Datum 18 september 2001
Ons kenmerk FO2001/U86300
Onderdeel Afd. Financiële Organisatie Binnenlands Bestuur
Inlichtingen zie onder
Aantal bijlagen CIRCULAIRE GEMEENTEFONDS 4 van 18 september 2001 Bezoekadres Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag
Aan de gemeentebesturen Postadres Postbus 20011 Onderwerp gemeentefonds 2500 EA Den Haag
Doelstelling bekendmaking van beleid en
het geven van informatie
Relatie met andere septembercirculaire van 2000
circulaires (FO2000/U86785),
decembercirculaire van 2000
(FO2000/U102484),
maartcirculaire van 2001 (FO2001/U58241),
meicirculaire van 2001 (FO2001/U69817)
Geldig tot uiterlijk 1 juli 2002
Inlichtingen 9-11 uur: R.L.J. de Neef (070) 426 6208
N.P. Passchier (070) 426 6259
13.30-15 uur: A. Doeves (070) 426 6255
b.g.g. Y. Drese (070) 426 6277
E-mail Dienstpostbus.BFO@minbzk.nl
Internet http://www.minbzk.nl/
http://www.minfin.nl/Prinsjesdag/
Gemnet http://www.minfin.gemnet.nl/
*zie leeswijzer (bijlage 1)
1
Voorwoord
Deze circulaire brengt u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen bij het gemeentefonds, zoals
deze voortkomen uit de besluitvorming over de Miljoenennota 2002. Opvallend zijn wederom de
hoge accressen.
Er zijn enkele dossiers op het terrein van het gemeentefonds, waarover deze circulaire helaas
geen definitief uitsluitsel kan geven, omdat de verdere besluitvorming pas in de loop van het
komend najaar kan plaatsvinden. Het zijn belangrijke onderwerpen die door hun
programmatische karakter grote maatschappelijke effecten hebben. Het betreft met name de
middelen voor de onderwijshuisvesting, de aanwending van het accres en het BTW-
compensatiefonds. Over deze onderwerpen vindt intensief overleg plaats met de VNG en de
Tweede Kamer.
Hoewel het bij elk van de onderwerpen om complexe zaken gaat, vertrouw ik er op dat de
beoogde beleidsintenties tot uitvoering kunnen komen. Indien de besluitvorming daartoe
aanleiding geeft, zal ik u daar zo nodig apart over informeren.
Mede namens de staatssecretaris van Financiën,
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
K.G. de Vries
2
3
1. Samenvatting
1.1 Bestuurlijke aspecten
De Tweede Kamer heeft op 6 juni 2001 een motie Noorman-Den Uyl c.s. aangenomen, waarin
het kabinet wordt uitgenodigd in afstemming met de gemeenten te komen tot een extra
investeringsimpuls voor de onderwijshuisvesting (zie voor de tekst van de motie
Kamerstukken, II, 2000-2001, 27 400 B, 14).
Naar aanleiding hiervan heeft op 13 september jl. bestuurlijk overleg plaats gevonden met de
VNG. De resultaten van dit overleg zullen neergelegd worden in een brief aan de Tweede
Kamer, die één deze dagen wordt verzonden. Bij de afsluiting van deze circulaire was de
inhoud van deze brief nog niet beschikbaar. Wij verwijzen naar het internet voor nadere
informatie.
1.2 Financiële ontwikkelingen
Accressen
Tabel 1.2.1 geeft de accressen voor de periode 2000-2005. Bij de raming van de accressen
voor 2001 en volgende jaren is rekening gehouden met de besluitvorming bij de Miljoenennota
2002.
Tabel 1.2.1 Accressen 2000-2005
uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005
accres in procenten 6,74% 7,78% 3,67% 5,31% 2,64% 2,95%
accres in miljoenen guldens 1.617,9 2.007,9 994,4 1.499,9 792,5 909,4 accres in miljoenen euro * 911,1 451,2 680,6 359,6 412,7
verschil met de 0,0 271,0 267,6 674,5 -64,2 26,7 meicirculaire * 123,0 121,4 306,1 -29,1 12,1
Ten opzichte van de ramingen die zijn meegedeeld in de meicirculaire is het accres van het gemeentefonds voor de jaren 2001 tot en met 2004 aanzienlijk toegenomen. De ontwikkelingen op de Rijksbegroting die relevant zijn voor de normeringssystematiek zijn hiervan de oorzaak. Omdat de septembercirculaire voor de accressen geen bijstellingsmoment is, werken deze indicatieve ramingen niet door in de bevoorschotting.
Uitkeringsfactoren
Tabel 1.2.2 geeft de uitkeringsfactoren voor de jaren 2000-2005. Bij de raming van de
uitkeringsfactor voor 2001 en volgende jaren is uitgegaan van de accressen, zoals die zijn
vermeld in de meicirculaire (dus niet van de indicatieve accressen van dit moment).
4
Tabel 1.2.2 Uitkeringsfactoren 2000-2005
uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005
uitkeringsfactor 'oude stijl' 1,262
uitkeringsfactor 'nieuwe stijl' 1,193 1,212 1,242 1,266 1,300
verschil met de
meicirculaire 0,000 0,000 0,001 0,003 0,003 0,004
De mutatie ten opzichte van de meicirculaire komt voort uit ramingen die zijn bijgesteld op
grond van meer recente cijfers.
5
2. Uitkeringsjaar 1999
2.1 Definitieve vaststelling uitkeringsfactor
Wij stellen de uitkeringsfactor voor het jaar 1999 definitief vast op 1,198. Dat is vijf punten
hoger dan de stand die gold vanaf de meicirculaire van 2000.
Deze vijf punten zijn grotendeels te herleiden tot twee ontwikkelingen. Ongeveer de helft is
toe te schrijven aan de resultaten van de definitieve vaststelling van de OZB-capaciteit, die
deze maand is afgerond. De andere helft komt voort uit de verdeelreserve voor 1999, die nu
geheel komt te vervallen.
2.2 Voorschotbetalingen
De bevoorschotting over het jaar 1999 zal met ingang van de betaalmaand november van dit
jaar aangepast worden in verband met de definitieve gegevens over de belastingcapaciteit
1999.
Tevens worden dan de aantallen eenheden op de maatstaf leerlingen SO/VO herzien in
verband met de leerlingen van zogenoemde verticale scholengemeenschappen (zie voor deze
correctie § 5.7 van deze circulaire).
2.3 Beschikkingen algemene uitkering
Eind december 2001 zullen wij in beginsel de beschikkingen opmaken tot vaststelling van de
algemene uitkering 1999. Gemeenten waarvoor nog niet alle basisgegevens definitief zijn
vastgesteld, ontvangen de beschikking op een later tijdstip. Wij verzoeken u eventuele
bedenkingen tegen de vaststelling van de basisgegevens binnen twee maanden na de
ontvangst van deze circulaire door te geven aan het ministerie van Financiën, Directie Fipuli,
ter attentie van de heren J.S. Metten of C.J.H. Sträter, (tel. 0703427238 respectievelijk 070
3427231).
6
3. Uitkeringsjaar 2000
3.1 Ontwikkeling uitkeringsbasis, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid
De recente ontwikkeling van de uitkeringsbasis geeft geen aanleiding tot bijstelling van de
uitkeringsfactor. Deze blijft voor het uitkeringsjaar 2000 voorlopig gehandhaafd op 1,262 (zie
de maartcirculaire van 2001, § 2.4). In verband met mogelijke ontwikkelingen op het gebied
van de aanvullende uitkeringen houden wij op dit moment een verdeelreserve aan van vier à vijf
punten.
Over de bedragen per eenheid hebben wij u geïnformeerd in de septembercirculaire van 2000,
bijlage 2, tabel 1. Inmiddels zijn deze definitief vastgesteld conform die tabel. De
voorgeschreven procedure, waarbij het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen voor de
belanghebbenden, heeft geen aanleiding gegeven tot herziening. Inmiddels is de betreffende
ministeriële regeling van 14 augustus 2001 gepubliceerd (zie Stcrt. 2001, 171).
3.2 Voorschotbetalingen
Met ingang van de betaalmaand november zal de bevoorschotting over het jaar 2000 worden
aangepast op grond van de correctie van het aantal eenheden op de maatstaf leerlingen
SO/VO in verband met de leerlingen van de zogenoemde verticale scholengemeenschappen
(zie § 5.7 van deze circulaire).
7
4. Uitkeringsjaar 2001
4.1 Opbouw uitkeringen 2001
Tabel 4.1 geeft de opbouw van de uitkeringen 2001. De tabel is geactualiseerd ten opzichte
van de stand van de laatste meicirculaire. De tabel is, afgezien van de informatie over de
accressen en de behoedzaamheidsreserve, gecomprimeerd tot totaalbedragen voor de
desbetreffende clusters of onderdelen daarvan.
Tabel 4.1 Opbouw uitkeringen 2001
Raming deze Mei- Raming deze
circulaire circulaire circulaire
in guldens van 2001 1 in euro 2
* *
Uitkeringen 2000 25.622,4 25.622,4 11.626,9
algemene mutaties
- accres 1736,9 788,2
- behoedzaamheidsreserve 2001, inhouding -460,0 -208,7
- behoedzaamheidsreserve 2001, uitkering pm pm
- overige algemene mutaties 3 44,5 20,2
1.321,4 599,6
cluster sociale dienst/bijstand 3 -858,1 -389,4
cluster zorg
- asielzoekers/GBA 8,2 14,8 3,7
- overige mutaties zorg 3 42,6 19,3
50,8 23,1
cluster kunst en ontspanning 0,0
- afschaffing omroepbijdragen 0,2 -4,0
0,2
cluster bestuursorganen 3 26,1 11,8 cluster overig/algemene ondersteuning 3 -4,1 -1,9
Uitkeringen 2001 26.158,7 26.161,2 11.870,2
waarvan
- algemene uitkering/aanvullende uitkeringen 25.775,7 25.778,2 11.696,4
- suppletie-uitkering Fvw (tweede tranche) 4,9 2,2
- integratie-uitkeringen 3 378,1 171,6
383,0 173,8
1 De vergelijking met de meicirculaire is alleen opgenomen als de raming van het betreffende onderdeel is gewijzigd.
Is dat niet het geval, dan vermeldt de kolom meicirculaire van 2001 geen bedrag.
2 Eventueel afrondingsverschillen vanwege de weergave in * 0,1 miljoen. Zie de leeswijzer (bijlage 1).
3 Zie de meicirculaire van 2001, § 2.1, voor de afzonderlijke onderdelen.
8
Algemene uitkering
4.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis
De ontwikkeling van de uitkeringsbasis voor het jaar 2001 geeft op dit moment geen
aanleiding tot bijstelling van de uitkeringsfactor. Deze blijft vooralsnog gehandhaafd op 1,193.
Hetzelfde geldt voor de verdeelreserve, die nog steeds op circa vier punten staat. Naar huidig
inzicht komt één punt uitkeringsfactor in 2001 overeen met f 24,6 miljoen (* 11,2 miljoen).
4.3 Accressen
Accres 2001
Tabel 4.3.1 geeft de accressen zoals die zijn geraamd in de meicirculaire van 2001, tabel 2.3.
Het accres 2001 bedroeg volgens die raming 1736,9 miljoen (* 788,2 miljoen). Dit bedrag is
vanaf juli jl. verwerkt in de bevoorschotting over het lopende jaar. Hoewel de meest recente
raming van deze waarde afwijkt, wordt de bevoorschotting conform de normeringssystematiek
nu niet aangepast. Zodoende blijft het accres 2001 vooralsnog gehandhaafd op 1736,9
miljoen (* 788,2 miljoen). Dit bedrag is dan ook ongewijzigd opgenomen in de Opbouwtabel
2001.
Tabel 4.3.1 Accressen 2000-2005, stand meicirculaire van 2001
uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005
accres in procenten 6,74% 6,73% 2,71% 2,98% 2,98% 2,98%
accres in miljoenen guldens 1.617,9 1.736,9 726,8 825,4 856,7 882,7 accres in miljoenen euro * 788,2 329,8 374,6 388,8 400,6
Indicatieve accressen 2002-2005
Ter informatie geeft tabel 4.3.2 de raming van de accressen voor de uitkeringsjaren 2000 tot
en met 2005 op grond van de cijfers van de Miljoenennota 2002. De indicatieve raming voor
het jaar 2006 bedraagt * 935,6 miljoen op basis van een accrespercentage van 2,95%.
Tabel 4.3.2 Accressen 2000-2005, stand Miljoenennota 2002
uitkeringsjaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005
accres in procenten 6,74% 7,78% 3,67% 5,31% 2,64% 2,95%
accres in miljoenen guldens 1.617,9 2.007,9 994,4 1.499,9 792,5 909,4 accres in miljoenen euro * 911,1 451,2 680,6 359,6 412,7
verschil met de 0,0 271,0 267,6 674,5 -64,2 26,7 meicirculaire * 123,0 121,4 306,1 -29,1 12,1
De onderste regels van de tabel geven het verschil met de raming van de meicirculaire. Het indicatief accres 2001 komt volgens de huidige raming 271 miljoen (* 123 miljoen) hoger
9
uit. Dit is het gevolg van de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven tussen de
Voorjaarsnota 2001 en de Miljoenennota 2002. In 2001 is sprake van circa 600 miljoen
(circa * 272 miljoen) aan extra netto rijksuitgaven, onder meer voor de financiering van
additionele uitgaven naar aanleiding van de behandeling van de Voorjaarsnota 2001 in de
Tweede Kamer. Tevens is de financiering van een tegenvaller inzake dividend KPN van invloed
geweest. De begrotingsgefinancierde uitgaven voor de zorg komen in 2001 circa 200 miljoen
(circa * 91 miljoen) hoger uit dan bij Voorjaarsnota 2001 is geraamd. Deze extra uitgaven
hebben eveneens een doorwerking naar het gemeentefonds.
Deze accresraming geeft een indicatie van de ontwikkeling van de behoedzaamheidsreserve
2001. Op basis van deze uitkomst mag verwacht worden dat de behoedzaamheidsreserve
volledig tot uitkering zal komen. Wij benadrukken dat het hierbij gaat om een zeer voorlopige
indicatie, gebaseerd op een tussenstand in de budgettaire besluitvorming. De definitieve
berekening van het accres 2001 zal zoals gebruikelijk plaatsvinden op basis van de
Voorlopige Rekening, die het kabinet zal vaststellen in februari 2002.
Nominaal en reëel accres 1999-2002
Het indicatief accres 2002 komt volgens de huidige raming uit op * 451,2 miljoen, ruim * 121
miljoen boven de raming van de meicirculaire (zie tabel 4.3.2). De stijging wordt met name
veroorzaakt door nominale ontwikkelingen. Deze leiden tot hogere uitgaven op de
Rijksbegroting in verband met hogere lonen en prijzen ter grootte van circa * 450 miljoen.
Daarnaast leidt de doorwerking van de mutaties in 2001 tot een aanpassing van het accres
2002. Tabel 4.3.3 geeft de nominale en de reële accressen voor de periode 1999 tot en met
2002.
Tabel 4.3.3 Nominale en reële accressen 1999-2002
raming / uitkeringsjaar 1999 2000 2001 2002
meicirculaire van 2001
- nominaal accrespercentage 5,69% 6,74% 6,73% 2,71%
- ontwikkeling prijs BBP (CEP 2001) 1,70% 3,10% 4,90% 1,90%
- reëel accrespercentage 3,92% 3,53% 1,74% 0,79%
- nominaal accres in miljoenen guldens 1278,5 1617,9 1736,9 726,8
- reëel accres in miljoenen guldens 881,5 847,5 450,2 213,2
- reëel accres in miljoenen euro * 204,3 96,7
septembercirculaire van 2001
- nominaal accrespercentage 5,69% 6,74% 7,78% 3,67%
- ontwikkeling prijs BBP (MEV 2002) 1,70% 3,70% 5,40% 3,20%
- reëel accrespercentage 3,92% 2,93% 2,26% 0,46%
- nominaal accres in miljoenen guldens 1278,5 1617,9 2007,9 994,4
- reëel accres in miljoenen guldens 881,5 703,7 582,8 123,4
- reëel accres in miljoenen euro * 264,5 56,0
Per saldo wordt het reële accres over 2001 en 2002 weer iets hoger geraamd dan bij de
meicirculaire (totale toename ruim * 19 miljoen). Weliswaar valt de reële ontwikkeling 2002
iets lager uit dan eerder werd gedacht, maar daar staat een reëel sterkere groei in 2001
tegenover.
10
4.4 Asielzoekers/GBA
De toevoeging aan de algemene uitkering voor het jaar 2001 in verband met de vervroegde
inschrijving van asielzoekers stellen wij 6,6 miljoen (* 3,0 miljoen) lager vast dan
aanvankelijk voorzien. Op grond van nadere gegevens wordt de toevoeging voor 2001 nu
bepaald op 8,2 miljoen (* 3,7 miljoen) in plaats van 14,8 miljoen (* 6,7 miljoen). De
bedragen voor de volgende jaren zullen op een later tijdstip aangepast worden.
Asielzoekers in opvangcentra kunnen vanaf 1 juni 2000 na zes maanden ingeschreven worden
in de GBA in plaats van na twaalf maanden. Daardoor valt de algemene uitkering voor de
betreffende gemeenten hoger uit (toename van het inwonertal). In verband hiermee is de
specifieke uitkering die zij ontvangen op grond van het Faciliteitenbesluit opvangcentra
verlaagd. De middelen die daardoor vrijvallen op de begroting van Justitie worden aan het
gemeentefonds toegevoegd (zie de meicirculaire van 2001, § 2.11).
De omvang van deze vrijvallende middelen is aanvankelijk globaal geraamd op grond van
voorlopige inzichten. Inmiddels zijn realisatiecijfers beschikbaar gekomen over de vervroegde
inschrijving, die een meer nauwkeurige raming mogelijk maken. Zij worden momenteel
verwerkt tot een verbeterde reeks van mutaties op het gemeentefonds.
De gegevens tonen aan dat het aantal vervroegde inschrijvingen aanzienlijk lager ligt dan werd
aangenomen, omdat veel asielzoekers de inschrijving uitstellen tot het moment waarop
beslist is over hun status. Voor het eerste jaar is het aantal bijna 45% lager dan aanvankelijk
werd geschat. Op grond van deze duidelijke indicatie wordt de toevoeging aan het
gemeentefonds voor het jaar 2001 nu reeds verlaagd. Dit in afwachting van de definitieve
bijstelling, die zal worden doorgevoerd bij tweede suppletore begroting gemeentefonds 2001.
Over deze definitieve bijstelling en daarbij behorende meerjarentraject zullen wij u in volgende
circulaires informeren.
4.5 Afschaffing omroepbijdragen
Wij verhogen de compensatie in verband met het wegvallen van de lokale opslagen op de
omroepbijdragen met 4,2 miljoen (* 1,9 miljoen).
Bij de behandeling van de eerste suppletore begroting gemeentefonds 2001 heeft de Tweede
Kamer het amendement Bakker c.s. aangenomen (Kamerstukken II 2000/01, 27 763, nr. 4).
Door dit amendement is de compensatie voor de afschaffing van de lokale opslagen op de
omroepbijdrage voor het uitkeringsjaar 2001 verhoogd met 4,2 miljoen (* 1,9 miljoen)
verhoogd tot 14,2 miljoen (* 6,4 miljoen).
Bij genoemd amendement wordt tevens opgemerkt dat de indieners ervan uitgaan dat de
extra compensatie meerjarig wordt gegeven. In verband hiermee heeft het kabinet besloten
om de komende periode nader te bezien in hoeverre de gemeenten, gelet op hun feitelijke
uitgaven voor lokale omroepen, tekort komen aan de reeds eerder verwerkte compensatie en
of het derhalve noodzakelijk is de meerjarige doorwerking van het amendement te realiseren.
Het kabinet is voornemens hierover te beslissen bij Voorjaarsnota 2002. Vooralsnog wordt de
compensatie vanaf het uitkeringsjaar 2002 op het structurele niveau gebracht van 10,0
miljoen (* 4,5 miljoen), het bedrag dat de VNG en het Rijk zijn overeengekomen.
4.6 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid
Inclusief de aanvullende uitkering bedraagt de algemene uitkering over het jaar 2001 naar
11
huidig inzicht 25775,7 miljoen (* 11870,2 miljoen). De uitkeringsfactor handhaven wij
voorlopig op 1,193 (zie de meicirculaire van 2001, § 2.13). Hierbij is rekening gehouden met
de onderwerpen die zijn behandeld in de voorafgaande paragrafen. De bedragen per eenheid
op de diverse verdeelmaatstaven treft u aan in de Verdeeltabel 2001 in bijlage 2.
Voorschotbetalingen
4.7 Voorschotbetalingen
De gegevens uit deze circulaire leiden tot aanpassing van de voorschotbetalingen op de
algemene uitkering over 2001. Het betreft de bijstelling van de bedragen per eenheid (zie
bijlage 2), die met ingang van de betaalmaand november geëffectueerd zal worden.
Tegelijkertijd zal correctie plaats vinden van het aantal eenheden op de maatstaf leerlingen
SO/VO in verband met de leerlingen van de zogenoemde verticale scholengemeenschappen
(zie § 5.7 van deze circulaire).
12
5. Uitkeringsjaar 2002
5.1 Opbouw uitkeringen 2002
In tabel 5.1 geven wij een geactualiseerde Opbouwtabel 2002. In de volgende paragrafen
worden de mutaties toegelicht, die nieuw zijn of gewijzigd ten opzichte van de meicirculaire
van dit jaar.
Tabel 5.1 Opbouw uitkeringen 2002 (in miljoenen euro) 1
Raming deze Mei circulaire circulaire in euro van 2001 2 Uitkeringen 2001 11.870,2 11.871,4
algemene mutaties
- accres 329,8
- behoedzaamheidsreserve 2002, inhouding pm
- behoedzaamheidsreserve 2002, uitkering pm
- wachtgelden herindelingen -0,3
- A + O fonds -0,1
329,5
cluster sociale dienst/bijstand
- fonds werk en inkomen/toeslagenbudget pm
- inkomensvoorziening kunstenaars 0,9
- stimulering swi -0,5
- swi, taakstelling en efficiency -5,0
- bijzondere bijstand, middelen RA 11,3
- RBH, vangnetregeling huursubsidie 2,1
- vreemdelingenwet 2,9
11,7
cluster zorg
- voorzieningen gehandicapten
* sociaal vervoer AWBZ-instellingen -
* middelen Regeerakkoord 22,7
- decentralisatie onderwijshuisvesting -0,9
- klassenverkleining 22,7
- asielzoekers/GBA -1,2
- leerlingenvervoer SBO 1,5
- verlaging leerplichtige leeftijd 1,0 #
- verticale scholengemeenschappen pm #
45,7
cluster fysiek milieu
- milieu-apparaatskosten 0,2
- bouwstoffenbesluit -
cluster kunst en ontspanning
- afschaffing omroepbijdragen -1,9 #
-1,9
(voortzetting op de volgende bladzijde)
1 Eventueel afrondingsverschillen vanwege de weergave in * 0,1 miljoen. Zie de leeswijzer (bijlage 1).
2 De vergelijking met de meicirculaire is alleen opgenomen als de raming van het betreffende onderdeel is
gewijzigd. Is dat niet het geval, dan vermeldt de kolom meicirculaire van 2001 geen bedrag. Het teken #
geeft een onderdeel aan dat niet werd geraamd in de meicirculaire.
13
Tabel 5.1 Opbouw uitkeringen 2002 (vervolg)
Raming deze Mei-
circulaire circulaire
in euro van 2001
cluster bestuursorganen
- dualisering lokaal bestuur 11,3
- bezoldiging wethouders 6,8 #
18,1
cluster overig/algemene ondersteuning
- afloop verfijning monumenten -3,3
- VBS Waterweggebied pm
- WTS/compensatie Waddengemeenten pm
- grenswijziging randgemeenten Den Haag -8,0
-11,3
Uitkeringen 2002 12.262,1 12.257,6
waarvan
- algemene uitkering/aanvullende uitkeringen 12.162,9 12.155,5
- overige uitkeringen
* suppletie-uitkering Fvw (tweede tranche) 2,2
* i.u. WUW-middelen 53,1
* i.u. Verdi 2,6
* i.u. precariobelasting 41,3 44,2
99,2 102,2
Algemene uitkering
5.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis
Nadere gegevens over de ontwikkeling van de uitkeringsbasis zijn voor ons aanleiding om de
uitkeringsfactor voor het jaar 2002 met één punt te verhogen ten opzichte van de stand van de
meicirculaire. Eén punt uitkeringsfactor komt naar huidig inzicht voor het jaar 2002 overeen
met * 11,4 miljoen.
De belangrijkste reden van de bijstelling is een verbeterde raming van de ontwikkeling van de
maatstaf omgevingsadressendichtheid. De gegevens die beschikbaar komen over de eerdere
jaren rechtvaardigen deze bijstelling. De verdeelreserve blijft voorlopig nog gehandhaafd op
circa vijf punten.
5.3 Accres
In § 4.3 is melding gemaakt van een indicatief accres voor het jaar 2002 van * 451,2 miljoen.
Dat is * 121,4 miljoen hoger dan de raming in de meicirculaire, die uitkwam op * 329,8
miljoen (zie tabel 4.3.2 van deze circulaire).
Omdat de septembercirculaire geen bijstellingsmoment kent voor de accressen zal bij de
bevoorschotting voor het jaar 2002 conform de normeringssystematiek vooralsnog uitgegaan
worden van dit laatste bedrag van * 329,8 miljoen. Dit is ook opgenomen in de Opbouwtabel
2002 (tabel 5.1). Zodoende heeft de geactualiseerde raming van het accres nu geen concrete
gevolgen. Na de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2002 zal de accresraming 2002
14
opnieuw aangepast worden. Het resultaat daarvan zal wél leiden tot herziening van de
bevoorschotting. Wij zullen u daarover informeren in de meicirculaire van 2002.
5.4 Bezoldiging wethouders
Met ingang van het jaar 2002 verhogen wij de algemene uitkering structureel met * 6,8
miljoen in verband met het nieuwe bezoldigingsstelsel voor wethouders. Het betreft hier een
gedeeltelijke compensatie van de extra uitgaven die de gemeenten in dit kader zullen moeten
doen.
Het kabinet is van mening dat de beloningsstructuur van wethouders gewijzigd moet worden.
De nadruk dient daarbij te liggen op een verhoging van de bedragen geldend voor de
wethouders van kleine en middelgrote gemeenten. Het kabinetsvoorstel is opgenomen in een
brief aan de Tweede Kamer van 2 juli 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 263, nr. 3).
De kosten van het voorstel zijn geraamd op * 13,6 miljoen. In de genoemde brief is de
Tweede Kamer gemeld dat het kabinet bereid is om voor een deel van de extra uitgaven, die
zijn gemoeid met het nieuwe bezoldigingsstelsel van wethouders, generieke compensatie te
bieden, indien daar een daadwerkelijke bijdrage van de gemeenten tegenover staat. Als
uitwerking van dit standpunt neemt het kabinet nu de helft van het genoemde bedrag
structureel voor zijn rekening. De toevoeging wordt verdeeld met enkele maatstaven van het
uitgavencluster bestuursorganen.
5.5 Leerlingenvervoer SBO
De verhoging van de algemene uitkering samenhangend met het schoolvervoer van leerlingen
van het speciaal basisonderwijs (SBO) blijft gehandhaafd op het eerder aangegeven niveau
van * 3,6 miljoen structureel.
De bekostiging van het schoolvervoer van SBO-leerlingen is per 1 augustus 1998 overgegaan
van de gemeenten naar het GAK. Het voornemen bestaat om deze taak per 1 augustus 2002
weer terug te brengen bij de gemeenten. In verband met enige wijzigingen bij de vergoedingen
wordt daartoe structureel * 3,6 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds (zie de
meicirculaire van 2001, § 3.5).
Omdat de algemene uitkering in verband met het vervallen van de genoemde gemeentelijke
taak nooit is verlaagd, hebben de gemeenten een financieel voordeel genoten in de periode
1998-2002. In overleg met de VNG is besloten dit niet te verrekenen met de algemene
uitkering van latere jaren. De VNG heeft namelijk ingestemd met het voorstel van de minister
van Financiën om de extra kosten die de sociale diensten hebben ondervonden van de
invoering van het nieuwe belastingstelsel weg te strepen tegen het genoemde voordeel. De
minister heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat de onderhavige taakoverheveling
daadwerkelijk per 1 augustus 2002 moet zijn gerealiseerd. De VNG van haar kant heeft als
voorwaarde gesteld dat zij het kostenniveau van het leerlingenvervoer in zijn algemeenheid
kan agenderen voor bestuurlijk overleg.
Intussen zijn de financiële aspecten in kaart gebracht van het voornemen om ook het school-
vervoer van gehandicapte leerlingen, die regulier onderwijs volgen, per 1 augustus 2002 naar
de gemeenten over te brengen. Bij realisatie van dit voornemen wordt het schoolvervoer van
alle uiteenlopende categorieën leerlingen via de gemeenten bekostigd ("één loket"). Naar het
15
zich laat aanzien zal de besluitvorming hierover in de komende maanden worden afgerond.
Over de financiële consequenties zullen wij u informeren in de meicirculaire van 2002.
5.6 Verlaging leerplichtige leeftijd
Met ingang van het jaar 2002 verhogen wij de algemene uitkering structureel met * 1,0
miljoen in verband met de stijging van de kosten van de onderwijshuisvesting, die zal
voortvloeien uit de voorgenomen verlaging van de leerplichtige leeftijd. In aanvulling daarop
wordt met ingang van 2003 structureel een bedrag van * 1,3 miljoen toegevoegd, waardoor de
totale toevoeging komt op * 2,3 miljoen.
Het voornemen bestaat om met ingang van het schooljaar 2002/2003 de leerplichtige leeftijd
te verlagen van vijf naar vier jaar. Deze verlaging zal leiden tot een toename van het aantal
scholieren en derhalve tot een stijging van de kosten van de onderwijshuisvesting. Het gaat
naar schatting om 3175 leerlingen extra, waarvan circa 300 in het Speciaal Basisonderwijs
(SBO) en circa 2875 in het reguliere Basisonderwijs (BO). Uitgaande van een groepsgrootte
van 20 in het BO en van 10 in het SBO en van een gemiddelde jaarlast per klaslokaal van *
12 706 worden de extra huisvestingskosten voor de gemeenten geraamd op structureel * 2,3
miljoen. Voor het jaar 2002 bedraagt het tijdsevenredige deel vanaf 1 augustus van dat jaar *
1,0 miljoen. Deze middelen worden verdeeld met de maatstaf jongeren 0-19 jaar.
5.7 Verticale scholengemeenschappen
Wij zullen het gemeentefonds medio 2002 verlagen met een nader te bepalen bedrag met het
oog op de huisvesting van zogenoemde "verticale scholengemeenschappen". Tegelijkertijd
zullen wij de algemene uitkering eenmalig corrigeren voor de onjuiste vaststelling van het
aantal VO-leerlingen bij een aantal gemeenten in de jaren 1997 tot en met 2001,
samenhangend met het ontstaan van zulke scholen.
Een "verticale scholengemeenschap" komt voort uit de samenvoeging van een Regionaal
Opleidingencentrum (ROC) of een Agrarisch Opleidingencentrum (AOC) met een school voor
regulier voortgezet onderwijs (VO). De nieuwe scholengemeenschap krijgt dan te maken met
twee uiteenlopende huisvestingsregimes. Wat betreft het ROC-gedeelte is zij verantwoordelijk
voor zowel de "binnenkant" als de "buitenkant" van de gebouwen, wat betreft het VO-gedeelte
alleen voor de binnenkant. De gemeente draagt in de huidige situatie de zorg voor de
buitenkant van de VO-huisvesting.
Bij het ministerie van OCW is een wetswijziging in voorbereiding aangaande de bekostiging
van verticale scholengemeenschappen. Het gevolg zal zijn dat bij de fusie de gemeentelijke
taak voor het VO-gedeelte vervalt en wordt overgedragen aan de nieuwe schoolorganisatie.
Die regelt vervolgens de huisvesting van de verticale school in zijn totaliteit, zowel wat betreft
de binnenkant als de buitenkant.
De wetswijziging rechtvaardigt een uitname uit het gemeentefonds ten gunste van de
ministeries op wie de financiële verantwoordelijkheid overgaat (ROC: ministerie van OCW,
AOC: ministerie van LNV). Omdat het gaat om een niet al te groot aantal scholen zal de
omvang van deze uitlichting beperkt blijven. De maatregel zal definitief uitgewerkt worden,
zodra meer duidelijkheid bestaat over het tijdstip waarop de wetswijziging van kracht wordt en
over het aantal VO-leerlingen dat sinds 1997 is opgenomen in verticale
scholengemeenschappen. Het is de bedoeling dat nieuwe fusies eens per vier jaren
16
verrekend worden tussen het gemeentefonds en de ministeries van OCW en LNV. Bij majeure
fusies kan deze verrekening vaker plaatsvinden.
De verdeling van de uitname over de gemeenten zal verlopen via de daling van het aantal
gewogen leerlingen SO/VO. De leerlingen van de verticale scholengemeenschappen tellen
immers niet mee voor deze verdeelmaatstaf. Het aantal VO-leerlingen in gemeenten, waar
een fusie plaats vindt, neemt automatisch af .
Bij het onderzoek naar het relevante aantal VO-leerlingen is duidelijk geworden dat deze
automatische verlaging van de leerlingmaatstaf zich reeds vanaf 1997 voordoet in gemeenten,
waar verticale scholengemeenschappen zijn ontstaan. Dat is niet terecht, omdat de
gemeenten tot aan de inwerkingtreding van de wetswijziging nog wel verantwoordelijk zijn voor
het VO-gedeelte. Daarom is besloten de fusieleerlingen in de betreffende gemeenten alsnog
in de leerlingmaatstaf op te nemen voor de jaren 1997 tot en met 2001. De algemene
uitkering zal voor deze jaren gecorrigeerd worden. Het betreft ongeveer 15 gemeenten, die
hierover binnenkort worden geïnfomeerd.
5.8 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid
Inclusief de aanvullende uitkering bedraagt de algemene uitkering over het jaar 2002 naar
huidig inzicht * 12162,9 miljoen). De uitkeringsfactor stellen wij voorlopig vast op 1,212.
Hierbij is rekening gehouden met de onderwerpen die zijn behandeld in de voorafgaande
paragrafen. De bedragen per eenheid op de diverse verdeelmaatstaven treft u aan in de
Verdeeltabel 2002 in bijlage 2.
Overige uitkeringen
5.9 Integratie-uitkering precariobelasting
Wij verlagen de integratie-uitkering precario-belasting voor het jaar 2002 met * 3,0 miljoen ten
opzichte van het oorspronkelijke niveau van * 44,2 miljoen. Dit bedrag valt vrij ten gunste van
de uitkeringsfactor. Deze verlaging is de eerste tranche van een overgangstraject van zes
jaren, waarbij deze middelen in de algemene uitkering zullen worden opgenomen.
Eerder dit jaar bracht de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) advies uit over dit
onderwerp. De Raad stelde voor de integratie geheel te laten verlopen via de uitkeringsfactor
met een overgangstermijn van vier jaren, te beginnen in 2002. Voor enkele gemeenten zou dit
structureel een aanzienlijk herverdeeleffect met zich meebrengen (zie de meicirculaire van
2001, § 4.5). Tegen die achtergrond hebben wij gekozen hebben voor een aanpassing van
het integratie-voorstel, waarbij met behoud van de uitgangspunten van het Rfv-advies de
zwaarste herverdeeleffecten worden vermeden.
In een eerste periode van drie jaren (2002-2004) wordt de integratie-uitkering afgebouwd met
een maximaal herverdeeleffect per gemeente van 2,- per inwoner per jaar. De vrijvallende
middelen worden verdeeld via de uitkeringsfactor. In een tweede periode van drie jaren (2005-
2007) wordt de integratie-uitkering verwerkt, die in 2004 nog resteert voor 14 gemeenten. Bij
de grote steden gebeurt dit via een structurele toevoeging aan hun vaste bedrag, bij de overige
gemeenten via een afkoopsom. In beide gevallen komen de middelen in drie gelijke tranches
ter beschikking van de betreffende gemeenten.
17
Tabel 5.9 geeft het effect weer van deze regeling voor het gemeentefonds in totaliteit. De 29
gemeenten, die momenteel middelen ontvangen op grond van de integratie-uitkering, zullen
afzonderlijk geïnformeerd worden over de details van het overgangstraject.
Tabel 5.9 Overgangstraject integratie-uitkering precariobelasting 2002-2008
(in miljoenen euro)
uitkeringsjaar 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
integratie-uitkering 44,2 41,3 38,8 36,9 36,1 24,5 12,8 0,0
- waarvan afkoopsommen 12,8 12,8 12,8
integratie per jaar 3,0 2,5 1,9 0,8 11,7 11,7 12,8
daarvan
- vrijval t.g.v. uitkeringsfactor 3,0 2,5 1,9 -10,1 0,8 0,8 12,8
- integratie via vaste bedragen 10,9 10,9 10,9
Voorschotbetalingen
5.10 Voorschotbetalingen
De voorschotbetalingen op de algemene uitkering over 2002 zullen in beginsel gebaseerd
worden op de voorlopige uitkeringsfactor en de voorlopige bedragen per eenheid, zoals die in
deze septembercirculaire zijn vermeld in § 5.8 en in bijlage 2.
18
6. Meerjarenperspectief
6.1 Opbouw uitkeringen 2003-2006
Tabel 6.1 geeft een geactualiseerde meerjarenraming. In de volgende paragrafen worden de
mutaties nader toegelicht voorzover dat nog niet eerder is gedaan.
Tabel 6.1 Opbouw uitkeringen 2003-2006 (in miljoenen euro) 1
2003 2004 2005 2006
* * * *
Uitkeringen voorafgaand jaar 12.262,1 12.660,8 13.056,6 13.541,4
algemene mutaties
- accres 374,6 388,8 400,6 424,6
- behoedzaamheidsreserve pm pm pm pm
- wachtgelden herindelingen 0,4 0,2 -0,1 0,1
- A+O fonds pm pm pm pm
- BTW-compensatiefonds 16,3 pm - -
cluster sociale dienst/bijstand
- inkomensvoorziening kunstenaars 3,1 - - -
- vreemdelingenwet 1,0 -0,6 -1,8 pm
cluster zorg
- kinderopvang, middelen RA pm - - -
- algemeen maatschappelijk werk - 11,3 - -
- asielzoekers/GBA -1,4 -1,3 pm pm
- leerlingenvervoer SBO 2,1 - - -
- verlaging leerplichtige leeftijd 1,3
cluster fysiek milieu
- bouwstoffenbesluit pm - - -
cluster bestuursorganen
- dualisering lokaal bestuur 3,7 - - -
cluster overig/algemene ondersteuning
- afloop verfijning monumenten -2,5 -2,6 -4,3 -5,2
- VBS Waterweggebied pm - - -
- WTS/compensatie Waddengemeenten pm - - -
- slot voorfinanciering art.12-steun Den Haag - - 82,5 -
- grenswijziging Den Haag e.o. - - 8,0 -
Uitkeringen 12.660,8 13.056,6 13.541,4 13.960,9
waarvan
- algemene /aanvullende uitkeringen 12.568,1 12.966,4 13.462,9 13.898,2
- suppletie-uitkering Fvw (tweede tranche) 2,1 5,8 - -
- integratie-uitkering WUW-middelen 49,2 44,9 39,8 35,6
- i.u. Verdi 2,6 2,6 2,6 2,6
- i.u. precariobelasting 38,8 36,9 36,1 24,5
1 Eventueel afrondingsverschillen vanwege de weergave van mutaties in * 0,1 miljoen.
19
Algemene uitkering
6.2 Accressen
De accressen voor de jaren 2003 tot en met 2006, die zijn vermeld in de Opbouwtabel 2003-
2006, komen overeen met de accressen vermeld in de meicirculaire van 2001. Er heeft
conform de gebruikelijke werkwijze geen bijstelling plaatsgevonden. De pro memorie raming
van het accres 2006 uit de meicirculaire van 2001 is hier vervangen door het accres dat wordt
verwacht op grond van de Miljoenennota 2002.
In tabel 4.3.2 is aangegeven op welke wijze de indicatieve accressen zich op grond van de
Miljoenennota 2002 ontwikkelen ten opzichte van de stand van de meicirculaire van 2001.
Deze indicatieve accressen wijken af van de hier gepubliceerde. Bijstelling van de accressen
van de accressen voor de jaren 2003 en volgende en verwerking daarvan in de relevante
Opbouwtabellen zal plaatsvinden in de meicirculaire van 2002.
6.3 BTW-compensatiefonds
Met de VNG en het IPO is bestuurlijke overeenstemming bereikt over de invoering van het
BTW-compensatiefonds. Na verwerking van de resultaten hiervan is het wetsvoorstel voor de
Wet op het BTW-compensatiefonds nu gereed voor plenaire behandeling door de Tweede
Kamer. Naar verwachting zal de Tweede Kamer de behandeling van het wetsvoorstel nog dit
najaar afronden. De invoering van het fonds is voorzien per 1 januari 2003.
Tijdens het bestuurlijk overleg van 21 juni 2001 hebben de bewindslieden van Financiën en de minister van BZK overeenstemming bereikt met de VNG en het IPO over de invoering van het BTW-compensatiefonds. Daarbij heeft het VNG-bestuur aangetekend dat zij de leden zal raadplegen over deze aangelegenheid. De Tweede Kamer is op 9 juli jl. geïnformeerd over de gemaakte afspraken (Kamerstukken II 2000/2001, 27 293, 10). De bewindslieden hebben de Kamer daarbij in overweging gegeven de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden tot na de ledenraadpleging. Vervolgens is deze maand een tweede nota van wijziging aan de Tweede Kamer aangeboden, waarin de gemaakte afspraken zijn verwerkt in het wetsvoorstel en tevens het overgangsrecht is aangepast (Kamerstukken II 2000/2001, 27 293, 11). Inmiddels heeft de VNG de ledenraadpleging gehouden. Naar verluidt zal het bestuur van de VNG het definitieve standpunt begin oktober bepalen.
De bestuurlijke overeenstemming met de VNG en het IPO omvat onder meer het volgende:
- Toepassing van de netto-methode met een vertraagde uitbetaling van de BTW-
compensatie en een vertraagde uitname uit de algemene uitkering. Voor de collectiviteit
van de gemeenten levert de vertraagde uitname een positief financieel effect op ter grootte
van één jaarschijf uitname uit het gemeentefonds. Geschat wordt dat het daarbij gaat om
een bedrag van ruim * 800 miljoen (circa 1,8 miljard). De eerste uitname uit het
gemeentefonds vindt feitelijk plaats met ingang van het jaar 2004. De genoemde omvang
van circa * 800 miljoen is gebaseerd op een onderzoek van Cebeon over 1997, dat zal
worden geactualiseerd. Over de omvang en de verdeling van de uitname zult u nader
geïnformeerd worden in volgende circulaires.
- Rekening houdend met de inzet van de BTW begrepen in de bestemmingsreserves en
voorzieningen, geschat op zo'n * 500 miljoen (circa 1,1 miljard), zou daarmee het
dekkingsprobleem voor de collectiviteit van de gemeenten de facto worden opgelost.
20
- Toepassing van een garantienorm. Deze norm beoogt te waarborgen dat - over een reeks
van jaren bezien - de totale omvang van de middelen, die beschikbaar zijn voor de
collectiviteit van de gemeenten na de invoering van het BTW-compensatiefonds, ten
minste gelijk is aan de omvang van het gemeentefonds zonder de invoering van het BTW-
compensatiefonds.
- Aan het BTW-compensatiefonds wordt de verwachte groei van de BTW-opbrengst van het
eerste jaar toegevoegd. Deze groei wordt gesteld op twee procent van de uitname, d.w.z.
ongeveer * 16 miljoen (circa 36 miljoen). Aangezien het BTW-compensatiefonds nu
nog geen begrotingshoofdstuk is, worden deze extra BTW-opbrengsten van het Rijk
tijdelijk gereserveerd op het gemeentefonds.
6.4 Kinderopvang
Het kabinet is teruggekomen op het voornemen om de extra gelden, die bij het
Regeerakkoord 1998 zijn uitgetrokken voor de kinderopvang, vanaf 2003 toe te voegen aan het
gemeentefonds. Naar verwachting zal het bedrag van * 113,4 miljoen op een andere wijze
ingezet worden ter bekostiging van de kinderopvang.
Het Regeerakkoord 1998 heeft prioriteit gegeven aan de kinderopvang door extra middelen uit
te trekken voor dit doel. Deze lopen op tot * 113,4 miljoen in 2002 (zie de septembercirculaire
van 1998, § 5.11). In 1999 werd besloten deze middelen tot en met 2002 ter beschikking te
stellen van de gemeenten via een tijdelijke stimuleringsregeling van het ministerie van VWS.
In het jaar 2003 zouden zij vervolgens aan het gemeentefonds toegevoegd worden (zie de
meicirculaire van 1999, § 4.9).
Via de genoemde regeling is een forse uitbreiding van de kinderopvangcapaciteit door het Rijk
gefinancierd. Het kabinet legt op dit moment in samenwerking met de VNG de laatste hand
aan een wetsvoorstel voor de Wet Basisvoorziening Kinderopvang. Kern van dit voorstel is een
systeem waarin de vraag van de ouders naar kinderopvang centraal staat. In dit vraaggestuurd
systeem wordt de kinderopvang gezamenlijk bekostigd door de ouders, de werkgevers en het
Rijk.
Bij realisatie van deze wet zullen de middelen voor de kinderopvang op andere wijze ingezet
worden voor hetzelfde doel. De taak van de gemeenten ten aanzien van de kinderopvang
wordt gewijzigd. De * 113,4 miljoen zal dan niet aan het gemeentefonds toegevoegd worden.
Vooralsnog wordt er van uit gegaan dat de nieuwe wet per 1 januari 2003 ingevoerd zal
worden. De definitieve besluitvorming over dat laatste zal eind 2001 of begin 2002
plaatsvinden. Over de resultaten van deze besluitvorming zult u in de meicirculaire 2002
worden geïnformeerd.
6.5 Meerjarige ontwikkeling uitkeringsfactor
In tabel 6.5.1 wordt de ontwikkeling van de uitkeringsfactor geanalyseerd voor de jaren 2002
tot en met 2006. De berekening gaat uit van de uitkeringsfactor van 1,212 zoals die nu wordt
geraamd voor 2002. De algemene mutaties (voornamelijk accressen) zijn ontleend aan de
Opbouwtabel 2003-2006.
De toename van de uitkeringsfactor over de jaren wordt allereerst bepaald door een opwaarts
effect als gevolg van de accressen en de overige algemene mutaties. In tabel 6.5.1 wordt voor
2005 een piek geraamd, omdat in dat jaar de voorfinanciering van de artikel 12-steun aan Den
Haag wordt beëindigd. Tegenover het opwaartse effect van de accressen staat een kleiner
21
neerwaarts effect, dat vooral wordt bepaald door de autonome groei van de uitkeringsbasis
(meer inwoners, meer woonruimten, enz.). Over het algemeen beloopt dit effect circa zes
punten. Dit laatste effect wordt gematigd door mutaties bij onderdelen van de algemene
uitkering, die niet onder de uitkeringsfactor vallen (aanvullende uitkeringen, uitkeringen
samenhangend met gemeentelijke herindelingen, enz). Deze lopen van jaar tot jaar uiteen.
Tabel 6.5.1 Uitkeringsfactoren 2002-2006
2002 2003 2004 2005 2006
voorlopige uitkeringsfactor, jaar t 1,212 1,242 1,266 1,300 1,328
verschil t.o.v. jaar t-1 0,030 0,024 0,034 0,028
waarvan
- algemene mutaties 0,034 0,033 0,041 0,036
- verdeelreserve -0,001 -0,001 -0,001 -0,001
- overige ontwikkelingen (uitkeringsbasis, etc) -0,003 -0,008 -0,006 -0,007
Het meerjarenperspectief van de uitkeringsfactor (tabel 6.5.1 bovenste regel) is gebaseerd op
ramingen van de rijksbegroting die luiden in lopende prijzen. Gemeenten die hun
meerjarenraming opstellen in constante prijzen moeten de uitkeringsfactor defleren voor de
nominale ontwikkeling, zoals die is verwerkt in het meerjarenperspectief van het Rijk.
Bij wijze van handreiking is eerder een methode uiteengezet, waarmee zo'n omrekening naar
constante prijzen eventueel kan worden verricht (zie de septembercirculaire van 1999, § 7.3).
Centraal in deze methode staat het percentage voor de meerjarige nominale ontwikkeling dat
is verwerkt in het meerjarenperspectief van het Rijk. Dit percentage wordt geprojecteerd op de
ramingen van het gemeentefonds en uitgedrukt in punten van de uitkeringsfactor. De
uitkeringsfactoren in constante prijzen worden verkregen door deze uitkomsten in mindering
te brengen op het eerder geschetste meerjarenbeeld van de uitkeringsfactoren.
In tabel 6.5.2 is deze methode toegepast. Voor de jaren na 2002 gaat het Rijk nog steeds uit
van een gemiddelde algemene prijsontwikkeling van 2% jaarlijks. Dit komt overeen met de
uitgangspunt dat het kabinet hanteert voor de lopende regeerperiode (zie de Miljoenennota
1999, p. 44). Toepassing van dit percentage leidt tot onderstaande raming van de
uitkeringsfactoren 2003-2006 in constante prijzen.
Tabel 6.5.2 Raming uitkeringsfactoren 2003-2006 in constante prijzen
van het jaar 2002
2003 2004 2005 2006
omvang gemeentefonds, jaar t-1 (mln euro) 12.660,8 13.056,6 13.541,4 13.960,9
loon/prijsmutatie (2% in mln euro) 253,2 261,1 270,8 279,2
cumulatief (mln euro) 253,2 514,3 785,2 1.064,4
één punt uitkeringsfactor (mln euro) 11,5 11,6 11,7 11,8
loon/prijsmutatie, cumulatief (in punten UF) 22 44 67 90
uitkeringsfactoren in lopende prijzen 1,242 1,266 1,300 1,328 af: nominale ontwikkeling 0,022 0,044 0,067 0,090 uitkeringsfactoren in constante prijzen 1,220 1,222 1,233 1,238
22
7. Nominale ontwikkelingen
7.1 Algemeen
Ook nu geven wij een indicatie voor de nominale ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Het
betreft de jaren 2000, 2001 en 2002.
Deze gegevens zijn ontleend aan de meest recente ramingen van het Centraal Planbureau
(CPB) voor de genoemde jaren. Het betreft macro-indicatoren, die een beeld geven van de
algemene trendmatige ontwikkeling. Zij zijn met de nodige terughoudendheid te gebruiken op
individueel gemeentelijk niveau. Het CPB onderscheidt twee indicatoren voor de nominale
ontwikkeling in de bestedingen van de gehele overheidssector: (a) de prijsmutatie van de netto
materiële overheidsconsumptie (bestedingen aan goederen en diensten), (b) de prijsmutatie
van de lonen en salarissen (als gevolg van geraamde mutaties in contractlonen en sociale
lasten, maar exclusief incidentele ontwikkelingen).
Ook in de algemene uitkering uit het gemeentefonds speelt de ontwikkeling van lonen en
prijzen een rol. De algemene uitkering wordt zoals gebruikelijk in lopende prijzen
weergegeven. De uitkeringsfactor luidt eveneens in lopende prijzen. Voor een vertaling van de
uitkeringsfactor in constante prijzen wordt verwezen naar § 6.4 van deze circulaire.
7.2 Nominale ontwikkelingen 2000 - 2002
Tabel 7.2 geeft een indicatie van de prijsmutatie van het loon- en prijsgevoelige deel van de
overheidsconsumptie voor de periode 2000-2002. De cijfers zijn ontleend aan de meest
recente ramingen van het CPB, gepubliceerd in de Macro-Economische Verkenningen 2002
(MEV 2002). Voor regelmatig bijgestelde informatie over dit onderwerp verwijzen wij naar de
internetrubriek CPB-informatief (website http://www.cpb.nl/prognoses/). Het CPB geeft daar
regelmatig geactualiseerde ramingen van de prijsmutatie van de overheidsconsumptie,
gesplitst in netto materiële consumptie en lonen en salarissen (exclusief incidenteel).
Tabel 7.2 Prijsmutatie overheidsconsumptie 2000-2002 (in percenten)
2000 2001 2002
netto materiële consumptie 4,3 5,3 4,0
lonen en salarissen (exclusief incidenteel) 3,9 4,1 3,9
totale overheidsconsumptie (afgerond) 4 4½ 4
Deze raming wijkt aanzienlijk af van de raming van de nominale ontwikkeling van dit voorjaar
(vergelijk de overeenkomstige cijfers in de meicirculaire van 2001, § 5.2). De inflatie wordt in
de MEV 2002 hoger ingeschat. Dit geldt met name voor de prijsmutatie van de netto materiële
consumptie. Voor het jaar 2002 komt de raming van de totale prijsmutatie nu uit op circa 4%
tegen 2¼% dit voorjaar.
23
8. Artikel 12 beleid
8.1 Redelijk peil 2002 en herziening artikel 12-beleid
Redelijk peil
Wij verlagen per 1 januari 2002 het normtarief OZB voor toelating van artikel 12 tot (afgerond)
* 6,- per * 2.268,- WOZ-waarde. De `toelatingseisen' met betrekking tot de onderdelen
riolering en reiniging blijven, onveranderd, 100% kostendekkend. Op basis van de CBS-
statistiek gemeentebegrotingen 2001 blijkt dat het rioolrecht 2001 met bijna 4% is gestegen
ten opzichte van 2000. Wij hebben dan ook besloten het minimumtarief rioolrecht 2002 vast
te stellen op (afgerond) * 95,- per aansluiting. Voor een uiteenzetting van de situaties waarin
het minimumtarief van toepassing is, verwijzen wij naar de septembercirculaire van 1999, §
8.1.
Voor lopende artikel 12-gemeenten zal het echter niet mogelijk zijn het tarief te verlagen tot *
6,- per * 2.268,- WOZ-waarde. Wij verwijzen hiervoor naar de onderstaande toelichting.
Advies Rfv
De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) heeft op 17 april 2001 advies uitgebracht over
het artikel 12-beleid (Rfv2001/U65353). Bij brief van 20 april 2001 (Kamerstukken II 2000-
2001, 27 400 B, nr. 13, pagina 3-4) is aan de Tweede Kamer gemeld dat er zou worden
gewerkt aan de nadere uitwerking van de preventieve maatregelen in het kader van het artikel
12-beleid. Zoals gemeld in de laatste meicirculaire is daartoe de afgelopen maanden tussen
vertegenwoordigers van BZK, Financiën en de provincies overleg gevoerd dat heeft geleid tot
de volgende beleidslijn.
Financiële functie gemeenten
Van groot belang is dat er meer aandacht wordt gegeven aan de kwaliteit van de financiële
functie van de gemeenten en aan reëel sluitende meerjarenramingen, onder andere gebaseerd
op goede onderhoudsplannen. In het kader van het wetsvoorstel dualisering zijn diverse
voorstellen voor versterking van de financiële functie bij gemeenten gedaan. Daarbij geldt dat
er op dit terrein reeds veel in gang is gezet. Wij zijn dan ook van mening dat er op dit moment
geen aanleiding is tot het daarnaast nemen van nieuwe beleidsinitiatieven in het kader van
artikel 12. De betreffende voorstellen in het kader van de dualisering zullen drie jaar na
implementatie worden geëvalueerd. Als daarbij blijkt dat zij niet het gewenste effect hebben
bereikt zal worden bezien of nieuwe beleidsinitiatieven mogelijk zijn.
Toezicht
Het Ministerie van BZK laat op dit moment onderzoeken hoe haar toezicht op de provincies
aan een audit kan worden onderworpen. De provincies gaan naar analogie hiervan de
komende maanden bezien in hoeverre de kwaliteit van het eigen toezicht op gemeenten aan
een onderzoek kan worden onderworpen. In het eerstvolgend jaarlijkse bestuurlijk overleg over
toezicht zullen de resultaten worden besproken. De toezichthouders zullen in overleg
24
inventariseren bij welke gemeenten respectievelijk provincies met materieel sluitende
begrotingen maar materieel niet-sluitende meerjarenramingen er achteraf gezien een
noodzaak bestond tot het instellen van preventief toezicht. Tevens zal worden
geïnventariseerd hoe vaak de situatie zich voordoet dat in een gemeente respectievelijk
provincie onder repressief toezicht lopende een begrotingsjaar de financiële positie zodanig
verslechtert dat het mogelijk zou moeten zijn deze gemeente respectievelijk provincie alsnog
onder preventief toezicht te stellen. De uitkomsten hiervan zullen na drie jaar worden
geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten van deze evaluatie zal worden bezien of de
toezichtsbepalingen zoals die in Gemeentewet en Provinciewet zijn opgenomen op deze
punten aanpassing behoeven.
Aanpassing artikel 12-procedure
Teneinde inzicht te krijgen in de verbetering van het toezicht hebben wij besloten dat, in
afwijking van de huidige procedure, binnen drie maanden na de artikel 12-aanvraag door de
IFLO aan de fondsbeheerders een tussenrapportage zal worden uitgebracht. Dit rapport zal
eveneens worden toegezonden aan de betreffende gemeente en provincie en tevens aan de
Rfv. In de tussenrapportage zullen de eerste resultaten van het artikel 12-onderzoek worden
aangegeven. Het eerste deel van het artikel 12-onderzoek zal zich richten op de vraag of de
gemeente voldoet aan de artikel 12-normen, waaronder het vereiste van soliditeit van de
gemeentelijke begroting (zoals de relatie met onderhoudsplannen). In het tussenrapport zal
daarnaast gemeld worden of er bepaalde gegevens ontbreken die voor de behandeling van het
artikel 12-verzoek door de inspecteur noodzakelijk zijn en welke zaken er nog nader dienen te
worden uitgezocht. De tussenrapportage zal tevens een oordeel bevatten over de kwaliteit van
het door de betreffende provincie uitgevoerde toezicht en zal, als daartoe aanleiding is, met
de betreffende provincie worden besproken. Wanneer het preventieve toezicht adequaat heeft
gefunctioneerd kan de tussenrapportage spoedig worden afgerond en het artikel 12-onderzoek
worden vervolgd. Het definitieve artikel 12-rapport zal, conform de huidige handelwijze, vóór 1
december van het jaar waarover het verzoek is gedaan worden uitgebracht.
Toegangskaartje
Met deze vormgeving van preventieve maatregelen acht het kabinet het verantwoord om,
conform het advies van de Rfv, het toegangskaartje tot artikel 12 te verlagen van 140% tot
120% van het rekentarief voor de OZB met ingang van 1 januari 2002. In het geval dat er komt
vast te staan dat de artikel 12-status de gemeente valt te verwijten, zal het mogelijk blijven
om belastingvoorschriften op te leggen. Uitzonderingen daargelaten zal in beginsel geen
hoger voorschrift worden opgelegd dan tot 140% van het rekentarief.
Voor lopende artikel 12-gemeenten zal het zoals gemeld niet mogelijk zijn het huidige tarief
te verlagen tot 120%. Dit is overeenkomstig de beleidslijn dat een artikel 12-gemeente zoveel
als redelijkerwijs van haar kan worden verwacht maatregelen treft ter verbetering van haar
financiële positie. Een verlaging van het OZB-tarief is daar dus mee in tegenspraak.
Het vorenstaande zal in de Handleiding Artikel 12 Fvw nader worden uitgewerkt.
25
9. Verdeelsysteem
9.1 Maatstaf OZB
Toepassing hardheidsclausule
De hardheidsclausule, die geldt voor gemeenten die groot nadeel ondervinden in hun
algemene uitkering als gevolg van gerechtelijke uitspraken over WOZ-waarden, zullen wij ook
toepassen in gevallen waarin WOZ-waarden moeten worden bijgesteld op grond van
jurisprudentie.
In uitzonderlijke gevallen kan de algemene uitkering over een afgesloten jaar herzien worden,
indien de WOZ-waarde van bepaalde objecten (niet-woningen van unieke aard en omvang)
tengevolge van een gerechtelijke uitspraak moet worden bijgesteld. In de meicirculaire van
2000, § 9.3, hebben wij u bericht over de voorwaarden voor de toepassing van deze
hardheidsclausule.
Gebleken is dat de eis, dat sprake moet zijn van een gerechtelijke uitspraak, tot problemen
aanleiding kan geven. In bepaalde gevallen leiden geschillen over de genoemde soort objecten
immers tot principiële uitspraken, die niet alleen van toepassing zijn op het bij de rechtszaak
betrokken object, maar ook op vergelijkbare objecten. Vaak worden lopende
bezwaarprocedures dan ook aangehouden in afwachting van de uitkomst van een
(proef)proces.
Uiteraard is met de beleidslijn, die eerder werd uiteengezet, niet beoogd de gemeenten tot
onnodige procedures aan te zetten. Onder waardevermindering van bedoelde objecten
tengevolge van een gerechtelijke uitspraak zullen wij daarom ook verstaan
waardevermindering door de toepassing van gerechtelijke uitspraken in nagenoeg identieke
situaties. In voorkomend geval moet de gemeente wel aantonen dat de bedoelde
jurisprudentie onverkort op de waardering van de desbetreffende onroerende zaak van
toepassing is.
Objecten in aanbouw
Wij wijzen de gemeenten er met nadruk op dat objecten in aanbouw betrokken moeten
worden bij de vaststelling van de gemeentelijke WOZ-waarden.
De Waarderingskamer is op ons verzoek nagegaan in hoeverre de gemeenten de zogeheten
objecten in aanbouw/bouwgronden daadwerkelijk in de WOZ-waardering betrekken. Eerder
ontvingen wij signalen dat sommige gemeenten dit ten onrechte zouden nalaten (zie de
maartcirculaire van 2000, § 2.1).
Inmiddels heeft de Waarderingskamer de gemeentefondsbeheerders op de hoogte gebracht
van haar onderzoeksbevindingen. De Waarderingskamer heeft vastgesteld dat er op dit punt
inderdaad een probleem is, maar dat de aandacht voor het onderwerp inmiddels heeft geleid
tot een aanmerkelijke verbetering van de uitvoering. Op basis van het onderzoek van de
Waarderingskamer zullen wij er scherp op toezien dat de waardering op dit punt bij alle
gemeenten op orde komt. Waar nodig zullen wij maatregelen ter correctie nemen.
26
9.2 Maatstaf minderheden
Met ingang van het uitkeringsjaar 2002 wordt de definitie van de maatstaf minderheden
aangepast in verband met de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet.
De nieuwe Vreemdelingenwet 2000, die in werking is getreden op 1 april jl., heeft gevolgen
voor de definitie van de categorie vluchtelingen in de maatstaf minderheden. Het stelsel van
verblijfstitels voor asielzoekers is veranderd: er is alleen nog de verblijfsvergunning asiel
bepaalde duur, die na drie jaar kan worden omgezet in de verblijfsvergunning asiel onbepaalde
duur. Deze verblijfsvergunningen zijn omschreven in artikel 8 onder c, respectievelijk d, van de
Vreemdelingenwet 2000. De codering van de GBA is in verband hiermee gewijzigd.
Vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben op grond van de tijdelijke vergunning bedoeld in
artikel 8 punt c zijn geregistreerd onder code 26, vreemdelingen met een permanente
vergunning bedoeld in artikel 8 punt d onder code 27. Anders dan in de voorheen geldende
code 11 worden onder deze nieuwe codes dus uitsluitend asielgerelateerde
verblijfsgerechtigden gerubriceerd. De beide codes 26 en 27 tellen mee voor de aangepaste
maatstaf minderheden.
Deze noodzakelijke herziening van de maatstaf minderheden is aanleiding om te bezien of
aanpassing van de definitie ook op andere onderdelen wenselijk is (gedacht kan bijvoorbeeld
worden aan de landen van herkomst). In de komende periode wordt hierover besloten. Tevens
zal nagegaan worden of herziening van het bedrag per eenheid noodzakelijk is. Indien nodig
wordt u daarover in een volgende circulaire geïnformeerd.
9.3 Maatstaf woonruimten
Met ingang van het uitkeringsjaar 2001 tellen de logiesgebouwen voor militairen mee voor de
verdeelmaatstaf woonruimten. Wij verzoeken de gemeenten de capaciteit van deze
logiesgebouwen op te nemen in hun registratie van de woningvoorraad en in de melding van
de capaciteit bijzondere woongebouwen ten behoeve van het gemeentefonds.
Bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1 januari 2001 is de definitie van de maatstaf
woonruimten uitgebreid met de capaciteit van de logiesgebouwen voor militairen. In veel
gevallen gaat het daarbij om voormalige kazernes (zie de meicirculaire van 1999, § 9.7 en de
meicirculaire van 2000, § 9.7).
De bevoorschotting voor het jaar 2001 is gebaseerd op voorlopige cijfers over het aantal
woonruimten, waarin deze definitiewijziging nog niet verwerkt. Het CBS brengt momenteel de
capaciteit van de logiesgebouwen voor militairen in kaart. De gemeenten zijn hierover dit jaar
geënquêteerd. Zoals eerder meegedeeld in de meicirculaire van 1999, § 9.7, wordt deze
capaciteit ondergebracht in de categorie bijzondere woongebouwen. In de meicirculaire van
2000, § 9.7, werd abusievelijk vermeld dat de logiesgebouwen zouden moeten voldoen aan de
definitie van een wooneenheid. Deze omschrijving heeft aanleiding gegeven tot misverstand en
wordt hierbij rechtgezet.
In de komende maanden zal het CBS de definitieve woonruimtevoorraad per 31 december
2000 vaststellen, inclusief de capaciteit bijzondere woongebouwen en dus ook de capaciteit
van logiesgebouwen voor militairen. Wij wijzen er met nadruk op dat in dit verband alleen
logiesgebouwen meetellen, die bestemd zijn voor bewoning door militairen. Voormalige
kazernes die bijvoorbeeld in gebruik zijn als tijdelijke huisvesting van asielzoekers vallen hier
buiten. Bij de beoordeling van de juistheid van de gegevens zal het CBS onder meer gebruik
27
maken van informatie van de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen (DGWenT) van het
ministerie van Defensie. Indien nodig wordt contact opgenomen met de gemeenten.
Begin oktober zult u van de directie Fipuli van het ministerie van Financiën het ramingsformulier
ontvangen, waarmee u de voorlopige basisgegevens voor het uitkeringsjaar 2002 op kunt geven.
Wij verzoeken u de capaciteit van de logiesgebouwen voor militairen op te nemen onder de
capaciteit bijzondere woongebouwen.
9.4 Maatstaf stadsvernieuwing
De bevriezing van de maatstaf stadsvernieuwing op de verdeling van het jaar 1999 blijft ook in
het jaar 2002 gehandhaafd. Ons voornemen om de verdeelsleutel van de maatstaf te herzien
in aansluiting op de integratie van de stadsvernieuwing in het Investeringsfonds Stedelijke
Vernieuwing (ISV) zal op een later tijdstip zijn beslag krijgen.
De maatstaf stadsvernieuwing komt overeen met de verdeling van het voormalige
Stadsvernieuwingsfonds. Dit fonds is per 1 januari 2000 opgegaan in het ISV. Eerder
informeerden wij u over het voornemen om de maatstaf in samenhang met deze
beleidswijziging aan te passen per 1 januari 2002. Met het oog hierop werd hij voor de jaren
2000 en 2001 voorlopig bevroren op de verdeling van 1999 (zie de meicirculaire van 2000,
§ 9.9).
Dit jaar is een voorstel tot herziening uitgewerkt, waarin gepoogd is de doelstelling van de
maatstaf te handhaven en tegelijkertijd aan te sluiten op het ISV en zijn verdeling. Met het
oog op herverdeeleffecten is een overgangsregeling in het vooruitzicht gesteld (zie de
meicirculaire van 2001, § 7.3). Over dit voorstel is advies gevraagd van Raad voor de financiële
verhoudingen (Rfv). Dit advies is inmiddels uitgebracht. Wij zijn echter nog niet in staat
geweest om over de aangelegenheid een definitief standpunt te bepalen.
Gezien het gevorderd stadium van het begrotingsproces bij de gemeenten, achten wij het niet
verstandig om voor het uitkeringsjaar 2002 nog langer onzekerheid te laten bestaan over de
verdeling van de maatstaf stadsvernieuwing. Om die reden handhaven wij de bevriezing van de
maatstaf op de verdeling van 1999 ook voor het jaar 2002. In de komende periode zullen wij
de besluitvorming over de herziening van de maatstaf afronden. U wordt daarover geïnformeerd
in volgende circulaires.
9.5 Inschrijving buitenlandse akten
De tijdelijke toevoeging van 1,5 miljoen aan het vaste bedrag van de gemeente Den Haag in
verband met de inschrijving van buitenlandse akten blijft vooralsnog gehandhaafd in afwachting
van onderzoek van de totale kosten, die Den Haag maakt voor de dienstverlening aan andere
gemeenten.
Den Haag voert als enige gemeente in Nederland een aantal taken uit op het gebied van de
burgerlijke stand. Deze taken betreffen de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand
van buitenlandse akten, buitenlandse echtscheidingsbeschikkingen en bijzondere
huwelijksaangiften. Deze gemeente beschikt in haar ambtelijk apparaat over de
specialistische kennis die nodig is voor uitvoering van deze taken. Den Haag wordt voor de
dienstverlening met betrekking tot buitenlandse akten gecompenseerd binnen het
gemeentefonds met een toevoeging aan het vaste bedrag van 1,5 miljoen. Dit bedrag komt
28
ten laste van de collectiviteit van de gemeenten. Dit bedrag is in 1999 toegekend voor een
periode van drie jaren (zie de septembercirculaire van 1999, § 4.5).
Ook in de komende jaren zal Den Haag de eerder vermelde taken blijven uitvoeren. Omdat
deze meer omvatten dan alleen de inschrijving van buitenlandse akten, zullen de kosten van
de totale dienstverlening bepaald worden. Voor dit totale pakket zal Den Haag vervolgens
gecompenseerd worden via het gemeentefonds. Wij verwachten dat in de komende maanden
het niveau van de structurele kosten zal worden vastgesteld.
29
10. Fiscale Zaken
10.1 Overschrijding relatieve limiet
Het Gerechtshof te Arnhem heeft in zijn uitspraak op 27 april 2001 (nr. 98/02985) beslist dat
de relatieve limiet bij de onroerende-zaakbelastingen niet mag worden overschreden, ook niet
met een gering percentage. Artikel 220g van de Gemeentewet vermeldt dat het
eigenarentarief niet uit mag gaan boven 125 procent van het gebruikerstarief. In het
betreffende geval kwam de relatieve limiet uit op 125,047%. De gemeente heeft cassatie
tegen deze uitspraak ingesteld. Wij adviseren u geen enkel risico te nemen en bij het
vaststellen van de OZB-tarieven rekening te houden met deze uitspraak van het Hof.
10.2 Lokale lastenverlichting ( 100,- maatregel)
In het bestuurlijk overleg tussen Rijk en VNG/IPO van april jl. is afgesproken dat de huidige
regeling van de f 100,- maatregel onveranderd in 2002 wordt voortgezet. In het kader van de
verkenning belasting- en premieheffing zijn mogelijke alternatieven voor de f 100,- maatregel
onderzocht. In het bestuurlijk overleg dat in het najaar wordt gehouden komt de toekomst van
de f 100,- maatregel opnieuw aan de orde.
10.3 Leges reisdocumenten
Naar verwachting treedt op 1 oktober 2001 het nieuwe Besluit Paspoortgelden in werking,
waarin maximumtarieven zijn vastgesteld voor de verschillende reisdocumenten. De
maximumbedragen (gemeentelijke én rijkscomponent) luiden:
nationale paspoorten en daarvan afgeleide reisdocumenten 73,55 (* 33,37);
Nederlandse identiteitskaart 59,20 (* 26,87);
bijschrijving van kinderen bij de aanvraag nieuw reisdocument 15,00 (* 6,81);
bijschrijving van kinderen in reeds uitgegeven reisdocument 35,00 (* 15,88).
Voor nadere informatie over deze aangelegenheid verwijzen wij u naar de website
http://www.bprbkz.nl/ van het agentschap BPR (Basisadministratie Persoonsgegevens en
Reisdocumenten). Bij de downloads op die pagina is de meest recente informatie omtrent de
regelgeving verkrijgbaar.
30
11. Overige mededelingen
11.1 Herverdeling wegenbeheer
Het groeipercentage voor de bijdragen van gemeenten aan het beheer van gemeentelijke
wegen door waterschappen bedraagt voor de jaren 2001 en 2002 respectievelijk 5,2% en
4,0%.
Sinds 1993 dient een aantal gemeenten op grond van de artikelen 22 en 24 van de Wet
herverdeling wegenbeheer een uitkering te verstrekken aan een waterschap voor het beheer
van wegen op hun grondgebied. De hoogte van de uitkering is vastgelegd in het Besluit
bijdrage vergoeding wegenzorg (Stb. 1994, 427). Jaarlijks wordt zij volgens de desbetreffende
bepalingen in de Wet herverdeling wegenbeheer bijgesteld.
Op basis van gegevens van het Centraal Planbureau vindt deze jaarlijkse bijstelling nu plaats.
De berekening is voor 2001 definitief en voor 2002 voorlopig. Ze volgt de formule (a+b)*c,
waarbij a staat voor het bedrag van de uitkering in het voorafgaande jaar, b voor een bedrag ter
grootte van 3,125% van de uitkering in 1993 (dit betreft de vaste verhoging volgens artikel 21,
lid 4) en c voor de uitkomst van de berekening (100 + .,.)/100. Deze laatste groeifactor wordt
op grond van artikel 22, lid 5 van genoemde wet bepaald door de nominale component. Dit
groeipercentage wordt volgens een vaste rekenmethode bepaald op grond van de prijsstijging
van de overheidsconsumptie.
Voor het jaar 2001 wordt het groeipercentage definitief vastgesteld op 5,2%. Dit is het saldo
van de raming voor 2001 (naar huidig inzicht 4,5%) en de nacalculatie over 2000 (0,7%). Voor
het jaar 2002 wordt het groeipercentage voorlopig vastgesteld op 4,0%. Dit komt overeen met
de huidige raming van de prijsstijging van de overheidsconsumptie in het jaar 2002.
11.2 Cross-border lease
Gemeenten en provincies worden momenteel benaderd door externe bureaus om gebruik te
maken van cross-border-lease-constructies, die zijn toegesneden op het gebruik door
gemeenten. Wij zijn van mening dat gemeenten en provincies zich dienen te onthouden van
constructies zoals cross-border lease, die ten doel hebben om een financieel voordeel te
behalen ten kosten van een andere binnen- of buitenlandse overheid (zie de beantwoording
van vragen van de kamerleden Vendrik en Pitstra, Handelingen, II, 2000-2001, 1655). In een
circulaire die u dezer dagen wordt toegezonden, gaan wij uitgebreid op dit onderwerp in.
11.3 Invoering euro
Begin september is de euro-omwisseling daadwerkelijk begonnen. De biljetten zijn
gepresenteerd door de Europese Centrale Bank en er is een begin gemaakt met de
waardetransporten vanuit onder meer Amsterdam en Lelystad. Ook de gemeenten zullen in
toenemende mate worden aangesproken op het verloop van de eurodistributie op hun
grondgebied. Het is dus zaak om goed geïnformeerd te zijn over het europroject. Het
ministerie van Financiën leidt een coördinatiestructuur voor de euro-distributie, waarin ook
een rol is weggelegd voor gemeenten. U zult hierover binnenkort worden benaderd door
Financiën en/of BZK.
31
De voorbereidingen op de omschakeling bij gemeenten zelf zijn in volle gang. In september
2001 vindt de laatste monitorronde plaats voor het gemeentebrede europroject. Via een
mondeling interview met de eurocoördinator en de beantwoording van een vragenlijst, die het
college van B&W autoriseert, wordt een beeld verkregen van de stand van zaken bij alle
gemeenten. In oktober zal dit beeld worden gebruikt om de Tweede Kamer te informeren over
de voortgang in de tiende Voortgangsrapportage euro en overheid.
Voor de sociale diensten en uitvoeringsinstellingen wsw/wiw vindt in september wederom een
aparte monitor plaats. De resultaten hiervan worden eveneens in de tiende
voortgangsrapportage gepubliceerd. In november zal via een telefonische quick scan nog een
laatste beeld worden gemaakt van de eurovoorbereidingen bij de sociale diensten.
Eén oktober is een belangrijke datum voor gemeenten en sociale diensten, omdat formeel op
dat moment de belangrijke testfase afloopt. De laatste drie maanden zullen op ICT-gebied
moeten worden gebruikt voor het implementeren van systemen, het converteren van
bestanden en het treffen van laatste voorbereidingen. Uit de ervaring van gemeenten, die al
gevorderd zijn in de testfase, blijkt dat het testen vaak wordt onderschat. Pakketten die door
leveranciers als europroof' worden aangemerkt, blijken in de specifieke omgeving van de
gemeente toch nog niet foutloos te werken. De testfase duurt daardoor bijna altijd langer dan
aanvankelijk werd voorzien.
Ook op andere gebieden zijn nog veel voorbereidingen gaande. Baliemedewerkers worden
getraind om een ongestoord verloop van de kasfunctie te garanderen en ook het
eurowisselgeld moet nu besteld worden om straks voldoende geld in huis te hebben. Niet
onbelangrijk is het plannen van noodmaatregelen om te garanderen dat kritieke processen
doorgang kunnen blijven vinden als er onverhoopt toch iets misloopt. En tenslotte zullen
gemeenten scherp moeten blijven toezien op het omrekenen van tarieven van gulden naar
euro. Het mag niet zo zijn dat de lokale lasten stijgen als gevolg van de euro-invoering. In
verschillende publicaties en brieven is derhalve al uitgebreid ingegaan op het tarievenbeleid in
relatie tot de euro (zie hiertoe bijvoorbeeld de recente VNG-ledenbrieven over de euro-
invoering).
De resultaten uit de voorjaarsmonitor lieten zien dat de meeste gemeenten druk bezig waren
met de eurovoorbereidingen. De volgende voortgangsrapportage zal wederom aan alle
gemeenten worden gestuurd, met daarin de laatste stand van zaken en enkele laatste tips
om te komen tot een geslaagde euro-implementatie.
11.4 Onderwijshuisvesting
De Tweede Kamer heeft op 6 juni 2001 een motie Noorman-Den Uyl c.s. aangenomen, waarin
het kabinet wordt uitgenodigd in afstemming met de gemeenten te komen tot een extra
investeringsimpuls voor de onderwijshuisvesting (zie voor de tekst van de motie
Kamerstukken, II, 2000-2001, 27 400 B, 14).
Naar aanleiding hiervan heeft op 13 september jl. bestuurlijk overleg plaats gevonden met de
VNG over de mogelijkheden die Rijk en gemeenten hebben om gezamenlijk te komen tot
uitbreiding en verbetering van de onderwijshuisvesting. De resultaten van dit overleg zullen
worden neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer, die één dezer dagen wordt verzonden.
Bij de afsluiting van deze circulaire was de inhoud van deze brief nog niet beschikbaar, zodat
hierover geen mededelingen kunnen worden gedaan.
32
Vanwege de brede belangstelling voor dit onderwerp zullen wij de inhoud van de brief na
verzending aan de Kamer bekend maken via het internet. De tekst zal geplaatst worden op de
gemeentefonds-websites van onze ministeries (zie de leeswijzer).
11.5 Vademecum gemeentefonds en provinciefonds
In het Vademecum gemeente- en provinciefonds wordt informatie gegeven over de begroting
en circulaires van het gemeente- en provinciefonds. Voorts bevat het vademecum veel
historisch materiaal in historische reeksen over de financiële verhouding tussen Rijk en lagere
overheden.
Voorheen werd het vademecum in een boekwerk gepresenteerd, later zowel op papier als
elektronisch. Dit jaar is er voor gekozen om het vademecum alleen te plaatsen op de eigen
Gemnet-site van de directie Fipuli en op de internetsite van Financiën (zie de leeswijzer in
bijlage 1). Op genoemde aangepaste pagina van het vademecum wordt alleen de inhoud
getoond. Door te klikken op de afzonderlijke tabellen wordt direct toegang tot de tabel
verkregen. Dit heeft het voordeel dat men niet het hele vademecum hoeft te downloaden.
33
Inhoudsopgave
Voorwoord 1
1. Samenvatting 3
1.1 Bestuurlijke aspecten 3
1.2 Financiële ontwikkelingen 3
2. Uitkeringsjaar 1999 5
2.1 Definitieve vaststelling uitkeringsfactor 5
2.2 Voorschotbetalingen 5
2.3 Beschikkingen algemene uitkering 5
3. Uitkeringsjaar 2000 6
3.1 Ontwikkeling uitkeringsbasis, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid 6
3.2 Voorschotbetalingen 6
4. Uitkeringsjaar 2001 7
4.1 Opbouw uitkeringen 2001 7
Algemene uitkering 8
4.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis 8
4.3 Accressen 8
4.4 Asielzoekers/GBA 10
4.5 Afschaffing omroepbijdragen 10
4.6 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid 10
Voorschotbetalingen 11
4.7 Voorschotbetalingen 11
5. Uitkeringsjaar 2002 12
5.1 Opbouw uitkeringen 2002 12
Algemene uitkering 13
5.2 Ontwikkeling uitkeringsbasis 13
5.3 Accres 13
5.4 Bezoldiging wethouders 14
5.5 Leerlingenvervoer SBO 14
5.6 Verlaging leerplichtige leeftijd 15
5.7 Verticale scholengemeenschappen 15
5.8 Algemene uitkering, uitkeringsfactor en bedragen per eenheid 16
Overige uitkeringen 16
5.9 Integratie-uitkering precariobelasting 16
Voorschotbetalingen 17
5.10 Voorschotbetalingen 17
6. Meerjarenperspectief 18
6.1 Opbouw uitkeringen 2003-2006 18
Algemene uitkering 19
6.2 Accressen 19
6.3 BTW-compensatiefonds 19
6.4 Kinderopvang 20
6.5 Meerjarige ontwikkeling uitkeringsfactor 20
7. Nominale ontwikkelingen 22
7.1 Algemeen 22
7.2 Nominale ontwikkelingen 2000 - 2002 22
8. Artikel 12 beleid 23
8.1 Redelijk peil 2002 en herziening artikel 12-beleid 23
34
9. Verdeelsysteem 25
9.1 Maatstaf OZB 25
9.2 Maatstaf minderheden 26
9.3 Maatstaf woonruimten 26
9.4 Maatstaf stadsvernieuwing 27
9.5 Inschrijving buitenlandse akten 27
10. Fiscale Zaken 29
10.1 Overschrijding relatieve limiet 29
10.2 Lokale lastenverlichting ( 100,- maatregel) 29
10.3 Leges reisdocumenten 29
11. Overige mededelingen 30
11.1 Herverdeling wegenbeheer 30
11.2 Cross-border lease 30
11.3 Invoering euro 30
11.4 Onderwijshuisvesting 31
11.5 Vademecum gemeentefonds en provinciefonds 32
BIJLAGEN
bijlage 1: leeswijzer
bijlage 2: verdeeltabellen 2001 en 2002
bijlage 3: overzicht verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid
voor 2002, gegroepeerd naar cluster
bijlage 4: volumina maatstaven 2001-2006
B I J L A G E N
Septembercirculaire gemeentefonds
van 2001
Bijlage 1
Leeswijzer
Leeswijzer
Algemeen
Alle toelichtingen op de mutaties in de Opbouwtabellen zijn zoveel mogelijk geplaatst bij het eerste
uitkeringsjaar waarvoor deze relevant zijn. De verdeeltabellen voor de uitkeringsjaren 2001 en 2002 zijn
opgenomen in bijlage 2. De informatie is gebaseerd op inzichten op 11 september 2001.
Waar wij spreken van mutaties in de hoogte en de verdeling van de uitkeringen is veelal in juridische
zin sprake van een voornemen. Bij voornemens met budgettaire gevolgen past het algemene
voorbehoud van instemming van de Staten-Generaal met de formeel wettelijke uitvoering van de
voornemens. De ramingen van toekomstige uitkeringsjaren zijn uiteraard met meer onzekerheden
omgeven.
Het uitgangspunt voor de mededelingen is verder dat zij zowel voor het jaar 2001 als voor het jaar 2002
vooral mutaties toelichten sinds de meicirculaire van 2000. Voor oudere mededelingen verwijzen wij
naar die circulaire.
Nadere informatie over de verdeling van de mutaties
Overeenkomstig het informatiebeleid dat eerder werd uiteengezet (zie de meicirculaire van 1998,
§ 8.2), bevat deze circulaire in beginsel geen detailinformatie over de verdeling van afzonderlijke
mutaties. Bij de verdeeltabellen worden de mutaties samengevat per uitgavencluster. Dit is in
overeenstemming met de algemene systematiek van het periodiek onderhoud van het verdeelstelsel.
Voor technische informatie over de aanpassing van de clusters op grond van de afzonderlijke
maatregelen verwijzen wij naar de desbetreffende rubriek op het Internet.
Euro-informatie
In deze circulaire is de invoering van de euro reeds zichtbaar. In de tabellen die betrekking hebben op
het jaar 2001 presenteren wij de gegevens in guldens en euro naast elkaar. Hierdoor wordt het effect
van de technische omwisseling in de bedragen van gulden naar euro zichtbaar. De eventuele mutaties
tussen 2001 en 2002 als gevolg van bewust beleid kunnen daardoor afzonderlijk beschouwd worden.
Vanaf het jaar 2002 worden alle gegevens volledig in euro gepresenteerd.
Afrondingen in euro
Om de tabellen vanaf 2002 overzichtelijk te houden, worden de euro-bedragen weergegeven in
miljoenen met één cijfer achter de komma. In werkelijkheid worden de mutaties berekend in
duizenden euro in plaats van in tonnen euro. Daarbij kunnen bij de presentatie van de uitkomsten
afrondingsverschillen ontstaan.
Internet
De circulaire zal op Internet worden geplaatst op de volgende adressen: http://www.minbzk.nl/ en
http://www.minfin.nl/Prinsjesdag/. Daarnaast kan ze geraadpleegd worden via Gemnet op adres
http://www.minfin.gemnet.nl/. Op deze websites staan ook de oudere circulaires.
Op website http://www.minbzk.nl/ is de gemeentefonds-homepage te vinden via de opties openbaar bestuur en gemeentefonds (in de balk aan de rechterzijde). Op de homepage vindt men de circulaires en de informatie-rubrieken. Oudere publicaties over de financiële verhoudingen zijn te vinden in de archieven van deze website (bereikbaar via dezelfde homepage).
Op website http://www.minfin.nl/ is meer informatie over de financiën van de decentrale overheden te
vinden via de hoofdpagina Terzake en de pagina Gemeente en provincie. De laatste pagina geeft
eveneens toegang tot het Vademecum gemeente- en provinciefonds, dat een schat kwantitatieve
informatie bevat over de financiële verhouding.
Vragen en antwoorden
Website http://www.minbzk.nl/ geeft naast de circulaires een vraag-en-antwoordrubriek en een
informatierubriek. In de vraag en antwoordrubriek worden veel gestelde vragen behandeld. De
informatierubriek geeft technische informatie, zoals bijvoorbeeld de opbouw van de clusterwijzigingen
vanuit de afzonderlijke mutaties.
Vragen over de circulaire kunt u per e-mail stellen op het adres Dienstpostbus.BFO@minbzk.nl.
Het verzoek is om bij elke vraag het nummer van de desbetreffende paragraaf te vermelden.
Alvorens telefonisch of per email vragen te stellen over de circulaire, verzoeken wij u eerst de
vraag- en antwoordrubriek te raadplegen. Het antwoord op uw vraag kan er al op staan.
Bijlage 2
Verdeeltabellen 2001 en 2002
Tabel 1: Verdeeltabel 2001 (stand september 2001)
maatstaven en uitkeringsfactor bedragen per wijzigingen bedragen per bedragen per eenheid 2001 sinds eenheid 2001 eenheid 2001 (stand mei 2001) mei 2001 volgens deze volgens deze circulaire circulaire in guldens in euro
*
- OZB -11,21 -11,21 -5,08
- inwoners 324,39 324,39 147,21
- inwoners *bodemfactor buiten beb. kom 1,76 1,76 0,80
- jongeren 347,09 347,09 157,50
- ouderen 99,67 99,67 45,23
- huishoudens met een laag inkomen 805,81 805,81 365,66
- bijstandsontvangers 1.075,55 1.075,55 488,06
- uitvoeringskosten bijstandsontvangers 2.477,58 2.477,58 1.124,28
- schaalfactor uitvoeringskosten bijstand 495.671,55 495.671,55 224.925,94
- uitkeringsontvangers 373,58 373,58 169,52
- minderheden 639,11 639,11 290,02
- lokaal klantenpotentieel 139,92 139,92 63,49
- regionaal klantenpotentieel 59,13 59,13 26,82
- leerlingen (V)SO en VO 488,53 488,53 221,69
- land 73,80 73,80 33,50
- land *bodem totaal 2,32 2,32 1,05
- land *bodemfactor totale gemeente 41,69 41,69 18,92
- binnenwater 58,46 58,46 26,54
- buitenwater 59,16 59,16 26,84
- opp. bebouwing totaal 1.422,51 1.422,51 645,50
- opp. bebouwing in kom *bodemfactor kom 8.561,47 8.561,47 3.885,03
- opp. bebouwing buiten kom *bodemf. btn kom 4.028,93 4.028,93 1.828,25
- woonruimten 490,07 0,49 490,56 222,60
- woonruimten *bodemfactor kom 82,34 82,34 37,36
- woonruimten *bodem totaal 84,44 84,44 38,32
- opp. historische kernen, groep 1 16.435,56 16.435,56 7.458,13
- opp. historische kernen, groep 2 26.507,88 26.507,88 12.028,75
- opp. historische kernen, groep 3 45.431,65 45.431,65 20.615,98
- lengte historisch water 40,29 40,29 18,28
- hist. aantal woningen in bewoonde oorden 79,57 79,57 36,11
- hist. aantal woningen in hist. kernen 193,36 193,36 87,74
- stadsvernieuwing 270.733.849,22 270.733.849,22 122.853.664,60
- omgevingsadressendichtheid 123,45 123,45 56,03
- omgevingsadressendichtheid *bodem totaal -2,64 -2,64 -1,20
- oeverlengte * bodemfactor totale gemeente 20,00 20,00 9,08
- oeverlengte *dichtheid *bodemfactor tot. gem. 10,00 10,00 4,54
- kernen 15.036,99 15.036,99 6.823,49
- kernen *bodemfactor buiten bebouwde kom 35.253,12 35.253,12 15.997,17
- bedrijfsvestigingen 256,21 256,21 116,26
- vast bedrag voor iedere gemeente 386.437,66 386.437,66 175.357,77
- vast bedrag voor Amsterdam 329.882.074,19 329.882.074,19 149.693.958,91
- vast bedrag voor Rotterdam 238.534.816,64 238.534.816,64 108.242.380,64
- vast bedrag voor Den Haag 169.792.557,63 169.792.557,63 77.048.503,48
- vast bedrag voor Utrecht 94.868.347,43 94.868.347,43 43.049.379,19
- vast bedrag voor de Waddengemeenten 330.447,70 330.447,70 149.950,63
- wadden, t/m 2500 inwoners 421,33 421,33 191,19
- wadden, van 2501 t/m 7500 inwoners 353,79 353,79 160,54
- wadden, vanaf 7501 inwoners 46,27 46,27 21,00
- herindeling (basisbedrag) 582.170,50 582.170,50 264.177,46
- herindeling (per inwoner) 29,36 29,36 13,32
- verf. omvangrijke opgave woningbouw 1.259,17 1.259,17 571,39
- verf. gem. herindeling, startbijdrage 12.591,68 12.591,68 5.713,86
- uitkeringsfactor 1,193 0,000 1,193 1,193
1 Herzien in verband met een dubbeltelling bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1-1-2001.
Tabel 2: Wijzigingen bedragen per eenheid verdeelmaatstaven
per cluster alsmede wijzigingen uitkeringsfactor voor 2001 (in guldens)
maatstaven en wijzi- cluster ontwik- uitkeringsfactor gingen kunst keling sept. 2001 en uitk. ontspanning basis
- woonruimten 0,49 0,49
- uitkeringsfactor 0,000 0,000
Tabel 3: Verdeeltabel 2002 (stand september 2001; in euro)
maatstaven en uitkeringsfactor bedragen per wijzigingen bedragen per
eenheid 2002 sinds eenheid 2002
(stand mei 2001) mei 2001 volgens deze
circulaire
- OZB -5,08 -5,08
- inwoners 147,83 0,08 147,91
- inwoners *bodemfactor buiten beb. kom 0,80 0,80
- jongeren 172,73 0,20 172,93
- ouderen 47,59 47,59
- huishoudens met een laag inkomen 367,63 367,63
- bijstandsontvangers 498,25 498,25
- uitvoeringskosten bijstandsontvangers 1.116,22 1.116,22
- schaalfactor uitvoeringskosten bijstand 224.925,94 224.925,94
- uitkeringsontvangers 171,21 171,21
- minderheden 291,88 291,88
- lokaal klantenpotentieel 63,86 63,86
- regionaal klantenpotentieel 26,65 -0,01 26,64
- leerlingen (V)SO en VO 242,19 242,19
- land 33,95 33,95
- land *bodem totaal 1,05 1,05
- land *bodemfactor totale gemeente 20,09 20,09
- binnenwater 28,16 28,16
- buitenwater 26,84 26,84
- opp. bebouwing totaal 645,50 645,50
- opp. bebouwing in kom *bodemfactor kom 3.885,03 3.885,03
- opp. bebouwing buiten kom *bodemf. btn kom 1.828,25 1.828,25
- woonruimten 224,23 224,23
- woonruimten *bodemfactor kom 37,36 37,36
- woonruimten *bodem totaal 38,32 38,32
- opp. historische kernen, groep 1 7.458,13 7.458,13
- opp. historische kernen, groep 2 12.028,75 12.028,75
- opp. historische kernen, groep 3 20.615,98 20.615,98
- lengte historisch water 18,28 18,28
- hist. aantal woningen in bewoonde oorden 36,11 36,11
- hist. aantal woningen in hist. kernen 87,74 87,74
- stadsvernieuwing 122.853.664,60 122.853.664,60
- omgevingsadressendichtheid 55,88 0,01 55,89
- omgevingsadressendichtheid *bodem totaal -1,20 -1,20
- oeverlengte * bodemfactor totale gemeente 9,08 9,08
- oeverlengte *dichtheid *bodemfactor tot. gem. 4,54 4,54
- kernen 6.823,49 6.823,49
- kernen *bodemfactor buiten bebouwde kom 15.997,17 15.997,17
- bedrijfsvestigingen 116,26 116,26
- vast bedrag voor iedere gemeente 182.526,04 8.713,82 191.239,86
- vast bedrag voor Amsterdam 149.693.958,91 149.693.958,91
- vast bedrag voor Rotterdam 108.242.380,64 108.242.380,64
- vast bedrag voor Den Haag 77.048.503,48 77.048.503,48
- vast bedrag voor Utrecht 43.049.379,19 43.049.379,19
- vast bedrag voor de Waddengemeenten 149.950,63 149.950,63
- wadden, t/m 2500 inwoners 191,19 191,19
- wadden, van 2501 t/m 7500 inwoners 160,54 160,54
- wadden, vanaf 7501 inwoners 21,00 21,00
- extra leerlingen streekscholen 80,73 80,73
- extra groei jongeren 96,17 96,17
- extra groei leerlingen VO 133,81 133,81
- herindeling (basisbedrag) 264.177,46 264.177,46
- herindeling (per inwoner) 13,32 13,32
- verf. omvangrijke opgave woningbouw 571,39 571,39
- verf. gem. herindeling, startbijdrage 5.713,86 5.713,86
- uitkeringsfactor 1,211 0,001 1,212
1 Herzien in verband met een dubbeltelling bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1-1-2001.
Tabel 4: Wijzigingen bedragen per eenheid verdeelmaatstaven
per cluster alsmede wijzigingen uitkeringsfactor voor 2002 (in euro)
maatstaven en wijzi- cluster cluster ontwik- uitkeringsfactor gingen zorg bestuurs- keling sept. 2001 organen uitk. basis
- inwoners 0,08 0,08
- jongeren 0,20 0,20
- regionaal klantenpotentieel -0,01 -0,01
- omg.adressendichtheid 0,01 0,01
- vast bedrag iedere gem. 8.713,82 8.713,82
- uitkeringsfactor 0,001 0,001
Bijlage 3
Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor
2002, gegroepeerd naar cluster
Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor
het jaar 2002, gegroepeerd naar clusters (in euro, stand september 2001)
euro per eenheid in basis verdeelmaatstaf
cluster eigen inkomsten -5,08 OZB (per f 5000 waarde)
-23,04 woonruimten
cluster sociale dienst/bijstand 116,06 huishoudens met een laag inkomen
313,28 bijstandsontvangers
1.116,22 uitvoeringskosten bijstandsontvangers
224.925,94 schaalfactor uitvoeringskosten
53,20 uitkeringsontvangers
39,97 minderheden
cluster zorg 39,51 inwoners
172,93 jongeren
47,59 ouderen
209,32 1 huishoudens met een laag inkomen
184,97 bijstandsontvangers
118,01 uitkeringsontvangers
218,67 minderheden
14,15 lokaal klantenpotentieel
17,43 regionaal klantenpotentieel
242,19 leerlingen (V)SO en VO
5,30 land
5,30 binnenwater
21,07 woonruimten
14,52 omgevingsadressendichtheid
-173.104,39 vast bedrag Amsterdam
-172.803,07 vast bedrag Rotterdam
-124.703,25 vast bedrag Den Haag
-58.016,88 vast bedrag Utrecht
80,73 extra leerlingen streekscholen
96,17 extra groei jongeren
133,81 extra groei leerlingen VO
cluster kunst en ontspanning 22,61 inwoners
36,09 lokaal klantenpotentieel
8,94 regionaal klantenpotentieel
0,59 woonruimten
cluster groen 27,03 inwoners
65,57 woonruimten
cluster VHROSV 42,25 huishoudens met een laag inkomen
18,55 minderheden
2,97 land
2,97 binnenwater
35,16 woonruimten
122.853.664,60 stadsvernieuwing
9,60 omgevingsadressendichtheid
18.074,88 vast bedrag voor iedere gemeente
cluster oudheid 4.686,09 opp. historische kernen (alle groepen)
33,55 historisch aantal woningen in bewoonde oorden
87,74 historisch aantal woningen in historische kernen
cluster riolering 1,05 land * bodem totaal
-4,63 woonruimten
38,32 woonruimten * bodem totaal
-1,20 omgevingsadressendichtheid * bodem totaal
cluster wegen en water 19,69 inwoners
0,80 inwoners * bodemfactor buiten bebouwde kom
6,40 lokaal klantenpotentieel
16,90 land
20,09 land * bodemfactor totale gemeente
18,23 binnenwater
(voortzetting op de volgende bladzijde) 17,03 buitenwater
1 Herzien in verband met een dubbeltelling bij de aanpassing van het verdeelstelsel per 1-1-2001
euro per eenheid in basis verdeelmaatstaf
cluster wegen en water 3.885,03 opp. bebouwing in kom * bodemfactor kom
(voortzetting) 1.828,25 opp. bebouwing buiten kom * bodemfactor buiten kom
12,77 woonruimten
37,36 woonruimten * bodemfactor kom
4.570,62 opp. historische kernen, groep 2
13.157,85 opp. historische kernen, groep 3
18,28 lengte historisch water
21,08 omgevingsadressendichtheid
9,08 oeverlengte * bodemfactor totale gemeente
4,54 oeverlengte * dichtheid * bodemfactor totale gemeente
15.997,17 kernen * bodemfactor buiten kom
18,62 bedrijfsvestigingen
-5.484,74 vast bedrag voor iedere gemeente
cluster openbare orde en veiligheid -2,88 inwoners
1,28 klantenpotentieel lokaal
5,12 klantenpotentieel regionaal
2,50 land
2,50 binnenwater
9,81 buitenwater
255,88 opp. bebouwing totaal
29,58 woonruimten
2.772,04 opp. historische kernen (alle groepen)
2,56 hist. aantal woningen in bewoonde oorden
13,40 omgevingsadressendichtheid
6.823,49 kernen
9,16 bedrijfsvestigingen
9.113,82 vast bedrag voor iedere gemeente
cluster fysiek milieu 4,87 inwoners
-0,81 klantenpotentieel regionaal
6,28 land
-0,84 binnenwater
389,62 opp. bebouwing totaal
18,61 woonruimten
1,93 omgevingsadressendichtheid
88,48 bedrijfsvestigingen
7.383,44 vast bedrag voor iedere gemeente
cluster bevolkingszaken 9,38 inwoners
14,69 minderheden
13.347,21 vast bedrag voor iedere gemeente
689.715,23 vast bedrag Den Haag
cluster bestuursorganen 9,00 inwoners
5,94 klantenpotentieel lokaal
-4,04 klantenpotentieel regionaal
16,40 woonruimten
-4,64 omgevingsadressendichtheid
90.675,16 vast bedrag voor iedere gemeente
cluster overig/ 18,70 inwoners
algemene ondersteuning 52,15 woonruimten
58.130,09 vast bedrag voor iedere gemeente
149.867.063,30 vast bedrag Amsterdam
108.415.183,71 vast bedrag Rotterdam
76.483.491,50 vast bedrag Den Haag
43.107.396,07 vast bedrag Utrecht
149.950,63 vast bedrag Waddengemeenten
191,19 wadden t/m 2500 inwoners
160,54 wadden 2500-7500 inwoners
21,00 wadden >7500 inwoners
264.177,45 herindeling (basisbedrag)
13,32 herindeling (per inwoner)
571,39 verfijning omvangrijke opgave woningbouw
5.713,86 verfijning gem. herindeling, startbijdrage
Bijlage 4
Volumina maatstaven 2001-2006
Volumina maatstaven 2001-2006
Tabel 1 bevat de volumina van de voornaamste dynamische maatstaven van het gemeentefonds.
Deze volumina vormen de grondslag voor de ramingen van de uitkeringsbasis en de
uitkeringsfactoren van de jaren 2001 tot en met 2006.
Tabel 1 Volumina maatstaven 2001-2006 (ramingen september 2001)
Maatstaven 2001 2002 2003
- OZB 1 384.343.820 390.626.004 396.783.275
- inwoners 15.995.249 16.111.119 16.224.119
- jongeren 3.897.870 3.930.870 3.967.870
- ouderen 2.172.190 2.196.190 2.221.190
- huishoudens met een laag inkomen 2.046.540 2.069.844 2.093.149
- bijstandsontvangers 360.500 358.500 354.500
- uitkeringsontvangers 1.457.427 1.477.707 1.490.529
- minderheden 1.150.000 1.192.000 1.232.000
- leerlingen (V)SO en VO (gewogen) 928.043 935.900 944.709
- oppervlakte bebouwing totaal 90.438 91.468 92.498
- woonruimten 7.201.074 7.283.074 7.365.074
- omgevingsadressendichtheid 13.266.456 13.495.957 13.711.640
- bedrijfsvestigingen 802.677 824.204 846.309
Maatstaven 2004 2005 2006
- OZB 1 402.967.968 409.179.901 415.418.895
- inwoners 16.333.119 16.438.119 16.537.119
- jongeren 4.002.870 4.029.870 4.049.870
- ouderen 2.252.190 2.286.190 2.324.190
- huishoudens met een laag inkomen 2.116.453 2.139.757 2.163.062
- bijstandsontvangers 351.500 350.500 349.500
- uitkeringsontvangers 1.508.649 1.531.899 1.557.131
- minderheden 1.268.000 1.304.000 1.340.000
- leerlingen (V)SO en VO (gewogen) 953.042 959.471 964.233
- oppervlakte bebouwing totaal 93.528 94.557 95.587
- woonruimten 7.447.074 7.529.074 7.611.074
- omgevingsadressendichtheid 13.940.352 14.169.021 14.397.288
- bedrijfsvestigingen 869.006 892.313 916.244
1 Op basis van * 2268 waarde per eenheid OZB
Doorgaans zijn de volumemutaties van jaar tot jaar gebaseerd op de groei van het aantal inwoners
of het aantal woonruimten. Tabel 2 geeft een overzicht van de geraamde percentuele groei van
inwoners en woonruimten in de jaren 2002 tot en met 2006.
Tabel 2 Raming groeipercentages: inwoners en woonruimten 2002-2006
2002 2003 2004 2005 2006
- inwoners 0,72% 0,70% 0,67% 0,64% 0,60%
- woonruimten 1,14% 1,13% 1,11% 1,10% 1,09%