Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=421609


---

Ik hoef u de geschiedenis van dit boek eigenlijk niet meer uit de doeken te doen. Het boek dat verscheen ter gelegenheid van vijftig jaar Ontwikkelingssamenwerking was verre van compleet. Het was een boek over Haagse besluitvorming en beleid, met te weinig aandacht voor de praktijk en de uitvoering.

De vergelijking werd getrokken met de beschrijving van een schip, waarbij alleen het bovendekse deel aan bod kwam: het domein van de kapitein en de stuurman - lees: regering en parlement. Daar werden felle debatten gevoerd over wijzigingen van de koers. Benedendeks, waar de machinekamers staan, waar matrozen - lees ambtenaren en deskundigen - de bovendekse orders uitvoeren, heerste juist een opvallende continuiteit, ondanks de wisselende orders vanaf de brug. Die benedendekse wereld bleef buiten beeld. In die leemte moest dit vervolg op het eerste deel voorzien.

Het is een intrigerend beeld, maar hopeloos verouderd. Je kunt inderdaad spreken van een lange traditie van continuiteit in de uitvoeringspraktijk van Ontwikkelingssamenwerking, zoals veel auteurs terecht opmerken. De laatste jaren zijn we echter in een stroomversnelling terechtgekomen - je mag zelfs spreken van een waterscheiding, of een trendbreuk. Die heeft alles te maken met de verandering in dat beeld van bovendeks en benedendeks. Dat beeld gaat namelijk te zeer uit van wat wij in Den Haag allemaal denken en doen - of nalaten. De waterscheiding is dat we meer en meer afstand nemen van zulk donorcentrisme. Het gaat niet in eerste instantie om ons beleid en hoe wij dat uitvoeren. Het accent ligt op het beleid van ontwikkelingslanden zelf en hoe zij hun beleid handen en voeten geven. Zij zijn kapitein en stuurman op hun eigen schip. Dat is een rol die wij niet goed kunnen spelen en ook niet moeten ambiëren.

Ik zie gebrek aan ownership als de duurste les van vijftig jaar Ontwikkelingssamenwerking. Zoals Prins Claus zei: "Niet wij ontwikkelen, dat doen landen zelf." Als we niet aansluiten bij initiatieven daar, dan zullen de resultaten niet beklijven. Diverse bijdragen aan dit boek zijn kritisch over ownership als het hart van het nieuwe denken. "Meer een ideaal dan een feit." "Het heeft zijn langste tijd al gehad". De eerste stelling voor dit debat suggereert dat ownership kan dienen als excuus om zelf niet meer na te denken en problemen aan te pakken. Daar ben ik het hartgrondig mee oneens. Ik zal dat uitleggen met een moderne variant van het bovendekse en benedendekse beeld. Ontvangende landen zijn kapitein en stuurman van hun eigen ontwikkeling. Zij bepalen de koers. Maar ontslaat dat de buitenwereld van meedenken, steunen, adviseren, controleren en waar nodig corrigeren? Absoluut niet. Bij het binnenvaren van een haven is een loods onmisbaar. Er zijn internationale afspraken over vrachtverdeling waarvan schepen afhankelijk zijn. Een schip is gebonden aan internationaal bepaalde voorrangsregels en vaarroutes - in ons geval: de zeven internationale ontwikkelingsdoelstellingen. Lozen van olie op volle zee is niet toegestaan
- internationaal aanvaarde milieunormen. Matrozen behandelen als galeislaven evenmin - de internationale mensenrechten. Kortom, ownership is geen alleenheerschappij in een maatschappelijk vacuum. Ownership moet zich waarmaken binnen een compex krachtenveld van rechten en plichten. En dus kunnen wij hier in Den Haag ook niet ophouden met nadenken en meedenken.

Ownership kunnen we niet los zien van het tweede element van de trendbreuk. Dat is het voorop stellen van effectieve vermindering van armoede. Het boek stelt het meermalen: in het verleden is vaak niet meer dan lippendienst bewezen aan armoedebestrijding. Zo is in het Nederlands beleid jarenlang een tweesporenbeleid gevolgd. Naast armoedebestrijding was economische verzelfstandiging een tweede hoofddoelstelling, een containerbegrip zonder directe link met armoede. Daar heb ik bij mijn aantreden mee afgerekend. Als Kamerlid al heb ik dat tweede spoor gekwalificeerd als een alibi om bij een fors deel van de hulp niet te hoeven nadenken over de vraag of en hoe deze hulp armoede bestrijdt.

Het ontwikkelingsbeleid heeft nu één hoofddoel: armoedevermindering. Dat heeft consequenties voor alle aspecten van het beleid - van handelsbeleid en macrosteun tot het naleven van mensenrechten en steun aan onderwijs en gezondheidszorg. Ik sta voor een overgang van donorship naar ownership en van een ratjetoe van prioriteiten en activiteiten naar één centraal doel: vermindering van armoede.

Deze trendbreuk is geen Nederlands bovendeks gebeuren. Het is een internationale omslag waar wij zeer actief mee vorm aan geven. Zoals binnen de EU-Ontwikkelingsraad, die met name onder Nederlandse en Britse druk nu ook eindelijk armoede voorop stelt.

Wij volgen niet de nieuwe consensus, we lopen in de voorhoede bij het scheppen ervan. Altijd in het volle besef dat Nederland slechts een van vele externe actoren is. Dat onze invloed beperkt is als niet anderen dezelfde kant opgaan. Daarom hadden wij zo'n actieve inbreng in de VN-conferenties die geleid hebben tot de '7 plegdes'. Daarom trek ik zo veel op met de Utsteinpartners: zonder de Utsteinlobby had het IMF zich niet aangesloten bij de '7 plegdes' en waren de 'poverty and social impact assesments' van Wereldbank en IMF niet van de grond gekomen. Daarom zoek ik ook de dialoog met krachten in ontwikkelingslanden die deze kant opdenken. Volgende week hebben we hier de Big Table van de Economic Commission on Africa. Een mooi voorbeeld van het nieuwe partnership met Afrika, met wederzijdse rechten en plichten.

Afstemming en taakverdeling hebben we ook nagestreefd bij onze landenkeus voor de bilaterale hulp. Ik liep destijds voorop met die radicale keus voor landen met goed beleid en bestuur. Sinsdien hebben ook landen als België, Duitsland en Canada een vergelijkbaar proces van landenkeus doorlopen. Afrikaanse leiders spreken zich er nu zelf ook voor uit dat alleen landen die zelf hun eigen huis op orde hebben aanspraak kunnen maken op brede steun. Er is altijd veel te doen geweest over de landenkeus. Ook weer in de bijdragen in dit boek. Maar bij alle kritiek op de criteria en de toepassing ervan heb ik nog nooit iemand concreet één land horen noemen dat er dan bij had gemoeten - noch de WRR, noch Brouwers of Zoomers in hun bijdragen aan dit boek. Bij die landenkeus heb ik ook gekeken naar hulpstromen van andere donoren - en natuurlijk niet alleen de Europese, antwoord ik op een opmerking in de bijdrage van Louk Box. Waarom toch steeds die focus op de EU? Daarmee sluit je per definitie de twee grootste donoren uit - de VS en Japan - evenals twee van de meest 'like-minded' - Noorwegen en Zwitserland. En dat ten gunste van een tiental landen binnen de EU van wie de hulpinspanning nauwelijks naam mag hebben. Per land hebben we met de relevante donoren, bijvoorbeeld DFID, de taken verdeeld. In landen als Mali en Uganda zijn trouwens uberhaupt niet meer dan een handvol EU-partners aanwezig.

Omgekeerd pleiten we ook voor betere afstemming en taakverdeling door de Europese Commissie zelf. Juist om die reden ook heeft Nederland eraan gesjord de Europese hulp te beperken tot die sectoren waarin de Commissie een comparatief voordeel heeft.

Armoedebestrijding en ownership als leidraad komen perfect samen in het nieuwe instrument van de Poverty Reduction Strategies. Vrijwel alle ontwikkelingslanden werken nu aan de opstelling van zo'n armoedestrategie. En ik kan het niet vaak genoeg onderstrepen: dat is niet alleen een zaak van regeringen en ambtenaren. De opstelling van een PRSP vereist brede participatie vanuit alle geledingen van een samenleving. Hier gaat de vergelijking met het schip ook behoorlijk mank. Want kapitein en stuurman overleggen doorgaans niet met de bemanning over de koers. Dat moeten regeringen wel doen en Nederland spreekt hen daar ook op aan. We houden ons niet afzijdig. We stimuleren maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden om die eigenstandige rol op zich te nemen. Niet als verlengstuk van de overheid maar als kritische gesprekspartners. Als partners die ervaringen van het micro-niveau kunnen inbrengen om zo het macrobeleid meer pro-poor te maken. Kortom, een afgewogen visie op de rollen van de diverse spelers, waarbij voortdurend de vraag aan de orde is naar taakverdeling en samenwerking.

Twee van de vier stellingen gaan daarover. Ik citeer: "Het nieuwe MFP-kader is het zoveelste bewijs dat in de afgelopen jaren vooral het particuliere kanaal is belicht." Als daar al iets van waar is, dan trek ik me die kritiek als laatste aan. Ik ben begonnen met het opschudden van het bilaterale beleid, heb in het tweede jaar de effectiviteit van het multilaterale kanaal tegen het licht gehouden. En inderdaad, na een diepgaand debat met alle betrokkenen is als laatste het particuliere kanaal aan de beurt geweest, mede omdat in de vigerende subsidieregeling veel onduidelijkheid bleek te zitten. Dit achterstallig onderhoud kon dus niet meer wachten. Mijn eigen aandacht is echter in veel grotere mate gericht geweest op die andere kanalen, op de samenhang daartussen (bijvoorbeeld het Philadelphia-initiatief), op het bewerkstelligen van internationale consensus over een modern ontwikkelingsbeleid. En vooral ook: op coherentie op het gebied van landbouw, visserij, handel, trips, etc.

De derde stelling, over de driehoek tussen staat, markt en maatschappelijke organisaties, bepleit dat het tijd wordt samenhang aan te brengen in het Nederlandse instrumentarium voor ontwikkelingssamenwerking. Wat voor mij telt is afstemming op de rolverdeling in de ontvangende landen zélf tussen staat, markt en maatschappelijke organisaties - en die verschilt sterk van land tot land. Als we ons alleen druk maken over onze afstemming van onze kanalen, dan staan we met de rug naar de situatie in die landen en negeren we het brede palet van aanwezige overige donoren. Overigens, we hebben intensieve consultaties met alle betrokkenen in de landen waar we bilaterale hulp geven.

Er bestaat inderdaad een kloof tussen ambities en middelen, tussen het beleidsinfarct en de beperkte uitvoeringscapaciteit, zoals ik constateerde bij mij aantreden. Er was zoveel beleid geproduceerd dat de uitvoerende ambtenaren zelfs het beleid niet kenden dat hun eigen werkterrein betrof. Het laatste wat we nodig hebben is nog meer nieuwe beleidsnota's heb ik steeds gezegd. Ik heb beleid juist teruggesnoeid naar een niveau dat we aankunnen, bijvoorbeeld door beperking van het aantal landen en sectoren.

Ik heb dit ook gedaan vanuit het besef - en dat vind ik niet terug bij de auteurs van dit boek - dat Nederland maar een van de spelers is en dat wij dus niet het wiel hoeven uit te vinden voor elk land, elke sector en elk thema.

In elk geval zie ik het niet als taak van de Nedelandse overheid om in verre landen geisoleerde projecten te ondernemen. Het falen van het projectbeleid verklaart voor een groot deel de kloof tussen beleid en praktijk, waar het boek zo vaak op terugkomt. Projecten-oude-stijl zijn gewoon geen goede uitvoeringspraktijk gebleken. Er kleven teveel bezwaren aan, zoals ook voortdurend uit evaluaties is gebleken. Ze leiden tot parallelle structuren, tot aanbodgestuurde hobby's die niet samenvallen met de prioriteiten die een land zelf stelt. En die wel een belasting vormden voor de beperkte institutionele capaciteit van de ontvangers. Na vertrek bleken ze daarom niet te beklijven, te meer omdat vaak geen rekening werd gehouden met de lopende kosten, die elk jaar weer opgebracht moeten worden voor bijvoorbeeld personeel en onderhoud. Wat voor projecten geldt, geldt ook voor oude stijl Technische Assistentie. Daarom koers ik op de sectorale benadering.

Mevrouw Zoomers stelt dat ik de sectorale benadering presenteer als nieuw beleid, terwijl het om een voortzetting van oud beleid gaat. Inderdaad werd in de notitie Hulp in Uitvoering van mijn voorganger ook al over de sectorale benadering geschreven. Maar de uitvoering was nog niet ter hand genomen. Dat bleek ook heel lastig want dan moet je in de slag met de gevestigde belangen, die liever doorgaan met 'business as usual'. Natuurlijk is de sectorale benadering op een aantal fronten een logische voortzetting van 'oud' beleid, mede gebaseerd op ervaringslessen. Maar daar gaat het niet om. Het is veel meer dan dat. De trendbreuk is ook vervat in termen als ownership, participatie, good governance en samenwerking en taakverdeling tussen donoren. Het gaat nu om de echt moeilijke keuzes. En inderdaad, mevrouw Zoomers, de ontvangende overheden zelf moeten die keuzes maken. Dat kan ook niet anders, want zij zijn verantwoordelijk. Natuurlijk zullen donoren invloed uitoefenen op die keuzeprocessen. Daar is de beleidsdialoog voor. Nederland stelt daarin armoedebestrijding - de '7 pledges' waar de ontwikkelingslanden zélf voor getekend hebben - voorop. Daarbij nemen we ook doorsnijdende thema's als goed bestuur, institutionele ontwikkeling, gender en milieu in beschouwing. Hierbij gaat het niet alleen om een sectorale benadering, maar ook om de keuzes op nationaal niveau (PRSP).

Nogmaals: leg de verantwoordelijkheden neer waar ze horen, dat is het devies. Donoren die alleen maar projecten blijven uitvoeren, zijn maar al te vaak een excuus voor overheden om geen echte keuzes te hoeven maken. Dat wil niet zeggen dat een planmatige aanpak uit den boze zou zijn. Integendeel. Juist in een sectorale benadering zal de uitvoering van sectorbeleid in veel gevallen wel degelijk planmatig moeten plaatsvinden. Maar de kaders waarin dat gebeurd zullen dan geheel anders zijn. Dus geen parallelle projectsturen naast een ministerie van Landbouw, maar een ministerie van Landbouw dat een deel van het eigen beleid planmatig uitvoert.

Tot slot, het is te lang een taboe geweest om te spreken over de mislukkingen uit het verleden. Dat leidt tot scepsis en uitholling van het draagvlak. De auteurs in dit boek nemen geen blad voor de mond. In de trendbreuk van de afgelopen jaren zie ik een uitgelezen mogelijkheid de effectiviteit van de hulp te vergroten en daarmee de scepsis weg te nemen. Dat vereist inderdaad niet een volgende stapel beleidsdocumenten uit Den Haag, maar het serieus nemen van ownership en armoedebestrijding als hoofddoel.