Partij van de Arbeid

Den Haag, 3 oktober 2001

VRAGEN VAN DE LEDEN REHWINKEL, VAN HEEMST EN VALK (ALLEN PvdA) AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

1. Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, J. de Wijkerslooth, dat tien procent van de wetten in Nederland niet te handhaven is en dat daarom, in sommige gevallen, gedogen nodig blijft? (1)

2. Waar is deze opvatting op gebaseerd?

3. Onderschrijft u deze opvatting?

4. Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?

5. Hoe verhouden deze uitlatingen zich tot de opvatting van de Minister-President, namens de regering bij het uitkomen van de Verkenningen naar voren gebracht, dat er een einde moet worden gemaakt aan het gedogen?

6. Welk signaal gaat volgens u uit van de uitlatingen van de heer De Wijkerslooth?

7. Hoe en waar is onderzocht hoe het met het gedogen is gesteld?

8. Wat zijn de twintig wetten die in de praktijk het meest leiden tot gedogen?

9. Wat gaat u doen om bij die wetten het gedogen terug te dringen?

10. Heeft de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal als mening naar voren gebracht dat de wet met het verbod op handmatig bellen in de auto er helemaal niet had moeten komen?

11. Welke argumenten hanteert hij voor die opvatting?

12. Zijn dat argumenten die naar uw mening niet of niet voldoende aan de orde zijn gekomen bij de schriftelijke behandeling van het Initiatiefwetsvoorstel van de leden Valk en Eurlings?

13. Bent u ervan op de hoogte dat de minister van Verkeer en Waterstaat zelf een regeling wil gaan treffen om het handmatig bellen in de auto te verbieden?

14. Onderschrijft u de opvatting dat veel maatschappelijke steun bestaat voor het uitsluitend toestaan van handsfree telefoneren in de auto?

15. Bent u van plan met de voorzitter van het College van Procureurs-generaal over zijn uitlatingen in contact te treden.

(1) Teletekst, 3 oktober 2001 (nieuws uit De Ochtenden)