Partij van de Arbeid

Den Haag, 17 oktober 2001

BIJDRAGE VAN EPPO BOLHUIS (PvdA) AAN HET PLENAIRE DEBAT OVER DE BEGROTING 2002 ECONOMISCHE ZAKEN

Algemeen

De economische situatie is in de afgelopen periode verslechterd. In het verleden zou daar gelijk met conjuncturele maatregelen op gereageerd worden. Dat soort beleid voeren wij (gelukkig) niet meer. Structurele normen maken het mogelijk in dit soort omstandigheden rustiger te reageren. Tegelijkertijd drukt het ons met de neus op het feit dat de economische voorspoed van de afgelopen jaren niet vanzelfsprekend was. Er is

een programma van structurele hervorming van de economie, teneinde te komen tot meer dynamiek en groei doorgevoerd. Voor de komende periode is het gelet op de economische situatie des te urgenter om aan het beleid van structurele hervorming vast te houden en daarnaast, aan een verbeterde dienstverlening van de overheid te werken.

Voldoende mededinging en marktwerking zijn essentieel voor een economie als de onze. De PvdA bepleit een actiever mededingingsbeleid om af te rekenen met het teveel aan afspraakjes en kartels; daar kom ik later op terug.

De economische groei in Nederland heeft problemen met de arbeidsproductiviteit en met de beschikbaarheid van een aantal andere voor groei essentiële factoren: een voldoende geschoolde beroepsbevolking, vertaling van wetenschappelijk onderzoek, beschikbaarheid bedrijfsterreinen. Het ministerie van EZ is bezig op deze terreinen maar het kan beter, zo zou ik kort onze inbreng kunnen samenvatten.

Intensivering kenniseconomie: aansluiting beroepsonderwijs op de behoeften van

arbeidsmarkt en bedrijfsleven

Het beter laten aansluiten van onderwijs en onderzoek bij wat de "samenleving" nodig heeft, dat is wat noodzakelijk is. Dat wil niet zeggen dat het bedrijfsleven dan eenzijdig uit moet gaan maken waar het publiek gefinancierd onderzoek of beroepsonderwijs over zou moeten gaan. Het gaat er dan zowel om wat er maatschappelijk nodig is als wat voor innovatie en aansluiting van de arbeidsmarkt nodig is.

De vooruitgang in maatschappelijk verantwoord ondernemen is nog lang niet zo ver dat ondernemingen publieke doelen zoals duurzaamheid net zo zwaar laten meewegen als particuliere doelen zoals winst. Dit mag wel van de overheid worden verwacht. Van EZ mag verwacht worden dat zij stuurt op publieke doelen.

De EZ-begrotingsstukken onderstrepen terecht de noodzaak van verbetering van scholing. Een kenniseconomie heeft behoefte aan technisch goed onderlegde medewerkers. Het achterblijven van de stijging van de arbeidsproductiviteit zou beter geanalyseerd kunnen worden, maar een belangrijk punt is in ieder geval dat in vergelijking met het buitenland in Nederland de afgelopen jaren veel arbeidsaanbod zijn weg heeft gevonden naar de zakelijke dienstverlening waar de productiviteitsstijging beperkt was. Dit voorjaar, bij het overleg over de Nota Kenniseconomie hebben wij over dit thema ook van gedachten gewisseld. Onzerzijds is gewezen op het belang iedereen te betrekken bij het doorgaande proces van kennisintensivering. Ik was blij verrast in de Verkenning Onderwijs en Onderzoek soortgelijke opmerkingen terug te vinden. Voor EZ is m.i. deze Verkenning van groot belang.

Al vaker hebben wij vastgesteld dat er een tekort is aan technisch geschoold personeel Er melden zich te weinig studenten aan. Vervolgens als ze in een bedrijf gaan werken veranderen ze vaak van richting waardoor ze in een meer algemeen georiënteerde functie terechtkomen. En worden ze ouder, dan kunnen zij het tempo van technologische vernieuwing soms niet bijhouden en vallen uit.

Het beleid van EZ blijft te fragmentarisch. We hebben onder andere de employability-adviseurs, de Arbeidsradar, de scholingsimpuls, AXIS. Stuk voor stuk waardevolle initiatieven maar waar blijft in samenwerking met OCW de integrale aanpak van probleempunten die was beloofd? Een aanpak die ondernemers op sectorniveau daar ook bij betrekt. Want ik denk dat daar een van de sterke kanten van het ministerie van EZ ligt: deze kan ondernemers hetzij direct, hetzij via brancheorganisaties aanspreken en betrekken bij een aanpak van deze problematiek [zie b.v. de brede samenstelling van bestuur e.d. van Axis].

De sector die het meest in het oog springt is de bouw. Over de bouw staat o.m. een analyse in de MEV. Men is het er over eens dat in de bouw het grote knelpunt een tekort aan geschoold vakdeskundig personeel is. Als hier iets aan zou gebeuren zou dat leiden tot meer economische groei, meer bouwproductie c.q. meer woningen. Gelet op de krappe woningmarkt, de sterk gestegen prijzen en de inflatie die daardoor is gevoed is ingrijpen een harde noodzaak. Bovendien zouden juist in deze sector mensen aan de slag kunnen waarvan vergroting van de arbeidsparticipatie ook op het verlanglijstje van het kabinet staat. Verhoging van de kwalificaties van deze groep mensen kan hen er toe zetten in deze sector te gaan werken. Kortom, drie vliegen in een klap.

Is de minister bereid om samen met haar collega's van OCW en VROM op korte termijn een actieprogramma op te zetten met (onder andere) een scholingsimpuls op het sectorniveau van de bouw?

De aansluiting tussen de verschillende sectoren in het beroepsonderwijs (de kolom) staat momenteel in de schijnwerpers. Belangrijk is dat het bedrijfsleven hier ook een betrokkenheid bij heeft. Voor het MBO lijkt dit beter geregeld dan het HBO. Hier communiceert het bedrijfsleven te weinig met de onderwijsinstellingen, en omgekeerd. Dat is jammer want een grotere uitwisseling kan het beroepsonderwijs zowel voor de leerlingen als de leerkrachten aantrekkelijker maken. Voor de leerlingen opdat de opleidingsstof gaat leven, voor de leerkrachten die ooit een technische opleiding hebben gehad om te kunnen kijken hoe het in een instelling of bedrijf aan toe gaat. (Instelling omdat bijvoorbeeld ook een ziekenhuis, en de mensen die daar werken, steeds meer met techniek te maken krijgen). De PvdA-fractie pleit al jaren voor duaal onderwijs en wij zijn verheugd dat dit nu steeds beter vorm krijgt. In het verlengde van onze pleidooien bij OCW verwachten wij van EZ dat zij de beroepsonderwijsinstellingen ondersteunt om initiatieven te nemen gericht op verbetering van opleidingen, een grotere maatschappelijke betrokkenheid en verbetering van de innovatiekracht. De Minister steunt de kennisinfrastructuur (KIS); zij belijdt het belang van de kenniseconomie. Hier ligt een kans om samen met de minister van OCW innovatieve oplossingen te bedenken. Wij vragen de minister of zij kan aangeven hoe de initiërende en stimulerende rol van EZ kan worden vergroot in samenspraak met OCW. De Minister heeft daar goede ervaringen mee als het gaat om de gezamenlijke commissie Ondernemerschap en Onderwijs. Er zou overigens in het kader van ICES-KIS best een stimuleringsfonds voor het beroepsonderwijs mogen komen. Kijken we naar het niveau van de toerusting in het beroepsonderwijs dan is verbetering zeer wel mogelijk. Voor het bedrijfsleven is dit ook van groot belang; leerlingen die opgeleid worden in achterhaalde technieken zijn voor hen ook geen aantrekkelijk perspectief.

Verbetering van mededinging en marktwerking: aanpakken van kartels en monopolies

Tot nu toe hebben consumenten weinig gemerkt van de voordelen van meer mededinging en marktwerking. De Mededingingswet en de uitvoerder daarvan, de Nma, lijken er nog niet in te slagen voldoende marktwerking af te dwingen. Er is door de Nma aangegeven dat 350 kartels zijn opgeheven; bij nadere analyse blijkt het dan echter allerlei overeenkomsten te betreffen, bijvoorbeeld tussen kappers en loodgieters over erkenning, kwaliteit e.d. Dat is natuurlijk niet wat de doorsnee burger onder een anti-kartelbeleid verstaat, hoe nuttig het ook is dat allerlei stoffige onderlinge afspraakjes eens onder de loep worden genomen. Wij hebben eerder aangedrongen op een proactievere opstelling, onderzoek in die gevallen waar misbruik van economische machtsposities in het geding zou kunnen zijn. Waarom worden wel de kappers aangepakt maar niet bijvoorbeeld de grote financiële instellingen onderzocht? En hoe zit het met onderzoek naar de schoolboekenmarkt, waar een paar grote ondernemingen de markt beheersen en de kosten voor leerlingen en ouders de pan uitrijzen? Hetzelfde voor de chipmarkt, Interpay. Het midden- en kleinbedrijf wordt geconfronteerd met een monopolist, eigendom van de gezamenlijke Nederlandse banken. Wie stelt vast of dienstverlening en tarieven van deze monopolist marktconform zijn? Waarom komt de actieve aanpak bij de NMa niet van de grond? Deze actievere aanpak door middel van het initiëren van onderzoeken is toegezegd bij de bespreking van het Jaarverslag van de NMa, maar is tot nu toe tot het opstarten van drie onderzoeken (waarvan nog geen enkel resultaat de Kamer heeft bereikt) beperkt gebleven. Uitspraken van rechter of NMa liggen niet voor.

De minister heeft aangegeven dat de consument als gevolg van de falende mededinging bij de tankstations alleen hierdoor al jaarlijks enkele honderden miljoenen kwijt is. Er is toegezegd dat er een onderzoek bij de olieconcerns zou plaats vinden, waarover in het zomerreces gerapporteerd zou worden. Waar blijft de uitslag? Als de minister over een verschuiving in prioriteiten en toename van het NMa-onderzoek in het grote bedrijfsleven geen toezeggingen wil doen dan overweeg ik daarover een motie in te dienen.

Het Europese mededingingsbeleid wint aan belang. Aan de ene kant positief, want kartels worden opgebroken, markten gaan beter functioneren en consument en overheid profiteren van meer dynamiek, lagere prijzen en betere kwaliteit. Aan de andere kant lijkt het marktdenken soms een dogma te worden en is er geen oog meer voor de noodzaak bepaalde publieke belangen te waarborgen. Dat geldt voor het Europese maar ook het nationale mededingingsbeleid, omdat deze de Europese kaders voor gegeven aanneemt. Het ministerie en de NMa lijken ten onrechte wel eens te denken dat marktwerking en concurrentie het enige organiserende principe kan zijn. Het gaat in veel gevallen om de afweging tussen het economisch belang en een publiek belang, bijvoorbeeld leveringszekerheid van een dienst op het platteland. Daar moeten nieuwe, creatieve oplossingen voor verzonnen. Anders schiet iedereen terug in de reflex die we nu ook weer in Europa zien als het om de Postrichtlijn gaat.

Een tweede belangrijke discussie als het om MDW gaat, is de vraag hoe de publieke dienstverlening het beste georganiseerd kan worden en hoe deze verder verbeterd kan worden. Denk aan het gebruik van nieuwe instrumenten als vouchers in het onderwijs en de zorg. Maar ook aan het introduceren van marktwerking in de gezondheidszorg als zodanig. Je moet dan wel echte concurrentie hebben, en niet de situatie zoals die nu bestaat dat fysiotherapeuten niet meer gezamenlijk mogen onderhandelen en de zorgverzekeraars hen een uniform wurgcontract op kunnen leggen. Ik heb geconstateerd bij de MDW-conferentie vorige week dat er alom lof is voor de verdiensten van de MDW-operatie. Op dit soort onderwerpen (hoe kan je de efficiency van de gezondheidszorg verbeteren door meer marktwerking) is gezamenlijk veel mogelijk. De ontkokering die de MDW-operatie kenmerkt is daarbij een belangrijk pluspunt. Een punt dat wel naar voren kwam is dat de implementatie van de MDW-aanbevelingen meer aandacht behoeft. Er zit erg veel deskundigheid bij het ministerie. Zou het niet goed zijn als ook bij de implementatie van MDW-trajecten bij de vakministeries die deskundigheid ingebracht zou kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van gezamenlijke MDW-implementatiewerkgroepen?

Conclusie niet langer passief poneren dat mededinging en marktwerking de panacee voor alle kwalen is, maar actief optreden in sectoren waar dat nodig is, met borging van het publiek belang als randvoorwaarde. Introductie marktwerking waar nuttig en de implementatie en follow-up meer aandacht geven.

Meer leefbaarheid: ICES

Er moet een grotere mate van politieke sturing komen van het proces dat leidt tot de Impulsbrief, selectie van projecten en dergelijke. Benadrukt is in het overleg voor het zomerreces dat in onze visie een lange termijnstrategie vereist is gericht op duurzaamheid, leefbaarheid en kennisintensivering (motie-Bolhuis) Daar is tot nu toe te weinig aandacht voor geweest. De Verkenning Economische Structuur benadrukt weliswaar deze thema's maar tegelijkertijd bleef integratie met de andere Verkenningen van het kabinet volledig achterwege en het werd niet duidelijk op welke wijze we nu met deze Verkenning het ICES-programma gaan opzetten en beoordelen.

De planbureau's hebben een eerste selectie van de voorstellen gemaakt. Opmerkelijk is dat allerlei kleinere investeringsprojecten van de regio's op het gebied van muziek, sport en multifunctionele gemeenschapsgebouwen van de lijst verwijderd zijn In een economie die in toenemende mate dienstgeoriënteerd is, spelen andere vestigingsplaatsfactoren een rol dan de traditionele als ligging aan diep vaarwater, aan de snelweg of aan het spoor. Immers, reclamebureaus, technische adviesbureaus, design- en IT-bedrijven zijn in hoge mate foot-loose, ze kunnen in principe overal zitten.

Toch zijn er belangrijke factoren die een positief effect op de vestigingsplaatskeuze hebben. Waar je dat bijvoorbeeld ziet, is in universiteitsplaatsen als Delft, Wageningen, Enschede en Groningen waar veel nieuwe hoogwaardige bedrijven zijn ontstaan door samenwerking tussen de universiteit en de regio er om heen. Willen die bedrijven in die regio blijven, en wil je nieuwe vestigingen aantrekken, dan spelen daarbij de woonomgeving en het culturele klimaat een hoofdrol.

De vraag is, met andere woorden, hoe je voor dergelijke plaatsen kwaliteit ontwikkelt die het draagvlak voor een diensteneconomie vergroot. Culturele en sportvoorzieningen, de aanwezigheid van een hoogopgeleide beroepsbevolking, groen (natuur) spelen dan in die woonomgeving een belangrijke rol.

In veel plaatsen hebben gemeentebesturen de nieuwe ICES-methodiek waarbij ook de regio's middelen kunnen aanvragen, gebruikt om dit soort projecten voor te stellen. Daarbij gaat het vaak om aanvullende financiering. Ik zou de minister willen vragen deze projecten alsnog in de toetsing mee te laten lopen. Ik verwijs ook naar de ideeën die leefden voor het instellen van een fonds dat de investeringen in topsportaccommodaties zou financieren. Het positief resultaat van het EK-voetbal zou daarvoor aangewend. Dat is niet doorgegaan omdat het geld terug moest naar minister Zalm, maar die wens van een meerderheid van de Kamer ligt er nog steeds. Als individuele projecten te klein zijn voor ICES is een alternatief het financieren uit ICES van een fonds bestemd voor dit soort sportprojecten, maar ook voor culturele projecten.

Fiscale argumenten, zoals de hoogte van de VPB, spelen in de vestigingsplaatskeuze een veel minder belangrijke rol dan de minister denkt. In onze ogen hebben juist projecten met betrekking tot leefbaarheid voor de betrokken stad of regio grote invloed op hun aantrekkelijkheid. Wij vragen de minister nadrukkelijk in overleg met de regio's hier nog eens kritisch naar te kijken.

Het probleem van leefbaarheid en duurzaamheid speelt ook voor de bedrijventerreinen, waar EZ zelf ook nog een grote verantwoordelijkheid draagt. Er is een gebrek aan voldoende geschikte bedrijventerreinen. Ruimte is echter schaars. De PvdA bepleit intensivering van het ruimtegebruik. Daarnaast willen wij duurzamer bedrijventerreinen. De voortgang van de herstructurering is echter onduidelijk en het potentieel aan nog te herstructureren bedrijventerreinen ook. Of de instrumenten voldoende werken is onzeker. TIPP biedt te weinig een lange termijn perspectief voor grote bedrijventerreinen en particuliere geldschieters De constatering dat een zesde deel van de bedrijventerreinen verouderd is geeft wel de uitdaging aan. In een recent algemeen overleg heeft staatssecretaris Ybema toegezegd een programmatische aanpak te gaan ontwikkelen. Dat hebben wij als positief ervaren. Wij willen tijdig ten behoeve van ICES en formatiedossier inzicht in het actieprogramma.

Ook de structuurfondsen zouden wij graag meer willen richten op het bereiken van onze doelstellingen met betrekking tot intensivering en het meer duurzaam gebruik van bedrijfsterreinen. Helaas blijft het inzicht van de Kamer over de besteding van de EU-structuurfondsen waarvoor EZ verantwoordelijk is beperkt doordat ons de noodzakelijke informatie tot nu toe niet kan worden gegeven. Bij het begrotingsonderzoek is daar al even over gesproken. De minister verzekerde toen dat de rechtmatigheid van de betrokken uitgaven niet meer in het geding was. De Rekenkamer zou in deze haar oordeel bijgesteld hebben. Een dergelijke mededeling van de Algemene Rekenkamer heeft ons echter niet bereikt. Vooralsnog moet ik dus bij de mening van de ARK blijven dat de rechtmatigheid van de uitgaven van EZ voor het regionaal beleid voor de periode 1994-1999 niet kan worden vastgesteld.

Maar het beleid m.b.t. vestigingsklimaat is niet alleen afhankelijk van het beschikbaar komen van ICES- en EU-middelen. Ook binnen het ministerie van EZ zouden wij graag een verschuiving zien. Met een helikopterblik bekeken: meer aandacht voor vestigingsklimaat/leefbaarheid (dus meer middelen voor herstructurering bedrijfsterreinen e.d.), meer aandacht voor kennis (scholingsimpuls) en minder voor exportbevordering en technologie-instrumentarium. Exportbevordering is historisch van groot belang geweest voor het Nederlandse bedrijfsleven; in het huidige tijdsgewricht van globalisering is de PSB-regeling natuurlijk belangrijk maar kan het met veel andere instrumenten wel wat minder.

Bij het MIT is aangegeven dat de PvdA gelden beschikbaar wil krijgen voor vermindering van geluidsbelasting en emissies langs de hoofdinfrastructuur. Die problemen zijn de laatste jaren als gevolg van de gegroeide mobiliteit sterk toegenomen. Maakt de minister zich daar ook hard voor?

Afsluitend: wij hadden verwacht dat in de Verkenning meer een afweging zou plaats vinden van het nut van verdere investeringen in asfalt en beton versus investeringen in meer natuur en milieu versus investeringen in vermindering emissie en geluidshinder versus investeringen in kennis. Dat is tot nu toe niet helemaal uit de verf gekomen. Het CPB heeft overigens over die afweging tussen de verschillende terreinen in samenwerking met anderen wel een publicatie naar buiten gebracht. Een van de opmerkelijke conclusies is dat in plaats van investeringen of subsidies het soms beter is met regelgeving op te treden. Overheidsinvesteringen zijn vaak niet het juiste middel om de ruimtelijke en economische structuur te veranderen, zo stelt het CPB. Deelt de minister en het kabinet die opvatting? Zou dat niet gevolgen moeten hebben, bijvoorbeeld als het gaat om de sanering van een bedrijfstak (denk aan de intensieve veehouderij)

Oordeel over functioneren EZ

Waardering voor de actieve aanpak van exportbevordering (zowel van de staatssecretaris als van de minister, in het bijzonder haar reis met vrouwelijke ondernemers. Voor wat betreft dit laatste: emancipatie op het ministerie krijgt hopelijk de komende maanden nog wat aandacht, anders gaat de minister wel met vrouwelijke ondernemers op reis maar met alleen mannelijke ambtenaren). Ons inziens kan exportbevordering wat minder prioriteit krijgen; besteed gelden en richt energie op andere prioriteiten:


* waarborging van publieke belangen


* vergroening en een duurzamer energiehuishouding

* intensivering kenniseconomie


* verbetering mededinging en marktwerking


* vergroting leefbaarheid door ICES-investeringen
De minister heeft zich leren kennen door allerlei vaak nogal ideologisch getinte en forse uitspraken. Tegelijkertijd moeten we constateren dat als het gaat om de beleidsgebieden die wij besproken hebben een actief (of activistisch) EZ-beleid achterwege blijft. De minister gelooft in de ogen van de PvdA-fractie teveel in de zaligmakende werking van de markt en laat daarom het voeren van beleid te veel achterwege.