Ministerie van Defensie


---

Kamervragen en antwoorden
---

Vragen n.a.v. Defensiebegroting 2002

12-10-2001

Nota n.a.v. het verslag over het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van het ministerie van Defensie Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Defensie (X) 2002. 1. Wat zijn de gevolgen van de recente terroristische aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 voor de organisatie en inzet van de Nederlandse krijgsmacht? 4. Is de regering voornemens de begrotingsvoorstellen aan te passen naar aanleiding van de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten? Zo ja, binnen welke termijn? Wordt bestrijding van terrorisme toegevoegd aan de lijst van beleidsspeerpunten? 5. Is de regering voornemens in EVDB-verband extra geld uit te trekken voor de bestrijding van terrorisme? Zo ja, hoeveel? De regering heeft in haar brief van 5 oktober jl. uiteengezet welke maatregelen na 11 september in het kader van terrorismebestrijding zijn genomen, met inbegrip van het actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het actieplan heeft vooral betekenis voor de taken en werkzaamheden van de Koninklijke Marechaussee, de Militaire Inlichtingendienst en de Bijzondere Bijstandseenheden van de krijgsmacht. Daarnaast onderzoekt de Taakgroep Defensie en Terrorisme thans welke aanvullende eisen aan het functioneren van Defensie moeten worden gesteld in verband met de bestrijding van terrorisme. De Taakgroep zal aanbevelingen doen voor aanpassingen in het defensiebeleid. De Taakgroep zal begin december aan de minister rapporteren, waarna de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd.

2. Wordt de lijst van af te stoten materieel zoals begroot voor 2001 naar verwachting ook behaald? Wat zijn de verwachte ontvangsten voor af te stoten materieel in 2002? Naar verwachting wordt al het materieel dat volgens bijlage 8 van de begroting-2002 in 2001 als overtollig is aangemerkt buiten gebruik gesteld. Voor 2002 gaat de begroting uit van een verkoopopbrengst van 76 miljoen.

Hoe verloopt de sluiting van het Marine Vliegkamp Valkenburg en naar welke alternatieven wordt er gekeken? Waarom staat hierover niets in de begroting? De ontwerp-Planologische Kernbeslissing (PKB) van de 5e Nota Ruimtelijke Ordening geeft aan dat het terrein pas in 2010 beschikbaar komt voor woningbouw. Het Marine Vliegkamp Valkenburg is volgens de huidige planning tot 2008 in gebruik. Omdat de voorziene sluiting en verplaatsing van het vliegkamp voorbij de horizon van deze begroting en van de meerjarenraming (tot 2006) vallen, is hierover niets opgenomen. De ontwerp-PKB geeft tevens aan, dat de Groep Maritieme Patrouillevliegtuigen in principe verhuist naar Marine Vliegkamp de Kooy nabij Den Helder. In het kader van de daarvoor noodzakelijke Milieu Effect Rapportage zullen ook alternatieven worden beschouwd.

Is de regering voornemens de begrotingsvoorstellen aan te passen naar aanleiding van de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten? Zo ja, binnen welke termijn? Wordt bestrijding van terrorisme toegevoegd aan de lijst van beleidsspeerpunten? 5. Is de regering voornemens in EVDB-verband extra geld uit te trekken voor de bestrijding van terrorisme? Zo ja, hoeveel? Zie het antwoord op vraag 1.

6. De complementaire verplichtingen omvatten tevens de geraamde personele en materiele exploitatie-uitgaven en de speerpuntprojecten. Kan de regering aangeven of dit een doorlopende reeks is? Zo ja, waarom is er geen afbouwscenario toegepast, wat inhoudt dat bij beëindiging van een taak de kosten (voor bijvoorbeeld personeel) nog een tijdje doorlopen maar op den duur verminderen of verdwijnen? Deelt de regering de opvatting dat een dergelijk scenario beter weer zal geven welke budgettaire ruimte de Kamer op een bepaald moment kan creëren door beëindiging van taken? De materiële en personele exploitatie-uitgaven die zijn opgenomen in de complementaire verplichtingen vormen een doorlopende reeks. Het is thans nog niet mogelijk om deze uitgaven te relateren aan te onderscheiden taken. Een mogelijkheid om op basis van bestaande taken een verminderingsscenario weer te geven, een streven dat op zichzelf wordt onderschreven, is derhalve nog niet goed mogelijk. De voor de speerpuntprojecten opgenomen bedragen vormen wel een aflopende reeks, dat wil zeggen dat hiervoor de initiële investeringsuitgaven zijn opgenomen.

7. Geven de vier speerpunten een prioriteitsvolgorde aan? Zo nee, waar liggen de prioriteiten in 2002? Defensie geeft in 2002 bij de uitvoering van haar taken voorrang aan de vier speerpunten van beleid. Tussen de vier beleidsprioriteiten onderling bestaat geen rangorde.

8. De regering wil het ambitieniveau inzake uitzendingen handhaven en de uitzenddruk verkleinen. Op welke wijze zal dit gerealiseerd worden? Bij een onveranderd ambitieniveau voor uitzendingen wordt ernaar gestreefd de uitzenddruk te verkleinen door de uitzendlast meer te spreiden over de beschikbare operationele eenheden. Een ander instrument is flexibilisering van uitzendtermijnen, die mogelijk wordt gemaakt door bij uitzendingen zoveel mogelijk maatwerk te leveren.

9. Kan de regering nader aangeven op welke wijze de derde hoofdtaak is uitgewerkt? Wordt met het oog op het vervullen van deze taak een minimumcapaciteit op personeel en materieel gebied beschikbaar gehouden? Defensie levert van oudsher een bijdrage aan de handhaving van de nationale rechtsorde en veiligheid, waaronder rampenbestrijding. Behalve de civiele politietaken van de Koninklijke marechaussee, verleent Defensie op diverse andere terreinen bijstand. Defensie beschikt hiertoe over eenheden die de ondersteuning van de civiele overheid tot hun kerntaken rekenen. Hierbij kan worden gedacht aan de Bijzondere Bijstandseenheden in het kader van terreurbestrijding, de capaciteit voor explosievenopruiming en de kustwacht. Deze diensten, waarvan de omvang is afgestemd op de behoefte aan ondersteuning, zijn direct beschikbaar. De overige eenheden van de defensieorganisatie vormen een vangnet voor de civiele overheid bij de inzet in het kader van calamiteiten. Een recent voorbeeld is de ondersteuning die militairen boden tijdens de MKZ-crisis. Voor de vervulling van deze vangnetfunctie is op dit moment geen minimumcapaciteit vastgesteld. Tot nu toe is Defensie steeds in staat gebleken in voorkomend geval door het stellen van prioriteiten eenheden vrij te maken voor het vervullen van de derde hoofdtaak. Hoofdstuk 1.4 van de Defensienota-2000 gaat nader in op de derde hoofdtaak van Defensie, namelijk ondersteuning van de civiele autoriteiten. Ook artikel 10 van de defensiebegroting gaat hierop verder in.

10. Op welke ervaringen en / of onderzoek is de aanname gebaseerd dat een 'peace-enforcing' brigade zonder aflossing gedurende één jaar continu kan worden ingezet? De Koninklijke landmacht hanteert sinds de in 1993 verschenen Prioriteitennota, waarin voor het eerst het ambitieniveau van een vredeafdwingende operatie is vastgelegd, voor planningsdoeleinden een inzetperiode van in beginsel een jaar. Zie hiervoor ook de aan de Kamer toegezonden brief van 29 mei 2001 (Kamerstuk 27 400 X nr 41) over de organisatie en de samenstelling van de peace-enforcing brigade.

11. Kan Nederland inderdaad voor onbepaalde tijd gelijktijdig op drie locaties aan een vredesoperatie te land met inzet van meerdere bataljons op dezelfde locatie deelnemen? Zo ja, hoeveel bataljons (Koninklijke Landmacht en Korps Mariniers) zijn dan, verdeeld over maximaal drie locaties, in totaal beschikbaar, rekening houdend met de rotaties en de huidige personele krapte? Het ambitieniveau van de krijgsmacht te land gaat uit van de gelijktijdige inzet in de orde van grootte van een bataljon voor onbepaalde tijd bij drie operaties, waarvan twee bataljons van de Koninklijke landmacht en één bataljon van het Korps Mariniers. Uitgaand van het roulatieschema bedraagt de minimale behoefte dan negen bataljons. De Koninklijke landmacht kan vanuit het parate bestand zes gemechaniseerde eenheden van bataljonsgrootte formeren en beschikt tevens over drie luchtmobiele eenheden van bataljonsgrootte. Daarnaast beschikt zij nog over andere soorten operationele eenheden van bataljonsgrootte (zie ook blz. 136 van de Defensienota-2000). Afhankelijk van de operatie en de beschikbare eenheden kan aldus maatwerk worden geleverd. Het Korps Mariniers beschikt thans over twee parate bataljons. Het derde is in oprichting. Midden 2004 is ook het Korps Mariniers in staat voor langere duur een bijdrage van bataljonsgrootte te leveren. Derhalve biedt de parate capaciteit van de krijgsmacht voldoende mogelijkheden om het ambitieniveau voor operaties te land te halen.

12. Kan de regering nader uiteenzetten hoe het aantal tegelijkertijd uit te zenden bataljons beperkt wordt door de omvang van de logistieke middelen? Om welke middelen gaat het precies en waar zit de beperking? Is deze beperking op enig moment weg te nemen en zo ja, hoe? Bij de vaststelling van de omvang van de benodigde parate logistieke middelen is in de eerste plaats uitgegaan van logistieke steun aan een vredeafdwingende operatie met één eenheid van brigadegrootte. Deze capaciteit is ook voldoende om gelijktijdig drie verschillende landoperaties van bataljonsgrootte voorzien van het vereiste voortzettings-vermogen, te ondersteunen. De ondersteuning van meer eenheden op verschillende locaties is echter onderhevig aan beperkingen. Deze hangen samen met de omstandigheden waaronder de operatie wordt uitgevoerd, zoals de afstand, de wijze van optreden en geologische en klimatologische factoren. Er is kortom niet sprake van één specifieke beperking, maar van een combinatie van restricties. Ook in DCI- en EVDB-verband worden de beperkingen op logistiek gebied onderkend en wordt prioriteit toegekend aan het opheffen daarvan. Verder werkt Nederland in bilateraal en multinationaal verband aan de verbetering van de transportcapaciteit. Voorbeelden hiervan zijn het Duits-Nederlandse luchttransportinitiatief en de European Air Group. (Zie ook het antwoord op vraag 17)

13. Welke eenheden (per krijgsmachtdeel) zijn gezien hun personele tekorten niet inzetbaar voor alle taken die zij moeten uitvoeren? 14. Ten behoeve van de operationele gereedheid van uit te zenden eenheden moet soms 'gewinkeld' worden bij andere eenheden. In de praktijk krijgen zo diverse eenheden te maken met beperking in de uitoefening van taken doordat zij incompleet zijn. Deelt de regering de visie dat het beter is één of meerdere niet direct uit te zenden eenheden tijdelijk helemaal op non-actief te stellen in plaats van vele eenheden half te laten functioneren? Gebeurt dit in de praktijk ook en zo ja, in welke mate? De vraag van personele krapte en in voorkomend geval ht aan eenheden toevoegen van personeel is alleen aan de orde wanneer eenheden metterdaad voor het uitvoeren van gevechtstaken, waaronder crisisbeheersings-, vredes-, en humanitaire (CHV)operaties, zijn aangewezen. Voor niet-gevechtstaken, bijvoorbeeld de steunverlening aan de MKZ-crisis, en in recuperatie perioden hoeven een heden niet volledig gevuld te zijn. Aangezien eenheden bij toerbeurt worden aangewezen voor specifieke taken, zoals crisisbeheersingsoperaties, zijn het ook wisselende eenheden of delen daarvan, die slechts voor een beperkt aantal andere taken inzetbaar zijn. Hierdoor zijn niet voor eens en altijd dezelfde eenheden te benoemen. Omdat de parate capaciteit van de krijgsmacht nog voldoende mogelijkheden biedt om het ambitieniveau van Defensie te halen, is het geheel op niet actief stellen van eenheden thans niet aan de orde, te minder niet omdat het stilleggen van een eenheid en het reactiveren na een periode van inactiviteit kostbaar en omslachtig is.

15. Kan de regering aangeven waar de krachtige inzet voor een gecoördineerde Europese aanpak in de voorbereiding van de Capabilities Improvement Conference van november 2001 reeds zichtbaar is geworden? Zal de wens die de Europese Raad op 21 september j.l. uitsprak om het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) zo spoedig mogelijk operationeel te maken en het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheids-beleid (GBVB) verder uit te bouwen ook een impuls aan genoemde conferentie geven? De regering zet zich bij de voorbereiding van de Capabilities Improvement Conference (CIC) krachtig in voor een gecoördineerde Europese aanpak van de versterking van de Europese militaire capaciteiten. Dat gebeurt langs twee sporen. In EVDB-verband, binnen het PSC en het EUMC, heeft Nederland zijn pleidooi voor coördinatie onlangs kracht bijgezet met een voorstel voor een Europees actieplan voor de versterking van militaire capaciteiten, waarin wordt gepleit voor coördinatie tussen de lidstaten. De wens van de Europese Raad om het EVDB zo spoedig mogelijk operationeel te verklaren zal naar verwachting een impuls geven aan de CIC. Ook bilateraal maakt Nederland zich sterk voor coördinatie. De intensivering van de bilaterale samenwerking met Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die het afgelopen jaar gestalte heeft gekregen, illustreert dit streven. Met de betrokken landen wordt thans onderzocht of in het kader van de CIC verdere, aanvullende stappen mogelijk zijn.

16. Staan de voorziene EVDB-uitgaven in verhouding tot uitgaven van andere EU-lidstaten? Wat zijn de uitgaven die andere EU-lidstaten in dit verband gedaan hebben en die zij voornemens zijn te doen? Het is niet zonder meer mogelijk de Nederlandse EVDB-uitgaven te vergelijken met die van andere Europese landen. Nederland is namelijk het enige land met een afzonderlijke EVDB-voorziening; aanvullende inspanningen van andere landen zijn verwerkt in de reguliere defensiebegrotingen. In het algemeen kan worden gesteld dat niet langer sprake is van een dalende tendens van de Europese defensieuitgaven. In het bijzonder Italië, Luxemburg, Portugal, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk hebben een stijgende defensiebegroting. Ook Duitsland heeft onlangs 1,5 miljard D-mark toegevoegd aan zijn defensiebegroting. Bij voornoemde landen staat versterking van het crisisbeheersingsvermogen centraal. Een voorbeeld daarvan is het multinationale Airbus A400 M (militair transportvliegtuig) project.

17. Kan de regering aangeven waaruit de doelmatigheid bestaat door het optreden in de European Air Group en het Europees Amfibisch Initiatief? Kan een zelfde doelmatigheid niet worden bereikt in NAVO-verband? De doelmatigheidwinst van de European Air Group en het European Amfibious Initiative ligt in de mogelijkheid de beschikbare militaire capaciteiten beter te benutten en beter te coördineren. Een voorbeeld daarvan is de Europese Luchttransportcoördinatiecel die wordt gevestigd op Vliegbasis Eindhoven. De European Air Group en het European Amphibious Initiative zijn multinationale samenwerkingsverbanden die zowel de EU als de Navo ten goede komen.

18. Is het defensiebreed te verwerven tracking&tracing-systeem, dat voldoet aan de NAVO-standaarden die begin 2002 moeten worden vastgesteld, (brief aan de Kamer, Kamerstuk 27 830, nr. 8) daarmee ook geschikt voor EVDB-samenwerking met eventueel niet-NAVO-landen? Binnen de Navo stelt de Asset Tracking Working Group de standaarden voor tracking&tracing vast. Deze werkgroep baseert zich op de standaarden en de best commercial practices van de European Article Numbering Organisation. Deze organisatie opereert wereldwijd. Omdat de Navo aansluit bij internationaal ingevoerde civiele standaarden kan op dit vlak met niet-Navo landen worden samengewerkt mits de desbetreffende landen dezelfde standaarden hanteren.

19. Is het niet zo dat het tracking&tracing-project maar gedeeltelijk, te weten f 19 miljoen ( 8,6 miljoen; 27 830, nr. 8) uit de EVDB-voorziening wordt betaald? Waar zijn de drie overige investeringsbijdragen terug te vinden? De verdeling van de investeringsbedragen voor het te verwerven defensiebrede tracking&tracing-systeem is als volgt: · EVDB M 8,6 · - KM M 1,7 · - KL M 5,2 · - KLu M 1,6

· - Totaal M 17,1

De voor deze investering noodzakelijke deelbudgetten zijn opgenomen in de begrotingen van de respectieve beleidsartikelen.

20. Kan de regering aangeven welke tekorten er binnen de NAVO op het gebied van transporthelikoptercapaciteit zijn? Welke landen, behalve Nederland, dragen nog meer bij aan het opheffen van de tekorten op het gebied van transporthelikopters? 21. Kan de regering nader toelichten wat het schrappen van de 14 tot 16 Light Utility Helicopters (LUH's) en het in plaats daarvan aanschaffen van (middel)zware toestellen voor gevolgen heeft? Wat betekent dit voor de oorspronkelijke taken van de LUH's? Voor welke taken zijn de (middel)zware toestellen met name bedoeld en hoe zit het met de capaciteit van dat soort toestellen bij Europese bondgenoten? Waar zit het gebrek? Defensie heeft haar plannen getoetst aan de Headline Goal en het DCI. Hierover bent u geïnformeerd in de beleidsnota Europese Veiligheids- en Defensiebeleid van 25 juni 2001 (Kamernummer 27400 X, nr 48). Nederland kent prioriteit toe aan de versterking van het Europese crisisbeheersingsvermogen door het aanpakken van militaire tekortkomingen binnen het kader van de Navo en de EU, het eerste speerpunt van de defensiebegroting. Door de voorgenomen verwerving van (middel)zware helikopters draagt Nederland bij aan de versterking van de Europese transporthelikoptercapaciteit waaraan binnen het kader van de Headline Goal en DCI behoefte bestaat. De tekorten aan middelzware en zware helikopters zijn vooral gesignaleerd bij de invulling van de Europese Headline Goal. Het DCI zegt hierover dat Navo-bondgenoten hun luchttransportcapaciteiten moeten verbeteren om te kunnen voldoen aan de regelmatig terugkerende vraag (deployment requirements) naar de diverse typen helikopters ter ondersteuning van vredesoperaties en oefeningen. Zo maken internationale SFOR-eenheden gebruik van Nederlandse Cougars en heeft de Nederlandse luchtmobiele compagnie tijdens operatie Essential Harvest gebruikgemaakt van helikopters van andere landen. Met de verwerving van (middel)zware helikopters en de herschikking van de helikoptercapaciteit wordt tevens de LUH-behoefte ingevuld. Over de behoeftestelling wordt de Kamer naar verwachting nog dit jaar een A-brief aangeboden.

In EVDB-verband wordt thans gewerkt aan de Headline Goal Progress Catalogue (HPC), waarin onder meer wordt vastgesteld welke vorderingen zijn gemaakt ten aanzien van de diverse tekortkomingen. Met behulp van de HPC kan nader inzicht worden verkregen in de inspanningen van landen om militaire tekorten op te heffen.

22. Wat zijn de conclusies met betrekking tot het kerndepartement uit het rapport van het bureau Andersen, Elffers & Felix? 24. Het kerndepartement wordt zowel op het gebied van toezicht op het beleid als wat betreft de organisatie tegen het licht gehouden. De regering pleit ervoor om het toezicht te bundelen en de sectorale indeling te vervangen door een andere benadering. De Kamer zou hier ruim voor de begroting over worden geïnformeerd. Is deze informatie inmiddels beschikbaar? 26. Kan de Kamer beschikking krijgen over de evaluatie van het veranderingsproces? De Kamer ontvangt vóór de begrotingsbehandeling een brief over de voortgang van het veranderingsproces en over de wijzigingen in de topstructuur van het kerndepartement. Het rapport van de externe adviseur zal als bijlage worden aangeboden.

23. Kan de regering een overzicht geven van grote reorganisaties die de komende jaren binnen Defensie plaats gaan vinden? De regering heeft met de desbetreffende mededeling in de defensiebegroting willen aangeven dat de CDS vanuit zijn verantwoordelijkheid als corporate planner voortaan ook toeziet op de wenselijkheid al dan niet grotere reorganisaties door te voeren. Het gaat hier dus om een procedurele regeling van verantwoordelijkheden en niet om een vooraankondiging van feitelijk voorziene reorganisaties.

24. Het kerndepartement wordt zowel op het gebied van toezicht op het beleid als wat betreft de organisatie tegen het licht gehouden. De regering pleit ervoor om het toezicht te bundelen en de sectorale indeling te vervangen door een andere benadering. De Kamer zou hier ruim voor de begroting over worden geïnformeerd. Is deze informatie inmiddels beschikbaar? Zie het antwoord op vraag 22.

25. De rol van de Chef Defensiestaf (CDS) wordt versterkt van corporate planner naar opperbevelhebber. Een commissie zal dit gaan beoordelen. Komt de relatie met de bevelhebbers van de vier krijgsmachtonderdelen hiermee niet onder druk te staan en zal dit nadrukkelijk in het onderzoek van deze commissie worden betrokken? 27. In de begroting staat dat "het Defensie Crisisbeheersings (DCBC) een interservice samengestelde, volwaardige staf van de CDS wordt". Kan de regering aangeven wie er deel uit gaat maken van het DCBC? Hoe groot zal die volwaardige staf precies zijn? 28. Worden de Crisis Beheersingscentra van de krijgsmachtdelen opgeheven wanneer het DCBC interservice wordt samengesteld en wanneer een volwaardige staf gaat functioneren ten behoeve van de CDS?

Een interne werkgroep onderzoekt thans de manier waarop binnen het DCBC een joint structuur tot stand kan komen. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de commissie-Franssen zijn over de verdergaande bevoegdheden van de CDS nog geen nadere besluiten genomen. Deze externe commissie beoordeelt onder andere de maatregelen die sinds 1995 zijn genomen ter versterking van de rol van de CDS ten opzichte van de krijgsmachtdelen. Verder is de commissie gevraagd de gevolgen van de verschillende vormen van opperbevelhebberschap in het advies te betrekken, waaronder ook de mogelijke gevolgen voor de rol en de positie van de bevelhebbers.

26. Kan de Kamer beschikking krijgen over de evaluatie van het veranderingsproces? Zie het antwoord op vraag 22.

27. In de begroting staat dat "het Defensie Crisisbeheersings (DCBC) een interservice samengestelde, volwaardige staf van de CDS wordt". Kan de regering aangeven wie er deel uit gaat maken van het DCBC? Hoe groot zal die volwaardige staf precies zijn? 28. Worden de Crisis Beheersingscentra van de krijgsmachtdelen opgeheven wanneer het DCBC interservice wordt samengesteld en wanneer een volwaardige staf gaat functioneren ten behoeve van de CDS? Zie het antwoord op vraag 25.

29. De begroting maakt melding van samenwerking tussen de krijgsmachtonderdelen op vele gebieden. Onlangs is besloten de werving weer decentraal plaats te laten vinden. Hoe past deze ontwikkeling in het beleid zoals uiteengezet in de begroting? Waar dit mogelijk en doelmatig is, heeft een joint benadering de voorkeur. Bij de personeelsvoorziening is echter gebleken dat het doeltreffender is het volledige personeels-voorzieningsproces en de verantwoordelijkheid daarvoor integraal bij de krijgsmachtdelen onder te brengen. In de tweede en derde voortgangsrapportage personeelsvoorziening (Kamerstuk 2000-2001, 26 900, nr. 32 en nr. 38) is derhalve uiteengezet waarom de secties werving, die thans nog formeel onder DICO/DWS ressorteren, weer worden ondergebracht in de organisatie van het eigen krijgsmachtdeel. Bij de werving kan wel gezamenlijk in de behoefte aan sommige faciliteiten, bijvoorbeeld bij de selectie, worden voorzien (zoals door het onlangs opgerichte kennis- en expertisecentrum).

30. Betekent de impuls 'samenwerking van krijgsmachtdelen' dat op weg naar een uiteindelijk meer behoefte gestuurde middelentoekenning er steeds meer financiële ontschotting tussen de krijgsmachtdelen plaats gaat vinden? De krijgsmachtdelen treden in toenemende mate gezamenlijk op. Deze samenwerking is niet alleen zichtbaar bij de inzet in het kader van vredesoperaties, maar ook - zoals aangegeven in de begroting - op het gebied van materieelverwerving, opleidingen en de informatievoorziening (IV). Deze intensivering van de samenwerking impliceert weliswaar een doeltreffende en doelmatige aanwending van middelen, maar leidt niet automatisch tot een financiële ontschotting tussen de krijgsmachtdelen. Wel wordt periodiek bij de integrale beoordeling van de plannen van de krijgsmachtdelen bezien op welke wijze deze bijdragen aan de doelstellingen van Defensie. VBTB vergt een op output gerichte benadering waarin wordt nagegaan welke capaciteiten en (financiële) middelen van de krijgsmachtdelen voor deze resultaten noodzakelijk zijn. Op grond daarvan worden keuzes gemaakt ten aanzien van de capaciteiten van de krijgsmachtdelen. De (financiële) middelen van de krijgsmachtdelen vormen een afgeleide van hun bijdrage aan de doelstellingen van Defensie. Een voorbeeld van een (budgettaire) afweging die over de grenzen van de krijgsmachtdelen heen reikt, vormt de EVDB-voorziening die is opgenomen in beleidsartikel 11 over internationale samenwerking, en waarin de projecten van alle krijgsmachtdelen ter versterking van de Europese capaciteiten zijn samengebracht.

31. Hoe verlopen de voorbereidingen van CIMIC Group North? Doen zich knelpunten voor en zo ja, welke? De voorbereidingen van de oprichting van de CIMIC Group North verlopen voorspoedig. Een aandachtspunt is nog het verkrijgen van een juridische status voor de in vredestijd aanwezige Staf en de Staff Support Unit van de CIMIC Group North, met inbegrip van het daarbij behorende personeel. Om ook reservisten te betrekken bij de vulling van specialistische CIMIC-functies, wordt nauw samengewerkt met het Platform Defensie Bedrijfsleven. Inmiddels zijn de inventarisatie en de selectie van gegadigden voor deze functies begonnen.

32. Waaruit blijkt dat op elk niveau allerlei ontwikkelingen binnen de organisatie systematischer en vooral sneller aan de orde gesteld worden dan voorheen vaak het geval was? Met de Aanwijzing Secretaris-Generaal van 3 november 2000 is commandanten opgedragen bijzondere gebeurtenissen direct te melden. Bij bijzondere gebeurtenissen van ingrijpende aard vindt de melding rechtstreeks plaats aan de bewindslieden door of namens de CDS, de bevelhebbers of de commandant Dico. De melding wordt tevens doorgegeven aan de secretaris-generaal en de directeur Voorlichting. Bijzondere gebeurtenissen die minder belangrijk zijn, worden uitsluitend gemeld aan de directie Voorlichting. Daar vindt een schifting plaats. Afhankelijk van de ernst van de gebeurtenis wordt de melding vervolgens doorgeleid naar de bewindslieden en / of de secretaris-generaal en de CDS. In specifieke gevallen wordt een afschrift gezonden aan de directeur Juridische Zaken of de directeur-generaal Personeel. Meldingen van de Bevelhebber der Marechaussee over mogelijk strafbare feiten of aanwijzingen daarvoor, worden via de directeur Juridische Zaken en de secretaris-generaal aan de bewindslieden doorgegeven. Gebleken is dat bijzondere ontwikkelingen binnen de organisatie door deze procedure systematischer en sneller dan voorheen ter kennis van de leiding van het kerndepartement worden gebracht.

33. Kan de regering concreet aangeven welke uitbreidingen van de internetsite van Defensie beoogd worden? Behoort een interactieve internetsite tot die uitbreidingen? De internetsite van Defensie, die stamt uit 1996, is in 1999 ingrijpend vernieuwd. In 2000 is de Koninklijke landmacht met een internetsite begonnen, in 2001 gevolgd door de Koninklijke marine en de Koninklijke Militaire Academie. In 2002 zullen naar verwachting de Koninklijke luchtmacht, de Koninklijke marechaussee en het Dico een eigen site beginnen. De Defensie internetsite publiceert thans persberichten, Kamerbrieven en andere relevante officiële stukken. Ook verzorgt de internetredactie nieuwsberichten. Binnen enkele maanden wordt de internetsite verder uitgebreid met informatie over materieelprojecten en personeelsbeleid. Ook wordt de dienstverlening via de internetsite van Defensie uitgebreid met een evenementenkalender in het kader van de publieke presentatie Defensie. De internetsite van Defensie zal in 2002 ook interactief kunnen worden gebruikt.

34. Waarom wordt in 2002 in De Peel begonnen met de infrastructuur voor een gezamenlijk luchtverdedigingcentrum terwijl de toegezegde studie over de luchtverdediging die in het voorjaar 2001 naar de Kamer zou worden gestuurd de Kamer nog steeds niet heeft bereikt en tevens de door de Kamer gestelde vragen nog steeds niet zijn beantwoord? De Kamer wordt op zeer korte termijn geïnformeerd over de uitkomsten van de middelen- en organisatiestudies betreffende de grondgebonden luchtverdediging.

35. Aan welke moderne communicatiemiddelen denkt de regering om de contacten tussen de departementsleiding en de organisatie te verbeteren? Hierbij wordt gedacht aan het intranet dat binnen de defensieorganisatie beschikbaar is. Thans hebben reeds ongeveer 30.000 medewerkers van Defensie via verschillende netwerken toegang tot het intranet. Midden 2002 zullen ongeveer 45.000 medewerkers erop zijn aangesloten. De andere medewerkers kunnen gebruikmaken van informatiezuilen die er in de loop van 2002 en 2003 komen. De manier waarop de departementsleiding voor mededelingen en informatie van het intranet zal gebruikmaken, is nog onderwerp van studie. Er wordt ook extern advies ingewonnen.

36. Wat is een "dashboard-CDS"? Om inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van de operationele eenheden van de defensieorganisatie, zal CDS een overzicht met aan eenheden gekoppelde indicatoren ontwikkelen. Deze indicatoren geven zowel de beschikbaarheid als het voortzettingsvermogen van deze eenheden aan. Aldus fungeren deze indicatoren als een dashboard-CDS, waarop in een oogopslag belangrijke informatie beschikbaar is.

37. Wat gebeurt er met de middelen die niet uitgegeven worden als gevolg van de wervingsresultaten en de daaruit voortvloeiende onderbezetting? Beleidsterreinen baseren hun personeelsbegroting op een verwachte gemiddelde personele sterkte. Als deze sterkte niet wordt gerealiseerd, vallen gelden vrij. In beginsel hebben de beleidsterreinen de bevoegdheid deze gelden elders binnen de exploitatie aan te wenden. Een kleiner aantal personeelsleden dan was geraamd, betekent namelijk vaak dat extra capaciteit moet worden ingehuurd of dat meer taken moeten worden uitbesteed om de opgedragen werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Daarnaast staan tegenover financiële meevallers dikwijls ook (andere) financiële tegenvallers die op deze manier kunnen worden opgevangen.

38. Hoeveel bedroeg per krijgsmachtdeel het aantal vlag- en opperofficieren de laatste vijf jaar? Bij de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de ontwerpbegroting 2001 is in antwoord op vraag 2 een overzicht gegeven van de aantallen vlag- en opperofficieren voor de periode 1991 tot en met 2000 (TK 2000-2001, 27 400 X, nr.8). In aanvulling hierop treft u onderstaand de overeenkomstige gegevens aan per januari 2001. KM : 22 KL : 39 Klu : 23 Kmar : 3 Overig : 16 Totaal : 103

39. In hoeverre wordt een individueler gericht personeelsbeleid door lijnchefs gedragen? 62. In hoeverre werken leidinggevenden in de praktijk mee aan de mogelijkheid tot het maken van individuele keuzemogelijkheden? De verschillende rechtspositionele regelingen bieden voldoende mogelijkheden om hiermee ook op lager niveau in de organisatie flexibel om te gaan. De beleidsterreinen hebben hun leidinggevenden opgedragen deze regelingen welwillend toe te passen. Lijnfunctionarissen kunnen bijvoorbeeld met hun medewerkers afspraken maken over de toepassing van de arbeidstijdverkorting of -verlenging in hun werkrooster. Voor militairen geldt daarbij overigens dat de verkorting van de werkweek in beginsel in spaaruren wordt uitgedrukt. In rapportages over de tweede helft van 2001 zijn op dit punt geen knelpunten naar voren gekomen.

40. Op welke wijze worden voor oudere werknemers voorzieningen getroffen? In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2001 2003 is overeengekomen dat vanaf de leeftijd van 50 jaar de gevolgen van het ouder worden een vast onderwerp in het jaarlijkse functioneringsgesprek vormen. Voorts wordt een actief preventiebeleid ontwikkeld om het oudere werknemers mogelijk te maken zo lang mogelijk te blijven werken en om voortijdige dienstbeëindiging te voorkomen. Een breed samengestelde werkgroep is hiermee aan de slag. In het voorjaar van 2002 wordt de communicatie over leeftijdsbewust personeelsbeleid geïntensiveerd.

41. Hoe denkt de regering ertoe bij te dragen dat bij Defensie meer arbeidsongeschikten aan de slag kunnen? Welke concrete maatregelen worden daartoe genomen? Onlangs is een reïntegratiebeleid van kracht geworden dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte militairen die dienst-ongeschikt zijn verklaard meer mogelijkheden biedt voor plaatsing bij het burgerpersoneel van Defensie. Daarnaast is op krijgsmachtdeelniveau de ziekteverzuimbegeleiding geïntensiveerd en is een groot aantal verantwoordelijken door middel van opleidingen bewust gemaakt van het belang hiervan. Dit beleid zal, mede in het kader van de wetsontwerpen Structuur van de Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) en Poortwachter, nog verder worden aangescherpt. Daarbij zullen het streven om meer arbeidsongeschikten in de arbeidsorganisatie op te nemen en de eisen die de organisatie worden stelt, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen.

42. Op welke wijze zal er tegemoet worden gekomen aan militairen die te maken hebben met meer dan het normale aantal uitzendingen? Bij militairen die, dikwijls op vrijwillige basis, vaker dan normaal worden uitgezonden, wordt nauwkeurig bezien in hoeverre die uitzendingen voor de organisatie noodzakelijk of wenselijk zijn. Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de individuele werknemer. Ook wordt tijdens de uitzending zo nodig extra aandacht besteed aan het thuisfront van de uitgezonden militair. Voorts kan bij een functietoewijzing, vooral als een bevordering aan de orde is, het uitzendverleden een belangrijke rol spelen.

Er zal geïnventariseerd worden waar het afgenomen vertrouwen bij personeel aan te wijten is. In hoeverre zijn deze gegevens al bij Defensie bekend? Met de centrales van overheidspersoneel is, los van de afspraken in het kader van het arbeidsvoorwaardenakkoord, overeengekomen gezamenlijk de signalen over onvrede, verzuring en afgenomen vertrouwen in kaart te brengen en te onderzoeken. Weliswaar zijn er inmiddels signalen en denkbeelden bekend, maar het is nog niet duidelijk of de deze ook feitelijke knelpunten betreffen.

Kan de regering aangeven op welke concrete wijze het knelpunt 'functietoewijzingsproces' verbeterd gaat worden? Zijn hier al ideeën over en zo ja welke? Ieder beleidsterrein beziet thans of het functietoewijzings-proces verder kan worden verbeterd. Daarbij is meer aandacht voor het individu het uitgangspunt. Het uiteindelijke doel is een betere samenhang te bewerkstelligen tussen de wensen van de individuele werknemer en de behoeften van de organisatie. Doelstellingen zijn voorts evenwichtige verdeling van de werklast en een zo groot mogelijke spreiding van de uitzenddruk.

45. Eén van de maatregelen voor een betere werving en selectie is de omvorming van Defensie Werving en Selectie (DWS) tot een facilitair keurings- en selectiecentrum. Zal dit centrum buiten Defensie worden geplaatst en wordt er gedacht aan het uitbesteden van de werving en selectie? Het facilitair keurings- en selectiecentrum wordt niet buiten Defensie geplaatst, maar zal onder het Dico ressorteren.

46. Welke maatregelen zullen getroffen worden om de positie en de kwaliteit van instructeurs te verbeteren? In het kader van de CAO 2001-2003 zijn de sociale partners overeengekomen het budget voor differentiatie in beloning met een bedrag van f 20 mln te verhogen. Met behulp van het bestaande instrumentarium voor binding en beloning van werknemers zal dit bedrag mede worden aangewend voor de versteviging van de positie van de instructeursfunctie in het loopbaanbeleid. De krijgsmachtdelen treffen thans verschillende interne maatregelen om de positie en de kwaliteit van instructeurs te verbeteren. Zo voert de Koninklijke landmacht de verbeter-maatregelen militaire instructie uit. Een maatregel is het ontwikkelen van een nieuw loopbaanbeleid, waarbij de vervulling van de instructeursfunctie integraal deel van het loopbaanbeleid van onderofficieren wordt. De algemene militaire opleiding wordt voorts verlengd van drie naar vier maanden, zodat onder andere de werklast van de instructeurs vermindert. Ook wordt de ondersteuning van de instructeurs verbeterd en worden voor hen loopbaanpatronen ontwikkeld. Ten slotte is aan de opleiding van instructeurs een militair certificaat verbonden. De eerste certificaten militair instructeur zijn op 10 mei 2001 uitgereikt. Bij de Koninklijke marine is de instructeursfunctie geen knelpuntcategorie. Naar aanleiding van een eind 2000 gehouden onderzoek wordt, door het aanbieden van extra opleidingen; wel geïnvesteerd in de verbetering van de kwaliteit van de marine-instructeurs. Bij de Koninklijke luchtmacht worden instructeursfuncties in het algemene loopbaanbeleid geïntegreerd en wordt de herkenbaarheid van de instructeurs verhoogd. Bij de Koninklijke marechaussee wordt in het kader van het nieuwe personeelsbeleid een specialisme opleiding in het loopbaanbeleid ontwikkeld. 47. Welke kengetallen worden gehanteerd om vast te stellen of de maatregelen op personeelsgebied ook effect hebben? De belangrijkste criteria om te beoordelen of de verschillende maatregelen het gewenste effect hebben zijn de in- en uitstroomcijfers. Een stijgend aanstellingsresultaat duidt er op dat de maatregelen op het gebied van werving en selectie een positief resultaat opleveren, terwijl een vermindering van de niet-reguliere uitstroom duidt op een doeltreffende inzet van bindingsmaatregelen. Periodieke personeelsonderzoeken en exit-interviews kunnen dit beeld vervolgens aanvullen. De kengetallen met betrekking tot in-, door- en uitstroom maken al deel uit van de financiële verantwoording. Overigens kan op deze wijze wel het effect van het gehele pakket aan maatregelen worden beoordeeld, maar is het niet altijd mogelijk het effect van de afzonderlijke maatregelen te meten.

48. Wordt met de aanstellingsopdracht van 832 BOT'ers bij voorbaat al genoegen genomen met een extra tekort van circa 700 BOT'ers? De arbeidsmarktsituatie, de opleidingscapaciteit en financiële overwegingen leiden ertoe dat de begroting-2002 inderdaad berust op een reële instroom van 823 in plaats van 1.538 nieuwe BOTers. Het betreft overigens slechts 2,3 procent van de totale begrotingssterkte van 30.000 BOT´ers.

49. Welke concrete maatregelen zijn in 2002 voorzien om het opleidingsverloop terug te brengen? Tot welk percentage moet dit verloop eind 2002 zijn gedaald? 50. In 2004 moet het opleidingsverloop zijn gereduceerd tot maximaal tien procent. Wat is het opleidingsverloop op dit moment en hoe hoog zal het percentage zijn in 2003 om in 2004 tien procent te kunnen halen? De doelstelling is om in 2004 het opleidingsverloop te reduceren tot maximaal 10 procent. De percentages opleidingsverloop over 2001 zullen niet veel verschillen van die van 2000. Er zijn geen separate doelstellingen voor 2002 en 2003 geformuleerd. Inmiddels zijn diverse maatregelen getroffen om het opleidingsverloop terug te dringen. De belangrijkste daarvan is de verlenging van de Algemene Militaire Opleiding (AMO) bij de Koninklijke landmacht. In augustus jl. is bij drie schoolbataljons de herziene AMO van vier maanden begonnen. Later volgt ook het schoolbataljon Luchtmobiel. De nieuwe AMO gaat uit van een geleidelijker opbouw van het opleidings-programma. Naar verwachting leidt deze maatregel tot een aanzienlijke daling van het opleidingsverloop. In de loop van 2002 worden de eerste resultaten verwacht. 51. Kan de regering toelichten wat de maatregel "bevordering van de samenhang tussen de onderdelen van het personeelsvoorzieningenproces door elk van de krijgsmachtdelen verantwoordelijk te maken voor de gehele keten" in gewoon Nederlands betekent? Krijgsmachtdelen worden verantwoordelijk voor het gehele personeelsvoorzieningsproces, vanaf de eerste voorlichting tot en met de plaatsing op functie.

52. Hoe groot is per krijgsmachtdeel de kwalitatieve mismatch? De kwalitatieve mismatch is grotendeels het gevolg van het sociale beleid dat tijdens reducties en reorganisaties is gevoerd. Omdat de uitvoering van dit beleid grotendeels decentraal geschiedt, ontbreekt een nauwkeurig beeld van de omvang ervan.

53. Kan de regering aangeven in welke mate het brede pakket aan maatregelen de verwachting rechtvaardigt dat de personeelssituatie in de toekomst zal verbeteren? Het brede pakket aan maatregelen heeft tot doel zowel de instroom van personeel te bevorderen als de ongewenste uitstroom tegen te gaan. Daarnaast is een aantal maatregelen gericht op het terugdringen van de uitval tijdens keuring en selectie, de opkomst en de initiële opleiding. Hierdoor zal zowel het aantal aanstellingen als de gemiddelde verblijfsduur kunnen toenemen. Voorts wordt een aantal maatregelen genomen met het oog op de binding en het behoud van zittend personeel. Deze combinatie van maatregelen, en vooral de breedte van het pakket, biedt een reële kans op verbetering van de personeelssituatie.

54. De presentatie van de personeelsvoorziening is op dit moment moeilijk te begrijpen. De discussie hierover speelt echter al langer. Waarom is bij deze begroting de presentatie niet verbeterd? Wat houdt dit tegen? De presentatie van cijfers over de personeelsvoorziening is direct gerelateerd aan de interne bedrijfsvoering en het plannings- en begrotingsproces. Daarbij spelen verschillende elementen een rol. De complexiteit hiervan kan, zo is het afgelopen jaar gebleken, aanleiding geven tot (begrips-) verwarring. In de komende periode wordt een vereenvoudigde presentatie ontwikkeld van cijfers over de personeelsvoorziening en de vulling van de krijgsmacht, gekoppeld aan het ambitieniveau. De gevolgen hiervan voor de informatievoorziening aan het parlement zullen in de financiële verantwoording 2001 zichtbaar worden.

55. Op welke wijze onderzoekt Defensie of in de toekomst de inzet van reservisten in een eenheidsverband bij crisisbeheersingsoperaties mogelijk en wenselijk is? Wie voert het onderzoek uit, wanneer is het gestart en wanneer is het onderzoek afgerond? Onlangs is een werkgroep onder leiding van de CDS ingesteld die zich bezighoudt met de behoefte aan reservisten. In dat werkverband zijn naast het kerndepartement ook de overige beleidsterreinen vertegenwoordigd. De werkgroep richt zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van de inzet van reservisten (zowel individueel als in eenheidsverband) ten behoeve van alle taken van de krijgsmacht. Daarbij wordt tevens aandacht besteed aan de gevolgen die de recente terroristische aanslagen zouden kunnen hebben voor de inzet van de krijgsmacht ter ondersteuning van de civiele autoriteiten.

56. Overwogen wordt om de categorie-indeling tussen BBT en BOT op te heffen. Wat betekent dit voor het uitgangspunt met betrekking tot de samenstelling van de krijgsmacht 60:40-verhouding? Betekent dit dat elke militair voortaan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgt? Hoe wil Defensie deze beleidswijziging invullen en wat betekent dit voor de registratie? 57. De regering overweegt in de toekomst al het personeel aan te stellen als BOT en voorzieningen te treffen in het beheer en de rechtspositie van personeel om tussentijds het dienstverband te beëindigen. Kan zij aangeven wat de organisatorische en financiële consequenties hiervan zijn? Wanneer denkt Defensie tot deze beleidswijziging over te gaan? De gevolgen van de eventuele opheffing van het onderscheid tussen BOT en BBT worden thans geïnventariseerd. Daarbij gaat het zowel om rechtspositionele, financiële als organisatorische gevolgen. De besluitvorming over de implementatie en het te volgen tijdschema zal op deze inventarisatie berusten. Uitgangspunt daarbij is dat elke militair voor onbepaalde tijd wordt aangesteld, met daaraan gekoppeld de mogelijkheid om wederzijds tussentijds het dienstverband te beëindigen. Overigens blijven de in het kader van de Defensienota in gang gezette verjonging en flexibilisering van het personeelsbestand centraal staan.

58. De regering stelt dat bij de begeleiding van personeel een uitwisseling van personeel tussen Defensie en andere organisaties van belang is. Kan de regering aangeven of er contracten met grote organisaties bestaan? Hoe verlopen de contracten met ziekenhuizen inzake de beschikbaarheid van medisch personeel? 121. Hoeveel van de vijftien contracten met relatieziekenhuizen inzake medische teams zijn er al gerealiseerd? Indien er sprake is van stagnatie ten opzichte van de oorspronkelijke planning, waaraan is deze te wijten? De onder het Platform Defensiebedrijfsleven ressorterende werkgroepen arbeidsmarkt hebben de eerste resultaten geboekt. Met Transport & Logistiek is een stageproject gestart waarbij militairen ervaring kunnen opdoen bij een transportbedrijf in de omgeving waar zij wonen. Een samenwerkingovereenkomst met de Politie is bijna rond. Inzake de relatieziekenhuizen zijn door de projectorganisatie Implementatie samenwerking Defensie en Relatieziekenhuizen (IDR) inmiddels met elf civiele ziekenhuizen contracten gesloten. Met twee ziekenhuizen worden de besprekingen binnenkort voltooid. Voor de resterende behoefte aan twee ziekenhuizen vinden oriënterende besprekingen plaats met verschillende ziekenhuizen. Er is geen sprake van stagnatie.

59. Op welke plaatsen zullen loopbaanservicecentra worden ingericht en wanneer zullen deze gerealiseerd zijn? Loopbaanservicecentra worden ingericht bij de centrale organisatie en bij de Koninklijke landmacht. Bij de overige beleidsterreinen wordt nog onderzocht wat de meest doeltreffende manier is om dergelijke centra in te richten. Het loopbaanservicecentrum bij de centrale organisatie is reeds operationeel. De centra bij de Koninklijke landmacht zullen in twee fasen worden ingevoerd: de eerste fase in 2002 en de tweede fase (die volledige deconcentratie van de loopbaanbegeleiding behelst) in 2003. Bij de Koninklijke marechaussee wordt ernaar gestreefd een loopbaanservicecentrum gelijktijdig in te voeren met de reorganisatie van de Staf Koninklijke marechaussee. Bij de overige beleidsterreinen is nog geen definitief tijdschema bekend.

60. Hoe pakt de flexibilisering van de arbeidsduur in de praktijk uit? Kiest het personeel met name voor een korte of voor een langere werkweek? Is er differentiatie naar bepaalde groepen (bijvoorbeeld ouderen die liever korter werken en jongeren die liever langer werken)? Vanaf 1 juli 2001 heeft het defensiepersoneel de mogelijkheid om de arbeidsduur van het rooster voor de duur van een kalenderjaar met twee uren per week te verlengen of te verkorten. Voor de tweede helft van 2001 heeft 24 procent van het defensiepersoneel dat voor deze voorziening in aanmerking komt, gekozen voor een kortere werkweek en 23 procent voor een langere werkweek. Door 53 procent is van de keuzemogelijkheid dus geen gebruik gemaakt. Wat differentiatie naar bepaalde groepen betreft, blijkt dat militairen meer gebruik maken van de mogelijkheid tot verlenging van de werkweek, terwijl burgerambtenaren vaker opteren voor verkorting van de werkweek.

61. Hoeveel militairen hebben in 2000 besloten om na te dienen? Betekent dit dat nadienen niet meer afhankelijk wordt van de behoefte van de organisatie maar dat elke individuele militair een 'recht op nadienen' heeft? In 2000 was de aanwas van vrijwillig nadienende militairen als volgt: Koninklijke marine: 17 Koninklijke landmacht: 23 Koninklijke luchtmacht: 30 Koninklijke marechaussee: 6 Totaal: 76

Mede als gevolg van het demografische proces van ontgroening en vergrijzing heeft Defensie - evenals andere werkgevers - te maken met schaarste op de arbeidsmarkt. Het bieden van de mogelijkheid om na te dienen is één van de middelen om die schaarste te verminderen. Daarom is in het akkoord arbeidsvoorwaardenbeleid 2000-2001 van februari jl. - in het verlengde van de verplichte verhoging van de ontslagleeftijd van militairen - afgesproken om militairen die op grond van het overgangsrecht niet met die verhoging te maken krijgen de mogelijkheid te bieden vrijwillig na te dienen. Mede vanwege de krapte op de arbeidsmarkt staat het hanteren van een -materieel- recht op nadienen voor deze groep militairen niet op gespannen voet met de behoefte van de organisatie. De maatregel draagt er bovendien toe bij dat de overdracht van kennis en ervaring van de thans voor leeftijdsontslag in aanmerking komende babyboomgeneratie over een langere periode kan worden gespreid.

62. In hoeverre werken leidinggevenden in de praktijk mee aan de mogelijkheid tot het maken van individuele keuze-mogelijkheden? Zie het antwoord op vraag 39.

63. Kan de regering een overzicht geven van de bijzondere eisen en beperkingen die aan militair personeel worden gesteld? Voor het waarborgen van de beschikbaarheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht worden aan militairen eisen gesteld die in andere arbeidsorganisaties in mindere mate of niet in combinatie met elkaar worden gesteld. Daarbij gaat het allereerst om de plicht tot het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen taken. De militair kan daarbij worden opgedragen zijn taken onder levensbedreigende omstandigheden uit te voeren. De militair kan overal ter wereld worden ingezet. Daarmee hangt ook de verplichting samen om voor een bepaalde periode na aanstelling tot het personeel te blijven behoren, waarbij een ontslagaanvraag kan worden afgewezen. Voorts maakt een militair, nadat hij de dienst heeft verlaten, nog een tijd deel uit van het reservepersoneel en kan hij in die hoedanigheid weer in dienst worden geroepen. Ook moet de militair soms structureel andere werkzaamheden verrichten dan welke tot zijn functie behoren. Deze zijn soms zelfs helemaal niet gerelateerd aan het militaire beroep. Om de beschikbaarheid van de krijgsmacht te waarborgen, gelden zo nodig een bereikbaarheidsplicht en alarmbereikbaarheid en een in zekere mate geleid vakantieverlof. Verder moet de militair er rekening mee houden dat hij regelmatig en langdurig van huis is ten gevolge van uitzending. Bij inzet kan sprake zijn van een afwijkende arbeidstijd. Voorts moet de militair zijn opgewassen tegen lichamelijke gevaarfactoren, zoals een zware fysieke belasting en optreden onder extreme omstandigheden (kou, hitte, vochtigheid). Ook kan hij worden geconfronteerd met (posttraumatische) stress en een verhoogde kans op ongelukken (ten gevolge van werken met zwaar materieel, wapensystemen en explosieven), alsmede met gezondheidsrisicos onder operationele werkomstandigheden. Militairen moeten zich neerleggen bij beperkingen die worden opgelegd aan hun persoonlijke vrijheid. Het gaat daarbij niet alleen om de - wettelijk verankerde - restricties ten aanzien van grondrechten, maar ook om een relatief strikt stelsel van normen en waarden dat binnen de organisatie geldt en verscherpte gedragsnormen (die ook van toepassing zijn buiten de eigenlijke werksituatie). Hierop zijn ook de specifieke handhavingsinstrumenten in het militair straf- en tuchtrecht van toepassing. Ten slotte is er een verplichte binding aan de militair geneeskundige dienst met een eveneens verplichte arbeidsvoorwaardelijke ziektekostenvoorziening. Daarnaast spelen feitelijke inconveniënten ten aanzien van woon- en leefomstandigheden een rol. Hiertoe behoren: verplicht gehuisvest worden met geringe privacy; ook buiten de diensturen in de werkomgeving verkeren; regelmatige functie- en standplaatswijzigingen, met mogelijk als gevolg lange afstanden tussen wonen en werken, een weekendhuwelijk, of regelmatig verhuizen met de bijbehorende druk op sociale en gezinsomstandigheden.

64. Kan de regering concreet aangeven wat het streven is als het gaat om een korte uitzendperiode, gecombineerd met een ruime recuperatieperiode? Voor vredesbewarende operaties geldt een maximum uitzendduur van zes maanden en de bepaling dat de tijd tussen twee uitzendtermijnen tenminste twaalf maanden moet bedragen. Er wordt gestreefd naar flexibilisering van uitzendtermijnen zodat de uitzendduur waar mogelijk korter wordt dan zes maanden en de tijd tussen twee uitzendtermijnen langer wordt dan twaalf maanden. Zie ook het antwoord op vraag 8.

65. Wanneer wordt het family support-programma van kracht? De besluitvorming over de family support-activiteiten wordt naar verwachting eind 2001 voltooid. Aansluitend zal met de uitwerking en de uitvoering van de aanbevelingen worden begonnen. Het family support-beleidsraamwerk behelst een groot aantal nieuwe initiatieven van uiteenlopende aard en complexiteit. Sommige initiatieven, zowel op het terrein van thuisfrontzorg bij vredesmissies als op het terrein van ondersteuning van het thuisfront bij plaatsingen in het buitenland, vergen nog nader overleg en coördinatie. Dit beleid zal dus niet in één keer worden uitgevoerd.

66. Wat zijn de meest recente ziekteverzuimcijfers, uitgesplitst naar krijgsmachtdeel? Onderstaand overzicht geeft het ziekteverzuim van de krijgsmachtdelen over 2000 weer. Hier is zwangerschapsverlof niet bij inbegrepen. Koninklijke marine Militair: man: 2,15%; vrouw: 3,80%; totaal 2,31% Burger: man: 8,00%; vrouw: 9,63%; totaal 8,23% Koninklijke landmacht Militair: man: 6,60% ; vrouw: 11,20%; totaal 6,90% Burger: man: 9,30%; vrouw: 12,30%; totaal 9,80% Koninklijke luchtmacht Militair: man: 5,50% ; vrouw: 8,90%; totaal 5,70% Burger: man: 7,70%; vrouw: 10,20%; totaal 8,20% Koninklijke marechaussee Militair: man: 4,80%; vrouw: 7,00%; totaal 5,00% Burger: man: 7,80%; vrouw: 13,70%; totaal 9,80%

67. In welke vorm zal het Bureau Ethiek en Krijgsmacht gehandhaafd blijven? Het bureau blijft samengesteld uit twee externe ethici, die hun taken vervullen in combinatie met taken elders in de samenleving. Mede daardoor kan het bureau zijn scharnierfunctie tussen samenleving en krijgsmacht vervullen. Gezien de hechte relatie tussen de opleidingen van militairen en het ontwikkelen en verzorgen van ethiek-onderwijs blijft het bureau ingebed in de structuur van het IDL.

68. Kan de regering aangeven wat het investeringspercentage (exclusief infrastructuur) per krijgsmachtdeel is voor 2002? 71. De regering voorziet een gemiddelde investeringsquote van 20 procent. Kan zij de investeringsquote per krijgsmachtonderdeel aangeven? In onderstaand overzicht wordt per krijgsmachtdeel de investeringsquote over 2002 weergegeven:

Koninklijke Marine (investeringsquote excl. Infrastructuur): 25,3 Koninklijke Marine (investeringsquota incl. infrastructuur): 29,0 Koninklijke Landmacht (investeringsquote excl. Infrastructuur): 16,8 Koninklijke Landmacht (investeringsquota incl. infrastructuur): 21.4 Koninklijke Luchtmacht (investeringsquote excl. Infrastructuur): 23,1 Koninkljike Luchtmacht (investeringsquota incl. infrastructuur): 21,4 Koninklijke Marechaussee (investeringsquote excl. Infrastructuur): 6,3 Koninklijke Marechaussee (investeringsquota incl. infrastructuur): 11.2 Deze quota variëren jaarlijks en laten zich, in verband met de verschillen per krijgsmachtdeel lastig vergelijken.

69. Aan de versterking van de arbeidsmarktpositie van Defensie worden extra middelen toegevoegd. Kan de regering aangeven wat de 22 miljoen (f 48,5 miljoen) voor de nieuwe rang- en bevorderingssystematiek voor soldaten van de Koninklijke Landmacht en Koninklijke Luchtmacht behelst? Wat is in het 'convenant fysieke belasting' overeengekomen? Met de Centrales van overheidspersoneel is overeengekomen de salarispositie van soldaten als volgt te verbeteren. Bij de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht wordt de huidige stand van soldaat en soldaat der eerste klasse vervangen door de stand van soldaat der derde klasse, soldaat der tweede klasse en soldaat der eerste klasse met aangepaste bevorderingsmomenten. De huidige salarisschalen voor de soldaat, de soldaat der eerste klasse en de korporaal (Kl/Klu) worden aangepast tot salarisschalen voor de soldaat der derde klasse, de soldaat der tweede klasse en de soldaat der eerste klasse. De huidige schaal voor de korporaal der eerste klasse wordt een gemeenschappelijke schaal voor de korporaal en de korporaal der eerste klasse. Bij bevordering van korporaal naar korporaal der eerste klasse wordt één extra periodiek toegekend zonder wisseling van salarisschaal. Als overgangsmaatregel geldt dat bij invoering van de maatregel aan korporaals der eerste klasse eenmalig één extra periodiek wordt toegekend. Met de maatregel is structureel 22 miljoen euro gemoeid. Naar verwachting zal begin 2002 het convenant fysieke belasting worden gesloten door de staatssecretaris van Defensie, de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Centrales van overheidspersoneel Sector Defensie. In dit convenant worden afspraken vastgelegd over een verminderde fysieke belasting. Voor de concretisering hiervan wordt thans onderzoek verricht naar de fysieke belasting in diverse functiegroepen, zodat daaraan realistische uitvoeringstermijnen kunnen worden verbonden. Tevens vindt onderzoek plaats naar de technische mogelijkheden in dit verband. De resultaten van deze trajectonderzoeken worden door het ministerie van SZW gepubliceerd.

70. Kan de regering naast de opsomming 'wat doen de krijgsmachtdelen in 2002' ook een (dergelijk) overzicht geven van de Centrale Organisatie (CO) en de daaronder ressorterende diensten zoals het Defensie Interservice Commando (DICO), de Defensie Telematica Organisatie (DTO), et cetera? De desbetreffende opsomming komt neer op het antwoord op de vraag wat Defensie in 2002 doet voor de uitvoering van de belangrijkste beleidsvoornemens en veranderdoelstellingen uit de Defensienota-2000, voor zover die niet reeds elders in de beleidsagenda aan de orde zijn gekomen. Zo behelst speerpunt 2 reeds het Veranderingsproces en richt speerpunt 3 zich op het personeelsbeleid. De versterking van de centrale regie over materieelprojecten komt in speerpunt 4 aan de orde. De artikelsgewijze toelichting van de defensiebegroting gaat nader in op de beleidsvoornemens van de verschillende organisatie-elementen van Defensie in 2002. Voor het Dico zijn deze verwoord in beleidsartikel 05. De doelstellingen van DTO, dat een onderdeel is van het Dico, zijn opgenomen in paragraaf 4.1.

71. De regering voorziet een gemiddelde investeringsquote van 20 procent. Kan zij de investeringsquote per krijgsmachtonderdeel aangeven? Zie het antwoord op vraag 68.

72. Hoe kan een toegenomen diversiteit van materieel tot niet voorziene hogere materieellasten leiden? De diversiteit berust toch op een bewust aankoopbeleid? Defensie voert een zorgvuldig materieelkeuzebeleid waarbij vanzelfsprekend ook de levensduurkosten worden betrokken. Desondanks is het niet altijd mogelijk een 100 procent betrouwbare schatting te maken van de te verwachten instandhoudingskosten, bijvoorbeeld omdat ook in andere landen nog geen ervaring met het desbetreffende materieel was opgedaan. Daarnaast leidt een gewijzigd en intensiever gebruik van het materieel tot hogere exploitatiekosten dan aanvankelijk was voorzien.

73. Wat zijn de kosten van het aanbrengen van de 'Longbow'-radar op de Apache-helicopter? Hoe noodzakelijk is deze radar? De kosten van het aanbrengen van het Longbow-radar zijn nog niet precies vast te stellen. Overigens zijn alle Nederlandse Apaches reeds uitgerust met de benodigde voorzieningen voor de installatie van dit systeem. De Longbow-radar verbetert de operationele doeltreffendheid van de Apache in het hoge deel van het geweldsspectrum. Het is met deze radar bovendien mogelijk gevechtsinlichtingen te verzamelen, waardoor de overlevingskans van het wapensysteem alsmede de vliegveiligheid worden vergroot. Met deze inlichtingen kan tevens beter worden voorzien in de inlichtingenbehoefte van de diverse commandanten. De operationele behoefte aan de Longbow-radar moet worden afgewogen tegen een aantal andere opties voor verbetering van de Apache-D. De belangrijkste ontwikkelingen op dit gebied zijn de verbetering van de zelfbeschermingsapparatuur en van de infrarood doeldetectie- en doelidentificatiesystemen. In verband met de beperkte budgettaire ruimte krijgt de verbetering van de zelfbeschermingsapparatuur vooralsnog voorrang boven de verwerving van het Longbow-systeem.

74. Wordt de vermindering van het beschikbare bedrag in 2002 ( 7.017,3 miljoen oftewel f 15.438 miljoen) ten opzichte van 2001 ( 7.257,4 miljoen oftewel f 15.966,3 miljoen) veroorzaakt doordat in 2001 veel uitgaven van 2000 zijn meegenomen, onder andere in verband met de CAO-onderhandelingen? Zijn er nog andere dan genoemde oorzaken? De voornaamste oorzaken voor het verschil tussen de budgetten van deze jaren zijn, naast de in de vraag al genoemde gelden in verband met de CAO-onderhandelingen, het in de eindejaarsmarge inbegrepen deel van de niet in 2000 gerealiseerde eerste 200 miljoen EVDB-gelden, de in de tabel op bladzijde 30 vermelde bedragen die in de loop van 2001 aan deze begroting voor EVDB zijn toegevoegd ( 45,4 miljoen) en, ten slotte, hogere uitgaven voor Vredesoperaties ( 47,5 miljoen).

75. Kan de regering in een tabel weergeven op welke wijze in de begrotingen van 1999 tot en met 2002 bezuinigingen en extra toevoegingen plaatsvinden? Kan de regering daarbij structurele bezuinigingen (regeerakkoord), taakstellingen en dergelijke, incidentele onttrekkingen en zowel structurele als incidentele toevoegingen bij de begroting weergeven? Laat de eindbalans in deze vier jaar een bezuiniging of een verhoging van de begroting zien? Onderstaand zijn in tabelvorm weergegeven de voor Defensie relevante structurele en incidentele taakstellingen en toevoegingen gedurende deze kabinetsperiode. De beleidsmatige mutaties worden globaal toegelicht. Ten eerste is het totale verschil aangegeven tussen de in de ontwerpbegroting 1998 opgenomen reeksen voor de jaren 1999-2002 en de onderhavige begroting 2002. Vervolgens zijn de verwerkte taakstellingen weergegeven. Als eerste is de taakstelling naar aanleiding van het regeerakkoord 1998 verwerkt in de begroting 1999. Het betreft hier een in de Defensienota 2000 nader met maatregelen ingevulde reeks van structureel 375 miljoen ( 170,2 miljoen) plus de te realiseren bezuiniging op de uitkeringswet van de militairen in samenhang met het langer blijven dienen (zie Defensiebegroting 1999, bladzijde 54 en de Defensiebegroting 2000, bladzijde 38). Voorts is in de begroting 1999 een structurele korting verwerkt aangezien slechts een kwart van de reguliere prijsbijstelling 1998 is toegekend. Met de Voorjaarsnota 1999 zijn de kasritmeproblematiek en de taakstelling efficiencybesparing ten laste van de Defensiebegroting verwerkt. De budgettoevoegingen betreffen de volgende items: bij de behandeling van de Defensienota 2000 in de Tweede Kamer zijn, aansluitend op de al eerder naar aanleiding van de Algemene Politieke Beschouwingen aanvaarde motie van het lid Dijkstal vanwege de personele knelpunten met betrekking tot vredesoperaties, aanvullende middelen beschikbaar gesteld om een betere invulling van de Defensienota te bereiken. Deze zijn met de Voorjaarsnota 2000 verwerkt en betroffen onder andere ook het aanhouden van 108 F-16's, intensivering van de activiteiten van de Koninklijke marechaussee en gerichte personeelsmaatregelen. Een belangrijke mutatie bij de Najaarsnota 2000 betreft de eerste 200 miljoen voor EVDB, gevolgd door de 100 miljoen bij de Voorjaarsnota 2001. Bij deze laatste nota zijn eveneens gelden toegevoegd voor arbeidsmarktknelpunten (Van Rijn-gelden) in samenhang met de gevolgen van de contractloonstijging, de afkoopsom voor de belastingdienst vanwege van rijkswege verstrekte vergoedingen in natura aan militairen, en Vredesoperaties (zie Defensiebegroting 2002, bladzijde 30).

In guldens 1999 2000 2001 2002

Stand ontwerpbegroting 1998 13880 13758 13694 13694 Niveau ingediende begroting 2002 14995 14830 15993 15464 Budgettoename tijdens Paars-2 1115 1072 2299 1770

Deze verschillen zijn als volgt opgebouwd: Bezuinigingen/taakstellingen Regeerakkoord 1998: -375 -375 -375 -375 Idem versobering UKW -29 -58 -87

Niet toegekende prijsbijstelling 1998 -68 -68 -68 -68 Kasritmeproblematiek in Voorjaarsnota 1999/Kaderbrief -150 -100 -75 -50 Taakstelling efficiencybesparing -25 -50 -75 Totaal bezuinigingen/taakstellingen -593 -597 -626 -655

Budgettoevoegingen: Intensivering MTV 43 43 43 43 Compensatie Millennium 129 Verkoopopbrengsten Defensienota 2000 126 127 Vredesoperaties 200 151 184 133 Motie Dijkstal 50 50 50 Voorjaarsnota-2000/Kaderbrief nav DN-behandeling 121 132 120 EVDB 200 100 Voorjaarsnota-2001/Kaderbrief 101 105 Dollarcompensatie 75 Diversen: Asiel, Euro, Enschede, rentecompensatie 26 32 18 15 Totaal budgettoevoegingen 398 672 754 593

Technische toevoegingen: Prijsbijstelling 1998 (zie bezuinigingen) 91 91 91 91 Loonbijstelling 1998 128 126 126 126 Compensatie PEMBA en wet Otterloo 151 146 142 141 Ontvangen loon en prijsbijstelling 1999 411 396 390 392 Ontvangen loon en prijsbijstelling 2000 386 385 388 Ontvangen loon en prijsbijstelling 2001 679 683 Subtotaal technische toevoegingen: 781 1145 1813 1821

Overige "technische" mutaties: Intertemporele herschikkingen en eindejaarsmarges 339 -279 290 77 Verrekenbare ontvangsten en aanpassing Domeinenverkopen 184 117 66 -72 Overige mutaties 6 14 2 6 Subtotaal overige "technische" mutaties: 529 -148 358 11

Totaal technische toevoegingen: 1310 997 2171 1832

Totaal generaal alle mutaties 1115 1072 2299 1770

In Euro's 1999 2000 2001 2002

Stand ontwerpbegroting 1998 6298 6244 6214 6214 Niveau ingediende begroting 2002 6804 6730 7257 7017 Budgettoename tijdens Paars-2 506 486 1043 803

Deze verschillen zijn als volgt opgebouwd: Bezuinigingen/taakstellingen Regeerakkoord 1998: -170 -170 -170 -170 Idem versobering UKW -13 -26 -39

Niet toegekende prijsbijstelling 1998 -31 -31 -31 -31 Kasritmeproblematiek in Voorjaarsnota 1999/ Kaderbrief -68 -45 -34 -23 Taakstelling efficiencybesparing -12 -23 -34

Totaal bezuinigingen/taakstellingen -269 -271 -284 -297

Budgettoevoegingen: Intensivering MTV 20 20 20 20 Compensatie Millennium 59 Verkoopopbrengsten Defensienota 2000 57 58 Vredesoperaties 91 69 83 60 Motie Dijkstal 23 23 23 VJN-2000/Kaderbrief nav DN-behandeling 55 60 54 EVDB 91 45 VJN-2001/Kaderbrief 46 48 Dollarcompensatie 34 Diversen: Asiel, Euro, Enschede, rentecompens. 11 13 8 6 Totaal budgettoevoegingen 181 305 342 269

Technische toevoegingen: Prijsbijstelling 1998 (zie bezuinigingen) 41 41 41 41 Loonbijstelling 1998 58 57 57 57 Compensatie PEMBA en wet Otterloo 69 66 64 64 Ontvangen loon en prijsbijstelling 1999 186 181 178 178 Ontvangen loon en prijsbijstelling 2000 175 175 176 Ontvangen loon en prijsbijstelling 2001 309 310 Subtotaal technische toevoegingen: 354 520 823 826

Overige "technische" mutaties: Intertemporele hersch. en eindejaarsmarges 154 -127 131 35 Verrekenbare ontv. en aanp. Domeinenverkopen 83 53 30 -33 Overige mutaties 3 5 1 3 Subtotaal overige "technische" mutaties: 240 -68 162 5

Totaal technische toevoegingen: 594 452 985 831

Totaal generaal alle mutaties 506 486 1043 803

76. In de tekst valt te lezen dat het budget voor 2002 verhoogd is met het maximale bedrag van de eindjaarsmarge, te weten 136 miljoen (f 299,7 miljoen). Waar is dit terug te vinden in het financiële overzicht van pagina 29? De tekst op bladzijde 31 inzake de technische mutaties heeft betrekking op het jaar 2001 en de eventuele meerjarige doorwerking ervan. De 136,1 miljoen is in het financiële overzicht op bladzijde 30 te vinden in de kolom 2001 onder het kopje "technische mutaties, toevoeging eindejaarsmarge".

77. Kan de regering toelichten waarom een premievoordeel ( 36,3 miljoen oftewel f 79,9 miljoen) op de begroting wordt ingehouden? Is er een afgesproken balans tussen te innen premies en uit te betalen uitkeringen en moet deze op nul uitkomen? Het gaat hier om een uitgavenvermindering als gevolg van een verlaging van de door ABP voor 2001 vastgestelde premiepercentages. Deze pensioenpremie is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel. Dit wil zeggen dat de premie toereikend moet zijn om samen met het reeds beschikbare vermogen en de daarover geprognotiseerde beleggingsrendementen de pensioenverplichtingen te dekken.

78. Kan de regering aangeven wat de grondslagen zijn voor de contributies aan internationale organisaties? Betaalt Nederland een vast percentage per organisatie? Op grond waarvan worden deze bedragen vastgesteld en eventueel bijgesteld zoals in 2002 aangaande de Verenigde Naties gebeurt? Heeft Nederland invloed op de hoogte van de contributies en zo ja, in welke mate? Hoe wordt de rechtmatige en doelmatige besteding van deze gelden gecontroleerd? In het algemeen geldt dat verplichte contributies aan internationale organisaties hun grondslag vinden in een Verdrag van lidstaten. De elementen die een rol spelen bij de vaststelling van de verdeelsleutels zijn doorgaans het aantal lidstaten, het BNP, de draagkracht van de lidstaat en het aantal inwoners. De weging van de verschillende elementen is voorts afhankelijk van de onderhandelingen tussen de leden van de organisatie. De verdeelsleutel voor de VN wordt vastgesteld door de Algemene Vergadering. In de bestuursorganen van de VN en haar gespecialiseerde organisaties spreekt Nederland mee over de vaststelling van de begroting en de besteding van deze middelen. Ook de hoogte van de contributies van Nederland aan de Navo is de uitkomst van onderhandelingen. De lidstaten dragen reeds vele jaren volgens deze verdeelsleutels bij aan de totale uitgaven. Aanpassing van deze verdeelsleutels en de vaststelling van de uitgavenplafonds geschieden op basis van consensus tussen de lidstaten. Binnen deze kaders heeft Nederland invloed op de hoogte van de contributies. De controle op de doelmatigheid en de rechtmatigheid van bestedingen vindt vooral plaats op basis van het financieel jaarverslag van de desbetreffende organisatie, dat in de regel is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Voorts is op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking in 2001 een begin gemaakt met een systematischere verzameling van prestatiegegevens van de VN en de internationale financiële Instellingen (IFIs), door middel van het zogenaamde beoordelingskader (zie ook Kamerstuk 27 700, nr. 84, 2000-2001). De rechtmatige en doelmatige besteding van de Navo-uitgaven wordt gecontroleerd door een board of auditors. 79. De jaarlijkse bijdrage voor wetenschappelijk onderzoek van Defensie aan TNO wordt vanaf 2003 structureel met 6,8 miljoen (f 14,9 miljoen) verlaagd. Waarom wordt de jaarlijkse bijdrage verlaagd? Hoeveel blijft er nog over en is de behoefte aan wetenschappelijk onderzoek op het gebied van Defensie verdwenen of wordt het op een andere manier opgevangen? 80. Wat wordt bedoeld met de onderbouwing dat TNO in staat geacht wordt meer opdrachten 'op de markt' te verwerven? Zijn er in dit verband met Defensie vergelijkbare marktpartijen als opdrachtgever? De verlaging van de bijdrage voor wetenschappelijk onderzoek vloeit voort uit de Voorjaarsnota-2001 en weerspiegelt niet een afname van de behoefte van Defensie aan wetenschappelijk onderzoek en ondersteuning. Daarnaast is in de tabel op blz 142 in de begroting de korting uit de Defensienota-2000 verwerkt. Andere (markt-)partijen (die op zichzelf kleiner zijn dan Defensie), zowel binnen als buiten de overheid, maken meer en meer gebruik van de kennis en deskundigheid van de instituten van TNO-defensieonderzoek. Zij voorzien tevens in toenemende financiering van het onderzoek.

81. Op welke wijze zal Defensie in de toekomst bij een blijvende hoge dollarkoers gecompenseerd worden? Naar de wijze waarop Defensie in de toekomst bij een excessief hoge dollarkoers zal worden gecompenseerd, wordt in samenwerking met het ministerie van Financiën nog onderzoek gedaan. Bij de totstandkoming van de regeling voor 2001 is overeengekomen dat begin 2002 een structureel mechanisme zal worden vastgesteld.

82. De dollarkoers blijft tegenvallen. De regering stelt dat zij om tegenvallers op te vangen vanaf 2002 jaarlijks een voorziening van 27 miljoen (f 12,3 miljoen) creëert. Welke ombuigingsmaatregelen zijn hiervoor genomen? De ministeries van Defensie en van Financiën hebben zich gebogen over de problematiek die voor Defensie voortvloeit uit de fors gestegen dollarkoers. Deze ontwikkeling raakt immers de ruimte die Defensie heeft voor belangrijke wapenaankopen die in dollars worden afgerekend. In het kabinet is daarom deze zomer afgesproken dat dit jaar bij een dollarkoersafwijking van meer dan 15 procent ten opzichte van de in de Defensienota gehanteerde koers, generale compensatie beschikbaar komt. De Inleiding tot de beleidsartikelen in de memorie van Toelichting bij de begroting voor het jaar 2002 (blz. 32) gaat hierop nader in. Vooruitlopend op de definitieve regeling voor 2002 en daarna heeft Defensie de verwachte gevolgen van de huidige nog hoge dollarkoers vooralsnog opgevangen door kleinere aantallen raketten voor de Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht. Er kunnen minder Patriot PAC III systemen met een vermogen tegen ballistische raketten worden aangeschaft. Ook zijn maatregelen getroffen voor de materiële voorzieningen voor de Apache-gevechtshelikopter en voor het F-16 jachtvliegtuig.

83. Wat zijn de laatste ontwikkelingen inzake het eventueel vervangen van fregatten door nieuw te bouwen kustwachtschepen? Naar aanleiding van de motie-Van 't Riet c.s. (26 900 nr. 12) bestudeert Defensie de vervanging van de beide L-fregatten nader. Naar verwachting zal de operationele behoeftestelling voor de vervangers van de L-fregatten in de tweede helft van 2002 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

84. Waarom zijn er in vergelijking met fregatten, helikopters en patrouillevliegtuigen zo weinig mijnenbestrijdingsvaartuigen direct inzetbaar? Voor de Koninklijke marine betekent directe inzetbaarheid dat eenheden voor de permanente verplichtingen kunnen worden ingezet. Voor de fregatten gaat het dan om de deelneming aan Immediate Reaction Forces van de Navo en om het stationsschip in het Caribisch gebied. De mijnenbestrijdingsvaartuigen kennen één permanente en één semi-permanente Navo-verplichting. In feite vertaalt directe inzetbaarheid voor de Koninklijke marine zich in het zich op zee bevinden of in geconsigneerd zijn ten behoeve van opsporings- en reddingstaken. Dit laatste verklaart het relatief grote aantal eenheden in de kolom directe inzetbaarheid bij de maritieme patrouillevliegtuigen en de maritieme helikopters. Belangrijker is echter de som van de eenheden in de kolommen direct en op korte termijn inzetbaar. Immers, de op korte termijn inzetbare eenheden dragen enerzijds zorg voor het voortzettingsvermogen voor de permanente verplichtingen en zijn anderzijds beschikbaar voor een veelvoud aan overige verplichtingen, zoals deelneming aan crisisbeheersingsoperaties en beschikbaarheid voor kustwachttaken. Het aantal eenheden direct en op korte termijn inzetbaar dat in de begroting is gemeld, geeft het aantal benodigde inzetgerede eenheden weer.

85. Is het, gezien de wervings- en vullingsproblemen van personeel, realistisch om te stellen dat het fregattenbestand in 2003 weer op 14 zal komen? Ja.

86. Op basis van welk operationeel uitgangspunt is gekozen voor één direct inzetbare onderzeeboot? Is dit mede gebaseerd op gebrek aan personeel, inzetbaarheid en exploitatiekosten? Voor de Koninklijke marine betekent directe inzetbaarheid hetzij op zee hetzij geconsigneerd voor inzet. Op korte termijn inzetbaar zijn de eenheden die het voortzettingsvermogen leveren en die tevens alle overige taken kunnen uitvoeren. De Koninklijke marine beschikt over vier Walrus-klasse onderzeeboten. Daarvan is één boot direct inzetbaar. Zij bevindt zich vrijwel altijd op zee. Ten minste twee van de drie resterende boten zijn op korte termijn inzetbaar. Hiermee voldoet de Onderzeedienst aan de opgedragen taken en is het voortzettingsvermogen voor een vredebewarende operatie verzekerd. De huidige personele situatie, de beschikbare exploitatiegelden en de (materiële) inzetbaarheid zijn afgestemd op deze behoefte. De bovengeschetste inzetbaarheid kan met de thans beschikbare personele en financiële middelen worden gehaald. Uit de beschikbaarheid van deze middelen vloeien dus geen verdere restricties voort.

87. Hoe verhoudt het aantal vaardagen van de escorteschepen en onderzeeboten van de Nederlandse Marine zich met die van andere NAVO-landen? Nederlandse fregatten maken gemiddeld 105 vaardagen en de Nederlandse onderzeeboten gemiddeld 120. De direct en op korte termijn inzetbare eenheden bereiken veelal een groter aantal vaardagen. Daarmee zit Nederland evenals de meeste bondgenoten rond de Navo-norm. Alleen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk maken beduidend meer vaardagen.

88. Voor de periode 2002-2006 kan de volledige uitvoering van alle geplande taken binnen het ressort Commandant der Zeemacht Nederland (CZMNED) binnen de beschikbare exploitatiebudgetten onder druk komen te staan door onder meer conjuncturele aspecten als de koers van de dollar en het pond. Wat zal het gevolg zijn van een gereduceerde bemanning voor het Caraïbisch gebied? Moet het ambitieniveau hier worden bijgesteld? Wat betekent dit voor de paraatheid van de marine? Kunnen de fregatten nog voldoende bemand worden? 96. De achterblijvende werving van operationeel en technisch personeel en de mate van uitstroom in het recente verleden hebben aangetoond dat verstoringen in die vulling grote inspanningen vereisen om het operationele product zeker te stellen. Wat betekent deze veronderstelling voor de paraatheid van de Koninklijke Marine en het voor ambitieniveau? Druk op de exploitatiebudgetten, ten gevolge van exogene factoren, valt voor de Koninklijke marine samen met personele krapte en het begin van de transitieperiode. Dit laatste betreft de periode waarin materieel wordt gemoderniseerd, ouder materieel wordt afgestoten en nieuw materieel in gebruik wordt genomen. Om deze redenen is een pakket aan maatregelen getroffen. Daardoor zijn tijdelijk minder eenheden beschikbaar voor een volledige taakuitoefening. De hoofdtaken in het kader van vredesoperaties en de permanente verplichtingen kunnen worden uitgevoerd. Wel moeten tijdelijk concessies worden gedaan op het gebied van andere internationale verplichtingen, onder meer via een verminderde deelneming aan oefeningen. In het Caribisch gebied is het stationsschip met de beoogde gereduceerde bemanning in staat al zijn taken (in het kader van counter-drugs operaties, kustwacht en maritieme presentie) uit te voeren. Het schip is echter niet uitgerust voor alle gevechtstaken. Bij een toenemende regionale dreiging zullen dan ook aanvullende maatregelen worden genomen. Inmiddels heeft de Koninklijke marine maatregelen getroffen om de vullingsgraad van de organisatie, en daarmee de bezettingsgraad van de fregatten, te verbeteren. Dit betreft enerzijds personele maatregelen met betrekking tot de werving en het behoud van personeel en anderzijds tijdelijke maatregelen op het gebied van een doelmatiger gebruik van schaars personeel. Het bovenstaande houdt in dat de gereedheid van de Koninklijke marine is gewaarborgd. Het impliceert tevens dat het ambitieniveau geen bijstelling behoeft.

89. Waarom was het aantal TTO's (tussentijds onderhoud) in 2001 dergelijk hoog, te weten negen eenheden? Waarom is het aantal MJO's (meerjaarlijks onderhoud) in 2002 met twee verhoogd tot in totaal vijf eenheden? Aangezien de MJOs en TTOs van verschillende eenheden niet dezelfde hoeveelheid werk meebrengen, en er sprake is van een complexe coördinatie, kan het aantal MJOs en TTOs per jaar fluctueren. Het onderhoud wordt in elk geval zo ingericht, dat de materiële gereedheid van de vlooteenheden constant op voldoende niveau blijft. Het grotere aantal TTOs in 2001 is een gevolg van het feit dat in dat jaar een relatief groot aantal kleinere eenheden een onderhoudsbeurt hebben gekregen. Het aantal van vijf MJOs betreft het planmatig onderhoud in 2002.

90. Wat zullen de problemen zijn indien het aantal mijnenbestrijdingsvaartuigen teruggebracht zal gaan worden van twaalf naar tien? 91. Wat betekent het voor het functioneren van alle twaalf mijnenbestrijdingsvaartuigen, dat er tien sonar/C2-systemen afgenomen gaan worden in plaats van twaalf? Zoals in de artikelsgewijze toelichting van de defensie-begroting is gesteld, wordt de Kamer eind 2001 over de modernisering van het mijnenjaagdeel met een DMP D-brief nader geïnformeerd. Bovenstaande vragen worden daarin geadresseerd.

92. Hoe is het te verklaren dat geen enkel ander land dan Duitsland belangstelling heeft voor het Theater Ballistic Missile Defence System- (TBMD)onderzoek van de Koninklijke Marine? Verschillende Europese landen hebben behoefte aan een maritieme TBMD-capaciteit. Zij verrichten hiernaar onderzoek. Het Nederlands-Duitse luchtverdedigingssysteem, dat momenteel wordt geïnstalleerd op zowel het Nederlandse luchtverdedigings- en commandofregat (LCF) als het Duitse F-124 fregat, is enerzijds uniek vanwege de APAR-radar en anderzijds vanwege de mogelijkheden om volledige aansluiting te verkrijgen bij het Amerikaanse TBMD-programma. Dit heeft mede tot gevolg dat alleen Nederland en Duitsland behoefte hebben aan een technische validatie van de door hen gebruikte configuratie, bestaande uit de APAR-radar, het Standard Missile Mk III en het Mk41 lanceersysteem. Spanje en Noorwegen zouden, gelet op hun volledig Amerikaanse luchtverdedigingssysteem, rechtstreeks toegang kunnen krijgen tot de Amerikaanse configuratie. De overige Europese landen maken vooralsnog geen gebruik van het moderne Amerikaanse wapen. Zij zouden in voorkomend geval moeten kiezen tussen de Amerikaanse of de Amerikaans/Duits/Nederlandse configuratie, óf de ontwikkeling van een geheel eigen systeem.

93. Wat veroorzaakt de forse stijging in de uitgaven voor munitie vanaf 2003? De oorzaak van de stijging van de uitgaven voor munitie vanaf 2003 is vooral gelegen in de gelijktijdige opbouw van oorlogs- en schietvoorraden voor de wapensystemen van het luchtverdedigings- en commando fregat (LCF) enerzijds en voor de antitankwapens van het Korps Mariniers anderzijds. Bij het LCF gaat het om de luchtverdedigingsraketten voor de middellange (Standaard Missile block III) en de korte afstand (Evolved SeaSparrow Missile), alsmede om munitie voor het 127 mm kanon. Bij het Korps Mariniers gaat het om de Gill en antitankraketten voor de korte afstand.

94. Horen bij de direct inzetbare bataljons ook de benodigde logistieke eenheden? Kan van de ondersteunende eenheden (logistiek, transport, genie, vuursteun et cetera) ook de inzetbaarheid worden weergegeven? Ja, de ondersteuning hoort daarbij. Per operatie wordt afhankelijk van het inzetgebied en de aard van de missie, de benodigde logistieke ondersteuning en gevechtsondersteuning toegevoegd. De inzetbaarheid van de ondersteunende eenheden is dus gelijk aan die van de direct inzetbare bataljons.

95. Wat is de personele sterkte van het korps Nationale Reserves na een reorganisatie en welke personele sterkte is direct inzetbaar? Na de reorganisatie bestaat de NATRES uit vijf bataljons met een totale sterkte van ongeveer 3000 functies. In principe zijn deze vijf bataljons direct inzetbaar.

96. De achterblijvende werving van operationeel en technisch personeel en de mate van uitstroom in het recente verleden hebben aangetoond dat verstoringen in die vulling grote inspanningen vereisen om het operationele product zeker te stellen. Wat betekent deze veronderstelling voor de paraatheid van de Koninklijke Marine en het voor ambitieniveau? Zie het antwoord op vraag 88.

97. Wat is het minimum aantal mensoefendagen voor het 1 GE/NL Corps voor uitvoering van haar taken? Waar is de raming voor 2002 op gebaseerd? De raming berust op het geplande aantal dagen dat eenheden zullen worden geoefend èn het aantal militairen dat vermoedelijk zal deel nemen aan deze oefeningen. Er is geen minimumwaarde van dit kengetal te geven, omdat zowel het aantal dagen als het aantal deelnemers jaarlijks varieert. Dit hangt onder meer af van uitzendingen en de inzet ten behoeve van steunverlening.

98. Hoe realistisch is het dat de RPV-(Remotely Piloted Vehicle) eenheid eind 2001 operationeel zal zijn? Onvoorziene omstandigheden voorbehouden, wordt de RPV-batterij volgens de planning eind 2001 operationeel gesteld. De eenheid beschikt dan over het personeel en het materieel om zich op te werken tot een inzetgerede eenheid.

99. Wat zijn de exacte prioriteiten die gesteld worden binnen het beschikbare exploitatiebudget van de Koninklijke Landmacht? Binnen het exploitatiebudget van de Koninklijke landmacht wordt prioriteit gegeven aan de volgende uitgaven. · De salaris- en aanverwante uitgaven zoals functie- en bindingspremies, beloningen, vergoedingen woon-werkverkeer etc. Het voldoen aan de arbeidsvoorwaardelijke en rechtspositionele verplichtingen ten opzichte van het personeel krijgt hoge prioriteit met het oog op het grote belang van goed werkgeverschap. · De direct met het personeelsbestand verbonden onvermijdelijke uitgaven voor infrastructurele (nuts)voorzieningen zoals het instandhouden van onroerend goed, werkplekken en gas, water & licht. · Activiteiten en de daaruit voortvloeiende uitgaven die direct te maken hebben met het waarborgen van de operationele gereedheid van de Koninklijke landmacht.

100. Tot welke personeelsreducties zal het komen als het project Integrale Veiligheidszorg is voltooid? Het project Integrale Veiligheidszorg loopt reeds sinds begin 1996. Met de gefaseerde invoering ervan wordt het bestand aan beveiligingspersoneel geleidelijk verminderd van 3500 tot ongeveer 700 functies (vte´n). Aan deze reductie is binnen de Koninklijke landmacht reeds voor het grootste deel uitvoering gegeven door de Prioriteitennota uit 1993 (2650 functies), het project Herschikking Gevechtskracht en de Defensienota-2000.

101. Wat betekent de beëindiging van het project Luchtverkenningssysteem (LVS) F-16 voor de taken van de luchtmacht op het gebied van verkenning de komende jaren? Als gevolg van een tekort aan financiële middelen en op grond van de operationele ervaringen van de laatste acht jaar (met inbegrip van de rol die onbemande vliegtuigen in Kosovo hebben vervuld), is een fundamentele herbezinning op de luchtverkenningscapaciteit noodzakelijk. Voor de opvolger van de F-16 is een verkenningcapaciteit voorzien. Op korte termijn wordt de huidige luchtverkenningcapaciteit in stand gehouden door middel van de modernisering van een aantal bestaande systemen. In 2002 wordt u hierover geïnformeerd met een B/C brief.

102. Waarom is de staf van de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten (BDL) zo duur en / of groot, te weten eenderde van de apparaatskosten, in vergelijking met de landmachtstaf en admiraliteit? Ook al worden de kosten voor de overige eenheden BDL opgeteld bij de landmachtstaf dan nog is de laatste in verhouding goedkoper (1/5 van de apparaatskosten). Kan de regering uiteenzetten wat onder de staf BDL valt en hoeveel mensen er werken? De staf BDL bestaat uit de bevelhebber (BDL), de plaatsvervangend bevelhebber (PBDL), de directie Materieel Koninklijke luchtmacht (DMKLu), de directie Personeel Koninklijke luchtmacht (DPKLu), De directie Control Koninklijke luchtmacht (DCKLu), het Korps Luchtmachtstaf (KLS) alsmede ondersteunende eenheden zoals administratieve korpsen, opleidingsdetachementen in Nederland en in Goose Bay en de Koninklijke Militaire Academie (inclusief leerlingen). Op grond van de uitgaven-verdeelstaat wordt zichtbaar wat de bedragen zijn die volledig zijn toe te rekenen aan de apparaatuitgaven staf BDL. Hieruit blijkt dat de apparaatuitgaven voor de staf BDL vergelijkbaar zijn met die van de landmachtstaf (zie blz. 57 van de defensiebegroting-2002). Uit dit overzicht blijkt tevens welke budgetten die onder de verantwoordelijkheid van de staf BDL vallen, specifiek zijn toe te rekenen aan de ressorts Tactische Luchtmacht, Logistiek Centrum Klu en de Koninklijke Militaire School Luchtmacht. Uitgaven verdeelstaat staf BDL Bedragen x 1.000,- 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Uitgaven staf BDL 356.898 342.701 337.839 342.738 361.424 358.471 Volledig toe te rekenen aan: Apparaatsuitgaven Staf BDL 110.664 106.278 107.960 106.584 105.237 104.001 Specifiek (uniek) toe te rekenen aan: Ressort TL 150.379 170.734 157.287 160.651 159.948 163.475 Ressort LCKLu 11.329 10.889 10.422 10.422 10.422 10.422 Ressort KMSL 4.894 4.389 4.239 9.132 4.083 4.027

Niet specifiek toe te rekenen 79.632 50.411 57.931 55.949 81.734 76.546

In onderstaand overzicht wordt de samenstelling van de Staf van de Koninklijke luchtmacht gepresenteerd.

Staf BDL 264 DMKLu* 414 DPKLu* 275 DCKLu* 74 KLS* 165 KMA* 415 Shape* 380 (Administratieve Korpsen) Overigen* 128 (Goose Bay) Totaal ressort BDL 2115

* Betreft personeel dat begrotingstechnisch ook ten laste komt van het ressort BDL.

103. Wat is de redenering achter de omvang van de Grondgebonden Luchtverdedigingseenheden? Waarom spreekt de regering van vier operationele TRIAD-(Triple Air Defense) squadrons in plaats van drie? Grondgebonden luchtverdedigingeenheden die kunnen worden ingezet tegen - al dan niet van massavernietigingswapens voorziene - tactische ballistische raketten en kruisraketten zijn schaars, zowel in de EU als de Navo. Nederland heeft daarom vier TRIADs aangeboden aan Navo. In het geval van een vredebewarende operatie wordt een TRIAD-eenheid gedurende zes maanden uitgezonden, waarna het wordt afgelost. De inzet kan dan met drie TRIAD-eenheden onbeperkt worden volgehouden. Om over voldoende opgeleid personeel te kunnen beschikken, is er een vierde TRIAD-eenheid als opleidingseenheid TRIAD. Ingevolge het in de Defensienota 2000 vermelde besluit wordt thans de vierde eenheid gereorganiseerd om deze taak te kunnen vervullen. In een vredeafdwingende operatie worden twee TRIAD-eenheden zonder aflossing ingezet op volledige oorlogssterkte. De niet-uitgezonden eenheden vormen dan de materiële, logistieke en personele aanvulling alsmede de opleidings-capaciteit voor de uitgezonden eenheden. Ten slotte bestaat de mogelijkheid om in een grootschalig conflict alle vier TRIAD-eenheden in te zetten.

104. Wordt het voornemen om het Patriot systeem uit te breiden met PAC-3 niet herbezien in het kader van de brede discussie over Missile Defense? Is het dan wel verstandig los daarvan in 2002 tot zo'n aanzienlijke verplichting over te gaan? De PAC-3 verbetering van de Patriot richt zich op meer aspecten dan de capaciteit tegen tactische ballistische raketten. Ook de capaciteit tegen andere luchtdreigingen, zoals onbemande vliegtuigen, kruisvluchtwapens (al dan niet voorzien van massavernietigingswapens) en vliegtuigen, wordt door de PAC-3 modificatie verbeterd. De noodzaak te kunnen beschikken over een goede, omvattende luchtverdediging ter bescherming van vitale objecten, gebieden en eigen eenheden rechtvaardigt de investering in PAC-3.

105. Hoe verhoudt zich het doorschuiven van de fondsen van de vervanging van de F-16 tot de besluitvorming binnen Nederland met betrekking tot het al dan niet toetreden tot de EMD-fase van de JSF dan wel de vergelijkbare participatiemogelijkheden bij Eurofighter en Rafale? 107. Waarom is besloten de fondsen voor de vervanging van de F-16 door te schuiven? Hoe onzeker zijn de beslissingen die in de Verenigde Staten worden genomen over de toekomst van de drie grote vliegtuigprogramma's? Is het de regering bekend dat de begroting van het JSF-programma in de VS onlangs is verhoogd van dit jaar $ 360 miljard naar volgend jaar $ 1,58 miljard? Waarom worden in de jaren 2002 tot en met 2005 nauwelijks investeringsbedragen opgevoerd? Op 30 september 2001 is de "Quadrennial Defense Review" (QDR) uitgebracht. De QDR bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de Amerikaanse krijgsmachtdelen voor de komende vier jaar, maar gaat niet in op specifieke programma´s. Verwacht wordt dat de Verenigde Staten op korte termijn een besluit zullen nemen over de downselect van de hoofdproducent van de JSF en over de EMD-fase van de JSF. In het verlengde van deze beslissing wordt in Nederland besloten al dan niet deel te nemen aan de engineering manufacturing development(EMD)-fase van de JSF. De gevolgen van deze beslissingen zullen vervolgens worden verwerkt in de defensieplannen. Bij een positief besluit zal uiteraard de financieringsvraag aan de orde zijn. Dan pas kan definitief worden bepaald welk beslag EMD-participatie de komende jaren op de defensiebegroting legt. De begrote bedragen voor het JSF-programma hebben enerzijds betrekking op de laatste termijn van de concept demonstration phase die binnenkort wordt afgesloten, en anderzijds op het begin van de EMD-fase waarover binnenkort een besluit wordt genomen.

106. Bij de bewapening van de F-16 worden vooralsnog de verbruikte clusterwapens niet aangevuld. Wat moet er verder gebeuren in de politieke discussie wil het opportuun zijn de clusterwapens weer wel aan te vullen? Of is dit een stilzwijgend afscheid van dit soort wapens? Een afscheid van het clusterwapen is thans niet aan de orde. Zoals de Kamer eerder is meegedeeld, ontbreekt een alternatief wapensysteem voor dezelfde specifieke militair-operationele doelen. (In de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie inzake clusterbommen d.d. 17 november 2000, nr. BuZa-00-632, de daarbij behorende lijst van vragen en antwoorden, nr. 27 400-V/X, nr. 53 en tijdens het algemeen overleg over clusterbommen op 21 februari 2001.) Om die reden zal de voorraad clusterwapens op termijn worden aangevuld. De regering hoopt dat de partijen bij het Conventionele Wapensverdrag (CWV) in december a.s. zullen besluiten een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot het ontstaan van humanitair leed door ontplofbare oorlogsresten (Explosive Remnants of War, ERW). Mogelijk zal na afloop van dat onderzoek kunnen worden besloten onderhandelingen te beginnen over een juridisch instrument inzake ERW. Daarbij kan worden gedacht aan technische eisen die aan wapens worden gesteld, bijvoorbeeld het aanbrengen van zelfvernietigingsmechanismes in de submunities van clusterwapens. Ook zijn andere technische aanpassingen denkbaar. Dergelijke modificaties en regels richten zich ook op de toekomstige productie van submunitie voor clusterwapens. Voorts kan worden gedacht aan maatregelen die de risico´s beperken van ontplofbare explosieven die onverhoopt achterblijven, zoals bepalingen inzake de ruiming van de explosieven of het verschaffen van informatie over de locatie ervan. De Koninklijke luchtmacht wacht de nadere ontwikkelingen voorlopig af voordat zij een nieuwe generatie clusterwapens voor de F-16 aanschaft. 107. Waarom is besloten de fondsen voor de vervanging van de F-16 door te schuiven? Hoe onzeker zijn de beslissingen die in de Verenigde Staten worden genomen over de toekomst van de drie grote vliegtuigprogramma's? Is het de regering bekend dat de begroting van het JSF-programma in de VS onlangs is verhoogd van dit jaar $ 360 miljard naar volgend jaar $ 1,58 miljard? Waarom worden in de jaren 2002 tot en met 2005 nauwelijks investeringsbedragen opgevoerd? Zie het antwoord op vraag 105.

108. Hoe groot is de kostenstijging bij het project MASS (Military Approach and Surveillance System) en hoe wordt deze opgevangen? De kostenstijging bedraagt 4.4 miljoen. Aangezien de stijging wordt veroorzaakt door een prijsbijstelling en de verhoging van het BTW-tarief, wordt de stijging gefinancierd uit de fondsen voor prijscompensatie.

109. Bij de HAWK-vervanging is overname van Duitse Patriot-systemen een optie. Betekent dit dat Duitsland voornemens is haar Patriot-systemen af te stoten? Zo ja, voor welk deel en waarom? Wat betekent dit voor de positie van Nederland dat, naast Duitsland, de Verenigde Staten de enige NAVO-bondgenoot is Patriot-systemen? De ingrijpende herstructurering van de Duitse Bundeswehr heeft ook gevolgen voor de Luftwaffe. Een van de maatregelen is het reorganiseren van de grondgebonden luchtverdediging (Patriot-, Hawk- en Roland-eenheden) in Duitsland. In zake de nieuwe structuur is vastgesteld dat deze naast een geringer aantal Patriot-systemen ook een nader te bepalen aantal nieuw te verwerven (Meads en Roland) systemen zal bevatten. In verband hiermee worden zes Patriot-systemen afgestoten. Binnen de Navo zal ook Griekenland binnenkort de beschikking hebben over Patriot-systemen.

110. Wat wordt er bedoeld met kwalitatieve problemen? Met kwalitatieve problemen wordt vooral geduid op het ook in het Beleidsplan Koninklijke marechaussee 2000 gesignaleerde tekort aan hoogwaardig personeel bij de staven van de Koninklijke marechaussee.

111. Kan de regering een schematische weergave geven voor de periode 2000-2007, met daarin per jaar de (verwachte) groei van nieuw (opgeleid) Kmar-personeel, waarbij onderscheid is tussen staffuncties, FEZ-functies en overige functies? 133. Hoe staan de extra 100 functies Kmar hier vermeld in verhouding tot de extra te creëren functies Kmar zoals beschreven in beleidsartikel 2.3-04? Overlappen deze functies elkaar of staan zij echt los van elkaar? Deze extra 100 voltijdsequivalenten, in het kader van het EVDB, worden vanaf 2002 geleidelijk gecreëerd door middel van toevoegingen van 25 functies per jaar. Deze functies staan los van de overige extra functies die gecreëerd worden in het kader van taakuitbreidingen. In onderstaande tabel is de (verwachte) toename per jaar van -personeel (in voltijdsequivalenten) over de periode 2000-2007 aangegeven. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de voorgenomen uitbreiding van de stafcapaciteit en de gevolgen van het Actieplan Terrorismebestrijding.

Begrotingssterkte / jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Militair personeel 4928 5147 5341 5415 5468 5476 5483 5491 Burger personeel 273 312 343 343 343 343 343 343 EVDB 0 0 25 50 75 100 100 100 Begrotingssterkte incl. EVDB 5201 5459 5709 5808 5886 5919 5926 5934 Toename begrotingssterkte 143 258 250 99 78 33 7 8

In onderstaande tabel is bovengenoemde toename uitgesplitst naar functietype. Type functie / jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Operationeel 127 230 169 99 78 33 7 8 Staf Waarvan FEZ 16 3 28 6 81 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
---

112. Wat is de oorzaak van de sterke daling (2002 ten opzichte van 2001 en tevens in relatie tot volgende jaren) van uitgaven personeelsmaatregelen Kmar? De extra uitgaven ten behoeve van personeelsmaatregelen zijn afhankelijk gesteld van hiervoor aan de Koninklijke marechaussee toebedeelde doeluitkeringen in het kader van onder andere de Defensienota. De verhoging in 2001 wordt veroorzaakt door de overloop van uitgaven van 2000, die het gevolg is van de late verwerking van het CAO-akkoord 2000. Vanaf 2002 is sprake van een oplopende reeks omdat de personele sterkte van de Koninklijke marechaussee toeneemt. Bovendien kunnen niet alle nieuwe maatregelen tegelijk worden ontwikkeld en uitgevoerd.

113. Is er al een eerste overzicht te geven van consequenties op korte termijn van de verhoogde waakzaamheid tegen terrorisme na de aanslagen in New York en Washington voor de Kmar? De stand van zaken is beschreven in het voortgangsrapport dat de Tweede Kamer 5 oktober jl. is toegegaan (zie ook het antwoord op de vragen 1, 4 en 5).

114. Hoe staat het met de plannen om ten behoeve van de taken in het kader van de handhaving Vreeemdelingenwetgeving een onafhankelijk toezichthouder voor de Kmar te benoemen? Een uitbreiding van het mandaat van de Commissie Toezicht Detentieplaatsen, waardoor zij ook onafhankelijk toezicht kan uitoefenen op de uitvoering van uitzettingen, is thans in voorbereiding.

115. Wat zijn de financiële consequenties van de overname van de eenheden Kmar door de KL? Zijn hier maatregelen voor getroffen? Per 1 januari 2002 wordt het administratief beheer van de desbetreffende eenheden overgenomen door de Koninklijke marechaussee. De benodigde financiële middelen zullen bij de 1e suppletoire begroting 2002 van de begroting van de Koninklijke landmacht aan de begroting van de Koninklijke marechaussee worden toegevoegd.

116. Welk personenvervoer met chauffeur wordt door Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) verzorgd en welk deel valt onder de afzonderlijke krijgsmachtdelen? De Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) verzorgt het personenvervoer met chauffeur wanneer het incidentele dienstreizen betreft van militairen met de rang van tenminste commandeur, brigade-generaal of commodore en van burgerambtenaren die tenminste zijn bezoldigd volgens schaal 16 van het Besluit bezoldiging burgerlijke ambtenaren Defensie (BBAD). Het betrokken beleidsterrein (centrale organisatie, Dico of krijgsmachtdeel) wijst permanent een dienstauto met chauffeur toe aan de minister, de staatssecretaris, de secretaris-generaal, de CDS, de directeuren-gGeneraal, militairen in de rang van vice-admiraal/luitenant-generaal of hoger en de bevelhebber der Koninklijke marechaussee. Het betrokken beleidsterrein kan verder permanent een dienstauto met chauffeur toewijzen aan militairen met de rang van tenminste commandeur, brigade-generaal of commodore en aan burgerambtenaren die tenminste zijn bezoldigd volgens schaal 16 van het BBAD, wanneer met incidentele dienstreizen jaarlijks een afstand van meer dan 60.000 km wordt afgelegd. Daarnaast verzorgt DVVO het personenvervoer met chauffeur van militairen en burgerambtenaren in geval van een medische indicatie. Ook levert DVVO op aanvraag bussen voor zowel binnen- als buitenlands vervoer van groepen van meer dan acht personen. Verder beschikken de beleidsterreinen over bussen die worden ingezet voor kazerne- en platformtaken.

117. Wat zijn watervallen bij DWS? Met watervallen wordt het proces bedoeld waarbij kandidaten die op hun eerste voorkeur worden afgekeurd, vervolgens in aanmerking worden gebracht voor een andere functie bij hetzelfde of een ander krijgsmachtdeel. De bedoeling is in het selectieproces uiteindelijk zo weinig mogelijk kandidaten te laten uitvallen.

118. Wat is, gezien de mededeling dat het nog niet mogelijk is prestatiegegevens voor DWS te geven, de betekenis van de aangegeven doorlooptijd van vier weken voor de selectie? De doorlooptijd van vier weken voor de selectie is de indicator voor de maximale tijdsduur van het selectieproces. Het betreft een normatief streefcijfer. De doorlooptijd is van groot belang om slagvaardig te kunnen inspelen op een vragers arbeidsmarkt.

119. Hoe is de piek in cursistdagen van algemeen militair verpleegkundigen in 2001 (50.000 tegenover 31.000 in 2000 en 35.000 in 2002) ontstaan? De piek in cursistdagen in 2001 wordt veroorzaakt doordat - naast de reguliere algemeen militair verpleegkundige opleiding dit jaar onderofficier-verpleegkundigen worden herschoold in het kader van een inhaalslag om de kwaliteit te verbeteren.

120. Wat is de oorzaak van de sterke stijging van de verplichtingen aan investeringen DICO in 2002? In de begroting 2002 is de volgende reeks opgenomen (bedragen x 1000): 2000: 14.767 2001: 20.801 2002: 22.958 In het verleden beschikte het Dico slechts over een investeringsbudget voor de vervanging van voertuigen. Overige investeringen werden ter goedkeuring voorgelegd aan de krijgsmachtdelen, die vervolgens fondsen ter beschikking stelden. Sinds vorig jaar beschikt het Dico over een budget dat tevens bedoeld is voor investeringen op het gebied van infrastructuur en informatiesystemen, en voor bedrijfsmatige investeringen. Behoeften aan grotere infrastructurele voorzieningen worden overigens nog wel aan de krijgsmachtdelen voorgelegd. Twee van dergelijke projecten zullen grotendeels in 2002 tot verplichting komen, wat voor dat jaar resulteert in een extra effect, bovenop de genoemde structurele verhoging.

121. Hoeveel van de vijftien contracten met relatieziekenhuizen inzake medische teams zijn er al gerealiseerd? Indien er sprake is van stagnatie ten opzichte van de oorspronkelijke planning, waaraan is deze te wijten? Zie het antwoord op vraag 58.

122. Houdt de regering, bezien in het licht van de recente gebeurtenissen in de VS, vast aan de vermindering van MID-personeel? 124. Waarom dalen de uitgaven voor de MID na 2001 zo sterk? Hoe valt dit te rijmen met de versterking van de inlichtingencapaciteit in Europees verband? De uitgaven van de MID moeten in een meerjarig perspectief worden geplaatst. Sinds 1999 is de begroting van de MID gestegen van f 89 miljoen tot f 125 miljoen in 2001, waarna een stabilisering optreedt op het niveau van f 115 miljoen. De hogere uitgaven in 2000 en 2001 waren in het bijzonder gericht op de stabilisering van de informatievoorziening, de verwerking van uitgestelde investeringen en het oplossen van de archiefproblematiek. Ook de komende jaren is de voortdurende vernieuwing van apparatuur en infrastructuur voorzien, in het bijzonder op het gebied van verbindingsinlichtingen. De investeringen in de ontwerp-begroting hebben betrekking op de afdeling Verbindings-inlichtingen. De investeringen van de overige afdelingen zijn als apparaatsuitgaven aangemerkt. In de begrotingsreeks is nog geen rekening gehouden met mogelijke gevolgen voor de MID in het kader van terrorismebestrijding en veiligheid.

123. Waarom daalt het personeelsplafond van de MID van 744,5 vte'n (in 2002) tot 704,5 vte'n (in 2006)? Bij de reorganisatie van de MID was het uitgangspunt de output op hetzelfde niveau te houden en tegelijktijd de doelmatigheid te vergroten. Dit is bereikt door onderdelen van de afdeling Verbindingsinlichtingen te vestigen op één locatie, waardoor de personele omvang kon worden verminderd.

124. Waarom dalen de uitgaven voor de MID na 2001 zo sterk? Hoe valt dit te rijmen met de versterking van de inlichtingencapaciteit in Europees verband? Zie het antwoord op vraag 122.

125. In welke mate is het, bij vertrek naar een baan buiten de krijgsmacht, nu mogelijk het pensioen mee te nemen? Zijn er voornemens om een voorziening te treffen om deze mogelijkheid in de toekomst verder uit te breiden, ook naar bepaalde oudere pensioenrechten (afkoop en dergelijke)? 129. Wat veroorzaakt het verschil in de post 'reserve-overdracht' tussen 2001 en 2002 en wat behelst deze post? Hoewel er voor de diensttijd tot 1 juni 2001 geen sprake was van kapitaaldekking voor het militaire ouderdomspensioen, is het wettelijk recht op waardeoverdracht per 7 juli 1994 ook van toepassing gemaakt op de militair. Dit wil zeggen dat pensioenaanspraken vanaf die datum kunnen worden meegenomen naar de nieuwe werkgever. De middelen die daarmee zijn gemoeid, komen ten laste van de defensiebegroting en worden verantwoord onder de post reserve-overdracht. Er is geen voorziening getroffen voor de diensttijd tot 7 juli 1994. Omdat er feitelijk geen vermogen is opgebouwd, is het vanwege de vérstrekkende financiële gevolgen niet de bedoeling alsnog een recht op waardeoverdracht voor deze diensttijd te introduceren. Het verschil tussen 2001 en 2002 in de geraamde uitgaven onder de post reserve-overdracht wordt verklaard doordat bij het ABP een achterstand in de verwerking van aanvragen is opgetreden, die in 2001 versneld wordt ingehaald.

126. Wat moet bij deelname aan maximaal vier vredesoperaties verstaan worden onder 'langere tijd', is dit zes maanden of een jaar? Onder langere tijd moet voor onbepaalde tijd worden verstaan. De nadere invulling daarvan is beschreven in hoofdstuk 2 van de defensiebegroting: bij Het Beleid, onder de rubriek Ambitieniveau.

127. Hoe wordt voorkomen dat reguliere kosten voor bijvoorbeeld reserveonderdelen gemaakt en geboekt worden als additionele kosten voor vredesoperaties? Is het mogelijk dat zo tekorten of krapte in het reguliere budget worden afgewenteld op de HGIS gelden? Materieel wordt technisch gereedgemaakt voor uitzending. De hiermee verband houdende uitgaven worden niet als additioneel beschouwd en komen derhalve niet ten laste van HGIS. De uitgaven die worden gemaakt in het operatiegebied voor onderhoud en de eventuele uitgaven voor herstel na afloop van een vredesoperatie zijn additionele uitgaven en komen wel ten laste van HGIS. Er is dus geen sprake van een regeling die tekorten of krapte in het budget afwentelen op de HGIS.

128. Hoe zijn in 2002 extra vaaruren inshore vaartuigen en patrouilleboten door CZMCARIB te realiseren met een begroting die met een bedrag van 7 miljoen (f 3,2 miljoen) daalt? De daling van 7 miljoen op de begroting wordt in hoofdzaak veroorzaakt door het in 2001 beëindigen van de vijfjarige investeringsreeks ten behoeve van de inrichting van de in 1996 opgerichte Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba (KWNA&A). Het gewenste ambitieniveau en het daarmee samenhangende investeringsniveau voor de KWNA&A worden thans onderzocht. Het aantal vaaruren per jaar voor inshores en patrouilleboten is gekoppeld aan het aantal beschikbare bemanningen en vastgesteld op 700 uur per bemanning. Voor de inshores waren in 2000 en 2001 vier bemanningen beschikbaar. In 2002 zal dit aantal de geplande zes bedragen. Dit resulteert in een totaal aantal vaaruren voor inshores van 4200.

129. Wat veroorzaakt het verschil in de post 'reserve-overdracht' tussen 2001 en 2002 en wat behelst deze post? Zie het antwoord op vraag 125.

130. Is het onderdeel Veteranenbeleid onder beleidsartikel 07 samengesteld uit meerdere posten op de oude begroting en zo ja, uit welke? Betreft deze post defensiebreed veteranenbeleid en welke onderdelen vallen er na herberekening naar de nieuwe artikelindeling (vergelijk 2001 en 2000) niet meer onder het veteranenbeleid? Het onderdeel Veteranenbeleid onder beleidsartikel 07 werd voorheen geraamd op beleidsartikel 02.02. Het heeft dezelfde samenstelling. Deze post betreft het defensieveteranenbeleid. Het verschil tussen 2001 en 2000 betreft de overheveling van de organisatorische en administratieve onderbrenging van het personeel dat is tewerkgesteld op het Veteraneninstituut naar beleidsartikel 05: Dico, onderdeel bedrijfsmaatschappelijke dienstverlening.

131. Kan de regering een toelichting geven op de post 'voorzieningen vredesoperaties'? In 2001 daalt de post waarna er een enorme toename is. De totale uitgaven nemen tot 2006 af. Hoe is dit berekend? Voor de additionele uitgaven voor vredesoperaties alsmede voor de verplichte financiële bijdrage aan de VN voor VN-vredesoperaties is een voorziening opgenomen binnen HGIS. Deze voorziening bedraagt in totaal structureel ongeveer 173 miljoen. In verband met onder andere de UNMEE-operatie en de SFOR-operatie is de voorziening in 2001 incidenteel verhoogd tot ongeveer 202 miljoen. Vanaf 2001 is de voorziening ter dekking van de oplopende VN-contributies van Nederland structureel verhoogd met 18,6 miljoen ( 41 miljoen) tot in totaal 48,6 miljoen ( 107 miljoen). Het restant van de voorziening dient ter compensatie van de additionele uitgaven voor de inzet van militaire middelen in (toekomstige) vredesoperaties. In 2001, 2002 en 2003 is reeds rekening gehouden met lopende vredesoperaties. Het nog niet belegde deel van deze voorziening is opgenomen onder Voorziening vredesoperaties. Het karakter van een voorziening is het reserveren van een bepaalde hoeveelheid financiële middelen met het oog op onzekere uitgaven in de toekomst. In dit geval zijn middelen gereserveerd voor de financiële gevolgen van de mogelijke inzet van militaire middelen in toekomstige vredesoperaties.

132. Kan de regering aangeven wat de reden is van de structurele verhoging na 2000 met 5 miljoen (f 2,3 miljoen) van de uitgaven NAVO-veiligheidsprojecten in Nederland? Er is geen sprake van een structurele verhoging van de uitgaven voor Navo-veiligheidsprojecten in Nederland. Meerjarig is een bedrag geraamd van ongeveer 15 miljoen. In het jaar 2000 leidde vooral vertraging in de verbouwing en nieuwbouw van het Nato Command Control and Communication Agency en de vertraging in de uitvoering van een aantal pijpleidingprojecten tot een incidentele verlaging van de uitgavenrealisatie met ongeveer 4,5 miljoen tot 10,3 miljoen.

133. Hoe staan de extra 100 functies Kmar hier vermeld in verhouding tot de extra te creëren functies Kmar zoals beschreven in beleidsartikel 2.3-04? Overlappen deze functies elkaar of staan zij echt los van elkaar? Zie het antwoord op vraag 111.

134. Wanneer krijgt de Kamer een rapportage van de OVSE-missie in Moldavië? In mei 2002 kan de Kamer een evaluatieverslag tegemoet zien van alle lopende kleine operaties waaraan Nederland een bijdrage levert. Het is de bedoeling dat een dergelijk verslag jaarlijks aan de Kamer wordt gezonden.

135. De Nederlandse capaciteit voor internationale politiemissies wordt vergroot. Wat zijn hiervoor de kwantitatieve doelstellingen? Wanneer moeten deze zijn bereikt? Voor internationale politiemissies zullen in 2006 in totaal 270 vten beschikbaar zijn. Daarvan worden er 230 gevuld door Defensie (de Koninklijke marechaussee wordt hiertoe met 100 vte´n uitgebreid) en 40 door het ministerie van BZK. Een en ander is in detail weergegeven in de brief die de minister van Buitenlandse Zaken op 4 april 2001 (TK 27476 002) mede namens Defensie en BZK aan uw kamer heeft verzonden.

136. Waarom is het geld bestemd voor binnenlandse subsidies in het kader van CIMIC- en verzetsactiviteiten (motie Harrewijn, Kamerstuk 26 900, nr. 24) niet ondergebracht bij subsidies en bijdragen van Defensie Algemeen? Naar aanleiding van de moties Harrewijn en Koenders is een Vredesfonds opgericht, waaruit onder andere bijdragen aan initiatieven op het gebied van conflictpreventie, conflictbemiddeling en civiel militaire samenwerking kunnen worden gefinancierd, voor zover ODA-middelen daarvoor niet bedoeld zijn. Dit fonds is ondergebracht bij de begroting van Buitenlandse Zaken en bedraagt 15 miljoen (zie verder de antwoorden op de vragen 114 tot en met 116 over de begroting 2002 van het ministerie van Buitenlandse Zaken).

137. Welk bedrag zal binnen de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek besteed worden aan onderzoek naar de werking van NBC-wapens en oorlogsvoering met deze wapens? Hiervoor is in 2002 een bedrag van circa 5,3 miljoen voorzien, of ongeveer 8,5 procent van het beschikbare budget voor wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek concentreert zich op de bescherming tegen deze wapens en op de daarvoor benodigde kennis. Defensie verricht op generlei wijze onderzoek naar de mogelijkheden van de inzet van NBC-wapens.

138. Zijn de subsidies en bijdragen ten behoeve van met name stichtingen die zich inzetten voor het welzijn van militairen in actieve dienst verminderd ten opzichte van 2001 (herberekening indeling 2002) en kan de regering een overzicht geven van de subsidies en bijdragen uitgesplitst naar organisatie van 2001 en 2002? Zoals uit onderstaand overzicht blijkt, zijn subsidies en bijdragen ten behoeve van organisaties die zich inzetten voor het welzijn van militairen in actieve dienst niet verminderd ten opzichte van 2001. Daarbij wordt aangetekend dat de subsidie aan de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht met instemming van het stichtingsbestuur nog neerwaarts wordt aangepast aan de hand van de activiteitenplanning van de stichting. Voorts geldt ten aanzien van STOAG-III dat een aantal verhogingen waarover thans nog met het ministerie van OCW wordt gesproken (met een totale omvang van ongeveer 0,4 mln.) nog niet in de begroting zijn verwerkt. Deze zullen naar verwachting in de eerste suppletoire begrotingswet worden meegenomen. Ten slotte vloeien opwaartse aanpassingen voort uit de indexering van de desbetreffende subsidiebedragen, overeenkomstig de CBS-index voor materiële overheids-consumptie.

Overzicht van alle organisaties (inclusief die gericht op postactieve militairen) (eerste bedrag begroting 2001, tweede bedrag begroting 2002)

Stichting Maatschappij en Krijgsmacht: 0,238/ 0,247 Stichting Koepelorganisatie militaire tehuizen: 0,901/0,935 Defensie vrouwennetwerk : 0,005/0,005 Nederlandse reservisten: 0,045/ 0,045 Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht: 0,025/0,025 Stichting Nationaal Katholiek Thuisfront : 0,011/0,011 Stichting Protestants Militair Thuisfront: 0,023/ 0,023 St. bijz. scholen voor onderwijs op alg. grondslag III: 3,999/3,948 St. Nl. Instituut Int. Betrekkingen Clingendael: 0,798/0,798 Veteranenplatform: 0,139/0,144 Comité int.de médecine et de pharmacie militaires: 0,002/0,002 Stichting Dienstverlening Veteranen: 5,017/5,190 Bijz. leerstoel militair recht UvA: 0,024/0,024 Totaal: 11,227/11,397 (alle bedragen in mln)

139. Welke concrete maatregelen heeft de Task Force genomen om de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde "ernstige tekortkomingen" in het financieel- en materieelbeheer om te buigen? Onder leiding van de concerncontroller komt de ingestelde Task Force financieel en materieelbeheer vanaf juni jl. maandelijks bijeen. Naast de Bevelhebber der Marechaussee hebben de Chef Staf Dico, de controllers van de andere krijgsmachtdelen en van de centrale organisatie in de Task Force zitting. Ook de Defensie-accountant en de directeur Financieel Economische Zaken maken deel uit van de Task Force. De Task Force vergadert dit jaar twee keer in de samenstelling met (alle) bevelhebbers, commandant Dico en de plaatsvervangend secretaris-generaal. Op 4 oktober jl. is de Task Force voor het eerst in deze samenstelling bijeengekomen. De Task Force heeft organisatorische maatregelen genomen voor een projectmatige aanpak door de lijnmanagers om de ernstige tekortkomingen in het financieel en materieelbeheer die de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd weg te nemen. De lijnmanagers hebben het verbeteringsproces en de bewaking van de voortgang dan ook grondig geregeld. De verantwoordelijken worden bijvoorbeeld persoonlijk door de lijnmanagers aangesproken op het tijdig verwezenlijken van de actiepunten. De Task Force heeft een normenkader vastgesteld. Na overleg met de Algemene Rekenkamer en de Defensie-accountant, heeft de Task Force concrete maatregelen genomen om te voorkomen dat eind 2001 nog sprake is van "ernstige tekortkomingen in het financieel en materieelbeheer. In concreto heeft de Task Force shortlists vastgesteld die aan de verantwoordelijke lijnmanagers duidelijk maken welke aspecten van het financieel en materieelbeheer uiterlijk eind 2001 op orde moeten zijn. Eerst dan zou de Algemene Rekenkamer een positiever oordeel kunnen geven en niet meer hoeven te spreken van ernstige tekortkomingen. Met dit uitgewerkte normenkader is het mogelijk geworden vooraf aan de lijnmanagers duidelijk te maken aan welke criteria de voortgang wordt getoetst. In juli jl. heeft de Task Force alle tekortkomingen met de daarbij behorende verbeteringspunten in het financieel en materieelbeheer in kaart gebracht. Dit betekent dat de bevelhebbers, de commandant Dico en de plaatsvervangend SG verbeteringsplannen financieel en materieelbeheer hebben ingediend waarin per onderdeel een concreet tijdsschema is opgenomen. De Task Force heeft verzekerd dat de verbeteringsplannen qua opzet, format en begeleidende appreciaties van de lijnmanagers voldoen aan de criteria van de Algemene Rekenkamer, de Defensie-accountant en de concerncontroller. Ook voldoen de plannen aan de eisen die gelden voor een goede aansturing, een goede uitvoering van en een goed toezicht op het gehele verbeteringsproces door de Task Force. Vanaf juli jl. rapporteren de lijnmanagers maandelijks aan de Task Force over de voortgang van de verbeteringen. De concerncontroller beoordeelt de verbeteringsplannen en voert bilateraal overleg met de projectverantwoordelijken van de beleidsterreinen. De bevindingen worden aan de Task Force gerapporteerd en deze neemt vervolgens maatregelen om bij te sturen en om risicos tot een minimum te beperken. De Task Force besteedt veel tijd aan het uitwisselen van zogenoemde best practices. Het Politiek Beraad bespreekt op basis van de tussentijdse rapportages van de voorzitter van de Task Force en in het licht van de te bereiken eindresultaten de voortgang en neemt, zo nodig, nadere besluiten. De verbeteringsplannen en voortgangsrapportages van de lijnmanagers worden overigens ook aan de Algemene Rekenkamer en de Directie Accountancy Rijksoverheid van het ministerie van Financiën beschikbaar gesteld. Vertegenwoordigers van deze instanties nemen deel aan het bilaterale overleg met de projectverantwoordelijken van de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee over het wegnemen van de ernstige tekortkomingen in het financieel en materieelbeheer van deze krijgsmachtdelen. Bij het overleg met de andere beleidsterreinen is de desbetreffende auditmanager van de defensieaccountantsdienst aanwezig.

140. Waarom is geen stijging voorzien in de efficiencybesparing als gevolg van Competitieve Dienst-verlening? Het CDV-instrument, zo staat in de Defensienota, zal een doelmatiger bedrijfsvoering bij Defensie bevorderen. De introductie van dit instrument ging daarom gepaard met een jaarlijkse taakstelling. Dit is een vast bedrag per jaar dat geen stijging kent. De te bereiken besparingen moeten op deze reeks in mindering worden gebracht.

141. Wanneer is het onderzoek naar uitbesteding van diensten die geleverd worden door Defensie Telematica Organisatie (DTO) en de Mechanisch Centrale Werkplaats (MCW) Leusden afgerond? 142. Wordt bij het onderzoek naar uitplaatsen van thans door DTO geleverde telematicadiensten ook gekeken naar veiligheidsaspecten en om welke diensten gaat het precies? In het kader van het CDV-onderzoek is vastgesteld dat er minder capaciteit bij de MCW nodig is. U bent hierover, naar aanleiding van vragen van het Tweede-Kamerlid Van den Doel, op 5 september jl. ingelicht (Aanhangsel van de Handeling 1684, 5 september 2000-2001). Volgend jaar zal een strategie hiervoor worden voltooid. U wordt over de uitkomsten geïnformeerd met de DMP-B/C brief over het project vervanging infrastructuur Mechanische Centrale Werkplaats.

Over DTO heeft de Tweede Kamer op 10 oktober jl. een brief ontvangen.

143. Gaat het bij het aanbieden van diensten die nu door civiele marktpartijen aan Defensie worden geleverd om diensten die niet betrokken worden bij het onderzoek in het kader van de Competitieve Dienstverlening? De advies- en ontwikkelingsdiensten die DTO levert aan de defensieorganisatie worden evenals alle andere diensten van DTO in het kader van het CDV-onderzoek onderzocht op mogelijkheden van in- en uitbesteding. Zie ook het antwoord op de vragen 141 en 142.

144. Kan de regering aangeven wat de te verwachten redenen zijn van de voorziene daling (na 2002) bij de opbrengst van het moederdepartement op de begroting van DGW&T? De opbrengst van het moederdepartement op de begroting van de DGW&T wordt gegenereerd door het in rekening brengen van de dienstverlening van de DGW&T aan de krijgsmachtdelen. Als gevolg van de concentratie van defensieactiviteiten op aangewezen locaties en de daarmee gepaard gaande vermindering van het aantal locaties binnen Defensie zullen de krijgsmachtdelen vanaf 2002 naar verwachting minder uitgeven aan nieuwbouw en aan onderhoud van hun infrastructuur. De totale omvang van de dienstverlening door de DGW&T en de daarmee samenhangende opbrengst zullen daardoor eveneens naar rato dalen.

145. Kan de regering de aanpassing kasritme investeringen bij de Marine van 48,5 miljoen (f 106,7 miljoen) toegelichten? De herfasering van betalingen leidt tot aanpassingen van kasritmes voor de projecten LCF ( 6 miljoen), NH-90 ( 2 miljoen), Milsatcom ( 4 miljoen), van uitgaven voor de aanschaf van munitie ( 7 miljoen) en tot enkele kleinere aanpassingen. Deze aanpassingen hebben geen gevolgen voor de hoogte van de totale projectbudgetten. Ook de planning van de projecten wordt er niet door gewijzigd. Een verdere aanpassing van het kasritme betreft de actualisatie van de begroting naar prijspeil 2001 ( 11 miljoen). Ten slotte is ook van de lening aan de Koninklijke Scheldegroep in 2001 8 miljoen in de aanpassing van het kasritme opgenomen.

146. Waar wordt de daling van het kengetal 'verhouding indirect totaal' precies door veroorzaakt? Heeft dat gedurende de planperiode consequenties? De gepresenteerde daling hangt samen met de verwachting dat als gevolg van de reorganisatie die bij de DGW&T is ingezet en waarbij directies worden samengevoegd, het aantal indirecte medewerkers (de overhead) in verhouding tot het totale personeelsbestand zal afnemen. Gedurende de planperiode zal dit naar verwachting de doelmatigheid positief beïnvloeden.

147. Wat wordt er verstaan onder 'productie' bij het Centraal Militair Hospitaal? Hieronder wordt verstaan het aantal uit te voeren consulten, verrichtingen en verpleegdagen ten behoeve van (militaire) patiënten.

148. Welke concrete maatregelen neemt de regering tegen de dreiging van aanvallen met NBC-wapens, anders dan raketverdediging? De maatregelen tegen de dreiging van massavernietigingswapens kunnen op vier niveaus worden onderscheiden: (1) handhaving en versterking van de non-proliferatieregimes, (2) ontwapenings-verdragen, (3) actieve verdediging en (4) passieve verdediging. De eerste twee hebben vooral een politiek karakter terwijl de actieve en passieve verdediging een militair karakter hebben. De actieve verdediging richt zich op het detecteren, volgen, identificeren, onderscheppen en vernietigen van de overbrengingsmiddelen van massavernietigingswapens. Defensie richt zich hierbij onder andere op de verdere verbetering van het Patriot-systeem van de Koninklijke luchtmacht en op een mogelijke rol van de nieuwe luchtverdedigings- en commandofregatten. De passieve verdediging behelst noodzakelijke maatregelen tegen de gevolgen van massavernietigingswapens. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan middelen voor alarmering, detectie, identificatie, bescherming en ontsmetting. Daarnaast behoren de opleiding en training van de individuele militair tot dit aandachtsgebied. Op materieelgebied zijn verbeteringen noodzakelijk. Diverse projecten staan de komende jaren op stapel. Op korte termijn (komend jaar) zal voor de bescherming van de individuele militair nieuwe beschermende kleding beschikbaar komen. Ook zijn nieuwe radiologische dosismeters aangekocht. De collectieve bescherming zal bestaan uit zogenaamde Colpro-systemen. Hiermee wordt een NBC-beschermde ruimte gecreëerd waarbinnen personeel kan werken en rusten zonder dat beschermende uitrusting behoeft te worden gedragen. Midden 2002 zal ook speciale ontsmettingsapparatuur worden ingevoerd, waarmee materieel en personeel volledig kunnen worden ontsmet. Om op korte termijn in de behoefte aan NBC-verkenningsvoertuigen te voorzien, huurt Defensie zes NBC-verkenningsvoertuigen (drie secties) van het type Fuchs van Duitsland. De eerste sectie arriveert in maart 2002. Daarnaast wordt onderzoek verricht naar verbeterde detectie- en identificatiemogelijkheden (onder andere van biologische strijdmiddelen), verbetering van de individuele en collectieve bescherming en naar de geneeskundige verzorging onder NBC-omstandigheden. Tevens zullen eisen op het gebied van NBC-bescherming meewegen bij de besluitvorming over vervangingsinvesteringen en bij de verwerving van nieuwe wapensystemen. Voor de bescherming tegen de inzet van biologische wapens zijn meer en omvangrijkere maatregelen nodig. De gebieden waarop dit betrekking heeft zijn: dreigingsanalyse, de profylactische medische tegenmaatregelen, detectie, identificatie, fysieke bescherming, besmettingsbeheersing, diagnose en therapie. In samenwerking met TNO is reeds nader onderzoek gaande op deze gebieden. Het doel hiervan is om de krijgsmacht beter in staat te stellen te opereren onder NBC-omstandigheden. Voor het uitvoeren van analyses en onderzoek zal de nationale deskundigheid worden gebundeld. Bovendien worden de nationale inspanningen internationaal ingebed en geïntensiveerd. Nederland participeert zeer actief in de diverse Navo-fora op dit terrein, zoals de Senior Defense Group on Proliferation, en de werkgroepen die specifieke aspecten van NBC behandelen, bijvoorbeeld medische aspecten, opleidingen, trainingen, oefeningen, enzovoort.

149. Op welke wijze zal de Nederlandse regering bilateraal, in Europees- en in NAVO-verband druk uitoefenen op de VS, teneinde de VS te bewegen gemeenschappelijke antwoorden - niet zijnde een 'missile defence'-systeem - te vinden op de veranderde en toegenomen risico's? De brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over de Amerikaanse missile defence-plannen van 5 juli jl. gaat uitvoerig in op de inspanningen van de regering terzake (kamerstuk 27 857, nr. 1). De regering meent dat zoveel mogelijk moet worden gestreefd naar multilaterale antwoorden op het probleem van de verspreiding van massavernietigingswapens en ballistische raketten. Zij hecht in dat verband groot belang aan de versterking van het internationale stelsel van non-proliferatie- en wapenbeheersingsverdragen en heeft er bij de Verenigde Staten op aangedrongen hieraan een bijdrage te blijven leveren. In bilateraal en in Navo-verband heeft zij er onder meer bij de Verenigde Staten op aangedrongen met Rusland tot een vergelijk te komen over de toekomst van het ABM-verdrag. De Verenigde Staten en Rusland waren vóór de terroristische aanslagen op de VS inderdaad met dergelijke besprekingen begonnen. Hoewel daarbij om begrijpelijke redenen enige vertraging is opgetreden, ligt het in de rede te verwachten dat deze besprekingen worden voortgezet. Voorts is er bij de Verenigde Staten op aangedrongen in het bijzonder te ijveren voor ratificatie door de Senaat van het Alomvattend Kernstopverdrag en voor een effectief Protocol bij het Biologische Wapenverdrag. Overigens spreekt de regering ook landen als Rusland, India, Pakistan en Iran aan op hun verplichtingen en spoort zij hen aan de internationale non-proliferatie- en wapenbeheersingssystemen verder te helpen versterken.

150. Hoe hoog ligt de Nederlandse bijdrage aan de DCI 'force goals' precies en op welke punten heeft Nederland met name een achterstand bij de implementatie? Van de aan Nederland toegewezen Force Goals houden er 131 verband met het Defence Capabilities Initiative. Daarvan voert Nederland er 123 ( 94 procent) geheel of gedeeltelijk uit. De termijn waarop de Force Goals worden uitgevoerd is mede afhankelijk van nationale prioriteiten en budgettaire overwegingen.

Over de uitvoering van de 58 zogenaamde DCI-Action Items is uw Kamer uitvoerig ingelicht in de financiële verantwoording 2000, bijlage 5. Een geactualiseerd overzicht zal de Kamer worden aangeboden in de financiële verantwoording 2001.

151. In hoeverre is de aanstellingsopdracht bij de Kmar in 2002 reëel en zal die tot het gewenste aanstellingsresultaat leiden? De aanstellingsopdracht van de Koninklijke marechaussee voor 2002 is realistisch. De vraag of het gewenste aanstellingsresultaat metterdaad zal worden behaald is thans niet te beantwoorden. De gevolgen van de voorgenomen uitbreiding van de stafcapaciteit en het Actieplan Terrorismebestrijding zijn hierbij nog niet in beschouwing genomen.