Ministerie van Justitie
http://www.justitie.nl
MIN JUST: Toespraak sts. Kalsbeek over Jeugdcriminaliteit
Toespraak van mw. E. Kalsbeek, staatssecretaris van Justitie
Ter gelegenheid van de conferentie .Gewelddadige jeugdcriminaliteit en
maatschappelijke reacties. en als reactie op het boek van G. van den
Brink, Geweld als uitdaging
Leiden, NSCR, 26 september 2001
Dames en heren,
Beleid kan niet zonder wetenschap. En beleidsvragen geven op hun beurt
vaak richting aan wetenschappelijk onderzoek. In onze hoogontwikkelde
samenleving is er een nauwe relatie tussen die twee. Dat geldt
bijvoorbeeld voor het gebruik van kernenergie of de aanleg van de
Deltawerken en het geldt ook voor jeugdcriminaliteit. Toch laten deze
voorbeelden ook zien dat wetenschappelijke inzichten weliswaar
noodzakelijk, maar niet beslissend zijn. Wetenschappelijke kennis
verheldert, maar geeft niet zonder meer richting. Uiteindelijk dienen
keuzes gemaakt te worden, politieke keuzes. De verantwoordelijkheid
van de politiek gaat over wetenschappelijke kennis heen.
Het boek van Gabriël van de Brink is zo.n noodzakelijke, maar niet
beslissende bijdrage van de wetenschap aan de politiek. Ik licht dit
graag nog wat toe. Het wetenschappelijke bedrijf staat . zou je kunnen
zeggen - in het teken van de waarheid. Wetenschappers opereren vanuit
nieuwsgierigheid en streven naar een eenduidig antwoord op hun vragen
en problemen. Daarbij gaan zij vaak rollend over straat; dit geldt ook
voor degenen die zich bezighouden met jeugdcriminaliteit. Maar ik zou
daaraan willen toevoegen: ik vind dat niet erg! Dat Van de Brink een
ander gezichtspunt heeft dan Loeber acht ik zelfs goed. Het vormt een
bevestiging van de pluriformiteit van onze samenleving. En ik vind het
dan ook niet de taak van de politicus hierin een standpunt in te
nemen.
De politiek heeft een andere opdracht. Zij staat niet in het
teken van de waarheid, maar in dat van haalbaarheid, of beter gezegd .
de spanning tussen ideaal en haalbaarheid. Politiek en beleid hebben
genoeg aan .plausibele redeneringen., die anderen kunnen overtuigen,
tegenstellingen overbruggen en richting geven aan het handelen.
Politiek is in die zin opportunistisch . en ik bedoel dat positief.
Zij doet haar voordeel met wetenschappelijke inzichten, maar laat ze
eventueel ook weer vallen op het moment dat de politiek echt zou
kiezen voor een wetenschappelijke benadering en die als de enige
juiste beschouwt, is zij op de verkeerde weg.
Tegen deze achtergrond wil ik graag iets over het boek van Gabriël van
de Brink te zeggen. Daarbij zal ik dus geen uitspraken doen over de
.waarheid. van zijn boek, maar eerder over de bruikbaarheid voor mijn
beleid ten aanzien van jeugdcriminaliteit. Het boek biedt een breed
perspectief op het geweld onder jongeren in de huidige samenleving.
Vertrekpunt van de publikatie vormt het werk van de Amerikaanse
psycholoog Roy Baumeister. Volgens hem zijn er talloze oorzaken van
geweld, maar deze komen uiteindelijk samen in het individu. Aan de
basis van een gewelddadige handeling ligt . wat hij noemt - gekrenkte
eigenwaarde.
Indien het gevoel van eigenwaarde - zelfvertrouwen, assertiviteit en
dergelijke - groot is, zal een inbreuk daarop .hard. aankomen. Dit is
met name het geval indien sprake is van gebrekkige zelfcontrole.
Geweld treedt, aldus Baumeister, op indien de zelfbeheersing
(tijdelijk) wegvalt door frustratie of door krenking van de eigen
superioriteitsgevoelens. Dit psychologische mechanisme kan de vorm
aannemen van een levensstijl en zelfs een gehele cultuur gaan
domineren. Een rem op een dergelijk controleverlies schuilt in het
schuldgevoel. In de bevordering daarvan schuilt een remedie tegen
geweld.
Van de Brink plaatst deze - psychoanalytisch geïnspireerde visie - in
een breed kader. In onze cultuur wordt veel waarde gehecht aan
eigenwaarde, in de vorm van mondigheid, assertiviteit en
zelfzelfbepaling. Vooral bij jongeren die in sociaal opzicht tekort
komen, kan dit tot een grote psychologische kwetsbaarheid leiden. Zij
hebben .weinig affectief, sociaal en cultureel kapitaal.. Het geweld
van jongeren heeft dus zeer brede en diepe culturele wortels. Van de
Brink eindigt zijn boek met een scenario van toenemende beschaving.
Afnemende tolerantie van deviant gedrag zal gepaard gaan met toename
van zelfcontrole van jongeren. Dat voorspelt, of ik kan misschien
beter zeggen, dat hoopt hij. Daar moeten we immers wel wat voor
doen.
Wat mij zeer trof in het boek is het begrip .eigenwaarde. en de
negatieve gevolgen daarvan. Misschien begeef ik mij in een
woordenstrijd, maar ik zie in eigenwaarde als iets positiefs. Het
betekent dat mensen tegen een stootje kunnen, dus bestand zijn tegen
een krenking. Ze staan stevig in de wereld en weten dat ze er mogen
zijn. Een tegenslag brengt hun niet van hun à propos. Juist degenen
die aan zichzelf twijfelen en een gebrek aan zelfrespect hebben, zijn
gevoelig voor krenkingen. Als je je toch al niet al gewaardeerd voelt
door je omgeving, kan je er moeilijk nog meer bijhebben; dan sla je
terug. Dat door gebrekkig zelfcontrole nog hardere klappen vallen
spreekt vanzelf. Als ik kijk naar de jongeren in het
hulpverleningscircuit of praat met jongeren die strafrechtelijke
feiten begaan, zie ik dat soort jongeren. Zeker, soms wel met een
grote bek, maar het kleine hartje en de angst klinken er door heen. Ik
ben in dat opzicht wat .puzzled. door het boek.
Een vergelijkbare aantekening heb ik bij de herwaardering van het
schuldgevoel. Ik maak mij sterk dat kinderen in probleemgezinnen door
een inconsistente opvoeding vaak eerder teveel dan te weinig
schuldgevoel ervaren. Er is een keerzijde aan de bevordering van het
schuldgevoel; men kan er ook zwaar onder gebukt gaan. We hebben als
samenleving ook de vruchten geplukt van de bevrijding van het
religieuze schuldbesef. Afhankelijk van de sociale omgeving kan
schuldgevoel heel .gezond. zijn maar ook zeer deprimerend. Maar afijn,
het boek is zo veel omvattend dat het deze kanttekeningen
waarschijnlijk makkelijk kan hebben.
Ik wil wat langer stilstaan bij de toekomst van het jeugdbeleid. In
het boek wordt gepleit voor een herwaardering van normatieve grenzen,
een grotere investering in de professionele begeleiding van jongeren
en een relativering van de zelfstandigheid van jongeren. Overkoepelend
leidt dit zelfs tot een pleidooi voor een .beschavingsoffensief.. .Toe
maar., ben ik dan in eerste instantie geneigd te zeggen. En .hoe had u
dat dan wel willen doen?.. Het boek biedt daarvoor helaas weinig
concrete handvatten. Toch zou ik het boek niet als .beleidsarm.
terzijde willen schuiven. Het omvattende cultuur-psychologische
perspectief kan een impuls geven aan een brede maatschappelijke
bezinning op de actuele geweldsproblematiek. En die acht ik van groot
belang, zonder overigens de praktijk van alledag uit het oog te
verliezen.
Het jeugdbeleid in Nederland is naar mijn mening toe aan een flinke
impuls. Daarin sluit ik aan bij het onlangs verschenen RMO-advies
Aansprekend opvoeden. In dit advies wordt gepleit voor .verdichting
van de opvoeding. en een betere aansluiting van het jeugdbeleid bij de
ervaringswereld van jongeren. Ik onderschrijf deze benadering, maar ik
ben bang dat zij blijft steken in mooie woorden als we daaraan geen
urgentie en richting weten te geven. Het probleem van de
jeugdcriminaliteit biedt de mogelijkheid . in termen van van de Brink
de uitdaging . om een integrale benadering te realiseren. Ik zou de
volgende vier punten willen onderscheiden, die richtinggevend kunnen
zijn voor het jeugdbeleid:
1. het belang van heldere normstelling in pedagogische situaties;
2. gerichte aandacht voor .kleine. vormen van gewelddadig gedrag,
zoals pesten, bedreigingen en publieke overlast;
3. ondersteuning van jongeren in gedepriveerde omstandigheden (niet
alleen sociaal-economisch, maar ook affectief en sociaal);
4. repressieve interventie bij ernstige gedragingen.
Dergelijk beleid is alleen te realiseren als andere maatschappelijke
instellingen dan politie en Justitie zich medeverantwoordelijk voelen
voor het voorkomen en reageren op ongewenst gedrag. Maar ik zou daarin
nog verder willen gaan door ook van burgers te vragen meer
betrokkenheid te tonen bij het probleemgedrag van jongeren. In het
voorjaar van 2002 zal ik een nota over de aanpak van
jeugdcriminaliteit aanbieden aan de kamer. Daarin wil ik komen met een
serie concrete maatregelen om knelpunten in het beleid aan te pakken.
Maar ik hoop tevens dat deze zal worden begrepen als een uitnodiging
aan andere partijen om gezamenlijk op te trekken bij het aanpakken van
de jeugdcriminaliteit. Daarbij stel ik me een model van cirkels voor
die zich steeds nauwer sluiten rond het probleem van de
jeugdcriminaliteit. Elke cirkel betreft een bepaalde doelgroep met
bepaalde activiteiten. Van de overheid wordt steeds een andere vorm
van beleid verwacht.
De buitenste cirkel betreft de gemeenschap van burgers. Criminaliteit
is in de eerste plaats een probleem van samenleving en burgers. De
overheid kan wel een actieve opstelling van burgers faciliteren
teneinde het sociale weefsel van de samenleving te versterken. Ik denk
daarbij bijvoorbeeld aan vrijwilligerswerk en verenigingsleven. En ik
juich ook de ontwikkeling van zogenoemde .stadsetiquette. in Rotterdam
en andere steden toe. Ik denk dat de betrokkenheid van burgers bij het
veiligheidsprobleem cruciaal is.
Zo vind ik ook de initiatieven vanuit de Marokkaanse gemeenschap om
bij te dragen aan de oplossing van de problemen met hun jongeren zeer
hoopgevend. Binnenkort krijg ik een adviesrapport van een commissie
van Antilliaanse burgers die zich de problemen met Antilliaanse
jongeren hebben aangetrokken. De civil society moet uiteindelijk
worden gedragen door burgers. Dat sommige groepen burgers daar beter
toe in staat zijn dan andere, betekent dat de overheid moet
ondersteunen, maar ook moet uitdagen.
De tweede cirkel wordt gevormd door maatschappelijke organisaties en
bedrijven. Instellingen in de sfeer van onderwijs en welzijnswerk
dienen zich naar mijn mening meer rekenschap geven van hun
pedagogische functie in de overdracht van normen en het houden van
toezicht. Versterking van het .normatieve bewustzijn. van instellingen
kan niet worden opgelegd, maar kan door de overheid wel worden
uitgedragen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij de regie voeren
over het jeugdbeleid. Het is wenselijk dat zij het probleem van de
jeugdcriminaliteit meer als speerpunt gaan kiezen.
De centrale en lokale overheden kunnen de normatieve functie van de
instellingen stimuleren en faciliteren. Veel instellingen hebben zich
te lang afzijdig gehouden van de jeugdcriminaliteit vanuit het idee
dat dit louter een zaak van politie en Justitie is. Ontwikkelingen in
het kader van de brede school, samenwerking tussen onderwijs en
jeugdzorg, conflictbemiddeling in buurten en op scholen stemmen wat
dit betreft hoopvol. Zij dragen in preventieve zin bij aan de
verbetering van de veiligheid.
Ook van het bedrijfsleven kan nadrukkelijk worden gevraagd een
bijdrage te leveren in de sfeer van integratie, inburgering en
sponsoring van maatschappelijke projecten. Het maatschappelijk
verantwoord ondernemen kan heel goed betrekking hebben op de eigen
omgeving waarbij bedrijven en bewoners gezamenlijk profiteren.
De derde cirkel betreft samenwerkingsverbanden rond risicogroepen
Wanneer het gaat om specifieke risicogroepen en risicobuurten dienen
speciale werkverbanden te worden opgezet. Er schuilen vele
mogelijkheden in samenwerking tussen politie, Justitie, het opbouwwerk
en de jeugdzorg. Een voorbeeld hiervan is het Amsterdamse Jongeren
Opvang Team, waarin alle jongeren die met politie in aanraking komen
worden besproken, en waarbij gezamenlijk over een vervolgactie wordt
besloten. In veel steden ontwikkelen zich dergelijke casusoverleggen
tussen de verschillende relevante instanties. Ik zal in de nota over
jeugdcriminaliteit ingaan op het zich daarbij voordoende
privacyprobleem.
In dit verband vind ik Communities that Care een goed
voorbeeld van een samenwerkingsstrategie. Het gaat hier om vormen van
community development vanuit het perspectief van
criminaliteitspreventie: dichtbij de problemen en gericht op een
effectieve inzet van het welzijnswerk en de hulpverlening. In
aansluiting daarop wil ik nadrukkelijk ook .Justitie in de buurt.
noemen. Deze Justitiebureaus in de steden vormen een handreiking voor
samenwerking vanuit Justitie. Maar zij kunnen ook een .tik. uitdelen
als dat nodig is om jongeren in het gareel te krijgen of de buurt
gerust te stellen.
Dergelijke dwarsverbanden tussen de wereld van politie en Justitie en
die van zorg en welzijn dienen ook te worden gerealiseerd in de
samenwerking tussen penitentiaire inrichtingen, reclassering,
geestelijke gezondheidszorg en hulpverlening. Ik kan ook nog wijzen op
lichte afdoeningsvormen als Halt of bemiddeling, waarbij verwijzing
naar hulpverleningsinstanties kan worden gestimuleerd. Rond de
risicogroepen dient een sluitend netwerk van instanties te staan, die
opvangen, doorverwijzen of interveniëren teneinde te voorkomen dat
individuele jongeren eindigen als lid van de harde kern van criminele
jongeren.
De vierde cirkel betreft speciale instanties rond daders en
individuele risicojongeren
Het strafrecht speelt hierin een cruciale rol. Als het erop aankomt
dient de overheid op te treden als wrekende gerechtigheid. Het recht
moet gehandhaafd worden; de pedagogiek kan niet alles bepalend zijn.
Op dat punt is nog veel te verbeteren. De tijd die zit tussen de
aanhouding en de uiteindelijke tenuitvoerlegging van een eventuele
sanctie is onverantwoord lang. Bovendien moeten er voldoende plaatsen
zijn in de justitiële jeugdinrichtingen om veroordeelde jongeren te
kunnen plaatsen. Ik zet op beide onderwerpen zeer zwaar in. Maar bij
voorkeur doen we meer dan dat. Het jeugdstrafrecht heeft een cruciale
maar geen exclusieve rol. Een voorbeeld van een doelgerichte
inspanning om criminele jongeren weer op de rails te krijgen is de
individuele trajectbegeleiding. Weliswaar een sanctie, maar binnen
sociaal kader.
Maar ook in preventieve zin zijn rond deze groep inspanningen te
verrichten. Er zijn individuele kinderen waar de problemen zich
zodanig opstapelen, dat we enige mate van zekerheid kunnen voorspellen
dat zij de toekomstige harde kern van criminele daders zullen gaan
uitmaken. Ten aanzien van deze groep zal op basis van vroegtijdige
indicatiestelling vanuit onderwijs en jeugdzorg dienen te worden
geïntervenieerd. Trainingen en een directe gezinshulpverlening zijn
hier noodzakelijk.
Tot slot wil ik nog het volgende zeggen.
De bestrijding van jeugdig geweld en het helpen van jongeren heeft de
afgelopen jaren veel aandacht gekregen. Veel is geprobeerd, soms
succesvol, soms zonder merkbaar effect. Een kracht van het jeugdbeleid
was het genereren van steeds nieuwe ideeën en het starten van nieuwe
initiatieven. Een zwakte was echter het consolideren van wat goed
bleek en de versnippering in de aanpak. Mijn ambitie zit echter niet
in de onderdelen, maar in het geheel! Jeugdcriminaliteit, en meer in
het bijzonder jeugdig geweld, is inderdaad een uitdaging. Het
jeugdbeleid van de komende jaren veronderstelt dat we keuzes durven te
maken. Keuzes voor gerichte inspanningen; keuzes voor samenwerking;
voor heldere normen en uitgangspunten; voor eisen, maar ook beloftes
aan jongeren.
Dames en heren, ik wil eindigen waar ik ben begonnen: de relatie
tussen wetenschap en beleid. Als politici hebben we vaak tezeer de
neiging door te schieten in onze vraag naar effectieve benaderingen.
De effectiviteit van ons beleid is vanzelfsprekend zeer belangrijk,
maar niet zaligmakend. Als politiek en wetenschap samenvallen in één
opvatting over de werkelijkheid acht ik dat riskant. Er schuilt een
zeker gevaar in het verheerlijken van effectiviteit als daarmee de
vraag naar de wereld die we graag willen naar de achtergrond
verdwijnt.
Maar effectiviteit kan ook op een andere manier worden nagestreefd.
Door vanuit verschillende perspectieven maar met een gemeenschappelijk
sociaal engagement met elkaar samen te werken kan veel worden bereikt.
Dat staat mij voor ogen bij een samenhangend beleid rond de
jeugdcriminaliteit. Ik heb een model geschetst waarmee een
systematische benadering van het probleem kan worden gerealiseerd. Ik
zie een dergelijke integrale effectiviteit als het antwoord op de
uitdaging die Gabriël van de Brink in het geweld van jongeren ziet.
26 sep 01 15:19