Erasmus Universiteit Rotterdam

19 oktober 2001

Afscheidscollege prof.dr. S. Cnossen, hoogleraar Fiscale Economie

Fiscaal beleid in Europese Unie: op de goede weg ?

De praktijk wijst uit dat economische en fiscale integratie in de EU lidstaten hoeven niet gelijk op te gaan. Beleidsmakers in Brussel moeten opbouwend te werk gaan en streven naar oplossingen waarbij elke lidstaat een volwaardige inbreng kan leveren. De oplossingen dienen aanvaardbaar, werkbaar en een verbetering te zijn. Dat betekent dat de vooruitgang in de EU op fiscaal gebied mondjesmaat zal blijven. Twee stappen vooruit, een stap terug. Maar dat is nog geen reden voor wanhoop. Het is volgens de hoogleraar Fiscale Economie prof.dr. S. Cnossen juist een aansporing tot intensiever debat. Zijn afscheidscollege op de Erasmus Universiteit Rotterdam op vrijdag 19 oktober 2001 vormt de afsluiting van het driedaags internationaal congres Tax Policy in the European Union waar hoogleraren uit Europa en Amerika over de fiscale toekomst van de EU debatteren.

In zijn afscheidscollege begint professor Cnossen met de constatering dat de gemiddelde belastingdruk in de EU 42,5 procent van het nationaal inkomen hoog is in vergelijking met de Verenigde Staten waar de druk 29,4 procent bedraagt. Het verschil moet hoofdzakelijk worden toegeschreven aan de sociale premies (en uitgaven) die in de EU veel hoger zijn. Samen met de loonbelasting drukken de sociale premies op de factor arbeid. Dat is ook het geval met belastingen op consumptie, zoals de BTW en de accijnzen. Alles bij elkaar betekent dit dat een alleenverdiener zonder kinderen elk jaar gemiddeld 53 procent van zijn brutoloon aan de fiscus moet afstaan.

In samenhang met de sociale uitkeringen en regelgeving, verstoren deze hoge belastingen de werking van de arbeidsmarkt. De lage participatie in de EU en de hoge werkloosheid zijn het grootste sociaal-economische probleem van de EU. Verschuiving van belastingen op arbeid naar consumptie, energie en de factor kapitaal helpt niet. Als het de bedoeling is de arbeidsparticipatie op te voeren (van belang in verband met de vergrijzing) dan zal de uitruil tussen armoede- en werkloosheidsvallen moeten worden herzien. De les die Cnossen hier trekt is dat de EU onder geen beding de belastingen op arbeid en de sociale uitkeringen zou moeten harmoniseren, omdat dit de verstoringen waarschijnlijk alleen maar erger zou maken. Ook is het niet juist om de belastingen te gebruiken teneinde het falen van de sociale zekerheid te camoufleren.

Belastingharmonisatie kan heel verkeerd uitpakken, omdat het moeilijk is de fiscale wetgeving te veranderen nadat overeenstemming is bereikt. De Zesde BTW-richtlijn is daarvan een voorbeeld. De vrijstellingen en de kleine-ondernemersregeling zijn broodnodig aan herziening toe, maar het is moeilijk om daarvoor de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Wat de BTW betreft, toont de scheidend hoogleraar verder aan dat de kosten van het intra-Communautaire goederenverkeer niet zijn gedaald na de opheffing van de grensformaliteiten in de EU. Integendeel, de kosten die ondernemers zich moeten getroosten om aan hun statistiek- en fiscale verplichtingen te voldoen bedragen soms 12% van de waarde van intra-Communautaire transacties. In tegenstelling tot de bedoeling van de interne markt, bevordert dit de economische integratie niet. Ook plaatst hij vraagtekens bij de invoering van het definitieve regime voor het intra-Communautaire goederenverkeer dat de Europese Commissie heeft voorgesteld. Zijn inziens is het verstandiger het overgangsregime voorlopig te handhaven.

Naast belastingen op arbeid en consumptie komen uitgebreid aan de orde de belastingen op kapitaal, zoals de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting op dividend, rente en royalty's. Cnossen constateert dat er sprake is van een lappendeken van effectieve tarieven in zowel als tussen lidstaten. Verschillen in belastingdruk oefenen een oneigenlijke invloed uit op de keuze van de vestigingsplaats van ondernemingen. Zijn inziens zouden de lidstaten overeenstemming moeten bereiken over een vrij nauwe bandbreedte van enkelvoudige uniforme tarieven op alle kapitaalinkomen, inclusief vennootschapswinst. Een aantal lidstaten is daartoe reeds overgegaan door invoering van een duale inkomstenbelasting. Vervolgens zou een bronheffing op rente kunnen worden ingevoerd. Op termijn zal de EU zijns inziens waarschijnlijk niet ontkomen aan een Europese vennootschapsbelasting, maar voorlopig lijkt hem dat nog een brug te ver. Toenadering van tarieven is belangrijker dan harmonisatie van fiscale winstbegrippen.

Noot voor de pers
Oratie vrijdag 19 oktober 2001, 16.00 uur
Plaats: Woudestein, Aula
Info: bij de hoogleraar, tel (010) 408 1485
De rede, opgenomen als brochure in de OCFEB-publicatiereeks, is vanaf 19 oktober beschikbaar.
Informatie over het congres Tax Policy in the European Union (17-19 oktober) kunt u vinden op internet: www.ocfeb.nl Onderdeel van dit congres vormt een bijeenkomst op 18 oktober 2001. Van 13.30 uur tot 17.00 uur geven in de Aula van de Erasmus Universiteit Rotterdam EU-commissaris Frits Bolkestein, minister Gerrit Zalm en de staatssecretarissen van Financiën van Nederland en Duitsland, Wouter Bos en Barbara Hendricks hun visie op de toekomst van het Europees fiscaal beleid.