Ministerie van Defensie




---

Toespraken

---

Het NIID-symposium "Nieuw denken"

25-10-2001

TOESPRAAK VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE DE HEER H.A.L. VAN HOOF- TER GELEGEN-HEID VAN HET NIID-SYMPOSIUM "NIEUW DENKEN OP 25 OKTOBER 2001 IN DEN HAAG.

Dames en heren, In 1998 legden Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in St. Malo de basis voor het besluit van de Europese Raad van Helsinki in december 1999 tot de ontwikkeling van het EVDB en de oprichting van een Europese interventiemacht. Nederland reageerde aanvankelijk behoedzaam op St. Malo, in de overtuiging dat de ontwikkeling van een veiligheidsdimensie binnen de Europese Unie niet ten koste mocht gaan van de Navo en de Amerikaanse betrokkenheid bij de veiligheid van ons continent. Een dergelijke ontwikkeling zou de trans-atlantische betrekkingen alleen ten goede komen als het EVDB nauw zou worden verbonden met de Navo. Tegelijkertijd was het voor Nederland zonneklaar dat Europa grotere militaire verantwoordelijkheden zou moeten nemen en daarvoor dan ook de bijbehorende militaire middelen diende te verwerven. De Kosovo-crisis liet daarover geen enkel misverstand bestaan.
Deze politieke ontwikkelingen hebben een sterke impuls gegeven aan nieuw denken, op verschillende gebieden. Het kwam er in de eerste plaats op aan de traditionele tegenstelling tussen Atlantici en Europeanen institutioneel te overbruggen. Dat is gelukt door het EVDB gestalte te geven binnen de EU en te grondvesten op nauwe samenwerking tussen de EU en de Navo. Nieuw denken is ook te bespeuren op gebieden die verband houden met het materieelbeleid van Defensie.

Moderne militaire operaties zijn ondenkbaar zonder de multinationale en modulaire inzet van militaire eenheden. Dit gegeven heeft tot dusver echter nauwelijks gevolgen gehad voor de organisatie van de Europese krijgsmachten. Als gevolg daarvan beschikt Europa met tweederde van de Amerikaanse defensiebegroting slechts over vijftien procent van de Amerikaanse expeditionaire middelen. Wij zullen, in navolging van het bedrijfsleven, de Europese krijgsmachten moeten blíjven aanpassen aan de veranderende omgeving en daartoe multinationale samenwerkingsverbanden moeten aangaan. De wereldschokkende gebeurtenissen van 11 september in de Verenigde Staten en de reactie van de zeer brede coalitie onder Amerikaanse leiding onderstrepen de noodzaak van nauwere samenwerking. Voor Defensie is terrorisme overigens een éxtra uitdaging, die de bestaande uitdagingen op het terrein van de vrede en veiligheid niet verdringt.

Nauwere samenwerking moet, uiteraard, ook de doelmatigheid van de Europese krijgsmachten vergroten. Dat is nodig om geld vrij te maken voor nieuwe investeringen en om de Europese belastingbetaler ervan te overtuigen dat extra geld moet worden vrijgemaakt voor Defensie. Alleen dan zullen wij erin slagen de Europese militaire capaciteiten, die thans nog op een aantal terreinen tekortschieten, afdoende te versterken.

Er zijn diverse mogelijkheden om de doelmatigheid van de Europese defensie-inspanningen te vergroten. Ik noem de bilaterale samenwerking bij de verwerving van capaciteiten, de pooling van militaire middelen door een aantal landen en, op de langere termijn, geïntegreerde defensieplanning. Ook kan worden voortgebouwd op lopende projecten, initiatieven en samenwerkings-verbanden. Ik geef u drie voorbeelden uit de recente Nederlandse praktijk.

Ten eerste heeft de Nederlandse regering dit jaar en vorig jaar in totaal 129 miljoen euro gereserveerd ter versterking van de Europese militaire capaciteiten, in het bijzonder op het terrein van bevelvoering, transport en inlichtingen. Uitgangspunt bij de besteding van deze gelden is de verdieping van de Europese militaire samenwerking ter vergroting van de Europese effectiviteit en doelmatigheid. Dit streven heeft geresulteerd in een reeks multinationale projecten. Als tweede voorbeeld verdient de met Duitsland gesloten luchttransportovereenkomst vermelding. Deze overeenkomst voorziet in een Nederlandse investering van 44 miljoen euro in de aanpassing van een Duitse Airbus in ruil voor trekkingsrechten. Dit is een voorbeeld van doelmatigheidswinst. Het is ook, zo stelde ik vorig jaar op deze plaats al, een sprekend voorbeeld van nieuw denken.

En hierbij zal het niet blijven, zo illustreert het derde voorbeeld. Duitsland overweegt thans serieus een substantieel deel van de kosten te betalen van de commandofaciliteiten aan boord van het Nederlandse LPD-2. Evenals bij de luchttransportovereenkomst zullen hier trekkingsrechten tegenover komen te staan. Zo krijgt Europese samenwerking - een uitgangspunt van dit marineproject - mogelijk werkelijk gestalte.

Nationale en bilaterale inspanningen volstaan echter niet. Ook in internationaal verband moet de doelmatigheid worden bevorderd. In het kader van de Headline Goal zijn inmiddels de nog ontbrekende militaire capaciteiten nauwkeurig in kaart gebracht. Ook de al bestaande plannen ter versterking van de Europese militaire capaciteiten zijn inzichtelijk gemaakt. Dat kan een gecoördineerde aanpak van de militaire tekorten mogelijk maken, waardoor duplicatie van inspanningen kan worden voorkomen en de lasten kunnen worden verdeeld.

Een breed politiek draagvlak voor dit nieuwe denken is absoluut van groot belang. We zullen voor de publieke opinie, parlementen en media herkenbaar moeten maken dat wij werkelijk zijn begonnen met de versterking van de Europese militaire capaciteiten en het niet laten bij papieren verklaringen. Slechts op deze wijze behoudt het EVDB-proces zijn geloofwaardigheid.

Nieuw denken is ook nodig voor de Europese
defensie-materieel-samenwerking. Sinds jaar en dag doen Europese regeringen als het hun uitkomt een beroep op het verdrag vroeger op artikel 223, nu is dat artikel 296 om hun nationale defensiemarkt en hun nationale defensie-aanschafbeleid af te schermen voor ongewenste Europese inmenging. Van tijd tot tijd staat iemand op met het voorstel dat artikel te schrappen Nederland heeft dat ook wel eens gedaan. Maar even zo vaak werden voorstellen in die richting verworpen. Het is duidelijk: morrelen aan dat artikel is sjorren aan een dood paard. Daar moeten we het nieuwe denken dus niet zoeken.

Tegelijkertijd verschijnen sinds jaar en dag lijstjes met aspecten die geregeld moeten worden om het probleem van de versnippering van de Europese markten te overwinnen. Variaties in de formulering daargelaten zijn het in wezen steeds weer dezelfde lijstjes:
- maatregelen om de intracommunautaire overdracht van defensiegoederen te vergemakkelijken;

- maatregelen om de oprichting van transnationale ondernemingen te vergemakkelijken;

- schorsing van douanerechten op bepaalde defensieproducten;
- meer open aanbestedingen.
Deze en andere onderwerpen komen steeds weer terug: dat begon in de jaren tachtig met de analyse van de groep van wijzen onder leiding van Henk Vredeling, die werkte in opdracht van de "Independent European Programme Group", (IEPG), de voorloper van de Weag. Enkele jaren later werd op initiatief van de Europese Commissie een soortgelijke lijst geproduceerd van oorzaken voor het non-Europa op defensiegebied. Dezelfde onderwerpen keerden terug in het Bangemann-rapport en nu ook weer in de LoI. Kortom, we weten waar de schoen wringt; het probleem is duidelijk, nu de oplossing nog.

Zoals gezegd bestaat die oplossing niet in het afschaffen van artikel 296. Want daarmee breng je de defensiesector niet automatisch onder de werking van de interne markt. Denk maar eens terug aan het vroegere Europa 1992 actieplan: dat actieplan bestond ook niet uit een of twee voorstellen tot verdragswijziging, maar uit initiatieven op tal van deelterreinen om het taaie ongerief van handels-belemmeringen te bestrijden. Dat moet op defensiegebied ook gebeuren.

Ik ben ingenomen met de opvatting van de Adviesraad Internationale Vraagstukken over de LoI in zijn recente advies over de Europese militair-industriële samenwerking. Ik citeer de Adviesraad: De discussies in LoI-verband raken de kern van de spanning () tussen een blijvend restrictief nationaal militair-industrieel beleid van Europese overheden en de industriële praktijk van toenemende transnationale samenwerking.
Die spanning hadden we in de adviesaanvraag ook geconstateerd: enerzijds een industrie die heeft gekozen voor een grootscheepse herstructurering over grenzen heen en anderzijds overheden die niet in staat zijn het struikelblok van de nationale belangen te passeren.

Enkele jaren geleden riep de Nederlandse industrie: Grote landen, na u. Dat was een vrij gemakkelijke positie die een positieve opstelling suggereert, mits anderen het initiatief nemen. Ook al geen inspiratiebron voor het nieuwe denken.
En andere benadering is wellicht ook denkbaar. Waar overheden niet in staat zijn op eigen kracht over hun eigen schaduw heen te springen, zou de industrie hen juist kunnen inspireren tot nieuw denken. Ik noemde zonet het "Europa 1992" actieplan. Ik breng u in herinnering dat Philips-topman Wisse Dekker met de daaropvolgende Round Table of European Industrialists daartoe een uiterst belangrijke aanzet heeft gegeven. Ik zou het toejuichen wanneer de industrie opnieuw het voortouw neemt en regeringen oproept de industriële herstructurering te bekronen met passende overheidsmaatregelen.

Als het aankomt op de materieelverwerving heeft het Verenigd Koninkrijk vernieuwend denkwerk geleverd in het kader van "smart procurement". Lord Bach is hierop zojuist uitgebreid ingegaan. Ik volsta vandaag met de vaststelling dat Defensie cruciale aspecten van deze benadering ter harte heeft genomen. Meer aandacht voor functionele eisen in plaats van technische eisen en de vroegtijdige betrokkenheid van de industrie bij het ontwerp van defensiematerieel en de vaststelling van het programma van eisen, zijn zulke cruciale aspecten. Ook het concept van de competitieve dienstverlening, CDV, is een voorbeeld van nieuw denken. Minister Jorritsma heeft hierover zojuist een helder betoog gehouden. Ik verzeker u dat de krijgsmacht gecommitteerd is aan de CDV-uitgangspunten. Defensie zal zich in geen enkel materieelproject met een jantje-van-leiden van de CDV-toets afmaken. Ook dit nieuwe denken zal resulteren in nieuwe mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Dames en heren,
Ook als we het hebben over de aansturing van grote projecten, megaprojecten soms, en de inschakeling van de industrie daarbij, is het nieuwe denken onder woorden te brengen. Ik neem aan dat u zich in de volgende uitgangspunten zult herkennen:

- Grensoverschrijdende samenwerking;

- Gezamenlijke behoeftestellingen en "joint requirements";
- De standaardisatie van materieel die de interoperabiliteit bevordert;

- Invloed op de ontwikkeling van materieel;
- De toepassing van de nieuwste inzichten en technologieën;
- Daadkrachtig management, met kostenbeheersing als leidraad;
- Grotere series, dus schaalvoordelen die je terugziet in de stuksprijs;

- Concurrentiekracht als uitgangspunt voor de inschakeling van bedrijven in binnen- en buitenland.

Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg en, bovendien, "great minds think alike". U begrijpt het, ik heb het over. Occar!

Door middel van Occar pogen de Europese landen met een defensie-industrie het statische Europese materieel-verwervingsklimaat te verbeteren. Het is niet meer dan logisch dat het een initiatief is van de landen met de grootste industrie: zíj hebben het meest te verliezen bij stagnatie en het meest te winnen bij vooruitgang. Het heeft mij verbaasd hoe wantrouwig velen in de gelederen van de NIID en zelfs in het parlement, staan ten opzichte van de bedoelingen van de initiatiefnemers van Occar. Zoals u zich wellicht herinnert, heb ik tijdens mijn eerste toespraak voor de NIID, drie jaar geleden, betoogd dat welbegrepen eigenbelang de beste garantie is voor vruchtbare samenwerking. In 1998 had die uitspraak betrekking op de samenwerking tussen Defensie en de industrie bínnen Nederland, maar met Occar is het naar mijn stellige overtuiging niet anders. Het indrukwekkende rijtje evidente voordelen dat ik zojuist opsomde, moet toch meer gewicht in de schaal leggen dan de koudwatervrees die de afgelopen jaren zo hardnekkig is gebleken?

Zeer binnenkort zal de regering in het kader van het ratificatieproces voor toetreding tot Occar de schriftelijke vragen van de Tweede Kamer beantwoorden. Hoewel ik er geen halszaak van zal maken - wie ben ík om anderen tegen hun zin gelukkig te maken - hoop ik dat de antwoorden overtuigend zullen zijn. Naar mijn mening is afzijdigheid van Occar, zónder alternatief op middellange termijn, voor alle betrokken een uitermate onbevredigende optie. Ook in dít verband heb ik met instemming kennis genomen van de aanbevelingen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. De AIV bepleit de toetreding van Nederland tot zowel de LoI als Occar omdat dit, en ik citeer: "de enige mogelijk werkzame structuren op dit gebied zijn die thans vorm krijgen." De voorwaarden die de AIV in zijn advies opsomt om van Occar werkelijk een succes te maken, moeten niet worden opgevat als drempels voor toetreding, maar veeleer als aandachtspunten voor de regering en de industrie in de komende jaren. Ik acht het een vanzelfsprekendheid dat álle lidstaten, oorspronkelijke en toekomstige, deze voorwaarden uit welbegrepen eigenbelang nauwlettend in het oog zullen houden.

Zoals ik eerder opmerkte, bespeur ik merkwaardig genoeg een paradoxale houding ten opzichte van Occar en het megaproject aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, de JSF. En dat, terwijl de uitgangspunten en doelstellingen van de Europese en de Amerikaanse benaderingen vrijwel identiek zijn. De Amerikanen zijn ons Europeanen eerder voor gegaan bij de consolidering van de defensie-industrie en geven ons nu met de goed doordachte opzet van het JSF-project opnieuw het goede voorbeeld.

Dat de wet van de remmende voorsprong ook op het gebied van de vliegtuigbouw geldt, is gebleken uit de manier waarop de Europese kandidaten, Rafale en Eurofighter, zich het afgelopen jaar hebben gepresenteerd. In alle opzichten, óók industrieel, hebben zij zich ontpopt als volwaardige concurrenten van de JSF. Nog niet zo lang geleden gaapte er een brede kloof tussen het Amerikaanse en de Europese alternatieven. Niet voor niets heb ik de beide Europese kandidaten dan ook herhaaldelijk voorgehouden dat zij net zo serieus zouden worden genomen als zij zélf wilden. Hun wil om te concurreren heeft er in hoge mate toe bijgedragen dat wij nu in de positie verkeren om een weloverwogen besluit te nemen. Zij verdienen hiervoor een groot compliment.

Pakweg twee jaar geleden is het ministerie van Defensie met een tweesporenbenadering het vervangingsproces van de F-16 ingegaan. Laat ik hier nóg eens precies het waarom van de twee sporen weergeven. Wanneer je er van uitgaat dat pas vanaf 2010 de vervanging van de F-16 behoeft aan te vangen, zou je pas ergens in 2006 of 2007 kunnen beginnen met de voorbereiding van het van de plank kopen en het kiezen uit de dan aanwezige alternatieven. Waarom zijn we dan toch nú al bezig met die vervanging? Vanwege het feit dat bij een aantal vervangingskandidaten sprake is van mogelijkheden tot industriële participatie. Binnenkort zal de vraag moeten worden beantwoord of we willen deelnemen aan de EMD van de JSF; voor Eurofighter en Rafale is het antwoord eventueel volgend jaar aan de orde. Dat is het ene spoor.

Participatie in de ontwikkeling c.q. de verdere ontwikkeling van één van de alternatieven betekent ook vrijwel zeker een keuze voor de verwerving van dat alternatief. Daarom was het nodig ook in technisch-operationele zin een vergelijking te maken. Dat is het andere spoor. En voor alle duidelijkheid, wat Defensie betreft het belangrijkste spoor! Voor Defensie gaat het - ik heb dat bij andere gelegenheden onderstreept - om het beste vliegtuig tegen de beste prijs. Met die technisch-operationele vergelijking zijn we wel gereed.

Wat betreft het participatiedeel, het industriële deel dus, is nog niet alles duidelijk. De industriële mogelijkheden zijn wel zo ongeveer in beeld gebracht, maar de hamvraag is of de industrie zélf ook klaar is voor een besluit. Nederlandse bedrijven, en namens hen de NIID, hebben hun voorkeur voor EMD-deelneming nooit onder stoelen of banken gestoken - en dat is hun goed recht. Nu het puntje bij het paaltje komt, resteren nog enkele punten van onzekerheid, waaronder de financiering.

Het uitgangspunt van de overheid is steeds geweest dat alle betrokken partijen een financiële bijdrage moeten leveren die strookt met hun belangen. Dus óók de industrie. Noch minister Jorritsma noch mij groeit het geld op de rug. Evenmin kunnen wij toveren. Kijk nog eens goed naar het grote beeld achter mij: dat is niet Harry Potter op middelbare leeftijd!

Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat zonder een adequate financiële bijdrage van de industrie participatie, in welk van de drie alternatieven dan ook, voor Nederland geen haalbare kaart is. Ik heb vandaag kennis genomen van de bereidheid van de industrie om financieel bij te dragen. Hoewel er voor mij op dit moment nog veel onduidelijk is (hoe ziet de precieze invulling van de bijdrage eruit, onder welke voorwaarden wil de industrie een bijdrage leveren etcetera) is het toch verheugend te constateren dat de industrie mijn boodschap heeft opgepikt. De Nederlandse industrie neemt haar verantwoordelijkheid; is, zoals het een goed ondernemer betaamt, bereid te investeren in wat zij zelf een lucratieve kans noemen. Zo hoort dat.

Maar zijn we er nu?

Toen ik een paar weken geleden het ochtendblad van wakker Nederland opensloeg las ik dat de industrie niet bereid was mee te betalen aan de opvolger van de F-16. Ik heb de krant toen dichtgeslagen onder de verzuchting: dit is het einde van de industriële participatie en dus ook van de door dezelfde instantie bepleite EMD-deelname.

Dat het binnen een paar weken mogelijk bleek een percentage van de omzet aan te bieden belooft veel voor de verdere gesprekken. Ik begrijp overigens best dat u aan het begin van die gesprekken niet meteen alle kaarten op tafel legt, maar uw eerste kaart biedt mogelijkheden. Wel wil ik, om mogelijke euforische gevoelens te dempen, er meteen aan toevoegen dat er nog meer voorwaarden en discussiepunten zijn die in de uiteindelijke afwegingen een rol spelen.

Zo hebt U zonder twijfel kennisgenomen van de kritische visie van het CPB dat EMD-deelneming weliswaar werk oplevert, maar dat het verdringingseffect vrijwel volledig zal zijn. De nietes-welles discussies zijn inmiddels losgebarsten. Ook deze discussies zullen zorgvuldig gevoerd moeten worden.

Eén dezer dagen zullen de VS een besluit nemen over de JSF. De Nederlandse regering zal daarna op afgewogen wijze een eigen besluitvormingstraject ingaan, waarbij -en ik benadruk dat nog een keer (zodat ik niet achteraf het verwijt krijg dat ik niet heb gewaarschuwd) - ook nog steeds de optie om van de plank te kopen op tafel ligt.

Dames en heren,
Ik kom tot een afronding. De afgelopen drie jaar heb ik tijdens de NIID-bijeenkomsten getracht met min of meer prikkelende stellingen een bijdrage te leveren aan het debat over de samenwerking tussen de overheid en de defensie-gerelateerde bedrijven in Nederland. In drie voorgaande bijeenkomsten heb ik telkens onderstreept dat ik in de eerste plaats de belangen behartig van een organisatie van vrouwen en mannen die hun werk moeten doen onder moeilijke en soms gevaarlijke omstandigheden. Dat uitgangspunt is onveranderd gebleven, net als mijn grote waardering voor hun inspanningen.

In 1998 heb ik echter ook gesteld dat welbegrepen eigenbelang de beste garantie is voor vruchtbare samenwerking tussen Defensie en de industrie. Een jaar later heb ik gewezen op het belang van omgangsvormen, de wijze waarop de NIID en bedrijven zich positioneren ten opzichte van Defensie en de effecten daarvan op onze relatie. Vorig jaar heb ik u proberen te prikkelen door u uit te nodigen mee te denken over de mogelijkheden van "nieuw denken". Dat mijn oproep niet aan dovemansoren gericht is geweest, bewijst de titel van het symposium van vandaag.

De rode draad in mijn bijdragen aan vier NIID-symposia is wat mij betreft de notie dat Defensie een zakelijke partner van de Nederlandse defensiegerelateerde bedrijven is. Terugblikkend heeft Defensie als zakelijke partner een bijdrage van formaat geleverd. Uit een overzicht van projecten waarvan de verwerving deze kabinetsperiode aan de Tweede Kamer is gemeld, blijkt het in totaal om 1660 miljoen harde euro's te gaan. Daarnaast behelst het besluit tot deelneming aan de ontwikkeling van het GTK en de brugleggende tank bijna 1 miljard euro. Projecten waarover mogelijk nog deze kabinetsperiode verwervingsbesluiten worden genomen, inclusief een eventuele EMD-deelneming, belopen nog eens 1,2 miljard euro. Over één ding kan geen misverstand bestaan: het zijn in belangrijke mate Nederlandse bedrijven die van deze miljarden-investeringen mede de vruchten plukken.

Zakelijkheid is natuurlijk niet alleen in geld uit te drukken. Zakelijk impliceert ook betrouwbaar en, zoveel mogelijk, voorspelbaar. Zakelijkheid behoeft mijns inziens hartelijkheid in het geheel niet in de weg te staan. Maar bovenal biedt zakelijkheid de meest solide basis om uit welbegrepen eigenbelang gezamenlijk op te trekken, met ruimte voor nieuw denken. Zakelijkheid, ten slotte, weerspiegelt ook gezond verstand. En gezond verstand wens ik u ruimschoots toe in de komende dagen en weken waarin een "window of opportunity" zich zal openen, en mogelijk weer zal sluiten. Ik dank u voor uw aandacht en wens u en de NIID verder een geslaagde dag toe.