkt in het meerjarenperspectief van het Rijk. Dit percentage wordt geprojecteerd op de ramingen van het gemeentefonds en uitgedrukt in punten van de uitkeringsfactor. De uitkeringsfactoren in constante prijzen worden verkregen door deze uitkomsten in mindering te brengen op het eerder geschetste meerjarenbeeld van de uitkeringsfactoren.

In tabel 6.5.2 is deze methode toegepast. Voor de jaren na 2002 gaat het Rijk nog steeds uit van een gemiddelde algemene prijsontwikkeling van 2% jaarlijks. Dit komt overeen met de uitgangspunt dat het kabinet hanteert voor de lopende regeerperiode (zie de Miljoenennota
1999, p. 44). Toepassing van dit percentage leidt tot onderstaande raming van de uitkeringsfactoren 2003-2006 in constante prijzen.

Tabel 6.5.2 Raming uitkeringsfactoren 2003-2006 in constante prijzen van het jaar 2002


2003 2004 2005 2006

omvang gemeentefonds, jaar t-1 (mln euro) 12.660,8 13.056,6 13.541,4 13.960,9 loon/prijsmutatie (2% in mln euro) 253,2 261,1 270,8 279,2 cumulatief (mln euro) 253,2 514,3 785,2 1.064,4 één punt uitkeringsfactor (mln euro) 11,5 11,6 11,7 11,8 loon/prijsmutatie, cumulatief (in punten UF) 22 44 67 90

uitkeringsfactoren in lopende prijzen 1,242 1,266 1,300 1,328 af: nominale ontwikkeling 0,022 0,044 0,067 0,090 uitkeringsfactoren in constante prijzen 1,220 1,222 1,233 1,238




22








7. Nominale ontwikkelingen



7.1 Algemeen


Ook nu geven wij een indicatie voor de nominale ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Het betreft de jaren 2000, 2001 en 2002.

Deze gegevens zijn ontleend aan de meest recente ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) voor de genoemde jaren. Het betreft macro-indicatoren, die een beeld geven van de algemene trendmatige ontwikkeling. Zij zijn met de nodige terughoudendheid te gebruiken op individueel gemeentelijk niveau. Het CPB onderscheidt twee indicatoren voor de nominale ontwikkeling in de bestedingen van de gehele overheidssector: (a) de prijsmutatie van de netto materiële overheidsconsumptie (bestedingen aan goederen en diensten), (b) de prijsmutatie van de lonen en salarissen (als gevolg van geraamde mutaties in contractlonen en sociale lasten, maar exclusief incidentele ontwikkelingen). Ook in de algemene uitkering uit het gemeentefonds speelt de ontwikkeling van lonen en prijzen een rol. De algemene uitkering wordt zoals gebruikelijk in lopende prijzen weergegeven. De uitkeringsfactor luidt eveneens in lopende prijzen. Voor een vertaling van de uitkeringsfactor in constante prijzen wordt verwezen naar § 6.4 van deze circulaire.


7.2 Nominale ontwikkelingen 2000 - 2002


Tabel 7.2 geeft een indicatie van de prijsmutatie van het loon- en prijsgevoelige deel van de overheidsconsumptie voor de periode 2000-2002. De cijfers zijn ontleend aan de meest recente ramingen van het CPB, gepubliceerd in de Macro-Economische Verkenningen 2002 (MEV 2002). Voor regelmatig bijgestelde informatie over dit onderwerp verwijzen wij naar de internetrubriek CPB-informatief (website http://www.cpb.nl/prognoses/). Het CPB geeft daar regelmatig geactualiseerde ramingen van de prijsmutatie van de overheidsconsumptie, gesplitst in netto materiële consumptie en lonen en salarissen (exclusief incidenteel).

Tabel 7.2 Prijsmutatie overheidsconsumptie 2000-2002 (in percenten)


2000 2001 2002

netto materiële consumptie 4,3 5,3 4,0 lonen en salarissen (exclusief incidenteel) 3,9 4,1 3,9

totale overheidsconsumptie (afgerond) 4 4½ 4

Deze raming wijkt aanzienlijk af van de raming van de nominale ontwikkeling van dit voorjaar (vergelijk de overeenkomstige cijfers in de meicirculaire van 2001, § 5.2). De inflatie wordt in de MEV 2002 hoger ingeschat. Dit geldt met name voor de prijsmutatie van de netto materiële consumptie. Voor het jaar 2002 komt de raming van de totale prijsmutatie nu uit op circa 4% tegen 2¼% dit voorjaar.




23








8. Artikel 12 beleid



8.1 Redelijk peil 2002 en herziening artikel 12-beleid

Redelijk peil

Wij verlagen per 1 januari 2002 het normtarief OZB voor toelating van artikel 12 tot (afgerond)
* 6,- per * 2.268,- WOZ-waarde. De `toelatingseisen' met betrekking tot de onderdelen riolering en reiniging blijven, onveranderd, 100% kostendekkend. Op basis van de CBS- statistiek gemeentebegrotingen 2001 blijkt dat het rioolrecht 2001 met bijna 4% is gestegen ten opzichte van 2000. Wij hebben dan ook besloten het minimumtarief rioolrecht 2002 vast te stellen op (afgerond) * 95,- per aansluiting. Voor een uiteenzetting van de situaties waarin het minimumtarief van toepassing is, verwijzen wij naar de septembercirculaire van 1999, §
8.1.


Voor lopende artikel 12-gemeenten zal het echter niet mogelijk zijn het tarief te verlagen tot *
6,- per * 2.268,- WOZ-waarde. Wij verwijzen hiervoor naar de onderstaande toelichting.

Advies Rfv

De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) heeft op 17 april 2001 advies uitgebracht over het artikel 12-beleid (Rfv2001/U65353). Bij brief van 20 april 2001 (Kamerstukken II 2000-
2001, 27 400 B, nr. 13, pagina 3-4) is aan de Tweede Kamer gemeld dat er zou worden gewerkt aan de nadere uitwerking van de preventieve maatregelen in het kader van het artikel
12-beleid. Zoals gemeld in de laatste meicirculaire is daartoe de afgelopen maanden tussen vertegenwoordigers van BZK, Financiën en de provincies overleg gevoerd dat heeft geleid tot de volgende beleidslijn.

Financiële functie gemeenten

Van groot belang is dat er meer aandacht wordt gegeven aan de kwaliteit van de financiële functie van de gemeenten en aan reëel sluitende meerjarenramingen, onder andere gebaseerd op goede onderhoudsplannen. In het kader van het wetsvoorstel dualisering zijn diverse voorstellen voor versterking van de financiële functie bij gemeenten gedaan. Daarbij geldt dat er op dit terrein reeds veel in gang is gezet. Wij zijn dan ook van mening dat er op dit moment geen aanleiding is tot het daarnaast nemen van nieuwe beleidsinitiatieven in het kader van artikel 12. De betreffende voorstellen in het kader van de dualisering zullen drie jaar na implementatie worden geëvalueerd. Als daarbij blijkt dat zij niet het gewenste effect hebben bereikt zal worden bezien of nieuwe beleidsinitiatieven mogelijk zijn.

Toezicht

Het Ministerie van BZK laat op dit moment onderzoeken hoe haar toezicht op de provincies aan een audit kan worden onderworpen. De provincies gaan naar analogie hiervan de komende maanden bezien in hoeverre de kwaliteit van het eigen toezicht op gemeenten aan een onderzoek kan worden onderworpen. In het eerstvolgend jaarlijkse bestuurlijk overleg over toezicht zullen de resultaten worden besproken. De toezichthouders zullen in overleg




24





inventariseren bij welke gemeenten respectievelijk provincies met materieel sluitende begrotingen maar materieel niet-sluitende meerjarenramingen er achteraf gezien een noodzaak bestond tot het instellen van preventief toezicht. Tevens zal worden geïnventariseerd hoe vaak de situatie zich voordoet dat in een gemeente respectievelijk provincie onder repressief toezicht lopende een begrotingsjaar de financiële positie zodanig verslechtert dat het mogelijk zou moeten zijn deze gemeente respectievelijk provincie alsnog onder preventief toezicht te stellen. De uitkomsten hiervan zullen na drie jaar worden geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten van deze evaluatie zal worden bezien of de toezichtsbepalingen zoals die in Gemeentewet en Provinciewet zijn opgenomen op deze punten aanpassing behoeven.

Aanpassing artikel 12-procedure

Teneinde inzicht te krijgen in de verbetering van het toezicht hebben wij besloten dat, in afwijking van de huidige procedure, binnen drie maanden na de artikel 12-aanvraag door de IFLO aan de fondsbeheerders een tussenrapportage zal worden uitgebracht. Dit rapport zal eveneens worden toegezonden aan de betreffende gemeente en provincie en tevens aan de Rfv. In de tussenrapportage zullen de eerste resultaten van het artikel 12-onderzoek worden aangegeven. Het eerste deel van het artikel 12-onderzoek zal zich richten op de vraag of de gemeente voldoet aan de artikel 12-normen, waaronder het vereiste van soliditeit van de gemeentelijke begroting (zoals de relatie met onderhoudsplannen). In het tussenrapport zal daarnaast gemeld worden of er bepaalde gegevens ontbreken die voor de behandeling van het artikel 12-verzoek door de inspecteur noodzakelijk zijn en welke zaken er nog nader dienen te worden uitgezocht. De tussenrapportage zal tevens een oordeel bevatten over de kwaliteit van het door de betreffende provincie uitgevoerde toezicht en zal, als daartoe aanleiding is, met de betreffende provincie worden besproken. Wanneer het preventieve toezicht adequaat heeft gefunctioneerd kan de tussenrapportage spoedig worden afgerond en het artikel 12-onderzoek worden vervolgd. Het definitieve artikel 12-rapport zal, conform de huidige handelwijze, vóór 1 december van het jaar waarover het verzoek is gedaan worden uitgebracht.

Toegangskaartje

Met deze vormgeving van preventieve maatregelen acht het kabinet het verantwoord om, conform het advies van de Rfv, het toegangskaartje tot artikel 12 te verlagen van 140% tot
120% van het rekentarief voor de OZB met ingang van 1 januari 2002. In het geval dat er komt vast te staan dat de artikel 12-status de gemeente valt te verwijten, zal het mogelijk blijven om belastingvoorschriften op te leggen. Uitzonderingen daargelaten zal in beginsel geen hoger voorschrift worden opgelegd dan tot 140% van het rekentarief. Voor lopende artikel 12-gemeenten zal het zoals gemeld niet mogelijk zijn het huidige tarief te verlagen tot 120%. Dit is overeenkomstig de beleidslijn dat een artikel 12-gemeente zoveel als redelijkerwijs van haar kan worden verwacht maatregelen treft ter verbetering van haar financiële positie. Een verlaging van het OZB-tarief is daar dus mee in tegenspraak.

Het vorenstaande zal in de Handleiding Artikel 12 Fvw nader worden uitgewerkt.




25








9. Verdeelsysteem



9.1 Maatstaf OZB


Toepassing hardheidsclausule

De hardheidsclausule, die geldt voor gemeenten die groot nadeel ondervinden in hun algemene uitkering als gevolg van gerechtelijke uitspraken over WOZ-waarden, zullen wij ook toepassen in gevallen waarin WOZ-waarden moeten worden bijgesteld op grond van jurisprudentie.

In uitzonderlijke gevallen kan de algemene uitkering over een afgesloten jaar herzien worden, indien de WOZ-waarde van bepaalde objecten (niet-woningen van unieke aard en omvang) tengevolge van een gerechtelijke uitspraak moet worden bijgesteld. In de meicirculaire van
2000, § 9.3, hebben wij u bericht over de voorwaarden voor de toepassing van deze hardheidsclausule.
Gebleken is dat de eis, dat sprake moet zijn van een gerechtelijke uitspraak, tot problemen aanleiding kan geven. In bepaalde gevallen leiden geschillen over de genoemde soort objecten immers tot principiële uitspraken, die niet alleen van toepassing zijn op het bij de rechtszaak betrokken object, maar ook op vergelijkbare objecten. Vaak worden lopende bezwaarprocedures dan ook aangehouden in afwachting van de uitkomst van een (proef)proces.
Uiteraard is met de beleidslijn, die eerder werd uiteengezet, niet beoogd de gemeenten tot onnodige procedures aan te zetten. Onder waardevermindering van bedoelde objecten tengevolge van een gerechtelijke uitspraak zullen wij daarom ook verstaan waardevermindering door de toepassing van gerechtelijke uitspraken in nagenoeg identieke situaties. In voorkomend geval moet de gemeente wel aantonen dat de bedoelde jurisprudentie onverkort op de waardering van de desbetreffende onroerende zaak van toepassing is.

Objecten in aanbouw

Wij wijzen de gemeenten er met nadruk op dat objecten in aanbouw betrokken moeten worden bij de vaststelling van de gemeentelijke WOZ-waarden.

De Waarderingskamer is op ons verzoek nagegaan in hoeverre de gemeenten de zogeheten objecten in aanbouw/bouwgronden daadwerkelijk in de WOZ-waardering betrekken. Eerder ontvingen wij signalen dat sommige gemeenten dit ten onrechte zouden nalaten (zie de maartcirculaire van 2000, § 2.1).
Inmiddels heeft de Waarderingskamer de gemeentefondsbeheerders op de hoogte gebracht van haar onderzoeksbevindingen. De Waarderingskamer heeft vastgesteld dat er op dit punt inderdaad een probleem is, maar dat de aandacht voor het onderwerp inmiddels heeft geleid tot een aanmerkelijke verbetering van de uitvoering. Op basis van het onderzoek van de Waarderingskamer zullen wij er scherp op toezien dat de waardering op dit punt bij alle gemeenten op orde komt. Waar nodig zullen wij maatregelen ter correctie nemen.




26






9.2 Maatstaf minderheden


Met ingang van het uitkeringsjaar 2002 wordt de definitie van de maatstaf minderheden aangepast in verband met de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet.

De nieuwe Vreemdelingenwet 2000, die in werking is getreden op 1 april jl., heeft gevolgen voor de definitie van de categorie vluchtelingen in de maatstaf minderheden. Het stelsel van verblijfstitels voor asielzoekers is veranderd: er is alleen nog de verblijfsvergunning asiel bepaalde duur, die na drie jaar kan worden omgezet in de verblijfsvergunning asiel onbepaalde duur. Deze verblijfsvergunningen zijn omschreven in artikel 8 onder c, respectievelijk d, van de Vreemdelingenwet 2000. De codering van de GBA is in verband hiermee gewijzigd. Vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben op grond van de tijdelijke vergunning bedoeld in artikel 8 punt c zijn geregistreerd onder code 26, vreemdelingen met een permanente vergunning bedoeld in artikel 8 punt d onder code 27. Anders dan in de voorheen geldende code 11 worden onder deze nieuwe codes dus uitsluitend asielgerelateerde verblijfsgerechtigden gerubriceerd. De beide codes 26 en 27 tellen mee voor de aangepaste maatstaf minderheden.
Deze noodzakelijke herziening van de maatstaf minderheden is aanleiding om te bezien of aanpassing van de definitie ook op andere onderdelen wenselijk is (gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de landen van herkomst). In de komende periode wordt hierover besloten. Tevens zal nagegaan worden of herziening van het bedrag per eenheid noodzakelijk is. Indien nodig wordt u daarover in een volgende circulaire geïnformeerd.


9.3 Maatstaf woonruimten


Met ingang van het uitkeringsjaar 2001 tellen de logiesgebouwen voor militairen mee voor de verdeelmaatstaf woonruimten. Wij verzoeken de gemeenten de capaciteit van deze logiesgebouwen op te nemen in hun registratie van de woningvoorraad en in de melding van de capaciteit bijzondere woongebouwen ten behoeve van het gemeentefonds.

Bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1 januari 2001 is de definitie van de maatstaf woonruimten uitgebreid met de capaciteit van de logiesgebouwen voor militairen. In veel gevallen gaat het daarbij om voormalige kazernes (zie de meicirculaire van 1999, § 9.7 en de meicirculaire van 2000, § 9.7).
De bevoorschotting voor het jaar 2001 is gebaseerd op voorlopige cijfers over het aantal woonruimten, waarin deze definitiewijziging nog niet verwerkt. Het CBS brengt momenteel de capaciteit van de logiesgebouwen voor militairen in kaart. De gemeenten zijn hierover dit jaar geënquêteerd. Zoals eerder meegedeeld in de meicirculaire van 1999, § 9.7, wordt deze capaciteit ondergebracht in de categorie bijzondere woongebouwen. In de meicirculaire van
2000, § 9.7, werd abusievelijk vermeld dat de logiesgebouwen zouden moeten voldoen aan de definitie van een wooneenheid. Deze omschrijving heeft aanleiding gegeven tot misverstand en wordt hierbij rechtgezet.
In de komende maanden zal het CBS de definitieve woonruimtevoorraad per 31 december
2000 vaststellen, inclusief de capaciteit bijzondere woongebouwen en dus ook de capaciteit van logiesgebouwen voor militairen. Wij wijzen er met nadruk op dat in dit verband alleen logiesgebouwen meetellen, die bestemd zijn voor bewoning door militairen. Voormalige kazernes die bijvoorbeeld in gebruik zijn als tijdelijke huisvesting van asielzoekers vallen hier buiten. Bij de beoordeling van de juistheid van de gegevens zal het CBS onder meer gebruik




27





maken van informatie van de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGWenT) van het ministerie van Defensie. Indien nodig wordt contact opgenomen met de gemeenten.

Begin oktober zult u van de directie Fipuli van het ministerie van Financiën het ramingsformulier ontvangen, waarmee u de voorlopige basisgegevens voor het uitkeringsjaar 2002 op kunt geven. Wij verzoeken u de capaciteit van de logiesgebouwen voor militairen op te nemen onder de capaciteit bijzondere woongebouwen.


9.4 Maatstaf stadsvernieuwing


De bevriezing van de maatstaf stadsvernieuwing op de verdeling van het jaar 1999 blijft ook in het jaar 2002 gehandhaafd. Ons voornemen om de verdeelsleutel van de maatstaf te herzien in aansluiting op de integratie van de stadsvernieuwing in het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing (ISV) zal op een later tijdstip zijn beslag krijgen.

De maatstaf stadsvernieuwing komt overeen met de verdeling van het voormalige Stadsvernieuwingsfonds. Dit fonds is per 1 januari 2000 opgegaan in het ISV. Eerder informeerden wij u over het voornemen om de maatstaf in samenhang met deze beleidswijziging aan te passen per 1 januari 2002. Met het oog hierop werd hij voor de jaren
2000 en 2001 voorlopig bevroren op de verdeling van 1999 (zie de meicirculaire van 2000, § 9.9).
Dit jaar is een voorstel tot herziening uitgewerkt, waarin gepoogd is de doelstelling van de maatstaf te handhaven en tegelijkertijd aan te sluiten op het ISV en zijn verdeling. Met het oog op herverdeeleffecten is een overgangsregeling in het vooruitzicht gesteld (zie de meicirculaire van 2001, § 7.3). Over dit voorstel is advies gevraagd van Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv). Dit advies is inmiddels uitgebracht. Wij zijn echter nog niet in staat geweest om over de aangelegenheid een definitief standpunt te bepalen. Gezien het gevorderd stadium van het begrotingsproces bij de gemeenten, achten wij het niet verstandig om voor het uitkeringsjaar 2002 nog langer onzekerheid te laten bestaan over de verdeling van de maatstaf stadsvernieuwing. Om die reden handhaven wij de bevriezing van de maatstaf op de verdeling van 1999 ook voor het jaar 2002. In de komende periode zullen wij de besluitvorming over de herziening van de maatstaf afronden. U wordt daarover geïnformeerd in volgende circulaires.


9.5 Inschrijving buitenlandse akten


De tijdelijke toevoeging van 1,5 miljoen aan het vaste bedrag van de gemeente Den Haag in verband met de inschrijving van buitenlandse akten blijft vooralsnog gehandhaafd in afwachting van onderzoek van de totale kosten, die Den Haag maakt voor de dienstverlening aan andere gemeenten.

Den Haag voert als enige gemeente in Nederland een aantal taken uit op het gebied van de burgerlijke stand. Deze taken betreffen de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van buitenlandse akten, buitenlandse echtscheidingsbeschikkingen en bijzondere huwelijksaangiften. Deze gemeente beschikt in haar ambtelijk apparaat over de specialistische kennis die nodig is voor uitvoering van deze taken. Den Haag wordt voor de dienstverlening met betrekking tot buitenlandse akten gecompenseerd binnen het gemeentefonds met een toevoeging aan het vaste bedrag van 1,5 miljoen. Dit bedrag komt




28





ten laste van de collectiviteit van de gemeenten. Dit bedrag is in 1999 toegekend voor een periode van drie jaren (zie de septembercirculaire van 1999, § 4.5). Ook in de komende jaren zal Den Haag de eerder vermelde taken blijven uitvoeren. Omdat deze meer omvatten dan alleen de inschrijving van buitenlandse akten, zullen de kosten van de totale dienstverlening bepaald worden. Voor dit totale pakket zal Den Haag vervolgens gecompenseerd worden via het gemeentefonds. Wij verwachten dat in de komende maanden het niveau van de structurele kosten zal worden vastgesteld.




29








10. Fiscale Zaken



10.1 Overschrijding relatieve limiet


Het Gerechtshof te Arnhem heeft in zijn uitspraak op 27 april 2001 (nr. 98/02985) beslist dat de relatieve limiet bij de onroerende-zaakbelastingen niet mag worden overschreden, ook niet met een gering percentage. Artikel 220g van de Gemeentewet vermeldt dat het eigenarentarief niet uit mag gaan boven 125 procent van het gebruikerstarief. In het betreffende geval kwam de relatieve limiet uit op 125,047%. De gemeente heeft cassatie tegen deze uitspraak ingesteld. Wij adviseren u geen enkel risico te nemen en bij het vaststellen van de OZB-tarieven rekening te houden met deze uitspraak van het Hof.


10.2 Lokale lastenverlichting ( 100,- maatregel)

In het bestuurlijk overleg tussen Rijk en VNG/IPO van april jl. is afgesproken dat de huidige regeling van de f 100,- maatregel onveranderd in 2002 wordt voortgezet. In het kader van de verkenning belasting- en premieheffing zijn mogelijke alternatieven voor de f 100,- maatregel onderzocht. In het bestuurlijk overleg dat in het najaar wordt gehouden komt de toekomst van de f 100,- maatregel opnieuw aan de orde.


10.3 Leges reisdocumenten


Naar verwachting treedt op 1 oktober 2001 het nieuwe Besluit Paspoortgelden in werking, waarin maximumtarieven zijn vastgesteld voor de verschillende reisdocumenten. De maximumbedragen (gemeentelijke én rijkscomponent) luiden: nationale paspoorten en daarvan afgeleide reisdocumenten 73,55 (* 33,37); Nederlandse identiteitskaart 59,20 (* 26,87); bijschrijving van kinderen bij de aanvraag nieuw reisdocument 15,00 (* 6,81); bijschrijving van kinderen in reeds uitgegeven reisdocument 35,00 (* 15,88).

Voor nadere informatie over deze aangelegenheid verwijzen wij u naar de website http://www.bprbkz.nl/ van het agentschap BPR (Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten). Bij de downloads op die pagina is de meest recente informatie omtrent de regelgeving verkrijgbaar.




30








11. Overige mededelingen



11.1 Herverdeling wegenbeheer


Het groeipercentage voor de bijdragen van gemeenten aan het beheer van gemeentelijke wegen door waterschappen bedraagt voor de jaren 2001 en 2002 respectievelijk 5,2% en
4,0%.


Sinds 1993 dient een aantal gemeenten op grond van de artikelen 22 en 24 van de Wet herverdeling wegenbeheer een uitkering te verstrekken aan een waterschap voor het beheer van wegen op hun grondgebied. De hoogte van de uitkering is vastgelegd in het Besluit bijdrage vergoeding wegenzorg (Stb. 1994, 427). Jaarlijks wordt zij volgens de desbetreffende bepalingen in de Wet herverdeling wegenbeheer bijgesteld. Op basis van gegevens van het Centraal Planbureau vindt deze jaarlijkse bijstelling nu plaats. De berekening is voor 2001 definitief en voor 2002 voorlopig. Ze volgt de formule (a+b)*c, waarbij a staat voor het bedrag van de uitkering in het voorafgaande jaar, b voor een bedrag ter grootte van 3,125% van de uitkering in 1993 (dit betreft de vaste verhoging volgens artikel 21, lid 4) en c voor de uitkomst van de berekening (100 + .,.)/100. Deze laatste groeifactor wordt op grond van artikel 22, lid 5 van genoemde wet bepaald door de nominale component. Dit groeipercentage wordt volgens een vaste rekenmethode bepaald op grond van de prijsstijging van de overheidsconsumptie.
Voor het jaar 2001 wordt het groeipercentage definitief vastgesteld op 5,2%. Dit is het saldo van de raming voor 2001 (naar huidig inzicht 4,5%) en de nacalculatie over 2000 (0,7%). Voor het jaar 2002 wordt het groeipercentage voorlopig vastgesteld op 4,0%. Dit komt overeen met de huidige raming van de prijsstijging van de overheidsconsumptie in het jaar 2002.


11.2 Cross-border lease


Gemeenten en provincies worden momenteel benaderd door externe bureaus om gebruik te maken van cross-border-lease-constructies, die zijn toegesneden op het gebruik door gemeenten. Wij zijn van mening dat gemeenten en provincies zich dienen te onthouden van constructies zoals cross-border lease, die ten doel hebben om een financieel voordeel te behalen ten kosten van een andere binnen- of buitenlandse overheid (zie de beantwoording van vragen van de kamerleden Vendrik en Pitstra, Handelingen, II, 2000-2001, 1655). In een circulaire die u dezer dagen wordt toegezonden, gaan wij uitgebreid op dit onderwerp in.


11.3 Invoering euro


Begin september is de euro-omwisseling daadwerkelijk begonnen. De biljetten zijn gepresenteerd door de Europese Centrale Bank en er is een begin gemaakt met de waardetransporten vanuit onder meer Amsterdam en Lelystad. Ook de gemeenten zullen in toenemende mate worden aangesproken op het verloop van de eurodistributie op hun grondgebied. Het is dus zaak om goed geïnformeerd te zijn over het europroject. Het ministerie van Financiën leidt een coördinatiestructuur voor de euro-distributie, waarin ook een rol is weggelegd voor gemeenten. U zult hierover binnenkort worden benaderd door Financiën en/of BZK.




31





De voorbereidingen op de omschakeling bij gemeenten zelf zijn in volle gang. In september
2001 vindt de laatste monitorronde plaats voor het gemeentebrede europroject. Via een mondeling interview met de eurocoördinator en de beantwoording van een vragenlijst, die het college van B&W autoriseert, wordt een beeld verkregen van de stand van zaken bij alle gemeenten. In oktober zal dit beeld worden gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over de voortgang in de tiende Voortgangsrapportage euro en overheid. Voor de sociale diensten en uitvoeringsinstellingen wsw/wiw vindt in september wederom een aparte monitor plaats. De resultaten hiervan worden eveneens in de tiende voortgangsrapportage gepubliceerd. In november zal via een telefonische quick scan nog een laatste beeld worden gemaakt van de eurovoorbereidingen bij de sociale diensten.

Eén oktober is een belangrijke datum voor gemeenten en sociale diensten, omdat formeel op dat moment de belangrijke testfase afloopt. De laatste drie maanden zullen op ICT-gebied moeten worden gebruikt voor het implementeren van systemen, het converteren van bestanden en het treffen van laatste voorbereidingen. Uit de ervaring van gemeenten, die al gevorderd zijn in de testfase, blijkt dat het testen vaak wordt onderschat. Pakketten die door leveranciers als europroof' worden aangemerkt, blijken in de specifieke omgeving van de gemeente toch nog niet foutloos te werken. De testfase duurt daardoor bijna altijd langer dan aanvankelijk werd voorzien.

Ook op andere gebieden zijn nog veel voorbereidingen gaande. Baliemedewerkers worden getraind om een ongestoord verloop van de kasfunctie te garanderen en ook het eurowisselgeld moet nu besteld worden om straks voldoende geld in huis te hebben. Niet onbelangrijk is het plannen van noodmaatregelen om te garanderen dat kritieke processen doorgang kunnen blijven vinden als er onverhoopt toch iets misloopt. En tenslotte zullen gemeenten scherp moeten blijven toezien op het omrekenen van tarieven van gulden naar euro. Het mag niet zo zijn dat de lokale lasten stijgen als gevolg van de euro-invoering. In verschillende publicaties en brieven is derhalve al uitgebreid ingegaan op het tarievenbeleid in relatie tot de euro (zie hiertoe bijvoorbeeld de recente VNG-ledenbrieven over de euro- invoering).

De resultaten uit de voorjaarsmonitor lieten zien dat de meeste gemeenten druk bezig waren met de eurovoorbereidingen. De volgende voortgangsrapportage zal wederom aan alle gemeenten worden gestuurd, met daarin de laatste stand van zaken en enkele laatste tips om te komen tot een geslaagde euro-implementatie.


11.4 Onderwijshuisvesting


De Tweede Kamer heeft op 6 juni 2001 een motie Noorman-Den Uyl c.s. aangenomen, waarin het kabinet wordt uitgenodigd in afstemming met de gemeenten te komen tot een extra investeringsimpuls voor de onderwijshuisvesting (zie voor de tekst van de motie Kamerstukken, II, 2000-2001, 27 400 B, 14).
Naar aanleiding hiervan heeft op 13 september jl. bestuurlijk overleg plaats gevonden met de VNG over de mogelijkheden die Rijk en gemeenten hebben om gezamenlijk te komen tot uitbreiding en verbetering van de onderwijshuisvesting. De resultaten van dit overleg zullen worden neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer, die één dezer dagen wordt verzonden. Bij de afsluiting van deze circulaire was de inhoud van deze brief nog niet beschikbaar, zodat hierover geen mededelingen kunnen worden gedaan.




32





Vanwege de brede belangstelling voor dit onderwerp zullen wij de inhoud van de brief na verzending aan de Kamer bekend maken via het internet. De tekst zal geplaatst worden op de gemeentefonds-websites van onze ministeries (zie de leeswijzer).


11.5 Vademecum gemeentefonds en provinciefonds

In het Vademecum gemeente- en provinciefonds wordt informatie gegeven over de begroting en circulaires van het gemeente- en provinciefonds. Voorts bevat het vademecum veel historisch materiaal in historische reeksen over de financiële verhouding tussen Rijk en lagere overheden.

Voorheen werd het vademecum in een boekwerk gepresenteerd, later zowel op papier als elektronisch. Dit jaar is er voor gekozen om het vademecum alleen te plaatsen op de eigen Gemnet-site van de directie Fipuli en op de internetsite van Financiën (zie de leeswijzer in bijlage 1). Op genoemde aangepaste pagina van het vademecum wordt alleen de inhoud getoond. Door te klikken op de afzonderlijke tabellen wordt direct toegang tot de tabel verkregen. Dit heeft het voordeel dat men niet het hele vademecum hoeft te downloaden.




33





Inhoudsopgave

Voorwoord 1
1. Samenvatting 3
1.1 Bestuurlijke aspecten 3
1.2 Financiële ontwikkelingen 3
2. Uitkeringsjaar 1999 5
2.1 Definitieve vaststelling uitkeringsfactor 5
2.2 Voorschotbetalingen 5
2.3 Beschikkingen algemene uitkering 5
3. Uitkeringsjaar 2000 6
3.1 Ontwikkeling uitkeringsbasis, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid 6
3.2 Voorschotbetalingen 6
4. Uitkeringsjaar 2001 7
4.1 Opbouw uitkeringen 2001 7 Algemene uitkering 8
4.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis 8
4.3 Accressen 8
4.4 Asielzoekers/GBA 10
4.5 Afschaffing omroepbijdragen 10
4.6 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid 10 Voorschotbetalingen 11
4.7 Voorschotbetalingen 11
5. Uitkeringsjaar 2002 12
5.1 Opbouw uitkeringen 2002 12 Algemene uitkering 13
5.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis 13
5.3 Accres 13
5.4 Bezoldiging wethouders 14
5.5 Leerlingenvervoer SBO 14
5.6 Verlaging leerplichtige leeftijd 15
5.7 Verticale scholengemeenschappen 15
5.8 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid 16 Overige uitkeringen 16
5.9 Integratie-uitkering precariobelasting 16 Voorschotbetalingen 17
5.10 Voorschotbetalingen 17
6. Meerjarenperspectief 18
6.1 Opbouw uitkeringen 2003-2006 18 Algemene uitkering 19
6.2 Accressen 19
6.3 BTW-compensatiefonds 19
6.4 Kinderopvang 20
6.5 Meerjarige ontwikkeling uitkeringsfactor 20
7. Nominale ontwikkelingen 22
7.1 Algemeen 22
7.2 Nominale ontwikkelingen 2000 - 2002 22
8. Artikel 12 beleid 23
8.1 Redelijk peil 2002 en herziening artikel 12-beleid 23




34






9. Verdeelsysteem 25
9.1 Maatstaf OZB 25
9.2 Maatstaf minderheden 26
9.3 Maatstaf woonruimten 26
9.4 Maatstaf stadsvernieuwing 27
9.5 Inschrijving buitenlandse akten 27
10. Fiscale Zaken 29
10.1 Overschrijding relatieve limiet 29
10.2 Lokale lastenverlichting ( 100,- maatregel) 29
10.3 Leges reisdocumenten 29
11. Overige mededelingen 30
11.1 Herverdeling wegenbeheer 30
11.2 Cross-border lease 30
11.3 Invoering euro 30
11.4 Onderwijshuisvesting 31
11.5 Vademecum gemeentefonds en provinciefonds 32











BIJLAGEN

bijlage 1: leeswijzer
bijlage 2: verdeeltabellen 2001 en 2002
bijlage 3: overzicht verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor 2002, gegroepeerd naar cluster bijlage 4: volumina maatstaven 2001-2006



B I J L A G E N

Septembercirculaire gemeentefonds
van 2001



Bijlage 1

Leeswijzer



Leeswijzer

Algemeen
Alle toelichtingen op de mutaties in de Opbouwtabellen zijn zoveel mogelijk geplaatst bij het eerste uitkeringsjaar waarvoor deze relevant zijn. De verdeeltabellen voor de uitkeringsjaren 2001 en 2002 zijn opgenomen in bijlage 2. De informatie is gebaseerd op inzichten op 11 september 2001. Waar wij spreken van mutaties in de hoogte en de verdeling van de uitkeringen is veelal in juridische zin sprake van een voornemen. Bij voornemens met budgettaire gevolgen past het algemene voorbehoud van instemming van de Staten-Generaal met de formeel wettelijke uitvoering van de voornemens. De ramingen van toekomstige uitkeringsjaren zijn uiteraard met meer onzekerheden omgeven.
Het uitgangspunt voor de mededelingen is verder dat zij zowel voor het jaar 2001 als voor het jaar 2002 vooral mutaties toelichten sinds de meicirculaire van 2000. Voor oudere mededelingen verwijzen wij naar die circulaire.

Nadere informatie over de verdeling van de mutaties Overeenkomstig het informatiebeleid dat eerder werd uiteengezet (zie de meicirculaire van 1998, § 8.2), bevat deze circulaire in beginsel geen detailinformatie over de verdeling van afzonderlijke mutaties. Bij de verdeeltabellen worden de mutaties samengevat per uitgavencluster. Dit is in overeenstemming met de algemene systematiek van het periodiek onderhoud van het verdeelstelsel. Voor technische informatie over de aanpassing van de clusters op grond van de afzonderlijke maatregelen verwijzen wij naar de desbetreffende rubriek op het Internet.

Euro-informatie
In deze circulaire is de invoering van de euro reeds zichtbaar. In de tabellen die betrekking hebben op het jaar 2001 presenteren wij de gegevens in guldens en euro naast elkaar. Hierdoor wordt het effect van de technische omwisseling in de bedragen van gulden naar euro zichtbaar. De eventuele mutaties tussen 2001 en 2002 als gevolg van bewust beleid kunnen daardoor afzonderlijk beschouwd worden. Vanaf het jaar 2002 worden alle gegevens volledig in euro gepresenteerd.

Afrondingen in euro
Om de tabellen vanaf 2002 overzichtelijk te houden, worden de euro-bedragen weergegeven in miljoenen met één cijfer achter de komma. In werkelijkheid worden de mutaties berekend in duizenden euro in plaats van in tonnen euro. Daarbij kunnen bij de presentatie van de uitkomsten afrondingsverschillen ontstaan.

Internet
De circulaire zal op Internet worden geplaatst op de volgende adressen: http://www.minbzk.nl/ en http://www.minfin.nl/Prinsjesdag/. Daarnaast kan ze geraadpleegd worden via Gemnet op adres http://www.minfin.gemnet.nl/. Op deze websites staan ook de oudere circulaires.

Op website http://www.minbzk.nl/ is de gemeentefonds-homepage te vinden via de opties openbaar bestuur en gemeentefonds (in de balk aan de rechterzijde). Op de homepage vindt men de circulaires en de informatie-rubrieken. Oudere publicaties over de financiële verhoudingen zijn te vinden in de archieven van deze website (bereikbaar via dezelfde homepage).

Op website http://www.minfin.nl/ is meer informatie over de financiën van de decentrale overheden te vinden via de hoofdpagina Terzake en de pagina Gemeente en provincie. De laatste pagina geeft eveneens toegang tot het Vademecum gemeente- en provinciefonds, dat een schat kwantitatieve informatie bevat over de financiële verhouding.

Vragen en antwoorden
Website http://www.minbzk.nl/ geeft naast de circulaires een vraag-en-antwoordrubriek en een informatierubriek. In de vraag en antwoordrubriek worden veel gestelde vragen behandeld. De informatierubriek geeft technische informatie, zoals bijvoorbeeld de opbouw van de clusterwijzigingen vanuit de afzonderlijke mutaties.

Vragen over de circulaire kunt u per e-mail stellen op het adres Dienstpostbus.BFO@minbzk.nl.



Het verzoek is om bij elke vraag het nummer van de desbetreffende paragraaf te vermelden. Alvorens telefonisch of per email vragen te stellen over de circulaire, verzoeken wij u eerst de vraag- en antwoordrubriek te raadplegen. Het antwoord op uw vraag kan er al op staan.



Bijlage 2

Verdeeltabellen 2001 en 2002



Tabel 1: Verdeeltabel 2001 (stand september 2001)

maatstaven en uitkeringsfactor bedragen per wijzigingen bedragen per bedragen per eenheid 2001 sinds eenheid 2001 eenheid 2001 (stand mei 2001) mei 2001 volgens deze volgens deze circulaire circulaire in guldens in euro


*
- OZB -11,21 -11,21 -5,08
- inwoners 324,39 324,39 147,21
- inwoners *bodemfactor buiten beb. kom 1,76 1,76 0,80
- jongeren 347,09 347,09 157,50
- ouderen 99,67 99,67 45,23
- huishoudens met een laag inkomen 805,81 805,81 365,66
- bijstandsontvangers 1.075,55 1.075,55 488,06
- uitvoeringskosten bijstandsontvangers 2.477,58 2.477,58 1.124,28
- schaalfactor uitvoeringskosten bijstand 495.671,55 495.671,55 224.925,94
- uitkeringsontvangers 373,58 373,58 169,52
- minderheden 639,11 639,11 290,02
- lokaal klantenpotentieel 139,92 139,92 63,49
- regionaal klantenpotentieel 59,13 59,13 26,82
- leerlingen (V)SO en VO 488,53 488,53 221,69
- land 73,80 73,80 33,50
- land *bodem totaal 2,32 2,32 1,05
- land *bodemfactor totale gemeente 41,69 41,69 18,92
- binnenwater 58,46 58,46 26,54
- buitenwater 59,16 59,16 26,84
- opp. bebouwing totaal 1.422,51 1.422,51 645,50
- opp. bebouwing in kom *bodemfactor kom 8.561,47 8.561,47 3.885,03
- opp. bebouwing buiten kom *bodemf. btn kom 4.028,93 4.028,93 1.828,25
- woonruimten 490,07 0,49 490,56 222,60
- woonruimten *bodemfactor kom 82,34 82,34 37,36
- woonruimten *bodem totaal 84,44 84,44 38,32
- opp. historische kernen, groep 1 16.435,56 16.435,56 7.458,13
- opp. historische kernen, groep 2 26.507,88 26.507,88 12.028,75
- opp. historische kernen, groep 3 45.431,65 45.431,65 20.615,98
- lengte historisch water 40,29 40,29 18,28
- hist. aantal woningen in bewoonde oorden 79,57 79,57 36,11
- hist. aantal woningen in hist. kernen 193,36 193,36 87,74
- stadsvernieuwing 270.733.849,22 270.733.849,22 122.853.664,60
- omgevingsadressendichtheid 123,45 123,45 56,03
- omgevingsadressendichtheid *bodem totaal -2,64 -2,64 -1,20
- oeverlengte * bodemfactor totale gemeente 20,00 20,00 9,08
- oeverlengte *dichtheid *bodemfactor tot. gem. 10,00 10,00 4,54
- kernen 15.036,99 15.036,99 6.823,49
- kernen *bodemfactor buiten bebouwde kom 35.253,12 35.253,12 15.997,17
- bedrijfsvestigingen 256,21 256,21 116,26
- vast bedrag voor iedere gemeente 386.437,66 386.437,66 175.357,77
- vast bedrag voor Amsterdam 329.882.074,19 329.882.074,19 149.693.958,91
- vast bedrag voor Rotterdam 238.534.816,64 238.534.816,64 108.242.380,64
- vast bedrag voor Den Haag 169.792.557,63 169.792.557,63 77.048.503,48
- vast bedrag voor Utrecht 94.868.347,43 94.868.347,43 43.049.379,19
- vast bedrag voor de Waddengemeenten 330.447,70 330.447,70 149.950,63
- wadden, t/m 2500 inwoners 421,33 421,33 191,19
- wadden, van 2501 t/m 7500 inwoners 353,79 353,79 160,54
- wadden, vanaf 7501 inwoners 46,27 46,27 21,00
- herindeling (basisbedrag) 582.170,50 582.170,50 264.177,46
- herindeling (per inwoner) 29,36 29,36 13,32
- verf. omvangrijke opgave woningbouw 1.259,17 1.259,17 571,39
- verf. gem. herindeling, startbijdrage 12.591,68 12.591,68 5.713,86

- uitkeringsfactor 1,193 0,000 1,193 1,193

1 Herzien in verband met een dubbeltelling bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1-1-2001.



Tabel 2: Wijzigingen bedragen per eenheid verdeelmaatstaven per cluster alsmede wijzigingen uitkeringsfactor voor 2001 (in guldens)

maatstaven en wijzi- cluster ontwik- uitkeringsfactor gingen kunst keling sept. 2001 en uitk. ontspanning basis


- woonruimten 0,49 0,49

- uitkeringsfactor 0,000 0,000



Tabel 3: Verdeeltabel 2002 (stand september 2001; in euro) maatstaven en uitkeringsfactor bedragen per wijzigingen bedragen per eenheid 2002 sinds eenheid 2002 (stand mei 2001) mei 2001 volgens deze circulaire


- OZB -5,08 -5,08
- inwoners 147,83 0,08 147,91
- inwoners *bodemfactor buiten beb. kom 0,80 0,80
- jongeren 172,73 0,20 172,93
- ouderen 47,59 47,59
- huishoudens met een laag inkomen 367,63 367,63
- bijstandsontvangers 498,25 498,25
- uitvoeringskosten bijstandsontvangers 1.116,22 1.116,22
- schaalfactor uitvoeringskosten bijstand 224.925,94 224.925,94
- uitkeringsontvangers 171,21 171,21
- minderheden 291,88 291,88
- lokaal klantenpotentieel 63,86 63,86
- regionaal klantenpotentieel 26,65 -0,01 26,64
- leerlingen (V)SO en VO 242,19 242,19
- land 33,95 33,95
- land *bodem totaal 1,05 1,05
- land *bodemfactor totale gemeente 20,09 20,09
- binnenwater 28,16 28,16
- buitenwater 26,84 26,84
- opp. bebouwing totaal 645,50 645,50
- opp. bebouwing in kom *bodemfactor kom 3.885,03 3.885,03
- opp. bebouwing buiten kom *bodemf. btn kom 1.828,25 1.828,25
- woonruimten 224,23 224,23
- woonruimten *bodemfactor kom 37,36 37,36
- woonruimten *bodem totaal 38,32 38,32
- opp. historische kernen, groep 1 7.458,13 7.458,13
- opp. historische kernen, groep 2 12.028,75 12.028,75
- opp. historische kernen, groep 3 20.615,98 20.615,98
- lengte historisch water 18,28 18,28
- hist. aantal woningen in bewoonde oorden 36,11 36,11
- hist. aantal woningen in hist. kernen 87,74 87,74
- stadsvernieuwing 122.853.664,60 122.853.664,60
- omgevingsadressendichtheid 55,88 0,01 55,89
- omgevingsadressendichtheid *bodem totaal -1,20 -1,20
- oeverlengte * bodemfactor totale gemeente 9,08 9,08
- oeverlengte *dichtheid *bodemfactor tot. gem. 4,54 4,54
- kernen 6.823,49 6.823,49
- kernen *bodemfactor buiten bebouwde kom 15.997,17 15.997,17
- bedrijfsvestigingen 116,26 116,26
- vast bedrag voor iedere gemeente 182.526,04 8.713,82 191.239,86
- vast bedrag voor Amsterdam 149.693.958,91 149.693.958,91
- vast bedrag voor Rotterdam 108.242.380,64 108.242.380,64
- vast bedrag voor Den Haag 77.048.503,48 77.048.503,48
- vast bedrag voor Utrecht 43.049.379,19 43.049.379,19
- vast bedrag voor de Waddengemeenten 149.950,63 149.950,63
- wadden, t/m 2500 inwoners 191,19 191,19
- wadden, van 2501 t/m 7500 inwoners 160,54 160,54
- wadden, vanaf 7501 inwoners 21,00 21,00
- extra leerlingen streekscholen 80,73 80,73
- extra groei jongeren 96,17 96,17
- extra groei leerlingen VO 133,81 133,81
- herindeling (basisbedrag) 264.177,46 264.177,46
- herindeling (per inwoner) 13,32 13,32
- verf. omvangrijke opgave woningbouw 571,39 571,39
- verf. gem. herindeling, startbijdrage 5.713,86 5.713,86

- uitkeringsfactor 1,211 0,001 1,212
1 Herzien in verband met een dubbeltelling bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1-1-2001.



Tabel 4: Wijzigingen bedragen per eenheid verdeelmaatstaven per cluster alsmede wijzigingen uitkeringsfactor voor 2002 (in euro)

maatstaven en wijzi- cluster cluster ontwik- uitkeringsfactor gingen zorg bestuurs- keling sept. 2001 organen uitk. basis


- inwoners 0,08 0,08
- jongeren 0,20 0,20
- regionaal klantenpotentieel -0,01 -0,01
- omg.adressendichtheid 0,01 0,01
- vast bedrag iedere gem. 8.713,82 8.713,82

- uitkeringsfactor 0,001 0,001



Bijlage 3

Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor
2002, gegroepeerd naar cluster




Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor het jaar 2002, gegroepeerd naar clusters (in euro, stand september 2001) euro per eenheid in basis verdeelmaatstaf cluster eigen inkomsten -5,08 OZB (per f 5000 waarde)
-23,04 woonruimten cluster sociale dienst/bijstand 116,06 huishoudens met een laag inkomen
313,28 bijstandsontvangers
1.116,22 uitvoeringskosten bijstandsontvangers
224.925,94 schaalfactor uitvoeringskosten
53,20 uitkeringsontvangers
39,97 minderheden cluster zorg 39,51 inwoners
172,93 jongeren
47,59 ouderen
209,32 1 huishoudens met een laag inkomen
184,97 bijstandsontvangers
118,01 uitkeringsontvangers
218,67 minderheden
14,15 lokaal klantenpotentieel
17,43 regionaal klantenpotentieel
242,19 leerlingen (V)SO en VO
5,30 land
5,30 binnenwater
21,07 woonruimten
14,52 omgevingsadressendichtheid
-173.104,39 vast bedrag Amsterdam
-172.803,07 vast bedrag Rotterdam
-124.703,25 vast bedrag Den Haag
-58.016,88 vast bedrag Utrecht
80,73 extra leerlingen streekscholen
96,17 extra groei jongeren
133,81 extra groei leerlingen VO cluster kunst en ontspanning 22,61 inwoners
36,09 lokaal klantenpotentieel
8,94 regionaal klantenpotentieel 0,59 woonruimten cluster groen 27,03 inwoners
65,57 woonruimten cluster VHROSV 42,25 huishoudens met een laag inkomen
18,55 minderheden
2,97 land
2,97 binnenwater
35,16 woonruimten
122.853.664,60 stadsvernieuwing
9,60 omgevingsadressendichtheid
18.074,88 vast bedrag voor iedere gemeente cluster oudheid 4.686,09 opp. historische kernen (alle groepen)
33,55 historisch aantal woningen in bewoonde oorden
87,74 historisch aantal woningen in historische kernen cluster riolering 1,05 land * bodem totaal
-4,63 woonruimten
38,32 woonruimten * bodem totaal
-1,20 omgevingsadressendichtheid * bodem totaal cluster wegen en water 19,69 inwoners 0,80 inwoners * bodemfactor buiten bebouwde kom
6,40 lokaal klantenpotentieel
16,90 land
20,09 land * bodemfactor totale gemeente
18,23 binnenwater (voortzetting op de volgende bladzijde) 17,03 buitenwater
1 Herzien in verband met een dubbeltelling bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1-1-2001



euro per eenheid in basis verdeelmaatstaf cluster wegen en water 3.885,03 opp. bebouwing in kom * bodemfactor kom (voortzetting) 1.828,25 opp. bebouwing buiten kom * bodemfactor buiten kom
12,77 woonruimten
37,36 woonruimten * bodemfactor kom
4.570,62 opp. historische kernen, groep 2
13.157,85 opp. historische kernen, groep 3
18,28 lengte historisch water
21,08 omgevingsadressendichtheid
9,08 oeverlengte * bodemfactor totale gemeente
4,54 oeverlengte * dichtheid * bodemfactor totale gemeente
15.997,17 kernen * bodemfactor buiten kom
18,62 bedrijfsvestigingen
-5.484,74 vast bedrag voor iedere gemeente cluster openbare orde en veiligheid -2,88 inwoners
1,28 klantenpotentieel lokaal
5,12 klantenpotentieel regionaal
2,50 land
2,50 binnenwater
9,81 buitenwater
255,88 opp. bebouwing totaal
29,58 woonruimten
2.772,04 opp. historische kernen (alle groepen)
2,56 hist. aantal woningen in bewoonde oorden
13,40 omgevingsadressendichtheid
6.823,49 kernen
9,16 bedrijfsvestigingen
9.113,82 vast bedrag voor iedere gemeente cluster fysiek milieu 4,87 inwoners
-0,81 klantenpotentieel regionaal
6,28 land
-0,84 binnenwater
389,62 opp. bebouwing totaal
18,61 woonruimten
1,93 omgevingsadressendichtheid
88,48 bedrijfsvestigingen
7.383,44 vast bedrag voor iedere gemeente cluster bevolkingszaken 9,38 inwoners
14,69 minderheden
13.347,21 vast bedrag voor iedere gemeente
689.715,23 vast bedrag Den Haag cluster bestuursorganen 9,00 inwoners
5,94 klantenpotentieel lokaal
-4,04 klantenpotentieel regionaal
16,40 woonruimten
-4,64 omgevingsadressendichtheid
90.675,16 vast bedrag voor iedere gemeente cluster overig/ 18,70 inwoners algemene ondersteuning 52,15 woonruimten
58.130,09 vast bedrag voor iedere gemeente
149.867.063,30 vast bedrag Amsterdam
108.415.183,71 vast bedrag Rotterdam
76.483.491,50 vast bedrag Den Haag
43.107.396,07 vast bedrag Utrecht
149.950,63 vast bedrag Waddengemeenten
191,19 wadden t/m 2500 inwoners
160,54 wadden 2500-7500 inwoners
21,00 wadden >7500 inwoners
264.177,45 herindeling (basisbedrag)
13,32 herindeling (per inwoner)
571,39 verfijning omvangrijke opgave woningbouw
5.713,86 verfijning gem. herindeling, startbijdrage



Bijlage 4

Volumina maatstaven 2001-2006



Volumina maatstaven 2001-2006

Tabel 1 bevat de volumina van de voornaamste dynamische maatstaven van het gemeentefonds. Deze volumina vormen de grondslag voor de ramingen van de uitkeringsbasis en de uitkeringsfactoren van de jaren 2001 tot en met 2006.

Tabel 1 Volumina maatstaven 2001-2006 (ramingen september 2001)

Maatstaven 2001 2002 2003


- OZB 1 384.343.820 390.626.004 396.783.275
- inwoners 15.995.249 16.111.119 16.224.119
- jongeren 3.897.870 3.930.870 3.967.870
- ouderen 2.172.190 2.196.190 2.221.190
- huishoudens met een laag inkomen 2.046.540 2.069.844 2.093.149
- bijstandsontvangers 360.500 358.500 354.500
- uitkeringsontvangers 1.457.427 1.477.707 1.490.529
- minderheden 1.150.000 1.192.000 1.232.000
- leerlingen (V)SO en VO (gewogen) 928.043 935.900 944.709
- oppervlakte bebouwing totaal 90.438 91.468 92.498
- woonruimten 7.201.074 7.283.074 7.365.074
- omgevingsadressendichtheid 13.266.456 13.495.957 13.711.640
- bedrijfsvestigingen 802.677 824.204 846.309
Maatstaven 2004 2005 2006


- OZB 1 402.967.968 409.179.901 415.418.895
- inwoners 16.333.119 16.438.119 16.537.119
- jongeren 4.002.870 4.029.870 4.049.870
- ouderen 2.252.190 2.286.190 2.324.190
- huishoudens met een laag inkomen 2.116.453 2.139.757 2.163.062
- bijstandsontvangers 351.500 350.500 349.500
- uitkeringsontvangers 1.508.649 1.531.899 1.557.131
- minderheden 1.268.000 1.304.000 1.340.000
- leerlingen (V)SO en VO (gewogen) 953.042 959.471 964.233
- oppervlakte bebouwing totaal 93.528 94.557 95.587
- woonruimten 7.447.074 7.529.074 7.611.074
- omgevingsadressendichtheid 13.940.352 14.169.021 14.397.288
- bedrijfsvestigingen 869.006 892.313 916.244

1 Op basis van * 2268 waarde per eenheid OZB

Doorgaans zijn de volumemutaties van jaar tot jaar gebaseerd op de groei van het aantal inwoners of het aantal woonruimten. Tabel 2 geeft een overzicht van de geraamde percentuele groei van inwoners en woonruimten in de jaren 2002 tot en met 2006.

Tabel 2 Raming groeipercentages: inwoners en woonruimten 2002-2006


2002 2003 2004 2005 2006


- inwoners 0,72% 0,70% 0,67% 0,64% 0,60%
- woonruimten 1,14% 1,13% 1,11% 1,10% 1,09%