CBS

Economische groei tweede kwartaal 1,4%

In het tweede kwartaal van 2001 is de economische groei uitgekomen op 1,4% vergeleken met hetzelfde kwartaal van vorig jaar. Dit betekent een kleine neerwaartse bijstelling van de voorlopige raming van augustus, toen 1,5% werd geraamd. Voor het eerste halfjaar is het groeicijfer 1,4%. Dit is minder dan de helft van de gemiddelde stijging van vorig jaar (3,5%). Het stijgingstempo valt niet alleen terug bij de binnenlandse bestedingen maar ook bij de uitvoer. De prijsstijging van het BBP komt in het tweede kwartaal uit op bijna 5%. Dit blijkt uit de Kwartaalrekeningen van het CBS.

Kwartaal-op-kwartaalgroei licht positief
In het tweede kwartaal van 2001 is de economie met 0,5% gegroeid ten opzichte van het eerste kwartaal. Hierbij is gecorrigeerd voor kalendereffecten en seizoensinvloeden. In het eerste kwartaal was de volumegroei van het BBP nog licht negatief (-0,1%).

Lagere groei in commerciële dienstverlening en industrie De groei in de commerciële dienstverlening bedraagt in het tweede kwartaal van 2001 nog niet de helft van de gemiddelde groei van vorig jaar. Dit geldt zowel voor handel en transport als voor de financiële en zakelijke dienstverlening. In de industrie is nauwelijks nog sprake van groei. In de bouw stagneert de productiegroei en in de landbouw doet zich een duidelijke daling voor. De landbouw had te maken met de negatieve gevolgen van MKZ en BSE. Geheel anders is het beeld bij de niet-commerciële dienstverlening zoals de zorg en de overheid. Het groeitempo verdubbelt in deze sector in vergelijking met vorig jaar.

Uitvoer en invoer groeien minder snel
De volumestijging van de uitvoer van goederen en diensten valt terug van 9,5% in 2000 via 5,2% in het eerste kwartaal naar 4,0% in het tweede kwartaal van 2001. De internationale vertraging in de economische groei is duidelijk merkbaar bij de Nederlandse exporteurs. De uitvoer ondervond daarnaast problemen vanwege de besmettelijke veeziekten. De volumestijging van de invoer zakt nog verder terug dan die van de uitvoer: van 9,4% gemiddeld in 2000 naar 3,1% in het tweede kwartaal.

Consumptiegroei blijft achter bij vorig jaar
De consumptiegroei van huishoudens is in het tweede kwartaal 1,7%. Dit jaar zijn de groeicijfers duidelijk lager dan de gemiddeld 3,8% in 2000. In het tweede kwartaal van 2001 is de terugval het grootst bij de bestedingen aan duurzame consumptiegoederen: van een stijging van meer dan 5% in 2000 naar minder dan 1% in het tweede kwartaal van 2001. De consumptiegroei van diensten is aanzienlijk vertraagd. Dit hangt samen met de teruggevallen vraag naar bank- en verzekeringsdiensten en horeca.

Investeringen nemen niet meer toe
Na een lange periode van hoge groeicijfers hebben de investeringen in vaste activa in het eerste kwartaal een daling ingezet die in het tweede kwartaal oploopt naar 2,2%. De investeringen in woningen lopen terug, in lijn met de daling van de verleende bouwvergunningen. Bij de bedrijfsgebouwen en de investeringen in infrastructuur is sprake van een bescheiden stijging. Een forse daling zit bij de investeringen in machines. Dit is toe te schrijven aan het feit dat geen nieuwe grote projecten zijn opgeleverd. Ook de investeringen in computers dalen. De daling bij de investeringen in vervoermiddelen betreft zowel de personenauto's als de bedrijfswagens.

Prijsstijging BBP loopt niet verder op
De prijsstijging van het BBP is in het tweede kwartaal van 2001 uitgekomen op 4,9%. Dit is een aanzienlijke versnelling ten opzichte van de gemiddeld 3,7% van vorig jaar, maar lager dan de top van 5,7% in het eerste kwartaal. De prijsstijging van de nationale bestedingen (consumptie en investeringen) versnelt in het tweede kwartaal naar 4,6%. Een opwaartse impuls voor de BBP-prijsstijging gaat daarnaast uit van de ruilvoetverbetering: de uitvoerprijs stijgt 0,6%-punt meer dan de invoerprijs. De bijdrage van de ruilvoetverbetering aan de BBP-prijsstijging is minder dan in het eerste kwartaal.

Technische toelichting
De economische groei wordt afgemeten aan de volumegroei van het bruto binnenlands product, het totaal van de in het productieproces gevormde inkomens (de 'toegevoegde waarde'). In dit persbericht is de tweede raming van de economische groei in het tweede kwartaal van 2001 gepubliceerd. De cijfers zijn aangepast aan de nieuwe jaarcijfers uit de Nationale rekeningen 2000. Daardoor zijn ook de gegevens over eerdere kwartalen herzien. Net als de meeste andere Europese landen, presenteert het CBS de kwartaalgroei ten opzichte van de overeenkomstige periode van een jaar eerder. Het optreden van incidentele factoren en werkdageffecten wordt beschreven in de persberichten. Om een indicatie te krijgen van de uiteindelijke groei in een kalenderjaar worden cumulatieve mutaties berekend voor meerdere kwartalen ten opzichte van dezelfde kwartalen een jaar eerder. Voor het signaleren van omslagen of tempowisselingen worden seizoengecorrigeerde mutaties ten opzichte van het voorgaande kwartaal als aanvullende informatie verstrekt (zie de tweede cijferkolom van tabel 1). De in dit persbericht opgenomen groeipercentages 'ten opzichte van een jaar eerder' zijn niet zonder meer vergelijkbaar met de 'op jaarbasis gebrachte' kwartaalgroeicijfers ('annual rates') van onder andere de VS. In aflevering 3 van de CBS-publicatie De Nederlandse conjunctuur 2000, worden beide methoden uitgebreid besproken. De belangrijkste verschillen zijn de volgende: Een 'annual rate' is de seizoengecorrigeerde groei ten opzichte van het voorgaande kwartaal (zie de rechterkolom van tabel 1), die op jaarbasis is gebracht door hem op een bepaalde manier tot de vierde macht te verheffen (bijvoorbeeld bij 0,8%: 1,0084). Het cijfer geeft dus weer wat de jaargroei zou kunnen zijn als alle kwartalen met ditzelfde tempo zouden groeien. 'Annual rates' leiden doorgaans tot grotere schommelingen tussen opeenvolgende kwartalen en tussen opeenvolgende ramingen over hetzelfde kwartaal. Door de seizoencorrectieprocedure zijn de 'annual rates' minder objectief en minder vergelijkbaar tussen landen. De goederenproducenten omvatten de bedrijven in de landbouw, delfstoffenwinning, industrie, energie- en waterleidingbedrijven en de bouwnijverheid. De commerciële dienstverlening betreft handel, horeca, vervoer, post en telecommunicatie en de financiële en zakelijke dienstverlening. De niet-commerciële dienstverlening heeft betrekking op overheid, onderwijs en zorgsector.