Partij van de Arbeid

Den Haag, 17 oktober 2001

BIJDRAGE AD MELKERT (FRACTIEVOORZITTER PvdA) AAN HET PLENAIRE DEBAT OVER DE STAAT VAN DE EUROPESE UNIE

1.

De Staat van de Unie laat terecht zien hoe belangrijk en bepalend de omgeving is waarbinnen de Europese Unie verder groeit. 11 september heeft ons nog meer met de neus op die feiten gedrukt. Terwijl het voortbouwen aan het eigen Europese huis nog volop in beweging en discussie is, duldt de werkelijkheid aan de grenzen van de Unie geen uitstel. Geen uitstel om de enige weg te begaan die ook Nederland verder kan brengen: samenwerking versterken en verantwoordelijkheid verder delen.

2.

In en na Nice is onvoldoende vooruitgang geboekt; de afstand tot de Europese burgers is er niet kleiner op geworden, terwijl de opgaven alleen maar in belang toenemen: de euro, de uitbreiding, de internationale stabiliteit.

Ik wil niet dramatiseren, maar ontkom er niet aan mijn grote bezorgdheid te uiten over de voortgang van het democratisch Europa. Paradoxaal moet aan de vooravond van 1 januari 2002 worden geconstateerd dat na het grote succes van Maastricht de afstand tussen de Europese top en haar basis is toegenomen en de gevarenzone is genaderd. Het Ierse referendum van de Onthouding is van diverse zijden gebagatelliseerd. De waarheid is dat juist daar het succes van de leuze: 'if you don't know, vote no!' iedereen aan het denken moet zetten. Afzijdigheid en afkeer liggen soms in elkaars verlengde.

3.

Wat te doen?


* De politieke missie van de Europese Unie verduidelijken
* Het politieke tekort in de werkwijze van de Unie verminderen
* Bij institutionele hervorming niet alleen of vooral bevoegdheden overdragen, maar allereerst naar grotere herkenbaarheid en effectiviteit in de uitvoering streven.

4.

Dwingende externe omstandigheden maken het soms makkelijker om een sprong voorwaarts te maken. De alarmfase waarin de wereld verkeert schept kansen om de interne slagvaardigheid van de Unie en daarmee de invloed van haar lidstaten op de gebeurtenissen in de wereld te vergroten.

Over de situatie in Afghanistan is vorige week uitgebreid gesproken. Helaas is er geen aanleiding daar nu anders over te denken of te handelen dan toen.

Belangrijk is wel dat Europa zich actiever richt op een taak die dichterbij haar directe mogelijkheden lijkt te liggen: maximale druk en initiatief om de explosieve situatie tussen Israël en de Palestijnen de baas te worden en de weg terug te vinden naar vreedzame vooruitgang. Hoe ziet de regering - ook na de bespreking met Arafat gisteren - de rol en opgave van de Unie?

Een coherente opstelling zou ook bijdragen aan het gezag van de Unie in de omgang met de gevolgen van de crisis. Met de extra Europese Raad, de initiatieven vanuit de Raad Justitie/Binnenlandse Zaken en het troikabezoek aan het Midden-Oosten zijn waardevolle stappen gezet die echter ook wat zijn overschaduwd door de eigen agenda's van Blair, Schröder en Chirac/Jospin.

Steeds weer terugkerende waarneming: een leidend centrum ontbreekt.

Dat maakt het dan ook noodzakelijk ook in deze tijd van internationale crisis aandacht te houden voor de orde binnen de Unie.

De regeringsnotitie over de "Toekomst van de Europese Unie" (d.d. 8 juni) biedt goede aanknopingspunten, maar is uiterst voorzichtig over een verder te volgen route.

5.

Juist nu is in ieder geval van belang dat duidelijker wordt waar de Europese Unie voor staat:


* een gemeenschappelijke markt, gebaseerd op rechtszekerheid en effectiviteit als economisch fundament van de integratie
* een grote interne ruimte van sociale stabiliteit en menselijke waardigheid

* een baken voor de toekomst van Midden-, Oost- en Zuidoost-Europa
* een krachtige internationale manifestatie bijdragend aan vergroting van internationale welvaart en versterking van de internationale rechtsorde.

6.

Een aantal vraagstukken dringt zich op voor een voorrangsbehandeling.


* De in de huidige crisis op de achtergrond blijvende rol van de Hoge Vertegenwoordiger (Solana) alsmede de vraag of 2004 ook niet het moment moet zijn om de externe vertegenwoordiging van de EU (o.m. in de VN) aan de orde te stellen.

* Het versterken van de vervolgacties op de initiatieven van Tampere gericht op een gemeenschappelijk visum-, asiel- en migratiebeleid met in het bijzonder aandacht voor het belangrijke rapport-Vittorino inzake een Europees immigratiebeleid.

* De operationaliteitsverklaring die de volgende fase inluidt van het het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid; er is inmiddels veel in gang gezet zonder dat kan worden gesproken van de noodzakelijke checks and balances in informatievoorziening en controle.

* De organisatie van parlementaire betrokkenheid bij het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (en het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid); bij het beleid in de derde pijler (zie ook het Parlopol-initiatief dat gisteren tot een tweede bijeenkomst van nationale woordvoerders in Brussel leidde);

en bij de beoordeling van subsidiariteitstoets: in alle gevallen komt opnieuw de vraag op hoe voorkomen kan worden dat het betere (een senaat voortkomend uit de Raad van Ministers) de vijand kan worden van het goede en eerder haalbare: een senaat samengesteld uit leden van nationale parlementen.


* De coördinatie van de werkzaamheden tussen de Raden van Ministers en de Europese Raad: in de "wake-up call for Europe" hebben Delors en andere erflaters van de Europese zaak gisteren opnieuw een lans gebroken voor een aparte en betere coördinatie door ministers van Europese Zaken; dat is ook nodig om de Europese Raad beter toe te rusten voor haar leidinggevende taak in internationale en internationaal-economische aangelegenheden. Het is daarom onvermijdelijk en gewenst dat de Europese Raad vaker (in Brussel) bijeen zal komen om gezaghebbende uitspraken te doen.
* Initiatieven voor "versterkte samenwerking". In het Benelux-memorandum van 20 juni jl. wordt hier opnieuw hoopvol naar verwezen. Zou het juist voor de Benelux-landen geen taak zijn initiatieven te nemen voor een concrete invulling? Wat zijn de gedachten of voornemens van de regering?

* Versterking van de rol van de Commissie. De Benelux-partners kiezen voor een rechtstreekse verkiezing van de voorzitter. Daarbij laat zich ook de vraag stellen of Europese lijstvorming niet een logische fase in versterking van de democratische processen zou zijn, met eventueel een indirecte verkiezing van de Commissievoorzitter als mogelijke tussenstap.

7.

Een bijzonder aandachtspunt betreft de voorkeur die de regering uitspreekt voor de instelling van een "forum", vergelijkbaar met de conventie die het EU-grondrechtenhandvest voorbereidde. Dit is aan de ene kant een goede gelegenheid om de betrokkenheid van nationale en Europese parlementariërs op een tijdig moment te verbreden. Aan de andere kant leert de ervaring dat het gaat om een ook letterlijk tamelijk onnavolgbaar proces.

De regering is van mening dat een forum "niet in de plaats van de IGC kan treden", maar wel opties kan aanreiken.

Het is op zijn minst van belang dat ook de Kamer zelf haar opvatting geeft en dat de regering daarmee in Laken terdege rekening houdt. In het Benelux-memorandum van juni was de tijd daarvoor kennelijk te kort. Daar wordt overigens gesproken over een "forum" naast een "conventie".

De ervaringen met de conventie die voorafgaand aan Nice het grondrechtenhandvest voorbereidde zijn gemengd. Enerzijds een interessant experiment in een nieuwe driehoeksverhouding tussen regeringsvertegenwoordigers en leden van het Europese Parlement, resp. de nationale parlementen van de lidstaten. Anderzijds een diffuse exercitie bezien vanuit het oogpunt van representatie en mandatering.

Het is de vraag of in de samenstelling niet meer ruimte zou moeten blijven voor een scheiding van verantwoordelijkheden: de afstemming tussen Europese en nationale volksvertegenwoordigers en hun gezamenlijke voorstellen voor een adequate agenda van de IGC zijn de hoofdzaak. Het wordt er voor de burgers niet transparanter op als regerings- en volksvertegenwoordigers in één orgaan hun ideeën en belangen laten samenkomen.

Dat laat onverlet dat er een grote waarde is gelegen in consultatie en betrokkenheid vooraf van parlementariërs en belangstellenden, zodat draagvlakverwerving een natuurlijker onderdeel wordt van de voortgang van de integratie.

8.

Intussen tikt de klok van de uitbreiding van de Unie door. Het is niet duidelijk hoe de besluitvormingsagenda van 2002 eruit ziet nu volgens eerder aangehouden schema's de besprekingen met de meest gevorderde landen in een eindstadium zouden moeten komen.

Tegelijk is het van het grootste belang door middel van een spoedige toetreding van een aantal landen de stabiliteit binnen Europa te vergroten. Een maximale inspanning om 2002 af te ronden met positieve besluiten is geboden.

In verband hiermee heeft de WRR in overweging gegeven uit te gaan van een "kernacquis" dat door de nieuwe lidstaten zou moeten zijn bereikt. Als ik het goed begrijp betekent dat verlaging van de eisen ten opzichte van wat tot nu toe gold. In onze visie zou zo'n kernacquis niet in de plaats mogen treden van het acquis dat uiteindelijk - met inachtneming van overgangstermijnen - moet worden bereikt. Op de kortere termijn zou het misschien wel een breder politiek belang dienen. Wat is de zienswijze van de regering?

In dit verband is ook van belang in hoeverre Nederland uitgaat van onvoorwaardelijke toepassing van de procedures van toetreding van nieuwe lidstaten tot de EMU, zoals voorzien in het verdrag. Vanuit ECB-kringen worden bezorgde signalen gehoord. Hoe worden die door de regering gewogen?

De regering heeft intussen nadere gegevens gepubliceerd over de mogelijke extra kosten die de uitbreiding met zich meebrengt voor Nederland en over de wijze waarop het oplopen van uitgaven via de structuurfondsen kan worden beperkt. We kunnen instemmen met de inzet om de effecten voor de netto-betalingspositie van Nederland beperkt te houden. Het is echter nog te vroeg alle implicaties te kunnen doorzien van het standpunt dat regionale steun voortaan alleen nog maar kan worden verkregen indien het nationaal inkomen van de lidstaat onder een bepaald gemiddelde uitkomt. Onduidelijk is welke verschuivingen hierdoor gaan ontstaan, welke (nieuwe) regio's profiteren en hoe de daling uitpakt van het algemeen gemiddelde bbp van de EU als gevolg van de toetreding van minder ontwikkelde economieën. De uitbreiding mag niet onevenredig de Nederlandse belastingbetaler belasten, maar kan niet alleen in macrotermen worden beoordeeld. Uiteindelijk moet de uitbreiding leiden tot vermindering van de welvaartsverschillen in Europa. Het zou de regering sieren - ook in de toelichting naar belangstellende burgers - op overtuigender wijze dit doel te benadrukken.